DrHasz vond schoonheid en avontuur
in de diepten der wereldzeeën
franse paragraaf Zweden heeft groot tekort aan artsen
De oude Camille Saint-Saëns
en de jonge dichter
De vreemde historie van een „Onderwaterman"
Gustave Courbet
„Als de vissen gevoel
voor humor hadden"
- BEZOEKUREN -
Gevechten met zeemonsters
Het theater als medium
van de dichtkunst
IOnze Puzzle I
OVER HET ZONDOORSTOOFDE strancl van Juan les Pins aan de Rivièra
achtige afmetingen, dat zelfs in dit milieu van verwende luieraars de algemene
aandacht trekt. Verbaasd ziet men de haastige gestalte na, totdat een der zonne
baders, een dikke Duitser, het verlossende woord spreekt. „Das ist doch der
Unterwassermann de visserprikker uit Wenen nietwaar?" Dan herkennen ook
anderen hem en het volgende ogenblik is de man met de camera het middel
punt van een grote groep vrouwelijke badgasten die hem, flirtend en kirrend, in
alle talen van de wereld om zijn handtekening vragen. Maar de man in de zeil-
trui lacht slechts, een glundere, kwajongensachtige grijns die grappig contras
teert met zijn deftige kinbaardje. Hij duwt zijn bewonderaarsters opzij en springt
in een gereedliggende motorboot, die hem buiten bereik van belaagsters brengt.
Dr. Hans Hasz met zijn jonge vrouw,
die sinds enkele jaren actief deelneemt
aan zijn onderzoekingen op de zee
bodem. Om haar hals draagt zij een
der onderwatercamera's die zij gebrui
ken bij hun opwindende hobby. Repro
ductie naar een foto-uit R. Mendels boek
„Geleerden op avontuur".
Dit boek is verschenen bij Moussault's
Uitgeverij N.V. te Bussum.
IN EEN KLEIN DORPJE nog
onaangetast van de adem der indus
trialisatie kreeg roodvonk vat op
een boerenzoontje van vijf jaar. En
wat het onschuldigste en goedaardigste,
open blozend en allen-welgevallig
ventje was geweest, kwam nu als een
dreiging in de boezem van het gezin te
liggen. Roodvonk is besmettelijk. De
dokter liet niets na om het gevaar tot
in de wortels aanschouwelijk te maken
en er bleef voor de ouders niets over
dan het kind nog nooit van de
boerderij geweest naar het zieken
huis te brengen in de grote stad.
Moeder bracht het er heen. Met het
kind m een dikke deken op haar schoot,
zat ze breeduit in de auto van de dok
ter. Op haar gezicht lag weinig uit
drukking, zeker niet meer dan in
weken, dat de oogst verloren ging en
haar man als een stuk hout voor het
raam zat. Op het ziekenhuis wisten ze
er al van en een kwartier later lag
het ventje in een glazen huisje en de
boerin stond er, met weinig uitdruk
king op het gezicht naar te kijken. Het
zieke kereltje lag onwennig in het bed
en keek dan weer naar zijn moeder,
dan weer naar de lichtspelingen op het
plafond. Na een kwartier ging de
boerin weg.
Omdat ik dikwijls in het ziekenhuis
over de gang liep, viel het mij op dat
de boerin geen bezoekuur oversloeg.
Ze ging dan voor de grote ruit staan,
knikte naar haar zoontje en bleef dan,
als in de schaduw van de eeuwigheid
rustig staan en kijken. Ik moet beken
nen, dat het schouwspel mij dagelijks
ontroerde. Ik kon mij haar stugheid in
het grote vreemde ziekenhuis goed
voorstellen. Zoals zij elke dag voor die
ruit stond, zoals dat ventje haar rustig
bleef aankijken, was er genoeg ver
standhouding tussen die twee om een
gesprek te doen uitblijven. Hun liefde
bond hen, waarom zouden zij dan nog
woorden wisselen? Thans zou zij wel
vertellen, dat het goed met hem ging
en dan het eten gaan klaar maken.
Ik had al dagenlang de neiging om
haar eens aan te spreken. Misschien
zat er bij mij het gevoel achter om de
afstand tussen grote-stads-ziekenhuis
en deze vertegenwoordigster van het
gezegende boerenras af te tasten. Ik
zei tegen haar: „Ge slaat ook geen dag
over, mevrouw. Hij" en ik wees
naar haar zoontje „zal het ook wel
prettig vinden."
