%)AaadamAOZp in dticuMie, Napolitaanse carrousel
..rort Koyal in de komedie rrancaise LONDEN (United Press) Audrey
De Christelijke Oratoriumvereniging
met drie noviteiten
Y-Y a l* T~t ONGELOOF WAARDIG
Henri de Montherlant
voltooide zijn
„katholieke trilogie"
VAN ARTHUR HONEGGER
EN SAMUEL BARBER
Hepburn heeft een verhaal van Graham
Greene, dat haar is aangeboden als
scenario voor haar eerste Britse film, af
gewezen, omdat zij de vrouw moest zijn
van een man die meer voor gokken voelde
dan voor haar, zo meldt de Daily Sketch.
Het jongste verhaal van Greene
„Loser takes all" handelt over een
accountant in moeilijkheden, die op het
punt staat te trouwen en dan een zuinig
leven te beginnen. Een geldmagnaat laat
het paar een huwelijksreis naar Cannes
maken, waar de echtgenoot naar de speel
tafels wordt getrokken.
De Daily Sketch zegt: „Miss Hepburn las
het en zei: nee. Dit is alleen een kwestie
van smaak en niet van litteraire critiek.
Stelt u zich eens iemand voor, die aan
gekken de voorkeur boven Audrey
geeftMet haar is dit verhaal niet
geloofwaardig."
HARRY VAN OSS NAAR SURINAME
Op uitnodiging van de Sticusa zal Harry
van Oss in April en Mei een reeks con
certen van balladen en volksliederen uit
verscheidene landen met luitbegeleiding in
Suriname en de Nederlandse Antillen
geven. Kunstkringen en ook de scholen
zullen hierbij worden ingeschakeld.
zuietenkloosters. En Soeur Angélique
wordt door de aartsbisschop persoonlijk
bij de schouder naar dé deur geleid.
Twaalf andere nonnen, gehoorzame „Fil-
les de la Visitation Sainte-Maria" in zwar
te kleden en met zwarte kappen op, schrij
den nu één voor één binnen. Ze nemen de
plaatsen in van haar verdreven zusters.
Het doek zakt.
EEN HISTORISCH DRAMA? In zoverre
zeker wel, dat De Montherlant zich streng
en bijna woord voor woord, aan de docu
menten, de handschriften, mémoires en
notulen moet hebben gehouden. Een ten-
denzstuk, de rechtvaardiging van een der
beide partijen? Een psychologische analyse
volgens de regels en met de middelen van
het klassieke theater? Men vindt al die
elementen in „Port-Royar terug.
M^r het stuk is op zichzelf moeilijk in
één bestaande categorie onder te brengen.
Heeft de schrijver èen standpunt willen
verdedigen? Voor de rebellen? Voor de
gevestigde orde? Er is al oneindig veel en
lang over gedebatteerd en gepolemiseerd,
in de kranten, de litteraire maandbladen
„La Table Ronde" heeft er een speciale
aflevering aan gewijd en op dispuut
vergaderingen tussen historici, filosofen en
katholieke theologen. Maar een duidelijke
strekking in engere zin valt er moeilijk
uit te distilleren. Het gaat hier vooral om
de tegenstelling tussen het geweten en de
macht van één of enkele persoonlijkheden
en een grotere gemeenschap de contro
verse Antigone-Kreon waarbij echter
de theologische achtergrond of de inzet
nauwelijks ter sprake komen.
Ook hier schuilen de hoge waarde en de
kracht van dit werk in het feit, dat beide
antogonisten gelijk hebben volgens hun
eigen structuur, hartstochtelijk en vurig
gelijk. Meer dan door een religieuze stel
ling werd De Montherlant door een morele
houding geboeid. Hij schreef niet naar een
conclusie toe. Hij schiep of beter: her
schiep karakters naar voorbeelden, die
aan de historische werkelijkheid zijn ont
leend, karakters waarvan de gevoelskrach-
ten in een dramatisch veld van actie ont
laden worden. Zijn persoonlijke inzichten
komen niet of nauwelijks ter sprake en
die worden door de schrijver zelf terecht
als niet ter zake doende beschouwd.
