%)AaadamAOZp in dticuMie, Napolitaanse carrousel ..rort Koyal in de komedie rrancaise LONDEN (United Press) Audrey De Christelijke Oratoriumvereniging met drie noviteiten Y-Y a l* T~t ONGELOOF WAARDIG Henri de Montherlant voltooide zijn „katholieke trilogie" VAN ARTHUR HONEGGER EN SAMUEL BARBER Hepburn heeft een verhaal van Graham Greene, dat haar is aangeboden als scenario voor haar eerste Britse film, af gewezen, omdat zij de vrouw moest zijn van een man die meer voor gokken voelde dan voor haar, zo meldt de Daily Sketch. Het jongste verhaal van Greene „Loser takes all" handelt over een accountant in moeilijkheden, die op het punt staat te trouwen en dan een zuinig leven te beginnen. Een geldmagnaat laat het paar een huwelijksreis naar Cannes maken, waar de echtgenoot naar de speel tafels wordt getrokken. De Daily Sketch zegt: „Miss Hepburn las het en zei: nee. Dit is alleen een kwestie van smaak en niet van litteraire critiek. Stelt u zich eens iemand voor, die aan gekken de voorkeur boven Audrey geeftMet haar is dit verhaal niet geloofwaardig." HARRY VAN OSS NAAR SURINAME Op uitnodiging van de Sticusa zal Harry van Oss in April en Mei een reeks con certen van balladen en volksliederen uit verscheidene landen met luitbegeleiding in Suriname en de Nederlandse Antillen geven. Kunstkringen en ook de scholen zullen hierbij worden ingeschakeld. zuietenkloosters. En Soeur Angélique wordt door de aartsbisschop persoonlijk bij de schouder naar dé deur geleid. Twaalf andere nonnen, gehoorzame „Fil- les de la Visitation Sainte-Maria" in zwar te kleden en met zwarte kappen op, schrij den nu één voor één binnen. Ze nemen de plaatsen in van haar verdreven zusters. Het doek zakt. EEN HISTORISCH DRAMA? In zoverre zeker wel, dat De Montherlant zich streng en bijna woord voor woord, aan de docu menten, de handschriften, mémoires en notulen moet hebben gehouden. Een ten- denzstuk, de rechtvaardiging van een der beide partijen? Een psychologische analyse volgens de regels en met de middelen van het klassieke theater? Men vindt al die elementen in „Port-Royar terug. M^r het stuk is op zichzelf moeilijk in één bestaande categorie onder te brengen. Heeft de schrijver èen standpunt willen verdedigen? Voor de rebellen? Voor de gevestigde orde? Er is al oneindig veel en lang over gedebatteerd en gepolemiseerd, in de kranten, de litteraire maandbladen „La Table Ronde" heeft er een speciale aflevering aan gewijd en op dispuut vergaderingen tussen historici, filosofen en katholieke theologen. Maar een duidelijke strekking in engere zin valt er moeilijk uit te distilleren. Het gaat hier vooral om de tegenstelling tussen het geweten en de macht van één of enkele persoonlijkheden en een grotere gemeenschap de contro verse Antigone-Kreon waarbij echter de theologische achtergrond of de inzet nauwelijks ter sprake komen. Ook hier schuilen de hoge waarde en de kracht van dit werk in het feit, dat beide antogonisten gelijk hebben volgens hun eigen structuur, hartstochtelijk en vurig gelijk. Meer dan door een religieuze stel ling werd De Montherlant door een morele houding geboeid. Hij schreef niet naar een conclusie toe. Hij schiep of beter: her schiep karakters naar voorbeelden, die aan de historische werkelijkheid zijn ont leend, karakters waarvan de gevoelskrach- ten in een dramatisch veld van actie ont laden worden. Zijn persoonlijke inzichten komen niet of nauwelijks ter sprake en die worden door de schrijver zelf terecht als niet ter zake doende beschouwd. Het heroïsme van deze karakters, de menselijke kwaliteit: daar liggen de sleu tel en het thema van