„DS zal wel," zei ze, ,,'t Is een goed
Jong. Ze was spraakzamer dan ik had
gedacht, dat kun je aan een paar
woorden al merken. Ik had een echt
plezierig gesprek met haar over het
weer, de boerderij en toen ik bemerkte,
dat we eigenlijk helemaal niet meer
over haar zoontje hadden gesproken,
was er een kwartier verstreken. Het
kereltje had gedurig en aandachtig
naar ons liggen kijken.
„Ik ga maar weer eens," zei ze. „Hoe
laat is 't?" Het was half-vier. „Ja,"
zei ze, „dan ga ik maar. Ik kom graag
bij m, maar van twee tot half-vier
elke dag vind ik eigenlijk te lang."
roen passeerde een zuster en ik hoorde
ne boerin verlof vragen om voortaan
om drie uur al weg te mogen gaan.
VOLEUR
TIEN minuten la
ter duikt de „Onder
waterman" (alias dr.
Hans Hasz, zoöloog,
dichter en amatéur-
wysgeer) van zijn
motorvlet in het
blauwe water van
de Middellandse Zee,
op zoek naar nieuwe
prooi voor zijn zee
camera en naar
nieuwe avonturen
voor zijn boeken.
Avonturen en prooi
daaraan heeft het
hem niet ontbroken
sinds hij als achttien
jarige aan deze zelfde
strandn de harts
tocht voor het „vis-
senprikken" te pak
ken kreeg. Een Ame
rikaan, die de kunst
zelf weer van de Po
lynesiërs had afge
keken, leerde hem de
techniek van dit
„zwemmend vissen"
waarbij men met
het gezicht onder
water onbewege
lijk in zee blijft lig
gen tot er een grote
vis nadert. Is het dier
binnen bereik van de
speerachtige harpoen
gekomen, dan stoot
de zwemmer toe
de buit is gevangen.
Zo althans is de
theorie. De practijk is echter heel wat
moeilijker. Maar Hasz, die een ervaren
waterrot was, toonde zich een dankbaar
leerling en trok er al gauw zelf op uit om
het rijk van Neptunus te leren kennen.
De Amerikaan had hem verteld, dat men
behalve een zwembril en een harpoen ook
een grote dosis voorzichtigheid nodig heeft.
Hij was met een vriend naar een gezon
ken schip afgedaald dat even buiten An
tibes op tien meter diepte op de zeebodem
lag. Plotseling zag hij over het verweerde
dek een slijmerige monsterpoliep op zich
afglijden. Zonder aarzelen stak Hasz zijn
"harpoen in de kwallige massa, maar trok
deze bliksemsnel weer terug, opdat de po
liep er niet langs zou klimmen om hem aan
te vallen. Het getroffen dier spoot ogen
blikkelijk een inktzwarte vloeistof uit om
zich te verbergen en begon wild om zich
heen te slaan. Hasz aarzelde even, maar
wist toch de graaiende tentakels te ont
snappen. Maar Juist toen hij boven kwam,
die zich nu dadelijk opensperren om hem
te verslinden?
Met ware doodsverachting richt Hasz
zijn camera en drukt af. Een trilling gaat
plotseling door het lichaam van de haai,
dan draait het dier zich om en schiet als
een raket weg. Zou het Hasz' dapperheid
geweest zijn, die de onverzadigbare rover
deed omkeren? Is hij gewend, alle andere
dieren voor hem op de vlucht te zien slaan
en durft hij op zijn beurt niet aanvallen
als men hem onbevreesd tegemoet komt?
De jongeman weet er nog geen antwoord
op te geven als hij, toch wel erg ontdaan,
van dit eerste téte a tête met de schrik
der Oceaan terugkeert, maar latere ont
moetingen met andere haaien, bevestigen
zijn vermoedens. De meesten verdwijnen
al als men onvervaard op hen afzwemt.
Slechts een enkele keer won de nieuws
gierigheid van een haai het van zijn in
stinctieve vrees voor de menselijke in
dringer en daarbij is het gebeurd, dat
WENEN (United Press) Het 27ste
congres van de Internationale P.E.N.-club
zal van 1219 Juni in Wenen worden ge
houden. Het thema zal zijn „Het theater
als een medium van de dichtkunst".