Het heroïsme van deze karakters, de
menselijke kwaliteit: daar liggen de sleu
tel en het thema van het hele oeuvre van
de Montherlant, het motief dat zich nog
nimmer met deze haast puriteins-gezuiver
de noblesse had geopenbaard. Men heeft
in dit verband herinnerd aan een woord
dat de kardinaal De Bcrville het kind
Lodewijk de Dertiende eens moet hebben
voorgehouden: Oubliez les choses basses et
vous portez a choses grandes, dignes de
votre origine" hetgeen betekent: „Ver
geet de laagheid en ge zult stijgen tot de
hoogte, uw afkomst waardig."
„Port-Royal" is vooreerst: een nobel en
een grootmoedig stuk. Op het religieuze
plan zou men het de repliek of de echo
kunnen noemen van „La condition hu-
maine" van Malraux, waarin in dezelf
de hooggestemde geest een wereldlijk
of politiek conflict werd behandeld. Twee
werken die nu gelijktijdig in l'ariis worden
opgevoerd en vooral onder de jongeren
overeenkomstige reacties van fel mede
leven verwekken. Zij, die aan de toekomst
van Frankrijk zouden willen twijfrlen,
mogen uit dit stuk en vooral de ontvangst,
die het te beurt viel, het vertrouwen put
ten dat hen mogelijk ontvallen was.
FRANK ONNEN
HET PARIJSE toneel-
•eizoen. waarover men
met uitzondering van
„La condition humaine"
van André Malraux en
„Les Cyclones" van Ju
les Roy nog niet zo
heel veel naar huis hoef
de te schrijven, heeft nu
dan toch zonder de min
ste twijfel een hoogte
punt bereikt. En Henry
de Montherlant heeft,
even onbetwist, een stuk
geschreven, waarin hij
sieh het krachtigst en
zuiverst heeft uitgedrukt:
xijn meesterwerk. Dat
sijn, kort samengevat, de
indrukken, die vrijwel
iedereen zijn bijgeble
ven van de opvoeringen*
van „Port-Royal" in de
Comédie-Francaise, het
werk waaraan De Mon
therlant, met tussenpo
zen uiteraard, bijna een
kwart eeuw heeft gear
beid en waarmee hij,
volgens zijn eigen ver
zekering, zijn carrière als
dramaturg beëindigd (en
men mag zeggen: be
kroond) wenst te zien.
Het is het sluitstuk van
zijn „katholieke" trilogie,
tezamen met „Le Maitre
de Santiago" en „La ville
dont le prince est un en
fant". De „Comédiens
Francais", Annie Ducaux,
Renée Faure. Micheline
Baudet en Jean Debu-
court hebben er onder de
strenge, strakke regie
van Jean Meyer een ver
tolking van gegeven.
DIE KWALITEITEN zijn groot en veel
vuldig. Ze bevestigen de definitieve plaats
van deze schrijver, die als dramaturg zijn
inspiratie bij voorkeur putte uit de Spaans-
aandoende katholiciteit, geladen met een
dorstig verlangen naar grandeur, dat zich
aan een ingehouden pathetiek en een in
getogen strengheid paarde. Men kan hier
stellig van een meesterwerk spreken, wan
neer men dit vlotte en wat gedevalueerde
woord dan in déze zin wil verstaan, dat
de essentie van zijn kunstenaarschap zich
hier in geconcentreerde vorm uit, zonder
de vroegere persoonlijke hebbelijkheden
en „tics" de wel eens wat geforceerde
hoogmoed langer en meer bloot te
geven.
Het heeft, anders gezegd, een waarlijk
klassieke soberheid, zowel van geest als
van factuur. De drie-eenheid wordt rigou
reus gerespecteerd, de taal is fier en man
nelijk en vrij van alle moderne smetten
der gemeenzaamheid. Er is een eenheid,
een harmonie tussen onderwerp en auteur,
die zich iedere minuut manifesteert. „Ik
druk me uit in de taal der zeventiende-
eeuwers met diezelfde natuurlijkheid en
een gelijk gemak als waarmee het meren
deel van mijn confrères zich vandaag be
dient van het argot der Parijse faubourgs".
