DrHasz vond schoonheid en avontuur in de diepten der wereldzeeën franse paragraaf Zweden heeft groot tekort aan artsen De oude Camille Saint-Saëns en de jonge dichter De vreemde historie van een „Onderwaterman" Gustave Courbet „Als de vissen gevoel voor humor hadden" - BEZOEKUREN - Gevechten met zeemonsters Het theater als medium van de dichtkunst IOnze Puzzle I OVER HET ZONDOORSTOOFDE strancl van Juan les Pins aan de Rivièra achtige afmetingen, dat zelfs in dit milieu van verwende luieraars de algemene aandacht trekt. Verbaasd ziet men de haastige gestalte na, totdat een der zonne baders, een dikke Duitser, het verlossende woord spreekt. „Das ist doch der Unterwassermann de visserprikker uit Wenen nietwaar?" Dan herkennen ook anderen hem en het volgende ogenblik is de man met de camera het middel punt van een grote groep vrouwelijke badgasten die hem, flirtend en kirrend, in alle talen van de wereld om zijn handtekening vragen. Maar de man in de zeil- trui lacht slechts, een glundere, kwajongensachtige grijns die grappig contras teert met zijn deftige kinbaardje. Hij duwt zijn bewonderaarsters opzij en springt in een gereedliggende motorboot, die hem buiten bereik van belaagsters brengt. Dr. Hans Hasz met zijn jonge vrouw, die sinds enkele jaren actief deelneemt aan zijn onderzoekingen op de zee bodem. Om haar hals draagt zij een der onderwatercamera's die zij gebrui ken bij hun opwindende hobby. Repro ductie naar een foto-uit R. Mendels boek „Geleerden op avontuur". Dit boek is verschenen bij Moussault's Uitgeverij N.V. te Bussum. IN EEN KLEIN DORPJE nog onaangetast van de adem der indus trialisatie kreeg roodvonk vat op een boerenzoontje van vijf jaar. En wat het onschuldigste en goedaardigste, open blozend en allen-welgevallig ventje was geweest, kwam nu als een dreiging in de boezem van het gezin te liggen. Roodvonk is besmettelijk. De dokter liet niets na om het gevaar tot in de wortels aanschouwelijk te maken en er bleef voor de ouders niets over dan het kind nog nooit van de boerderij geweest naar het zieken huis te brengen in de grote stad. Moeder bracht het er heen. Met het kind m een dikke deken op haar schoot, zat ze breeduit in de auto van de dok ter. Op haar gezicht lag weinig uit drukking, zeker niet meer dan in weken, dat de oogst verloren ging en haar man als een stuk hout voor het raam zat. Op het ziekenhuis wisten ze er al van en een kwartier later lag het ventje in een glazen huisje en de boerin stond er, met weinig uitdruk king op het gezicht naar te kijken. Het zieke kereltje lag onwennig in het bed en keek dan weer naar zijn moeder, dan weer naar de lichtspelingen op het plafond. Na een kwartier ging de boerin weg. Omdat ik dikwijls in het ziekenhuis over de gang liep, viel het mij op dat de boerin geen bezoekuur oversloeg. Ze ging dan voor de grote ruit staan, knikte naar haar zoontje en bleef dan, als in de schaduw van de eeuwigheid rustig staan en kijken. Ik moet beken nen, dat het schouwspel mij dagelijks ontroerde. Ik kon mij haar stugheid in het grote vreemde ziekenhuis goed voorstellen. Zoals zij elke dag voor die ruit stond, zoals dat ventje haar rustig bleef aankijken, was er genoeg ver standhouding tussen die twee om een gesprek te doen uitblijven. Hun liefde bond hen, waarom zouden zij dan nog woorden wisselen? Thans zou zij wel vertellen, dat het goed met hem ging en dan het eten gaan klaar maken. Ik had al dagenlang de neiging om haar eens aan te spreken. Misschien zat er bij mij het gevoel achter om de afstand tussen grote-stads-ziekenhuis en deze vertegenwoordigster van het gezegende boerenras af te