Naar verwacht wordt zullen meer dan
zeshonderd schrijvers het congres bij
wonen.
voelde hy een van de vangarmen om zijn
been slaan en het volgende ogenblik had
het monster zich met alle acht zijn grie
zelige ledematen aan hem vastgezogen. Als
een loden gewicht hing het dier aan zijn
lichaam, zodat Hasz zich slechts met moeite
drijvend kon houden. Hij had wel een mes
bij zich, maar dorst het in het inktzwarte
water niet te gebruiken, uit vrees zichzelf
te verwonden. Gelukkig hoorde men aan
het strand zijn noodkreten, snelde te hulp
en trok hem aan land. Slechts met moeite
kon men de vangarmen losmaken en ha
merde daarna zo lang met roeispanen op
de afzichtelijke kop van de poliep tot deze
geen tekenen van leven meer gaf.
OOK VOOR DE HAAIEN is de jonge
Hasz door zijn leermeester gewaarschuwd,
maar zijn eerste ontmoeting met deze ge
vreesde menseneter verloopt verrassend.
„Na alles wat ik over haaien gehoord had,
moest ik er eigenlijk doodsbang voor zijn",
zo vertelt hij, „maar dit dier was zo mooi
en zo elegant, dat slechts de gedachte in
mij opkwam, een foto van hem te maken".
En zo zwemt hij het rustig tegemoet, tot de
geduchte rover hem tot op 2 meter ge
naderd is. Hasz ziej reeds de diepe kieuw
spleten en de muil aan de onderkant. Zal
Hasz met zijn handen zo'n gestroomlijnde
reus weg moest duwen!
„MEN ZOU HASZ onrecht doen" zo
schrijft de Duitser R. Henzei in zijn boek
„Geleerden op avontuur" „al? men in
hem slechts een avonturier ziet. Hij is ook
een geleerde die slechts „gevaarlijk leeft"
om overal onbekende schoonheid voor an
deren te ontdekken. Terwille daarvan
verandert hij zich in een wezen dat meer
op een maanbewoner dan op een mens
lijkt. Hij doet een zwembril voor en de
slang van het zuurstofapparaat die van
zijn mond naar de cylinders op zijn rug
loopt, geeft hem het uiterlijk van een mi
niatuur-olifant. Alleen met zijn harpoen
kan hij zich. zo gecostumeerd, een zeker
prestige in de dierenwereld verschaffen.
Als de vissen zin voor humor hadden, zou
de zee daveren van hun gelach, zodra hU
en zijn medewerkers in het water duiken".
Maar welk een schoonheid ontdekken
zil daar in de diepte. .Alleen onder zee
vindt men nog landschappen die zo*on-
waarschijnlijk stil en ongerept zijn. dat ze
de mens met eerbied vervullen. En dan
de onderzeese grotten! Soms herinneren
ze in hun schemerige hoogten aan het
sombere gewelf van de Sixtijnse kapel,
soms aan de toverpracht van een Indische
tempel. „De wijde koepel is met duizend
gele sterren getooid, koraalbloemen die
hun sierlijke tentakels in het water uit
strekken. Spookachtig-witte sponsen han
gen als spinrag van overhangende balcons
of grijpen met knoestige vingers langs de
rotshellingen. Watervallen van purperen
kalkmieren en scholen blinkende jonge
visjes lijken meer op cosmische spiraal
nevels dan op waterdieren en op de
achtergrond verrijst een grillig gevormd
rif met torens, burchten en poorten".
Is het een wonder dat Hasz, als hij een
maal een blik geslagen heeft in die won
derlijke, verstilde wereld, er steeds weer
op uittrekt om het onderzeese imperium
te doorvorsen en te fotograferen? In de
jaren die volgen beleeft hij telkens nieuwe
avonturen, eerst langs de kusten van de
Middellandse Zee, later ook aan de boor
den van de Rode Zee, in West-Indië, Cali-
fornië, Hawaii, Japan, China en Afrika,
gedreven door een niet te stillen passie
naar nieuwe onderzeese schatten en avon
turen. Hij leert er duizenden vissen en hun
gewoonten kennen, bespiedt er de liefdes-
dans van de fantastische koffervis met zijn
kogelogen, de vraatzuchtige barracuda's,
de Braziliaanse piranhas, die onvoorzich
tige zwemmers het vlees in brokken van
het lijf scheuren en tientallen andere
fascinerende waterdieren. De gruwelijkste
van allen, zo zegt Hans Hasz, is de moer-
aal egn glibberig log ondier, dat zelfs
door de grootste roofvissen angstvallig ge
meden wordt.