het hele oeuvre van de Montherlant, het motief dat zich nog nimmer met deze haast puriteins-gezuiver de noblesse had geopenbaard. Men heeft in dit verband herinnerd aan een woord dat de kardinaal De Bcrville het kind Lodewijk de Dertiende eens moet hebben voorgehouden: Oubliez les choses basses et vous portez a choses grandes, dignes de votre origine" hetgeen betekent: „Ver geet de laagheid en ge zult stijgen tot de hoogte, uw afkomst waardig." „Port-Royal" is vooreerst: een nobel en een grootmoedig stuk. Op het religieuze plan zou men het de repliek of de echo kunnen noemen van „La condition hu- maine" van Malraux, waarin in dezelf de hooggestemde geest een wereldlijk of politiek conflict werd behandeld. Twee werken die nu gelijktijdig in l'ariis worden opgevoerd en vooral onder de jongeren overeenkomstige reacties van fel mede leven verwekken. Zij, die aan de toekomst van Frankrijk zouden willen twijfrlen, mogen uit dit stuk en vooral de ontvangst, die het te beurt viel, het vertrouwen put ten dat hen mogelijk ontvallen was. FRANK ONNEN HET PARIJSE toneel- •eizoen. waarover men met uitzondering van „La condition humaine" van André Malraux en „Les Cyclones" van Ju les Roy nog niet zo heel veel naar huis hoef de te schrijven, heeft nu dan toch zonder de min ste twijfel een hoogte punt bereikt. En Henry de Montherlant heeft, even onbetwist, een stuk geschreven, waarin hij sieh het krachtigst en zuiverst heeft uitgedrukt: xijn meesterwerk. Dat sijn, kort samengevat, de indrukken, die vrijwel iedereen zijn bijgeble ven van de opvoeringen* van „Port-Royal" in de Comédie-Francaise, het werk waaraan De Mon therlant, met tussenpo zen uiteraard, bijna een kwart eeuw heeft gear beid en waarmee hij, volgens zijn eigen ver zekering, zijn carrière als dramaturg beëindigd (en men mag zeggen: be kroond) wenst te zien. Het is het sluitstuk van zijn „katholieke" trilogie, tezamen met „Le Maitre de Santiago" en „La ville dont le prince est un en fant". De „Comédiens Francais", Annie Ducaux, Renée Faure. Micheline Baudet en Jean Debu- court hebben er onder de strenge, strakke regie van Jean Meyer een ver tolking van gegeven. DIE KWALITEITEN zijn groot en veel vuldig. Ze bevestigen de definitieve plaats van deze schrijver, die als dramaturg zijn inspiratie bij voorkeur putte uit de Spaans- aandoende katholiciteit, geladen met een dorstig verlangen naar grandeur, dat zich aan een ingehouden pathetiek en een in getogen strengheid paarde. Men kan hier stellig van een meesterwerk spreken, wan neer men dit vlotte en wat gedevalueerde woord dan in déze zin wil verstaan, dat de essentie van zijn kunstenaarschap zich hier in geconcentreerde vorm uit, zonder de vroegere persoonlijke hebbelijkheden en „tics" de wel eens wat geforceerde hoogmoed langer en meer bloot te geven. Het heeft, anders gezegd, een waarlijk klassieke soberheid, zowel van geest als van factuur. De drie-eenheid wordt rigou reus gerespecteerd, de taal is fier en man nelijk en vrij van alle moderne smetten der gemeenzaamheid. Er is een eenheid, een harmonie tussen onderwerp en auteur, die zich iedere minuut manifesteert. „Ik druk me uit in de taal der zeventiende- eeuwers met diezelfde natuurlijkheid en een gelijk gemak als waarmee het meren deel van mijn confrères zich vandaag be dient van het argot der Parijse faubourgs". Dat heeft De Montherlant zelf vast gesteld met dat overgezond-ontwikkelde gevoel van eigenwaarde dat, hoe irritant soms ook, toch zeker ook weer niet onge rechtvaardigd mag heten. Inderdaad: ner gens heeft men het gevoel dat De Monther lant archaiseert. Hij lééft, bijna