r
1
De filmacteur Adolphe Menjou
alias „de klerenhanger
De nieuwe opera van Menotti
Een carrière in Hollywood
Twee grote „zoete"
zaagvissen uit
het Sentanimeer
Respect voor een taaie veteraan
Het begon in één
reusachtig gekkenhuis
Met honderd pakken, een snor
en een vingerhoed talent
VASTENAVOND
EEN DER MERKWAARDIGSTE oud gardisten van Hollywood: Adolphe Men
jou (alias „de snor" of „de klerenhanger") is gisteren 65 jaar geworden. Hij mag
zich de houder noemen van het wereld-duurrecord in filmcarrières: siruls zijn
debuut in 1913 heeft hij bijna ononderbroken in allerlei rolprenten meegespeeld,
eerst als figurant in de eerste gooi-cn-smijt-kluchten, daarna als de gepolijste
schavuit in de melodrama's van de bloeitijd der stomme film en tenslotte tot
op de huidige dag! in talloze milde, gevoelige en cynische rijpere mannen
rollen. Zijn laatste film „Man on a tightropeis in 1953 voltooid en als het
aan Menjou ligt, zullen er nog vele volgen. Ruim veertig jaar is hij dus al „in the
running" een prestatie die niemand anders in Hollywood benaderen kan. Hij
moet dus wel een uitzonderlijke begaafde acteur zijn.
Dit zegt hij er zelf van in zijn kostelijke autobiografie „It took nine tailors", die
enkele jaren geleden in Amerika verschenen is, maar helaas nooit in het Neder
lands vertaald werd: „Mijn talent? Dat kan in een vingerhoed. Daarentegen
bezat ik „persoonlijkheid", hetgeen volgens Goethe het hoogste goed is. Maar
de filmproducers zien dat iets anders. Volgens hen bestaat persoonlijkheid uit
een smachtende oogopslag, een paar sierlijke rondingen of, gewoon maar
zoals in mijn geval, uit een snor. Ik had zo'n snor dus kreeg ik het baantje". 'W'v
van een circusdirecteur had, verwachtte
ik natuurlijk ook een beetje voor circus
directeur te moeten spelen. Maar alles wat
ik te doen kreeg was met de zweep in de
hand loeren vanachter een tentdécor en
geheimzinnig fluisteren met de leeuwen
temmer. Pas toen ik de film op het doek
zag, ontdekte ik dat „De man achter de
deur" een klucht was, waarin het circus
slechts een bijkomstige rol speelde. De
enige scènes, waarin men een directeur in
actie zag. waren gemaakt in een echt cir
cus, in Frankrijk opgenomen. Ik denk dat
de reden voor mijn engagement het feit
was, dat de Franse circusdirecteur ook een
knevel en een te wijde rijbroek droeg.
Na drie dagen was mijn rol in de Vita-
graph studio ten einde, maar kort daarna
werd ik een van hun vaste figuranten. Het
was mijn snor, die het pleit beslechtte. In
die tijd waren de meeste films korte één-
acters of twee-„reelers", zodat de held en
de schurk snel en duidelijk te identifice-
een ander krijgt voor de rest van mijn rol."
Maar hij wist dat de balzaal afgebroken
was en hij wist ook dat ik het wist, dus
kreeg ik mijn honderdvijftig dollar.