Dat heeft De Montherlant zelf vast
gesteld met dat overgezond-ontwikkelde
gevoel van eigenwaarde dat, hoe irritant
soms ook, toch zeker ook weer niet onge
rechtvaardigd mag heten. Inderdaad: ner
gens heeft men het gevoel dat De Monther
lant archaiseert. Hij lééft, bijna physiek,
in deze periode: le siècle. Het is zijn na
tuurlijk klimaat. Door een speling van de
geschiedenis is hij een paar eeuwen te laat
geboren. Maar Pascal is zijn spirituele
tijdgenoot.
de pauze, memorabele en unieke gebeur
tenis in de annalen, werd opgeofferd!
bijna twee-en-een-half uur duurt. Geen dé
cor: slechts de naakte muren van de spreek
kamer in het klooster met een lange eiken
tafel in het midden. Enige waarneembare
actie: de entrée met pronk en praal van
de aartsbisschop met zijn cortège van rid
ders, vicarissen, aalmoezeniers en soldaten.
Het begin Soeur Angélique met de
andere zusters in beraad over de beginse
len van haar orde heeft voor iemand,
die zich met de zaken des geloofs of de
geschiedenis der Franse kerk niet dage
lijks onledig houdt, een strenge soberheid,
een beslotenheid, waardoor hij het contact
met de schrijver misschien niet onmiddel
lijk zal leggen. Soeur Angélique, koel, on
genadig zelfs, onderwijst haar zusters in
de wetten van het klooster, de zin van de
geloofsdiscipline, de onvoorwaardelijke
onderworpenheid aan God, die tucht waar
voor alle persoonlijke impulsen, overwe
gingen, gevoelens moeten wijken.
Men wordt getuige van de innerlijke
strijd, waarvoor die jonge zustertjes daar
haar sereniteit en koele, trotse hoogmoed
de twijfels verbergt, juist wanneer zij, de
overste, in haar eenzaamheid, op de eigen
vaste zekerheden moet kunnen rusten.
NA DIE EXPLOSIE der karakters, dit
begin waarin de actie zich alleen op het
geestelijke niveau in de personen zelf vol
trekt, volgt de ontmoeting, de confron
tatie met de wereld van buiten: de bin
nenkomst van de aartsbisschop, mengsel
van pluimstrijkende geslepenheid en supe
rieur sarcasme, de autoriteit voor wie de
gehoorzaamheid aan de kerk en het recht
van de staat ver uitreiken boven de indivi
duele gewetensconflicten van een kleine
orde, die zich tegen het compromis, tegen
de verwording, de tweeslachtigheden van
het heersende Jezuitisme verzet. Na zijn
mislukte onderhandelingen met ieder der
opstandige zusters, richt de aartsbisschop
zich ten besluite nog eenmaal met een toe
spraak tot haar allen, een toespraak die
een ultimatum behelst.
Ik beveel u mijn ordonnantie en mijn
formulaire te tekenen. Gij zijt te hooghar
tig en te onverzettelijk. Ons Christendom
is reeds streng genoeg. In het verkeer met
God dient ge de hiërarchische weg te vol
gen. G\j moet u onderwerpen aan het ge
zag. Dit is een bevel.
Het antwoord luidt: neen. En de moti
vering: Wij verschillen met de rest en dat
is de enige grief, die ge tegen ons kunt
inbrengen. Overal waar het geloof ernstig
werdt genomen, wordt met uitsluiting en
DE MONTHERLANT heeft zich, jaren
lang, een ontzagwekkende inspanning ge
troost ter documentatie over het leven en
de orde van La Soeur Angélique, de over
ste van een Jansenisten-klooster in de Pa
rijse Port-Royal in Montparnasse, waar
nu het kan verkeren een gemeente
lijke kraaminrichting gevestigd is. Het
denkbeeld over deze nonnen een toneel
stuk te schrijven werd hem in 1929 al in
gegeven bij lezing van Sainte-Beuve, die
deze „groot-avonturierster van de geest"
eens het hoogste Franse genie naast Pascal
noemde van de tweede helft der zeven
tiende eeuw.