„Als het waar is dat een Romeinse con
sul in zijn vijvers moeraal teelde en ze
met het vlees van zijn slaven voedde, dan
kan ik mij met de ondergang van het Ro
meinse rijk verzoenen. Want al zijn moe-
ralen gekookt een bijzonder smakelijk
voedsel, in levende lijve zijn het de ge
meenste sluipmoordenaars die men .zich
denken kan".
VOOR DE KUST van Curacao ontmoet
te Hasz dit monster voor het eerst. Hij had
een vis geraakt die in doodsangst in een
koraalspleet vluchtte en daar ondanks alle
inspanning niet uit te krijgen was. Pas
toen Hasz zich met beide benen tegen het
rif schrap zette kon hij het dier *er lang
zaam uittrekken. Zodra hij echter maar
even verslapte, schoot de vis, of hij van
gummi was, weer in het gat tecug. Dit
ging zo heen en weer tot Hasz ontdekte
dat er behalve zijn buit nog een ander,
slangachtig wezen in de spleet verborgen
zat. Dit dier, dat „de gemeenste ogen van
de wereld" had, hield de vis bij de kop
en trok hem, zodra Hasz minder hard ruk
te, in de spleet terug. Hasz bleek tenslotte
de sterkste maar toen schoot de moeraal
want dat was de onbekende tegenstan
der met wijd open gesperde muil op
Hasz af. Hij was meer dan twee meter
lang en zo dik als een welgevulde men-
sendij!
Hasz probeerde hem af te weren met
zijn harpoen, maar het monster, hoewel
gewond, gaf geen kamp. Steeds weer schoot
het met wijd opengesperde muil en van
haat gloeiende ogen op de zoöloog af,
draaide dan snel weer weg, maar keerde
even onverhoeds terug om zich met dub
bele woede op hem te werpen. Minuten-
land duurde deze strijd op leven en dood
op acht meter diepte. Tweemaal werd Hasz
in zijn benen gebeten, maar tenslotte kon
hy het ondier toch tegen een koraalbank
aandringen en op het strand van de la
gune slingeren. Maar nog was de strijd
niet geheel gestreden. Duizenden zee-egels
met dunne, giftige stekels bedekten het
lagunestrand en plotseling gleed Hasz uit
over een koraal en viel midden in de ste
kels. Toen hij kermend van pijn, een
ogenblik zijn prooi vergat, hapte de mon
sterslang met kwijlende bek naar zijn ge
zicht. Hasz kon nog net terugwijken voor
de afzichtelijke kaken met hun dolkscherpe
tanden met een luide klap dichtvielen....
HANS HASZ, die nu dertig is. beoefent
al meer dan twaalf jaar zijn opwindende
hobby en heeft in die tijd de weten
schap verrijkt met vele waardevolle be
schrijvingen. unieke foto's en fascinerende
films van de flora en fauna der wereld
zeeën. Hoe vaak hij in die twaalf jaar aan
de dood ontsnapt is. weet hij zelf niet meer.
Nu eens waren het zeemonsters, die hem
naar het leven stonden, dan weer een foute
manoeuvre of een onvoorzichtigheid van
Hasz zelf. Eenmaal raakte hü op grote
diepte beklemd in een vastzittend touw
terwijl zijn zuurstof op was en zijn mes op
het strand lag.
Maar geen gevaren of ontberingen kun
nen hem ertoe bewegen, zijn avontuurlijke
expedities op te geven. Integendeelwaar
hij komt. verwerft hij enthousiaste navol
gers en vandaao-den-dag beoefent men in
vele luxe badplaatsen ijverig het vissen-
prikken en de onderwaterfotografie een
dure en riskante liefhebberij, maar ook
een die je nooit meer loslaat. Dat is althans
de mening van dr. Hasz en hij kan het
weten.