tasten. Ik zei tegen haar: „Ge slaat ook geen dag over, mevrouw. Hij" en ik wees naar haar zoontje „zal het ook wel prettig vinden." „DS zal wel," zei ze, ,,'t Is een goed Jong. Ze was spraakzamer dan ik had gedacht, dat kun je aan een paar woorden al merken. Ik had een echt plezierig gesprek met haar over het weer, de boerderij en toen ik bemerkte, dat we eigenlijk helemaal niet meer over haar zoontje hadden gesproken, was er een kwartier verstreken. Het kereltje had gedurig en aandachtig naar ons liggen kijken. „Ik ga maar weer eens," zei ze. „Hoe laat is 't?" Het was half-vier. „Ja," zei ze, „dan ga ik maar. Ik kom graag bij m, maar van twee tot half-vier elke dag vind ik eigenlijk te lang." roen passeerde een zuster en ik hoorde ne boerin verlof vragen om voortaan om drie uur al weg te mogen gaan. VOLEUR TIEN minuten la ter duikt de „Onder waterman" (alias dr. Hans Hasz, zoöloog, dichter en amatéur- wysgeer) van zijn motorvlet in het blauwe water van de Middellandse Zee, op zoek naar nieuwe prooi voor zijn zee camera en naar nieuwe avonturen voor zijn boeken. Avonturen en prooi daaraan heeft het hem niet ontbroken sinds hij als achttien jarige aan deze zelfde strandn de harts tocht voor het „vis- senprikken" te pak ken kreeg. Een Ame rikaan, die de kunst zelf weer van de Po lynesiërs had afge keken, leerde hem de techniek van dit „zwemmend vissen" waarbij men met het gezicht onder water onbewege lijk in zee blijft lig gen tot er een grote vis nadert. Is het dier binnen bereik van de speerachtige harpoen gekomen, dan stoot de zwemmer toe de buit is gevangen. Zo althans is de theorie. De practijk is echter heel wat moeilijker. Maar Hasz, die een ervaren waterrot was, toonde zich een dankbaar leerling en trok er al gauw zelf op uit om het rijk van Neptunus te leren kennen. De Amerikaan had hem verteld, dat men behalve een zwembril en een harpoen ook een grote dosis voorzichtigheid nodig heeft. Hij was met een vriend naar een gezon ken schip afgedaald dat even buiten An tibes op tien meter diepte op de zeebodem lag. Plotseling zag hij over het verweerde dek een slijmerige monsterpoliep op zich afglijden. Zonder aarzelen stak Hasz zijn "harpoen in de kwallige massa, maar trok deze bliksemsnel weer terug, opdat de po liep er niet langs zou klimmen om hem aan te vallen. Het getroffen dier spoot ogen blikkelijk een inktzwarte vloeistof uit om zich te verbergen en begon wild om zich heen te slaan. Hasz aarzelde even, maar wist toch de graaiende tentakels te ont snappen. Maar Juist toen hij boven kwam, die zich nu dadelijk opensperren om hem te verslinden? Met ware doodsverachting richt Hasz zijn camera en drukt af. Een trilling gaat plotseling door het lichaam van de haai, dan draait het dier zich om en schiet als een raket weg. Zou het Hasz' dapperheid geweest zijn, die de onverzadigbare rover deed omkeren? Is hij gewend, alle andere dieren voor hem op de vlucht te zien slaan en durft hij op zijn beurt niet aanvallen als men hem onbevreesd tegemoet komt? De jongeman weet er nog geen antwoord op te geven als hij, toch wel erg ontdaan, van dit eerste téte a tête met de schrik der Oceaan terugkeert, maar latere ont moetingen met andere haaien, bevestigen zijn vermoedens. De meesten verdwijnen al als men onvervaard op hen afzwemt. Slechts een enkele keer won de nieuws gierigheid van een haai het van zijn in stinctieve vrees voor de menselijke in dringer en daarbij is het gebeurd, dat WENEN (United Press) Het 27ste congres van de Internationale P.E.N.