Het thema, om het woord intrige te ver
mijden, werd hem opgedrongen door de
tegenstellingen, de strijd tussen de zusters
van dit klooster en de kerkelijke en we
reldlijke machten van Rome en het Louvre,
beide gepersonifieerd in de aartsbisschop
van Parijs, de Beaumont de Péréfixe de
zonderling, om nogmaals Sainte-Beuve te
citeren, die afwisselend de prooi was van
zijn woede en zijn emoties. Deze godsdienst
oorlog in miniatuur, die uiteindelijk tot de
verspreiding over verscheidene Jezuïten-
kloosters van de twaalf rebellenzusters
leidde, heeft zich tussen 21 en 26 Augustus
van het jaar 1664 afgespeeld. De verschil
lende fasen worden hier in één enkel be
drijf geconcentreerd, dat onafgebroken
De aartsbisschop (Jean Debucourttracht de zusters Renée Faure en Annie
Duca^c) van haar dwaling te bekeren. Op de andere foto ziet men De
Montherlant in gesprek met de eerstgenoemde.
worden geplaatst. Soeur Frangoise, levens
lustig en vitaal, die haar natuurlijke spon
taneïteit en opwellingen zo moeilijk kan
bedwingen op de zware weg naar de ver
overing van een „militant geloof". Soeur
Flavie, wier karakter tegen de beproe
vingen niet opgewassen zal blijken, die in
het verraad verzinkt en later de lijst zal
samenstellen der twaalf zusters, die door
de aartsbisschop verbannen zullen worden.
En Angélique zelf tenslotte, die achter
excommunicatie gedreigd. En met verdoe
menis. En dan klinkt ten laatste de door
dringende en helle stem van Soeur Angéli
que tot haar supérieur: Het is de liefde
tot God, die ons de haat van de wereld be
zorgt. Wij worden gehaat, gelijk eens Jezus
zelf werd gehaat.
Met een kort gebaar wordt de soldaten
gelast hun opdracht te voltrekken. De
zusters worden weggevoerd, ieder naar
een afzonderlijke cel in verschillende Je-
Van de chef van de dienst voor pers en
propaganda van P.T.T. ontvingen wij de
volgende brief:
„Naar aanleiding van het artikel „Een
zijdige draadomroep" in „Erbij" van 22 Ja
nuari zou ik gaarne een opmerking maken.
De schrijver betoogt daarin, dat men bij
PTT heeft begrepen, dat de status quo in
het aantal aangeslotenen, om van de toe
neming daarvan maar te zwijgen, slechts
kan bestaan bij de gratie van een inten
sieve propagandacampagne, welke op haar
beurt gemotiveerd dient te zijn door een
perfecte technische outillage. Ik moge erop
wijzen, dat deze uitspraak niet geheel juist
is. In de jaren 1945 tot 1952 is er namelijk
in het geheel geen reclame of acquisitie in
welke vorm ook voor de draadomroep ge
voerd. Nittegenstaande dat is de draad
omroep geleidelijk op kracht van zijn eigen
hoedanigheden gegroeid tot 480.000 aan
sluitingen. Het blijft
natuurlijk waar, dat
de reclame wel ver
eist is voor een snel
lere toeneming van
het aantal aangeslo-
tenen. De keuze van
de buitenlandse pro
gramma's behoort niet tot het beleid van
PTT. Slechts zou ik er op willen wijzen,
dat ook voor de meeste toestelbezitters
de beide Nederlandse programma's de
hoofdzaak vormen en dat de buitenlandse
programma's slechts dienen als aanvulling.
Verder is het toegemeten krijgen van bui
tenlandse programma's inderdaad een be
zwaar, dat men moet afwegen tegen het
voordeel van de zeer goede geluidskwali
teit daarvan.
Over de keuze der programma's zou ik
in het algemeen nog willen opmerken, dat
het een volslagen onmogelijkheid is om het
ooit iedereen naar de zin te maken. Het is
in ieder geval bekend bij allen, die met
deze materie te maken hebben, dat er bij
zeer grote groepen van luisteraars voor
keur bestaat voor Belgische en Duitse pro
gramma's, terwijl die voor Engelse uitzen
dingen minder en die voor Franse pro
gramma's zeer veel minder groot is."
(Ik ging bij mijn beschouwing waar
in het huidige aantal aansluitingen (onge
veer een half millioen) werd vermeld
uit van de volgende passages in het boekje
„Enige cijfers en feiten. PTT in 1954": „De
financiële uitkomsten van de draadomroep
bleven ongunstig. Maatregelen werden ge
nomen om het tekort te verminderen. Daar
naast werd begonnen met een perscampag
ne en acquisitie tot opvoering van het aan
tal aansluitingen in die netten, waar uit
breiding van abonnés zonder al te grote in
vesteringen mogelijk is. Van tariefsverho
ging werd voorlopig afgezien."