H. c. 2
Parijs, Januari - - Honderd schilde
rijen van Gustave Courbet (1819-1877)
worden voor een betrekkelijk korte tijd
tentoongesteld in het Petit Palais, het
museum voor. de beeldende kunsten van
de stad Parijs, terzijde van de Champs-
Eljrsées. André Chamson, de romanschrij
ver en directeur van het museum, biedt
dit aan als maar een voorproef van een
enorme Courbet-tentoonstelling, die op het
programma staat. Daarmee zal de reputa
tie van de „Meester van Ornans" dan ein
delijk gezegeld zijn; zolang bij leefde werd
er telkens weer ruzie met hem gezocht,
eerst alleen om artistieke en later om po
litieke redenen niet dat de scheiding
scherp te maken is, want hij werd ook al
op grond van zijn realisme en zijn „liefde
voor het lelijke" voor socialist uitgemaakt.
Na zijn dood is het nog niet gauw tot'een
definitieve waardering gekomen, voor een
deel doordat hij min of meer uit het zicht
raakte achter de impressionisten.
Maar nu is het onrecht hersteld en komt
de bezoeker van het Petit Palais nog slechts
zijn adhaesie betuigen. Het is niet moeilijk,
dat met enige hartelijkheid te doen, want
de collectie van honderd vertegenwoordigt
een onafhankelijke vrijmoedige schilder,
wiens „lelijke onderwerpen" ons al lang
riet meer opvallen. Als men ergens iets
tegen inbrengt, is het tegen de ouderwets
heid die hier en daar naar voren dringt,
maar die meestal opgaat in het karakter
van de schilderijen. Niettemin zou men
onmogelijk die enkele vroege werken ern
stig kunnen opvatten, waarin Courbet zijn
eigen genialiteit aan het publiek presen
teert; La Rencontre, dat ook „Bonjour,
Monsieur Courbet" genoemd mag worden,
waar twee bedeesde inwoners van Mont-
pellier met het petie in de hand de zwie
rige meester begroeten. En het andere stuk
waarin hij de Middellandse Zee bij Palavas
laat zien, met zichzelf in een houding van
theatrale begroeting op de rotsen aan de
kust. Zelfs dan nog; de zwierige meester is
innemend, zeker veel innemender dan de
nijdassen, die bij zulke gelegenheden altijd
uit pure gehechtheid aan de gevestigde
waarden tegenover het nageslacht voor gek
gaan staan en de Middellandse Zee is
hartig blauw en droomloos.
De reinheid van de ruimte valt telkens
weer op: in het groot in de blauwe luchten
van de landschappen, die hij meestal ge
maakt heeft in de omgeving van zijn ge
boorteplaats Ornans, bij Besangon, maar
ook op kleinere schaal, als het verschiet
alleen te zien is onder de takken van de
grote eik van Ornans door zelfs als het
alleen een hoekje is in een klein schilderij
van een tros gele druiven. Die helderheid
is zo natuurlijk alsof een onbevangen ge
zicht op de natuur toch eigenlijk al vol
doende is voor het maken van een schil
derij. Als men haar eenmaal ontdekt heeft,
wordt zij ook de zin van de portretten,
waarin de personen niet meer voorstellen
dan zij op het peil van Courbet behoren te
doen, of van de jachtscènes in de sneeuw,
die het meest bedreigd worden door de
genoemde ouderwetsheid. En dan de naak
ten, wier sensualiteit geen begeerte nodig
heeft: La Réveil, waar de ene vrouw de
andere wekt door bloemblaadjes op haar
ogen te strooien, naast Le Sommeil, waar
er twee aaneengevlijd slapen.
Dit laatste schilderij werd gekocht door
Khalil Bey, een schatrijke Turk, die am
bassadeur in St. Petersburg was geweest.
Daarna had Courbet zijn voordeligste ja
ren, want heel rijk Parijs moest dat voor
beeld volgen. In 1871 was het afgelopen:
hij werd ten onrechte belast met de ver
antwoordelijkheid voor het neerhalen van
de kolom met het beeld van Napoleon I
op de Place Vendóme. Dat was gedaan op
bevel van de opstandige Commune, waar
Courbet inderdaad lid van geweest is,
zelfs commissaris voor Schone Kunsten,
maar pas nadat het besluit over de kolom
genomen was. Het was overigens uit zijn
vroegere uitspraken op te maken dat hij
er niet tegen was. Nadat hij zes maanden
gevangenisstraf had uitgezeten werd hij
bovendien veroordeeld tot het betalen van
de wederoprichting: 500.000 francs, wat nu
650.000 gulden zou zijn. Zijn werken wer
den geconfiskeerd. Om nog iets te kunnen
behouden vluchtte hij naar Zwitserland,
waar hij tot zijn dood gewoond heeft. Hij
is daar ook begraven. In een vitrine op de
tentoonstelling kan men de ambtelijke
formulieren vinden waarop de toestem
ming tot het overbrengen van zijn resten
naar Ornans in 1919 is vastgelegd.