physiek, in deze periode: le siècle. Het is zijn na tuurlijk klimaat. Door een speling van de geschiedenis is hij een paar eeuwen te laat geboren. Maar Pascal is zijn spirituele tijdgenoot. de pauze, memorabele en unieke gebeur tenis in de annalen, werd opgeofferd! bijna twee-en-een-half uur duurt. Geen dé cor: slechts de naakte muren van de spreek kamer in het klooster met een lange eiken tafel in het midden. Enige waarneembare actie: de entrée met pronk en praal van de aartsbisschop met zijn cortège van rid ders, vicarissen, aalmoezeniers en soldaten. Het begin Soeur Angélique met de andere zusters in beraad over de beginse len van haar orde heeft voor iemand, die zich met de zaken des geloofs of de geschiedenis der Franse kerk niet dage lijks onledig houdt, een strenge soberheid, een beslotenheid, waardoor hij het contact met de schrijver misschien niet onmiddel lijk zal leggen. Soeur Angélique, koel, on genadig zelfs, onderwijst haar zusters in de wetten van het klooster, de zin van de geloofsdiscipline, de onvoorwaardelijke onderworpenheid aan God, die tucht waar voor alle persoonlijke impulsen, overwe gingen, gevoelens moeten wijken. Men wordt getuige van de innerlijke strijd, waarvoor die jonge zustertjes daar haar sereniteit en koele, trotse hoogmoed de twijfels verbergt, juist wanneer zij, de overste, in haar eenzaamheid, op de eigen vaste zekerheden moet kunnen rusten. NA DIE EXPLOSIE der karakters, dit begin waarin de actie zich alleen op het geestelijke niveau in de personen zelf vol trekt, volgt de ontmoeting, de confron tatie met de wereld van buiten: de bin nenkomst van de aartsbisschop, mengsel van pluimstrijkende geslepenheid en supe rieur sarcasme, de autoriteit voor wie de gehoorzaamheid aan de kerk en het recht van de staat ver uitreiken boven de indivi duele gewetensconflicten van een kleine orde, die zich tegen het compromis, tegen de verwording, de tweeslachtigheden van het heersende Jezuitisme verzet. Na zijn mislukte onderhandelingen met ieder der opstandige zusters, richt de aartsbisschop zich ten besluite nog eenmaal met een toe spraak tot haar allen, een toespraak die een ultimatum behelst. Ik beveel u mijn ordonnantie en mijn formulaire te tekenen. Gij zijt te hooghar tig en te onverzettelijk. Ons Christendom is reeds streng genoeg. In het verkeer met God dient ge de hiërarchische weg te vol gen. G\j moet u onderwerpen aan het ge zag. Dit is een bevel. Het antwoord luidt: neen. En de moti vering: Wij verschillen met de rest en dat is de enige grief, die ge tegen ons kunt inbrengen. Overal waar het geloof ernstig werdt genomen, wordt met uitsluiting en DE MONTHERLANT heeft zich, jaren lang, een ontzagwekkende inspanning ge troost ter documentatie over het leven en de orde van La Soeur Angélique, de over ste van een Jansenisten-klooster in de Pa rijse Port-Royal in Montparnasse, waar nu het kan verkeren een gemeente lijke kraaminrichting gevestigd is. Het denkbeeld over deze nonnen een toneel stuk te schrijven werd hem in 1929 al in gegeven bij lezing van Sainte-Beuve, die deze „groot-avonturierster van de geest" eens het hoogste Franse genie naast Pascal noemde van de tweede helft der zeven tiende eeuw. Het thema, om het woord intrige te ver mijden, werd hem opgedrongen door de tegenstellingen, de strijd tussen de zusters van dit klooster en de kerkelijke en we reldlijke machten van Rome en het Louvre, beide gepersonifieerd in de aartsbisschop van Parijs, de Beaumont de Péréfixe de zonderling, om nogmaals Sainte-Beuve te citeren, die afwisselend de prooi was van zijn woede en zijn emoties. Deze godsdienst