-club zal van 1219 Juni in Wenen worden ge houden. Het thema zal zijn „Het theater als een medium van de dichtkunst". Naar verwacht wordt zullen meer dan zeshonderd schrijvers het congres bij wonen. voelde hy een van de vangarmen om zijn been slaan en het volgende ogenblik had het monster zich met alle acht zijn grie zelige ledematen aan hem vastgezogen. Als een loden gewicht hing het dier aan zijn lichaam, zodat Hasz zich slechts met moeite drijvend kon houden. Hij had wel een mes bij zich, maar dorst het in het inktzwarte water niet te gebruiken, uit vrees zichzelf te verwonden. Gelukkig hoorde men aan het strand zijn noodkreten, snelde te hulp en trok hem aan land. Slechts met moeite kon men de vangarmen losmaken en ha merde daarna zo lang met roeispanen op de afzichtelijke kop van de poliep tot deze geen tekenen van leven meer gaf. OOK VOOR DE HAAIEN is de jonge Hasz door zijn leermeester gewaarschuwd, maar zijn eerste ontmoeting met deze ge vreesde menseneter verloopt verrassend. „Na alles wat ik over haaien gehoord had, moest ik er eigenlijk doodsbang voor zijn", zo vertelt hij, „maar dit dier was zo mooi en zo elegant, dat slechts de gedachte in mij opkwam, een foto van hem te maken". En zo zwemt hij het rustig tegemoet, tot de geduchte rover hem tot op 2 meter ge naderd is. Hasz ziej reeds de diepe kieuw spleten en de muil aan de onderkant. Zal Hasz met zijn handen zo'n gestroomlijnde reus weg moest duwen! „MEN ZOU HASZ onrecht doen" zo schrijft de Duitser R. Henzei in zijn boek „Geleerden op avontuur" „al? men in hem slechts een avonturier ziet. Hij is ook een geleerde die slechts „gevaarlijk leeft" om overal onbekende schoonheid voor an deren te ontdekken. Terwille daarvan verandert hij zich in een wezen dat meer op een maanbewoner dan op een mens lijkt. Hij doet een zwembril voor en de slang van het zuurstofapparaat die van zijn mond naar de cylinders op zijn rug loopt, geeft hem het uiterlijk van een mi niatuur-olifant. Alleen met zijn harpoen kan hij zich. zo gecostumeerd, een zeker prestige in de dierenwereld verschaffen. Als de vissen zin voor humor hadden, zou de zee daveren van hun gelach, zodra hU en zijn medewerkers in het water duiken". Maar welk een schoonheid ontdekken zil daar in de diepte. .Alleen onder zee vindt men nog landschappen die zo*on- waarschijnlijk stil en ongerept zijn. dat ze de mens met eerbied vervullen. En dan de onderzeese grotten! Soms herinneren ze in hun schemerige hoogten aan het sombere gewelf van de Sixtijnse kapel, soms aan de toverpracht van een Indische tempel. „De wijde koepel is met duizend gele sterren getooid, koraalbloemen die hun sierlijke tentakels in het water uit strekken. Spookachtig-witte sponsen han gen als spinrag van overhangende balcons of grijpen met knoestige vingers langs de rotshellingen. Watervallen van purperen kalkmieren en scholen blinkende jonge visjes lijken meer op cosmische spiraal nevels dan op waterdieren en op de achtergrond verrijst een grillig gevormd rif met torens, burchten en poorten". Is het een wonder dat Hasz, als hij een maal een blik geslagen heeft in die won derlijke, verstilde wereld, er steeds weer op uittrekt om het onderzeese imperium te doorvorsen en te fotograferen? In de jaren die volgen beleeft hij telkens nieuwe avonturen, eerst langs de kusten van de Middellandse Zee, later ook aan de boor den van de Rode Zee, in West-Indië, Cali- fornië, Hawaii, Japan, China en Afrika, gedreven door een niet te stillen passie naar nieuwe onderzeese schatten en avon turen. Hij leert er duizenden vissen en hun gewoonten kennen, bespiedt er de liefdes- dans van de fantastische koffervis met zijn kogelogen, de vraatzuchtige barracuda's, de Braziliaanse