Horizontaal: 1. gemeente in Zeeland, 5
struisvogel, - 8. spijkeren, 11. deeltje van
maliënkolder, 13. soort hars, 15. gebod. 17
term bij het boksen (afk.), 18. deel van het
oor. 20. aardrijkskundige aanduiding (afk
21. badplaats in Duitsland, 23 tegenstelling
van Zuid, 25. teer, 27. verhaal. 29. lichtende
kring om zon of maan. 30. teken.
Verticaal: 2. voegwoord, 3. groot ongeluk,
4 gelijk, 5. jongensnaam, 6. vogel, 7. voor
voegsel, 9. onheil, 10. stuk bouwland, 12
(Van onze correspondent te Stockholm)
In Zweden heerst een groot tekort aan artsen. Tevergeefs
heeft de regering tot dusverre geprobeerd daarin te voorzien.
Een „huisarts-systeem" bestaat er in Zweden niet. Men gaat
er bij ziekte naar dié dokter, die nog tijd heeft. Bij plotse
linge ziekte of bij een ongeluk belt men eerst de politie en
vraagt het nummer van de „dienstdoende" of „wachthebben
de" geneesheer. Telefonisch vraagt men dan ook diens advies
en in vele gevallen geeft de arts zijn recept op zijn beurt tele
fonisch aan de apotheek door. Is persoonlijke komst gewenst
en de arts al onderweg naar een andere patiënt, dan zal de
zuster volgens de nieuwste methode trachten hem in zijn
wagen te bereiken. De nieuwste doktersauto's zijn namelijk
met mobilofoon uitgerust.
Men heeft getracht hulp uit het buitenland naar Zweden
te halen en er kwamen inderdaad enkele Duitse artsen. Maar
vreemdelingen hebben vele moeilijkheden te overwinnen. In
de eerste plaats: de taal. Verder het klimaat en vooral ook
de eenzaamheid. De buitenlandse artsen mogen zich namelijk
niet in de grote steden vestigen en zijn dus soms geheel alleen
in een gebied, groter dan de provincie Noordholland, gesta
tioneerd.
Het Zweedse volk is aan die eenzaamheid gewend. Het was
ook gewend aan tijden, dat er in het geheel geen arts was
tijden, die nog maar één, twee generaties geleden zijn. Nu
het echter de voordelen van de medische hulp heeft onder
vonden (en ziekteverzekering betaalt) eist het ook het voor
deel op een arts te kunnen raadplegen, al is het dan dertig
of veertig kilometer van huis. De Zweedse spoorwegen we
ten daar van mee te praten. Niet voor niets hebben deze
speciale wagens voor ziekenvervoer. Het is zo redeneert
nlen in Zweden goedkoper een patiënt over honderden
kilometers te transporteren, dan overal ziekenhuizen te
bouwen. En aangezien de staat aldus de kosten voor het
bouwen van vele ziekenhuizen spaart, moet
de staat ook de reis naar een ver gelegen
ziekenhuis betalen. Derhalve wordt een
Zweed, die voor een bepaalde operatie
naar Stockholm moet komen, mits hij in
het bezit is van een verklaring van de
behandelende_ geneesheer, zonder extra
kosten in een van de vele ziekenwagens
vervoerd. Hij betaalt dus gewoon voor de
reis derde klas.
Ook een Nederlander, die bij het skiën
in het hoge Noorden een ongelukje zou
hebben, wordt indien nodig zonder
extra kosten vervoerd in de zeer goed uit
geruste wagens, als het moet zelfs over
tweeduizend kilometer.
Om het aantal artsen iets op te voeren,
heeft Zweden nu contact opgenomen met
Zwitserland: de universiteit te Zürich zal
haar poorten voor Zweedse studenten ope
nen, die aan universiteiten in hun vader
land geen plaats meer kunnen vinden. Een
gedeelte van de extra-kosten der studenten
zal door de regering worden overgenomen.