oorlog in miniatuur, die uiteindelijk tot de verspreiding over verscheidene Jezuïten- kloosters van de twaalf rebellenzusters leidde, heeft zich tussen 21 en 26 Augustus van het jaar 1664 afgespeeld. De verschil lende fasen worden hier in één enkel be drijf geconcentreerd, dat onafgebroken De aartsbisschop (Jean Debucourttracht de zusters Renée Faure en Annie Duca^c) van haar dwaling te bekeren. Op de andere foto ziet men De Montherlant in gesprek met de eerstgenoemde. worden geplaatst. Soeur Frangoise, levens lustig en vitaal, die haar natuurlijke spon taneïteit en opwellingen zo moeilijk kan bedwingen op de zware weg naar de ver overing van een „militant geloof". Soeur Flavie, wier karakter tegen de beproe vingen niet opgewassen zal blijken, die in het verraad verzinkt en later de lijst zal samenstellen der twaalf zusters, die door de aartsbisschop verbannen zullen worden. En Angélique zelf tenslotte, die achter excommunicatie gedreigd. En met verdoe menis. En dan klinkt ten laatste de door dringende en helle stem van Soeur Angéli que tot haar supérieur: Het is de liefde tot God, die ons de haat van de wereld be zorgt. Wij worden gehaat, gelijk eens Jezus zelf werd gehaat. Met een kort gebaar wordt de soldaten gelast hun opdracht te voltrekken. De zusters worden weggevoerd, ieder naar een afzonderlijke cel in verschillende Je- Van de chef van de dienst voor pers en propaganda van P.T.T. ontvingen wij de volgende brief: „Naar aanleiding van het artikel „Een zijdige draadomroep" in „Erbij" van 22 Ja nuari zou ik gaarne een opmerking maken. De schrijver betoogt daarin, dat men bij PTT heeft begrepen, dat de status quo in het aantal aangeslotenen, om van de toe neming daarvan maar te zwijgen, slechts kan bestaan bij de gratie van een inten sieve propagandacampagne, welke op haar beurt gemotiveerd dient te zijn door een perfecte technische outillage. Ik moge erop wijzen, dat deze uitspraak niet geheel juist is. In de jaren 1945 tot 1952 is er namelijk in het geheel geen reclame of acquisitie in welke vorm ook voor de draadomroep ge voerd. Nittegenstaande dat is de draad omroep geleidelijk op kracht van zijn eigen hoedanigheden gegroeid tot 480.000 aan sluitingen. Het blijft natuurlijk waar, dat de reclame wel ver eist is voor een snel lere toeneming van het aantal aangeslo- tenen. De keuze van de buitenlandse pro gramma's behoort niet tot het beleid van PTT. Slechts zou ik er op willen wijzen, dat ook voor de meeste toestelbezitters de beide Nederlandse programma's de hoofdzaak vormen en dat de buitenlandse programma's slechts dienen als aanvulling. Verder is het toegemeten krijgen van bui tenlandse programma's inderdaad een be zwaar, dat men moet afwegen tegen het voordeel van de zeer goede geluidskwali teit daarvan. Over de keuze der programma's zou ik in het algemeen nog willen opmerken, dat het een volslagen onmogelijkheid is om het ooit iedereen naar de zin te maken. Het is in ieder geval bekend bij allen, die met deze materie te maken hebben, dat er bij zeer grote groepen van luisteraars voor keur bestaat voor Belgische en Duitse pro gramma's, terwijl die voor Engelse uitzen dingen minder en die voor Franse pro gramma's zeer veel minder groot is." (Ik ging bij mijn beschouwing waar in het huidige aantal aansluitingen (onge veer een half millioen) werd vermeld uit van de volgende passages in het boekje „Enige cijfers en feiten. PTT in 1954": „De financiële uitkomsten van de draadomroep bleven ongunstig. Maatregelen werden ge nomen om het tekort te verminderen. Daar naast werd begonnen met een perscampag ne en acquisitie tot