Wat de programmakeuze betreft, merk
ik op. dat ik betoogd heb, dat een minder
eenzijdige voorkeur voor de Duitse zenders
wenselijk is, mede opgrond van een recent
verleden. Over het laatste is, meen ik, wei
nig verschil van mening mogelijk. Daar
naast stel ik, dat de programmasamen-
stellers van de Draadomroep zich toch niet
behoeven neer te leggen bij datgene wat
als de algemeen heersende smaak wordt
verondersteld: de mogelijkheden van de
Draadomroep kunnen ook voor een actief
en positief cultuurbeleid (en daarin kan
het Franse aandeel nimmer ontbreken)
worden gebruikt. J. H. B.)
Nicolas de Flue
OP DONDERDAG 10 Febru
ari komt de Christelijke Ora
toriumvereniging, onder lei
ding van George Robert, in de
l.aarlemse Concertzaal voor
het publiek met drie werken,
die in de Spaarnestad nog niet
eerder werden uitgevoerd: de
dramatische legende „Nicolas
de Flue" en ,,La danse des
Morts" van Arthur Honegger
en bovendien van Samuel Bar
ber een stuk voor sopraansolo
en orkest „Knoxville: Summer
of 1915".
Het is, zoals men weet, niet
voor het eerst, dat de C.O.V.
ziek voor de merkwaardige
koorwerken van Honegger in
zet. Aan haar hadden wij in
dertijd de kennismaking met
diens ophef makende „Roi Da
vid" en even later met zijn „Ju
dith" te danken. Ter gelegen
heid van haar dertigjarig be
staan heeft de C.O.V. in 1951
ook zijn grandioze en veel
eisende „Jeanne d'Arc au bü-
cher" te Haarlem geïntrodu
ceerd. Na deze drie werken
bleven behoudens een re
cent Kerstoratorium van
Honegger de twee hierboven
genoemde werken op een uit
voering wachten, ^et kan niet
uitblijven dat George Robert
er zich met zijn C.O.V.-koor te
gelegener tijd als consequentie
van dat pionierswerk aan zou
wagen.
IN" EEN TIJD. dat men ge
zegd zou hebben dat het ora
toriumgenre begon uit te ster
ven, heeft de Zwitser Honeg
ger (geboren te Le Hftvre in
1892) de krachttoer verricht
het met jeugdige impulsen tot
nieuw leven te wekken. Be
dacht op sterke dynamische
stuwingen en direct werkend
dramatisch effect, bracht hy
in niet geringe mate het ge
sproken woord erbij t-e Pas- Bo
vendien, teneinde nauwer aan
te knopen by het gemeen
schapsgevoel én de werkelijk
heidszin, maakte hy een veel
vuldig gebruik van traditione
le volksliederen of componeer
de hy wyzen, die deze bedrie-
geiyk nabootsen. Aldus bracht
Honegger een modern soort
oratorium tot stand, dat veel
vormeiykheid en gemoedeiykc
lyriek prys gaf voor hoogspan
ning en dramatisch conflict. Er
zit in deze werken byzonder
veel actie, zodat men ze nauw
verwant voelt met muzikaal-
scènische voorstellingen
NICOLAS DE FLUE, dra
matische legende in drie bedry-
ven van Denis de Rougemont,
is trouwens oorspronkeiyk ge
dacht om opgevoerd te wor
den, wat dan ook op grootse
wijze geschied is te Neüchatel
in 1939, met niet minder dan
vyfhonderd medewerkenden.
Het werk schetst op treffen-
het instrumentaal ensemble.
Het „Recitatif des cloches"
aan het slot is daarvan een
treffend voorbeeld. Het luidt
het machtige slotkoor in ter
ere van de gelukzalige en tot
lofpryzing van de Allerhoogste.