De mogelijkheid is intussen niet uitgeslo
ten, dat ook jong-Nederland de Zweden
zal kunnen helpen. Tal van meisjes heb
ben er werk als ziekenverpleegsters ge
vonden. Voorts bestaat er een overeen
komst tussen Nederland en Zweden aan
gaande de toelating van honderd practi-
kanten per jaar. Hoewel men daarbij aan
andere beroepen heeft gedacht, is het niet
uitgesloten, dat dit de poort is, die voor
medische studenten tot een practijk in
Zweden kan leiden. Let wel: wij zeiden
„kan" want Zweden is een land, waar
niet iedere Nederlander zich thuis voelt.
Ziekenvervoer
per trein.
overschot, 14. familielid. 16. kever, 19. een
weinig scheel, 22. bij elkaar behorende voor
werpen, 24. ridderteken, 26. ik (Lat.), 27.
muzieknoot, 28 voedsel.
Om in aanmerking te komen voor een van
de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5,en f 2,50,
dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur de oplos
sing in te zenden aan een van onze bureaux;
in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soenda-
plein; in IJmuiden: Kennemerlaan 186.
De oplossing van onze vorige puzzle luidt:
Horizontaal: 1. maand. 5. Asten. 9 aal, 10.
ook, 12. ode, 13. tergend, 17. opera, 19. mos.
21. olm. 32. Eva. 24. pan. 25. gom, 28. sok. 30.
sport, 35. Tilburg, 38. ree, 40. een, 41. are.
43. geluk 14. delen.
Verticaal: 1. mat, 2. Aa, 3. alt. 4. dorp. 5.
aker. 6 tod, 7. ed„ 8. neg, 11. ogen, 14 e.o.,
15. na. 16. do. 18. el, 19. mug. 20 Sem. 21. ons.
22 mik. 26. os. 27. robe. 29. on, 30. si. 31. plek.
32. rund, 33 Tr.. 34. erg. 35. tel. 36. gal, 37.
ten, 39 Ee, 42. re.
De prijz -n van onze vorige puzzle werden
na loting als volgt toegekend: F. H N. Ta
kes, Pijlslaan 146, Haarlem (ƒ7,50), H. Huis
man, Cloosterweg 20, Heemstede (f5,en
M. Gerhardt, de Genestetlaan 17, Driehuis-
Velsen 2,50).
DE COMPONIST wiens naam hierboven
staat, wa^ 82 jaar toen een jonge Parijse
dichter, Pierre Aguétant, al zijn moed bij
eenschraapte om de meester, die hij jaren
lang in stilte had bewonderd en vereerd,
zijn eerste verzenbundels toe te zenden. De
dichter deed dit met al de poëtische en
hoffelijke dithyram
ben waar het Frans
zich toch al zo willig
toe leent en met al de
buigingen en voetval
len waartoe een iet
wat geëxalteerd jong
poëet In staat -kan
zijn. Pierre Aguétant
heeft na de dood van
Saint-Saëns de brie
ven, die hij van de
componist mocht ont
vangen, uitgegeven en
er commentaren bijgevoegd, die geen twij
fel laten aan de verering, die hij de grote
Camille toedroeg. Dat de oude heer, die
in zijn lange leven de betrekkelijkheid van
lof en blaam overvloedig had leren ken
nen, in zijn eerste antwoord begon de jon
geman wat uit zijn zielsverrukkingen te
rug te voeren naar de nuchtere werkelijk
heid, zal niemand verwonderen.
„Aan een jongeling van 82 jaar moet ge
zulke dingen niet zeggen. Bedenk, dat men
op mijn leeftijd zoveel ondervonden heeft,
dat men zich niet gemakkelijk wat laat
wijsmaken. Men treft mijn hart zekerder
door eenvoud".
Maar hij verzekere de dichter van zijn
sympathie en van waardering voor de ver
zen. Aan het slot van zijn brief komt Saint-
Saëns nogmaals op de bloemrijke loftuitin
gen van zijn jonge vereerder terug:
„Maar ik bezweer u, als ge mij nog eens
met een brief wilt vereren, laat dan de
lier aan de kapstok hangen".