opvoering van het aan tal aansluitingen in die netten, waar uit breiding van abonnés zonder al te grote in vesteringen mogelijk is. Van tariefsverho ging werd voorlopig afgezien." Wat de programmakeuze betreft, merk ik op. dat ik betoogd heb, dat een minder eenzijdige voorkeur voor de Duitse zenders wenselijk is, mede opgrond van een recent verleden. Over het laatste is, meen ik, wei nig verschil van mening mogelijk. Daar naast stel ik, dat de programmasamen- stellers van de Draadomroep zich toch niet behoeven neer te leggen bij datgene wat als de algemeen heersende smaak wordt verondersteld: de mogelijkheden van de Draadomroep kunnen ook voor een actief en positief cultuurbeleid (en daarin kan het Franse aandeel nimmer ontbreken) worden gebruikt. J. H. B.) Nicolas de Flue OP DONDERDAG 10 Febru ari komt de Christelijke Ora toriumvereniging, onder lei ding van George Robert, in de l.aarlemse Concertzaal voor het publiek met drie werken, die in de Spaarnestad nog niet eerder werden uitgevoerd: de dramatische legende „Nicolas de Flue" en ,,La danse des Morts" van Arthur Honegger en bovendien van Samuel Bar ber een stuk voor sopraansolo en orkest „Knoxville: Summer of 1915". Het is, zoals men weet, niet voor het eerst, dat de C.O.V. ziek voor de merkwaardige koorwerken van Honegger in zet. Aan haar hadden wij in dertijd de kennismaking met diens ophef makende „Roi Da vid" en even later met zijn „Ju dith" te danken. Ter gelegen heid van haar dertigjarig be staan heeft de C.O.V. in 1951 ook zijn grandioze en veel eisende „Jeanne d'Arc au bü- cher" te Haarlem geïntrodu ceerd. Na deze drie werken bleven behoudens een re cent Kerstoratorium van Honegger de twee hierboven genoemde werken op een uit voering wachten, ^et kan niet uitblijven dat George Robert er zich met zijn C.O.V.-koor te gelegener tijd als consequentie van dat pionierswerk aan zou wagen. IN" EEN TIJD. dat men ge zegd zou hebben dat het ora toriumgenre begon uit te ster ven, heeft de Zwitser Honeg ger (geboren te Le Hftvre in 1892) de krachttoer verricht het met jeugdige impulsen tot nieuw leven te wekken. Be dacht op sterke dynamische stuwingen en direct werkend dramatisch effect, bracht hy in niet geringe mate het ge sproken woord erbij t-e Pas- Bo vendien, teneinde nauwer aan te knopen by het gemeen schapsgevoel én de werkelijk heidszin, maakte hy een veel vuldig gebruik van traditione le volksliederen of componeer de hy wyzen, die deze bedrie- geiyk nabootsen. Aldus bracht Honegger een modern soort oratorium tot stand, dat veel vormeiykheid en gemoedeiykc lyriek prys gaf voor hoogspan ning en dramatisch conflict. Er zit in deze werken byzonder veel actie, zodat men ze nauw verwant voelt met muzikaal- scènische voorstellingen NICOLAS DE FLUE, dra matische legende in drie bedry- ven van Denis de Rougemont, is trouwens oorspronkeiyk ge dacht om opgevoerd te wor den, wat dan ook op grootse wijze geschied is te Neüchatel in 1939, met niet minder dan vyfhonderd medewerkenden. Het werk schetst op treffen- het instrumentaal ensemble. Het „Recitatif des cloches" aan het slot is daarvan een treffend voorbeeld. Het luidt het machtige slotkoor in ter ere van de gelukzalige en tot lofpryzing van de Allerhoogste. LA DANSE DES MORTS (de dodendans) is door Honeg ger op een libretto van Paul Claudel geschreven. Het is een visionnaire tekst, waarin de eigeniyke dodendans het mid dendeel vormt, welke echter in de gehele conceptie slechts een episode is. In de kern gaat het in dit oratorium om de tegen stelling: tydeiykheid en eeu wigheid. Uit het Oude Testa ment .haalt de dichter de pro