LA DANSE DES MORTS
(de dodendans) is door Honeg
ger op een libretto van Paul
Claudel geschreven. Het is een
visionnaire tekst, waarin de
eigeniyke dodendans het mid
dendeel vormt, welke echter in
de gehele conceptie slechts een
episode is. In de kern gaat het
in dit oratorium om de tegen
stelling: tydeiykheid en eeu
wigheid. Uit het Oude Testa
ment .haalt de dichter de pro
feet Ezechiël erby en uit het
Nieuwe Testament brengt hg
Johannes te pas om op de een
heid van de mens met God te
wyzen. Ondertussen geeft de
dichter aan de componist volop
gelegenheid om de aardse rea-
litait, zelfs de menseiyke bar
baarsheid, muzikaal te schil
deren. Zo byvoorbeeld in de
Dodendans een variatie op de
Carmagnola, het beruchte hetz-
de wyzc het leven van de in
Zwitserland als gelukzalige
vereerde Nicolaas van FlUe
(1417 1487), een mysticus en
ziener, die met toestemming
van zyn vrouw zyn gezin ver
liet en negentien jaar eenzaam
in een kluis woonde. Hy had
door zyn raadgevingen en op
wekkingen tot vrede grote in
vloed op het politieke en gods
dienstige leven van zyn land.
De actie in het werk wordt
hoofdzakeiyk gevoerd door ko
ren van verschillende samen
stelling. Solozang komt er niet
in voor, maar uiterst belang-
ryk is de taak van de recitant,
die niet alleen verhalend, doch
ook dramatiserend meewerkt.
Wisselwerking van koor en or
kest, van solo-spreekstem en
spreekkoor, leidt tot verrassen
de effecten.
Prachtige dingen bereikt
Honegger door het koor met
bromstem als het ware or-
chestraal te doen aansluiten by
liedje uit de Franse revolutie-
tyd. Ook het bekende „Sur le
pont d'Avignon" wordt met ge-
parodiëerde tekst aangewend,
terwijl de waarschuwende
woorden van de profeet ge
hoord worden:„Gedenk, o mens,
dat gy geest zijt". De combina
tie van de tegenstrgdigste din
gen wordt door de componist
buitengewoon suggestief gerea
liseerd.
Maar indrukwekkend weet
hy ook te zyn in een klaagzang
voor solostem (bas) de
hulploze mens tegenover dood
en eeuwigheid, doch die de ver
troosting kent van het nederig
gebed: „Ik weet dat mgn Ver
losser leeft". Ook in de solis
tische passages, onderbroken
door of ondersteund met koor
van bromstemmen, waarin de
„Hoop op het Kruis" bezongen
wordt, hoort mep een bloeiende
melodiek. De obsederende
kracht van een steeds herhaald
motief voert het werk met gro*
Uit Holbeins „Dodendans"
te spanning naar zyn besluit:
„Gedenk, mens. dat gy van
steen zgt, en op deze steen zal
Ik myn kerk bouwen!"
MET DEZE twee composi
ties van Arthur Honegger
heeft George Robert zyn koor
voor zware opgaven gesteld en
zichzelve geen moeite ontzien.
Maar tenslotte zyn het dank
bare opgaven, die hun effect
op het publiek niet zullen mis
sen.
De avond zal met „Knoxvil
le: Summer of 1915" van de
bekende Amerikaanse compo
nist Samuel Barber geopend
worden. Hierin heeft het koor
geen rol: het is een zangstuk
voor sopraan met orkest. De
soloparty is aan Hclcen Ver-
kley toegewezen. Het stuk is
een dankbare herinnering aan
een sfeerryke avond, een le
vensmoment dat my doet den
ken aan het innige gedichtje
van René De Clercq „De avond
maakt de mensen goed". De
muziek van Barber bereikt me
de een stemming van kinder-
lyke vroomheid, door themati
sche verwantschap -met gees-
teiyke negermuziek. De begin-
stelling tussen deze Ameri
kaanse muziek en de modern-
Europe se van Honegger zal
wel zeer opvallend zyn.
Behalve de genoemde so
praan werken aan de uitvoe
ring mee: de alt VVilhelmlna
Matthes, de bas-bariton Otto
Couperus en de declamator
Max Croiset. Verder is een be
roep gedaan op een knapen
koor onder leiding van Tom de
Vries en op het Noordhollands
P*'"v">-'nonlsch Orkest.