Deze woorden troffen het gevoelige dich
terhart nogal smartelijk en Aguétant
schreef dit de meester ronduit. Saint-Saëns
reageerde dadelijk met een brief, die het
treurende hart in een toestand van opper
ste vreugde bracht. Zierier:
Wat wilt u nog meer? Dat ik uw
knieën omhels, zoals Priamus dit deed bij
Achilles? Ouderdom betekent zo weinig
naast jeugd en dichterschap. U bezit beide
met al haar deugden en adorabele tekort
komingen. Op mijn leeftijd heeft men al
leen nog maar de gebreken en die hebben
niets aanbiddelijks
„Ik denk wel, dat ik l'Angelus zal com
poneren, maar ik weet het nog niet zeker"
„Comment", roept de dichter uit, ,£aint-
Saëns. de reus, ik, de dwerg! Ik was tot
tranen bewogen".
Deze correspondentie vormt het begin
van een oprechte vriendschap tussen Saint-
Saëns en Aguétant die duurde tot 's mees
ters dood. Hij heeft twee verzen van de
dichter op muziek gezet, te weten „l'An-
gelus" en „Oü nous avons aimé" na
tuurlijk tot grote vreugde van Aguétant,
die uitroept: „Mijn droom is werkelijkheid
geworden!"
Uit de briefwisseling blijkt steeds weer,
welk een veelzijdig man de componist was.
Hij interesseerde zich voor de dichtkunst
en schreef zelf voor meer dan één werk
de tekst, maar ook de beeldende kunsten
hadden zijn belangstelling. Op 1 Januari
1921 schrijft Saint-Saëns aan de dichter:
„Het doel van teken- en schilderkunst
is niet, de onderwerpen natuurgetrouw
weer te geven, maar
er de idee van te
suggereren. Zij stel
len de beweging voor
in onbewegelijkheid.
Als men de kunste
naars vraagt wadr te
zijn, dan praat men
onzin,maar men moet
het doen vóórkomen,
alsof men waar is.
Het moet zó zijn,
dat de beschouwer
onwillekeurig zegt:
dat is het, terwijl het dat in het geheel
niet ia".v
Duidelijk vooringenomen is Saint-Saëns,
als hij schrijft over César Franck.
„César Franck is geen product van de
Franse bodem: België eist hem terecht voor
zichop, want hij was Belg en werd pas
op 50-jarige leeftijd als Fransman genatu
raliseerd. Als men beweert, dat hij in zijn
symphonie de symphonische vorm ver
nieuwd heeft, dan gaat men te ver, ver
nieuwt niefsAls een symphonie aan
spraak zou kunnen maken op de eer de
symphonische vorm te hebben vernieuwd,
dan zou dat mijn Symphonie in c zijn, door
haar ongewone indeling, door de aanwen
ding van het orgel, maar die heeft in de
muziekwereld een plaats veroverd, die de
vrome heren van de Scola slapeloze nach
ten bezorgt".
De vrome heren van de Scola" waren
enige componisten die aan de Parijse Scola
Cantorum als docenten werkten, kerke
lijke muziek schreven en de artistieke be
ginselen van Franck waren toegedaan.
Van levenswijsheid echter en van de
kunst te kunnen resigneren, getuigt de
wijze waarop Saint-Saëns spreekt over
zijn afscheid als uitvoerend kunstenaar. In
een kort briefje deelt hij Aguétant op 25
Juli 1921 mede, dat hij een concert zal
geven in zijn geboorteplaats Dieppe. Hij
wil daarbij voor het laatst als pianist op
treden en aldus zijn pianistenloopbaan die
vijfenzeventig jaar heeft geduurd, beslui
ten. De dichter vraagt hem, of dit afscheid
hem geen pijn doet. Het antwoord komt op
12 Augustus, na het concert Het luidt:
„Mais non, het is niet met verdriet, maar
met vreugde. Ge weet niet, wat de virtuo-
zenloopbaan met zich meebrengt. Als men
nerveus is, dan is het een marteling, zo
niet, dan is het een genoegen, op voor
waarde dat men gedisponeerd is en een
goed instrument heeft men weet dat
nooit vooruitMaar de vervelende voorbe
reidingen.' Alle dagen studeren om de «in
pers in training te houden
De componist was toen zevenentachtig
jaar. Hij heeft dit afscheid niet lang over
leefd. Vier maanden later, op 16 December
1921. is hij gestorven.
WILLEM ANDRIESSEN