feet Ezechiël erby en uit het Nieuwe Testament brengt hg Johannes te pas om op de een heid van de mens met God te wyzen. Ondertussen geeft de dichter aan de componist volop gelegenheid om de aardse rea- litait, zelfs de menseiyke bar baarsheid, muzikaal te schil deren. Zo byvoorbeeld in de Dodendans een variatie op de Carmagnola, het beruchte hetz- de wyzc het leven van de in Zwitserland als gelukzalige vereerde Nicolaas van FlUe (1417 1487), een mysticus en ziener, die met toestemming van zyn vrouw zyn gezin ver liet en negentien jaar eenzaam in een kluis woonde. Hy had door zyn raadgevingen en op wekkingen tot vrede grote in vloed op het politieke en gods dienstige leven van zyn land. De actie in het werk wordt hoofdzakeiyk gevoerd door ko ren van verschillende samen stelling. Solozang komt er niet in voor, maar uiterst belang- ryk is de taak van de recitant, die niet alleen verhalend, doch ook dramatiserend meewerkt. Wisselwerking van koor en or kest, van solo-spreekstem en spreekkoor, leidt tot verrassen de effecten. Prachtige dingen bereikt Honegger door het koor met bromstem als het ware or- chestraal te doen aansluiten by liedje uit de Franse revolutie- tyd. Ook het bekende „Sur le pont d'Avignon" wordt met ge- parodiëerde tekst aangewend, terwijl de waarschuwende woorden van de profeet ge hoord worden:„Gedenk, o mens, dat gy geest zijt". De combina tie van de tegenstrgdigste din gen wordt door de componist buitengewoon suggestief gerea liseerd. Maar indrukwekkend weet hy ook te zyn in een klaagzang voor solostem (bas) de hulploze mens tegenover dood en eeuwigheid, doch die de ver troosting kent van het nederig gebed: „Ik weet dat mgn Ver losser leeft". Ook in de solis tische passages, onderbroken door of ondersteund met koor van bromstemmen, waarin de „Hoop op het Kruis" bezongen wordt, hoort mep een bloeiende melodiek. De obsederende kracht van een steeds herhaald motief voert het werk met gro* Uit Holbeins „Dodendans" te spanning naar zyn besluit: „Gedenk, mens. dat gy van steen zgt, en op deze steen zal Ik myn kerk bouwen!" MET DEZE twee composi ties van Arthur Honegger heeft George Robert zyn koor voor zware opgaven gesteld en zichzelve geen moeite ontzien. Maar tenslotte zyn het dank bare opgaven, die hun effect op het publiek niet zullen mis sen. De avond zal met „Knoxvil le: Summer of 1915" van de bekende Amerikaanse compo nist Samuel Barber geopend worden. Hierin heeft het koor geen rol: het is een zangstuk voor sopraan met orkest. De soloparty is aan Hclcen Ver- kley toegewezen. Het stuk is een dankbare herinnering aan een sfeerryke avond, een le vensmoment dat my doet den ken aan het innige gedichtje van René De Clercq „De avond maakt de mensen goed". De muziek van Barber bereikt me de een stemming van kinder- lyke vroomheid, door themati sche verwantschap -met gees- teiyke negermuziek. De begin- stelling tussen deze Ameri kaanse muziek en de modern- Europe se van Honegger zal wel zeer opvallend zyn. Behalve de genoemde so praan werken aan de uitvoe ring mee: de alt VVilhelmlna Matthes, de bas-bariton Otto Couperus en de declamator Max Croiset. Verder is een be roep gedaan op een knapen koor onder leiding van Tom de Vries en op het Noordhollands P*'"v">-'nonlsch Orkest. JOS. DE KLERK De N.V. Standaardfilms te Leiden heeft sinds kort een Italiaanse film in circulatie gebracht, waarvan de titel „Carosello Napoletano" luidt. Het is een Italiaanse kleurenfilm, onder leiding van Ettore Giannini tot stand gekomen. De genoemde maatschappij was zo vriendelijk ons, tezamen met ander propagandamateriaal, een bloemlezing uit buitenlandse critieken toe te sturen. Hoewel dat geen gewoonte is, kan ik de verleiding niet weerstaan daar twee proeven van over te nemen. Zo schreef „Der neue Film" uit Wiesbaden blijkbaar: een grootse schildering van het vrolijke Napels, zo zwierig en uit gelaten, dat zelfs verstokte melancholische mensen na de vertoning vergenoegd over straat huppelden."