piranhas, die onvoorzich tige zwemmers het vlees in brokken van het lijf scheuren en tientallen andere fascinerende waterdieren. De gruwelijkste van allen, zo zegt Hans Hasz, is de moer- aal egn glibberig log ondier, dat zelfs door de grootste roofvissen angstvallig ge meden wordt. „Als het waar is dat een Romeinse con sul in zijn vijvers moeraal teelde en ze met het vlees van zijn slaven voedde, dan kan ik mij met de ondergang van het Ro meinse rijk verzoenen. Want al zijn moe- ralen gekookt een bijzonder smakelijk voedsel, in levende lijve zijn het de ge meenste sluipmoordenaars die men .zich denken kan". VOOR DE KUST van Curacao ontmoet te Hasz dit monster voor het eerst. Hij had een vis geraakt die in doodsangst in een koraalspleet vluchtte en daar ondanks alle inspanning niet uit te krijgen was. Pas toen Hasz zich met beide benen tegen het rif schrap zette kon hij het dier *er lang zaam uittrekken. Zodra hij echter maar even verslapte, schoot de vis, of hij van gummi was, weer in het gat tecug. Dit ging zo heen en weer tot Hasz ontdekte dat er behalve zijn buit nog een ander, slangachtig wezen in de spleet verborgen zat. Dit dier, dat „de gemeenste ogen van de wereld" had, hield de vis bij de kop en trok hem, zodra Hasz minder hard ruk te, in de spleet terug. Hasz bleek tenslotte de sterkste maar toen schoot de moeraal want dat was de onbekende tegenstan der met wijd open gesperde muil op Hasz af. Hij was meer dan twee meter lang en zo dik als een welgevulde men- sendij! Hasz probeerde hem af te weren met zijn harpoen, maar het monster, hoewel gewond, gaf geen kamp. Steeds weer schoot het met wijd opengesperde muil en van haat gloeiende ogen op de zoöloog af, draaide dan snel weer weg, maar keerde even onverhoeds terug om zich met dub bele woede op hem te werpen. Minuten- land duurde deze strijd op leven en dood op acht meter diepte. Tweemaal werd Hasz in zijn benen gebeten, maar tenslotte kon hy het ondier toch tegen een koraalbank aandringen en op het strand van de la gune slingeren. Maar nog was de strijd niet geheel gestreden. Duizenden zee-egels met dunne, giftige stekels bedekten het lagunestrand en plotseling gleed Hasz uit over een koraal en viel midden in de ste kels. Toen hij kermend van pijn, een ogenblik zijn prooi vergat, hapte de mon sterslang met kwijlende bek naar zijn ge zicht. Hasz kon nog net terugwijken voor de afzichtelijke kaken met hun dolkscherpe tanden met een luide klap dichtvielen.... HANS HASZ, die nu dertig is. beoefent al meer dan twaalf jaar zijn opwindende hobby en heeft in die tijd de weten schap verrijkt met vele waardevolle be schrijvingen. unieke foto's en fascinerende films van de flora en fauna der wereld zeeën. Hoe vaak hij in die twaalf jaar aan de dood ontsnapt is. weet hij zelf niet meer. Nu eens waren het zeemonsters, die hem naar het leven stonden, dan weer een foute manoeuvre of een onvoorzichtigheid van Hasz zelf. Eenmaal raakte hü op grote diepte beklemd in een vastzittend touw terwijl zijn zuurstof op was en zijn mes op het strand lag. Maar geen gevaren of ontberingen kun nen hem ertoe bewegen, zijn avontuurlijke expedities op te geven. Integendeelwaar hij komt. verwerft hij enthousiaste navol gers en vandaao-den-dag beoefent men in vele luxe badplaatsen ijverig het vissen- prikken en de onderwaterfotografie een dure en riskante liefhebberij, maar ook een die je nooit meer loslaat. Dat is althans de mening van dr. Hasz en hij kan het weten. H. c. 2 Parijs, Januari - - Honderd schilde rijen van Gustave Courbet (1819-1877) worden voor een betrekkelijk korte tijd tentoongesteld in het Petit