JOS. DE KLERK
De N.V. Standaardfilms te Leiden heeft
sinds kort een Italiaanse film in circulatie
gebracht, waarvan de titel „Carosello
Napoletano" luidt. Het is een Italiaanse
kleurenfilm, onder leiding van Ettore
Giannini tot stand gekomen. De genoemde
maatschappij was zo vriendelijk ons,
tezamen met ander propagandamateriaal,
een bloemlezing uit buitenlandse critieken
toe te sturen. Hoewel dat geen gewoonte is,
kan ik de verleiding niet weerstaan daar
twee proeven van over te nemen. Zo
schreef „Der neue Film" uit Wiesbaden
blijkbaar: een grootse schildering
van het vrolijke Napels, zo zwierig en uit
gelaten, dat zelfs verstokte melancholische
mensen na de vertoning vergenoegd over
straat huppelden."*En de Antwerpse Volks
gazet meende profetisch de volkomen
nieuwe opvatting van het cinematografisch
schouwspelis uniek en zal hoogst
waarschijnlijk nooit geëvenaard worden!"
Nu moet inderdaad gezegd worden: voor
wie van show houdt is dit een kostelijke
film, een bonte kaleidoscoop van vrolijke
en droefgeestige, romantische en schilder
achtige tafrelen uit het Napolitaanse volks
leven. Er is geen sprake van een verhaal
in de gewone zin van het woord, want het
geheel is een aaneenschakeling van be- 4
wegelijke illustraties der tientallen popu
laire liedjes, die de acteur Paolo Stoppa als
een Italiaanse Willem Parel aan de man
poogt te brengen. Een keurbende van zan
gers en zangeressen vertolkt melodieus de
teksten, van wie waarschijnlijk echter
alleen Benjamino Gigli hier te lande
bekendheid geniet.
Gebeurtenissen uit vier eeuwen passeren
deze folkloristische revue, beginnend bij de
overval door de Saracenen en eindigend
met een grandioze tarantella, uitgevoerd
door het Grand Ballet du Marquis de
Cuevas en het Ballet van het Romeinse
Operatheater op een speciaal daartoe ge
bouwd platform aan zee. De opnamen hier
voor werden gemaakt te midden van de
schittering van Bengaals vuur en tegen de
achtergrond van duizenden ballonnetjes.
Het is werkelijk een fantastisch schouw
spel geworden. „Chef-cameraman Piero
Portalupi." zo wordt in het meergeciteerde
persnieuws naief opgemerkt, „kon moeilijk
zyn vreugde verbergen toen hij de schit
terende resultaten van zijn werk zag." En
al kan men tegen deze film als bezwaar
inbrengen, dat niets zo gauw verveelt als
teveel van het goede, toch zal men moeten
toegeven dat geen droomfabriek uit Holly
wood ooit zoiets spectaculairs heeft voort
gebracht als deze Italianen met hun aan
geboren gevoel voor de speelse overgang
van realiteit naar fantasie.
Hoogtepunt van de film is stellig de voor
stelling van de klassieke maskerade „Pul-
cinella" met Leonide Massine, die alle cho
reografieën maakte, als de destijds ver
maarde mimeur Antonio Petito, die tijdens
een uitvoering te San Carlino stierf. Verder
werkten nog medé de prima ballerina
Yvette Chauviré en de Afrikaanse dans
groep van Keita Fodéba.
Ondanks alle beroemde namen is er voor
balletomanen niet meer vreugde aan deze
film te beleven dan voor alle andere lief
hebbers van klinkklaar amusement. De
voornaamste verdienste is misschien de
levendige afwisseling, waardoor dit spek
takelstuk doorlopend fris en gezond blijft.
Van de vele uitmuntende typeringen, zo uit
het leven gegrepen, of het nu artisten of
dagjesmensen zijn, verdient Paolo Stoppa
als de orgelman een speciale vermelding.
De namen der vocale solisten zijn Carlo
Tagliabue, Mario Gioffi, Giacomo Rondi-
nella, Vera Nandi, Celia Matania en Alvaro
Cordova, die van de voornaamste (doch
hier nauwelijks herkenbare) dansers Ro-
sella Hightower, Ana Ricarda., Jacqueline
Moreau, George Skibine, Serge Golovine en
de in een der laatste fragmenten kortston
dig verschijnende Antonio D. K.
Yvette Chauviré met de Afrikaanse dan
sers van Keita Fodéba in de film „Caro
sello Napoletano" van Ettore Giannino,
waarvan men op de bovenste foto t'e
oprvfvasscéne ziet met Paolo Stoppa als
Intonio Esposito.