*En de Antwerpse Volks gazet meende profetisch de volkomen nieuwe opvatting van het cinematografisch schouwspelis uniek en zal hoogst waarschijnlijk nooit geëvenaard worden!" Nu moet inderdaad gezegd worden: voor wie van show houdt is dit een kostelijke film, een bonte kaleidoscoop van vrolijke en droefgeestige, romantische en schilder achtige tafrelen uit het Napolitaanse volks leven. Er is geen sprake van een verhaal in de gewone zin van het woord, want het geheel is een aaneenschakeling van be- 4 wegelijke illustraties der tientallen popu laire liedjes, die de acteur Paolo Stoppa als een Italiaanse Willem Parel aan de man poogt te brengen. Een keurbende van zan gers en zangeressen vertolkt melodieus de teksten, van wie waarschijnlijk echter alleen Benjamino Gigli hier te lande bekendheid geniet. Gebeurtenissen uit vier eeuwen passeren deze folkloristische revue, beginnend bij de overval door de Saracenen en eindigend met een grandioze tarantella, uitgevoerd door het Grand Ballet du Marquis de Cuevas en het Ballet van het Romeinse Operatheater op een speciaal daartoe ge bouwd platform aan zee. De opnamen hier voor werden gemaakt te midden van de schittering van Bengaals vuur en tegen de achtergrond van duizenden ballonnetjes. Het is werkelijk een fantastisch schouw spel geworden. „Chef-cameraman Piero Portalupi." zo wordt in het meergeciteerde persnieuws naief opgemerkt, „kon moeilijk zyn vreugde verbergen toen hij de schit terende resultaten van zijn werk zag." En al kan men tegen deze film als bezwaar inbrengen, dat niets zo gauw verveelt als teveel van het goede, toch zal men moeten toegeven dat geen droomfabriek uit Holly wood ooit zoiets spectaculairs heeft voort gebracht als deze Italianen met hun aan geboren gevoel voor de speelse overgang van realiteit naar fantasie. Hoogtepunt van de film is stellig de voor stelling van de klassieke maskerade „Pul- cinella" met Leonide Massine, die alle cho reografieën maakte, als de destijds ver maarde mimeur Antonio Petito, die tijdens een uitvoering te San Carlino stierf. Verder werkten nog medé de prima ballerina Yvette Chauviré en de Afrikaanse dans groep van Keita Fodéba. Ondanks alle beroemde namen is er voor balletomanen niet meer vreugde aan deze film te beleven dan voor alle andere lief hebbers van klinkklaar amusement. De voornaamste verdienste is misschien de levendige afwisseling, waardoor dit spek takelstuk doorlopend fris en gezond blijft. Van de vele uitmuntende typeringen, zo uit het leven gegrepen, of het nu artisten of dagjesmensen zijn, verdient Paolo Stoppa als de orgelman een speciale vermelding. De namen der vocale solisten zijn Carlo Tagliabue, Mario Gioffi, Giacomo Rondi- nella, Vera Nandi, Celia Matania en Alvaro Cordova, die van de voornaamste (doch hier nauwelijks herkenbare) dansers Ro- sella Hightower, Ana Ricarda., Jacqueline Moreau, George Skibine, Serge Golovine en de in een der laatste fragmenten kortston dig verschijnende Antonio D. K. Yvette Chauviré met de Afrikaanse dan sers van Keita Fodéba in de film „Caro sello Napoletano" van Ettore Giannino, waarvan men op de bovenste foto t'e oprvfvasscéne ziet met Paolo Stoppa als Intonio Esposito.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 16