Palais, het museum voor. de beeldende kunsten van de stad Parijs, terzijde van de Champs- Eljrsées. André Chamson, de romanschrij ver en directeur van het museum, biedt dit aan als maar een voorproef van een enorme Courbet-tentoonstelling, die op het programma staat. Daarmee zal de reputa tie van de „Meester van Ornans" dan ein delijk gezegeld zijn; zolang bij leefde werd er telkens weer ruzie met hem gezocht, eerst alleen om artistieke en later om po litieke redenen niet dat de scheiding scherp te maken is, want hij werd ook al op grond van zijn realisme en zijn „liefde voor het lelijke" voor socialist uitgemaakt. Na zijn dood is het nog niet gauw tot'een definitieve waardering gekomen, voor een deel doordat hij min of meer uit het zicht raakte achter de impressionisten. Maar nu is het onrecht hersteld en komt de bezoeker van het Petit Palais nog slechts zijn adhaesie betuigen. Het is niet moeilijk, dat met enige hartelijkheid te doen, want de collectie van honderd vertegenwoordigt een onafhankelijke vrijmoedige schilder, wiens „lelijke onderwerpen" ons al lang riet meer opvallen. Als men ergens iets tegen inbrengt, is het tegen de ouderwets heid die hier en daar naar voren dringt, maar die meestal opgaat in het karakter van de schilderijen. Niettemin zou men onmogelijk die enkele vroege werken ern stig kunnen opvatten, waarin Courbet zijn eigen genialiteit aan het publiek presen teert; La Rencontre, dat ook „Bonjour, Monsieur Courbet" genoemd mag worden, waar twee bedeesde inwoners van Mont- pellier met het petie in de hand de zwie rige meester begroeten. En het andere stuk waarin hij de Middellandse Zee bij Palavas laat zien, met zichzelf in een houding van theatrale begroeting op de rotsen aan de kust. Zelfs dan nog; de zwierige meester is innemend, zeker veel innemender dan de nijdassen, die bij zulke gelegenheden altijd uit pure gehechtheid aan de gevestigde waarden tegenover het nageslacht voor gek gaan staan en de Middellandse Zee is hartig blauw en droomloos. De reinheid van de ruimte valt telkens weer op: in het groot in de blauwe luchten van de landschappen, die hij meestal ge maakt heeft in de omgeving van zijn ge boorteplaats Ornans, bij Besangon, maar ook op kleinere schaal, als het verschiet alleen te zien is onder de takken van de grote eik van Ornans door zelfs als het alleen een hoekje is in een klein schilderij van een tros gele druiven. Die helderheid is zo natuurlijk alsof een onbevangen ge zicht op de natuur toch eigenlijk al vol doende is voor het maken van een schil derij. Als men haar eenmaal ontdekt heeft, wordt zij ook de zin van de portretten, waarin de personen niet meer voorstellen dan zij op het peil van Courbet behoren te doen, of van de jachtscènes in de sneeuw, die het meest bedreigd worden door de genoemde ouderwetsheid. En dan de naak ten, wier sensualiteit geen begeerte nodig heeft: La Réveil, waar de ene vrouw de andere wekt door bloemblaadjes op haar ogen te strooien, naast Le Sommeil, waar er twee aaneengevlijd slapen. Dit laatste schilderij werd gekocht door Khalil Bey, een schatrijke Turk, die am bassadeur in St. Petersburg was geweest. Daarna had Courbet zijn voordeligste ja ren, want heel rijk Parijs moest dat voor beeld volgen. In 1871 was het afgelopen: hij werd ten onrechte belast met de ver antwoordelijkheid voor het neerhalen van de kolom met het beeld van Napoleon I op de Place Vendóme. Dat was gedaan op bevel van de opstandige Commune, waar Courbet inderdaad lid van geweest is, zelfs commissaris voor Schone Kunsten, maar pas nadat het besluit over de kolom genomen was. Het was overigens uit zijn vroegere uitspraken op te maken dat hij er niet tegen was. Nadat hij zes maanden gevangenisstraf had uitgezeten werd hij bovendien veroordeeld tot het betalen van de wederoprichting: 500.000 francs, wat nu 650.000 gulden zou zijn. Zijn werken wer den geconfiskeerd. Om nog iets te kunnen behouden vluchtte hij naar Zwitserland, waar hij tot zijn dood gewoond heeft. Hij is daar ook begraven. In een vitrine op de tentoonstelling kan men de ambtelijke formulieren vinden waarop de toestem ming tot het overbrengen van zijn resten naar Ornans in 1919 is vastgelegd. Horizontaal: 1. gemeente in Zeeland, 5 struisvogel, - 8. spijkeren, 11. deeltje van maliënkolder, 13. soort hars, 15. gebod. 17 term bij het boksen (afk.), 18. deel van het oor. 20. aardrijkskundige aanduiding (afk 21. badplaats in Duitsland, 23 tegenstelling van Zuid, 25. teer, 27. verhaal. 29. lichtende kring om zon of maan. 30. teken. Verticaal: 2. voegwoord, 3. groot ongeluk, 4 gelijk, 5. jongensnaam, 6. vogel, 7. voor voegsel, 9. onheil, 10. stuk bouwland, 12 (Van onze correspondent te Stockholm) In Zweden heerst een groot tekort aan artsen. Tevergeefs heeft de regering tot dusverre geprobeerd daarin te voorzien. Een „huisarts-systeem" bestaat er in Zweden niet. Men gaat er bij ziekte naar dié dokter, die nog tijd heeft. Bij plotse linge ziekte of bij een ongeluk belt men eerst de politie en vraagt het nummer van de „dienstdoende" of „wachthebben de" geneesheer. Telefonisch vraagt men dan ook diens advies en in vele gevallen geeft de arts zijn recept op zijn beurt tele fonisch aan de apotheek door. Is persoonlijke komst gewenst en de arts al onderweg naar een andere patiënt, dan zal de zuster volgens de nieuwste methode trachten hem in zijn wagen te bereiken. De nieuwste doktersauto's zijn namelijk met mobilofoon uitgerust. Men heeft getracht hulp uit het buitenland naar Zweden te halen en er kwamen inderdaad enkele Duitse artsen. Maar vreemdelingen hebben vele moeilijkheden te overwinnen. In de eerste plaats: de taal. Verder het klimaat en vooral ook de eenzaamheid. De buitenlandse artsen mogen zich namelijk niet in de grote steden vestigen en zijn dus soms geheel alleen in een gebied, groter dan de provincie Noordholland, gesta tioneerd. Het Zweedse volk is aan die eenzaamheid gewend. Het was ook gewend aan tijden, dat er in het geheel geen arts was tijden, die nog maar één, twee generaties geleden zijn. Nu het echter de voordelen van de medische hulp heeft onder vonden (en ziekteverzekering betaalt) eist het ook het voor deel op een arts te kunnen raadplegen, al is het dan dertig of veertig kilometer van huis. De Zweedse spoorwegen we ten daar van mee te praten. Niet voor niets hebben deze speciale wagens voor ziekenvervoer. Het is zo redeneert nlen in Zweden goedkoper een patiënt over honderden kilometers te transporteren, dan overal ziekenhuizen te bouwen. En aangezien de staat aldus de kosten voor het bouwen van vele ziekenhuizen spaart, moet de staat ook de reis naar een ver gelegen ziekenhuis betalen. Derhalve wordt een Zweed, die voor een bepaalde operatie naar Stockholm moet komen, mits hij in het bezit is van een verklaring van de behandelende_ geneesheer, zonder extra kosten in een van de vele ziekenwagens vervoerd. Hij betaalt dus gewoon voor de reis derde klas. Ook een Nederlander, die bij het skiën in het hoge Noorden een ongelukje zou hebben, wordt indien nodig zonder extra kosten vervoerd in de zeer goed uit geruste wagens, als het moet zelfs over tweeduizend kilometer. Om het aantal artsen iets op te voeren, heeft Zweden nu contact opgenomen met Zwitserland: de universiteit te Zürich zal haar poorten voor Zweedse studenten ope nen, die aan universiteiten in hun vader land geen plaats meer kunnen vinden. Een gedeelte van de extra-kosten der studenten zal door de regering worden overgenomen. De mogelijkheid is intussen niet uitgeslo ten, dat ook jong-Nederland de Zweden zal kunnen helpen. Tal van meisjes heb ben er werk als ziekenverpleegsters ge vonden. Voorts bestaat er een overeen komst tussen Nederland en Zweden aan gaande de toelating van honderd practi- kanten per jaar. Hoewel men daarbij aan andere beroepen heeft gedacht, is het niet uitgesloten, dat dit de poort is, die voor medische studenten tot een practijk in Zweden kan leiden. Let wel: wij zeiden „kan" want Zweden is een land, waar niet iedere Nederlander zich thuis voelt. Ziekenvervoer per trein. overschot, 14. familielid. 16. kever, 19. een weinig scheel, 22. bij elkaar behorende voor werpen, 24. ridderteken, 26. ik (Lat.), 27. muzieknoot, 28 voedsel. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5,en f 2,50, dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur de oplos sing in te zenden aan een van onze bureaux; in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soenda- plein; in IJmuiden: Kennemerlaan 186. De oplossing van onze vorige puzzle luidt: Horizontaal: 1. maand. 5. Asten. 9 aal, 10. ook, 12. ode, 13. tergend, 17. opera, 19. mos. 21. olm. 32. Eva. 24. pan. 25. gom, 28. sok. 30. sport, 35. Tilburg, 38. ree, 40. een, 41. are. 43. geluk 14. delen. Verticaal: 1. mat, 2. Aa, 3. alt. 4. dorp. 5. aker. 6 tod, 7. ed„ 8. neg, 11. ogen, 14 e.o., 15. na. 16. do. 18. el, 19. mug. 20 Sem. 21. ons. 22 mik. 26. os. 27. robe. 29. on, 30. si. 31. plek. 32. rund, 33 Tr.. 34. erg. 35. tel. 36. gal, 37. ten, 39 Ee, 42. re. De prijz -n van onze vorige puzzle werden na loting als volgt toegekend: F. H N. Ta kes, Pijlslaan 146, Haarlem (ƒ7,50), H. Huis man, Cloosterweg 20, Heemstede (f5,en M. Gerhardt, de Genestetlaan 17, Driehuis- Velsen 2,50). DE COMPONIST wiens naam hierboven staat, wa^ 82 jaar toen een jonge Parijse dichter, Pierre Aguétant, al zijn moed bij eenschraapte om de meester, die hij jaren lang in stilte had bewonderd en vereerd, zijn eerste verzenbundels toe te zenden. De dichter deed dit met al de poëtische en hoffelijke dithyram ben waar het Frans zich toch al zo willig toe leent en met al de buigingen en voetval len waartoe een iet wat geëxalteerd jong poëet In staat -kan zijn. Pierre Aguétant heeft na de dood van Saint-Saëns de brie ven, die hij van de componist mocht ont vangen, uitgegeven en er commentaren bijgevoegd, die geen twij fel laten aan de verering, die hij de grote Camille toedroeg. Dat de oude heer, die in zijn lange leven de betrekkelijkheid van lof en blaam overvloedig had leren ken nen, in zijn eerste antwoord begon de jon geman wat uit zijn zielsverrukkingen te rug te voeren naar de nuchtere werkelijk heid, zal niemand verwonderen. „Aan een jongeling van 82 jaar moet ge zulke dingen niet zeggen. Bedenk, dat men op mijn leeftijd zoveel ondervonden heeft, dat men zich niet gemakkelijk wat laat wijsmaken. Men treft mijn hart zekerder door eenvoud". Maar hij verzekere de dichter van zijn sympathie en van waardering voor de ver zen. Aan het slot van zijn brief komt Saint- Saëns nogmaals op de bloemrijke loftuitin gen van zijn jonge vereerder terug: „Maar ik bezweer u, als ge mij nog eens met een brief wilt vereren, laat dan de lier aan de kapstok hangen". Deze woorden troffen het gevoelige dich terhart nogal smartelijk en Aguétant schreef dit de meester ronduit. Saint-Saëns reageerde dadelijk met een brief, die het treurende hart in een toestand van opper ste vreugde bracht. Zierier: Wat wilt u nog meer? Dat ik uw knieën omhels, zoals Priamus dit deed bij Achilles? Ouderdom betekent zo weinig naast jeugd en dichterschap. U bezit beide met al haar deugden en adorabele tekort komingen. Op mijn leeftijd heeft men al leen nog maar de gebreken en die hebben niets aanbiddelijks „Ik denk wel, dat ik l'Angelus zal com poneren, maar ik weet het nog niet zeker" „Comment", roept de dichter uit, ,£aint- Saëns. de reus, ik, de dwerg! Ik was tot tranen bewogen". Deze correspondentie vormt het begin van een oprechte vriendschap tussen Saint- Saëns en Aguétant die duurde tot 's mees ters dood. Hij heeft twee verzen van de dichter op muziek gezet, te weten „l'An- gelus" en „Oü nous avons aimé" na tuurlijk tot grote vreugde van Aguétant, die uitroept: „Mijn droom is werkelijkheid geworden!" Uit de briefwisseling blijkt steeds weer, welk een veelzijdig man de componist was. Hij interesseerde zich voor de dichtkunst en schreef zelf voor meer dan één werk de tekst, maar ook de beeldende kunsten hadden zijn belangstelling. Op 1 Januari 1921 schrijft Saint-Saëns aan de dichter: „Het doel van teken- en schilderkunst is niet, de onderwerpen natuurgetrouw weer te geven, maar er de idee van te suggereren. Zij stel len de beweging voor in onbewegelijkheid. Als men de kunste naars vraagt wadr te zijn, dan praat men onzin,maar men moet het doen vóórkomen, alsof men waar is. Het moet zó zijn, dat de beschouwer onwillekeurig zegt: dat is het, terwijl het dat in het geheel niet ia".v Duidelijk vooringenomen is Saint-Saëns, als hij schrijft over César Franck. „César Franck is geen product van de Franse bodem: België eist hem terecht voor zichop, want hij was Belg en werd pas op 50-jarige leeftijd als Fransman genatu raliseerd. Als men beweert, dat hij in zijn symphonie de symphonische vorm ver nieuwd heeft, dan gaat men te ver, ver nieuwt niefsAls een symphonie aan spraak zou kunnen maken op de eer de symphonische vorm te hebben vernieuwd, dan zou dat mijn Symphonie in c zijn, door haar ongewone indeling, door de aanwen ding van het orgel, maar die heeft in de muziekwereld een plaats veroverd, die de vrome heren van de Scola slapeloze nach ten bezorgt". De vrome heren van de Scola" waren enige componisten die aan de Parijse Scola Cantorum als docenten werkten, kerke lijke muziek schreven en de artistieke be ginselen van Franck waren toegedaan. Van levenswijsheid echter en van de kunst te kunnen resigneren, getuigt de wijze waarop Saint-Saëns spreekt over zijn afscheid als uitvoerend kunstenaar. In een kort briefje deelt hij Aguétant op 25 Juli 1921 mede, dat hij een concert zal geven in zijn geboorteplaats Dieppe. Hij wil daarbij voor het laatst als pianist op treden en aldus zijn pianistenloopbaan die vijfenzeventig jaar heeft geduurd, beslui ten. De dichter vraagt hem, of dit afscheid hem geen pijn doet. Het antwoord komt op 12 Augustus, na het concert Het luidt: „Mais non, het is niet met verdriet, maar met vreugde. Ge weet niet, wat de virtuo- zenloopbaan met zich meebrengt. Als men nerveus is, dan is het een marteling, zo niet, dan is het een genoegen, op voor waarde dat men gedisponeerd is en een goed instrument heeft men weet dat nooit vooruitMaar de vervelende voorbe reidingen.' Alle dagen studeren om de «in pers in training te houden De componist was toen zevenentachtig jaar. Hij heeft dit afscheid niet lang over leefd. Vier maanden later, op 16 December 1921. is hij gestorven. WILLEM ANDRIESSEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 14