TOCH DUURDE HET lange tijd voordat
Menjou weer een salaris van honderdvijftig
dollar per week zou opstrijken. Hij zwierf
van de ene studio naar de andere, figu
reerde in tal van films, maar kreeg slechts
een enkele keer een wat groter rolletje. En
dat terwijl er elke dag nieuwe sterren aan
het filmfirmament verschenen met steeds
hogere gages. Toen Adolf Zukor bekend
maakte, dat hij Mary Pickford geëngageerd
had voor tweeduizend dollar per week,
ontketende dat een goudkoorts. Iedereen
wilde bij de film, beroemde acteurs van
Broadway zowel als de obscure „artisten"
uit tienderangs nachtclubs. De invasie was
begonnen. Maar net toen Menjou opnieuw
een paar schurkenrollen in films van Dou
glas Fairbanks gespeeld had, verklaarde
EN DAN VERTELT HIJ met milde
zelfspot hoe hij, een gesjeesde student, in
1913 zijn intrede deed in de Vitagraph
Studio, die toen nog, gelijk alle andere
„droomfabrieken", in New York gevestigd
was:
„Met mijn beste pak aan, mijn knevel
keurig gepunt en gepomadeerd en het air
van een grand seigneur meldde ik me bij
de casting director" die één blik op me
wierp, op de grond spuwde en iets onver
staanbaars mompelde. Maar zijn assistent
zag meer in me en gaf me de rol van een
circusdirecteur op voorwaarde, dat ik zelf
voor een rokcostuum kon zorgen. Terug in
Manhattan slaagde ik erin een kellnersrok
te lenen en een scrofuleuze hoge hoed te
huren voor vijftig cent per dag en
daarmee haastte ik mij de volgende dag
naar de studio. Daar kreeg ik de rest van
mijn costuum, maar tot mijn afgrijzen zag
ik dat zowel de rijbroek als de laarzen
ten minste vier maten te groot waren. Ik
vouwde een brede plooi aan de achter
kant van de rijbroek en snoerde mijn
riem dicht, maar dit resulteerde in een
enorme bult onder de panden van mijn
kellnersrok. Ik was er zeker van dat de
regiseur een blik op die bult zou werpen
en dan om een andere circusdirecteur zou
roepen, groot genoeg om de rijbroek van
de studio te vullen. Maar hij knikte slechts.
„Hou je gezicht naar de camera", zei hij,
„en niemand ziet je achterkant
En toen begonnen de opnamen in een
enorme schuur, die wij deelden met drie
andere filmmaatschappijen. Aan één kant
draaide men een scène in een cowboy-
Scène uit Menjou's laatste film: Man on
a tightrope" van Twentieth-Century-Fox,
die vorig jaar gereed kwam en in Neder
land nog niet vertoond werd.
groep vol schiet- en vechtpartijen, in het
midden een klucht van Mack Sennett met
gillende koormeisjes en daarnaast was
een cabaretscène met een vijfmans-or-
kestje. Inmiddels waren overal timmer
lieden aan het hameren en zagen en bo
ven alle lawaai uit brulden vier regisseurs
in scheepsroepers hun instructies in het
rond. Het was één reusachtig gekken
huis!"
IK ONTDEKTE dat acteren verbijste
rend eenvoudig is. Men vertelde ons de al
gemene strekking van een scène, de plaats
waar wij moesten opkomen en onze posities
en dan begon de opname. Daar ik de rol
ren moesten zijn. Het „handelsmerk" van
de schurk was daarom de snor. Een echte
laaghartige gemenerik was altijd een bui
tenlandse edelman met bloedarmoede, drie
verzaakte minnaressen en een misdadige
passie voor onschuldige jonge meisjes. Dat
waren de rollen waarin ik schitterde. Toen
ik mij realiseerde dat zij mij geklasseerd
hadden als de valse graaf, begon ik dat
type ook te leven. Ik kocht een paar witte
slobkousen, een spikkeltjesdas en een wan
delstok en deed zo decadent mogelijk. Het
droeg vrucht. Ik deed zoveel van dat soort
rollen voor Vitagraph, dat de volkswijken
van Brooklyn mij „de hertog" noemden.
IN HET VOORJAAR van 1915 kreeg ik
mijn eerste „bit" (kleine bijrol) bij de Fox-
Film in „Een Parijse romance". Er trad een
zekere Juliano in op. die een concertviolist
moest uitbeelden. Voor deze rol had men
een musicus geëngageerd die niet acteren
kon. Na uren verdaan te hebben met een
korte scène was het geduld van regisseur
Fred Thompson uitgeput. Wanhopig richt
te hij zich tot de figuranten: „Is er onder
jullie misschien een acteur die vioolspelen
kan?" Ik rende naar hem toe. „Dat niet",
schreeuwde ik, „maar ik kan pianospelen."
Thompson bekeek mij. „Okay, dan ver
anderen we die rol in een concertpianist".
Wij repeteerden de scène een keer,
maakten toen de opname. Ik stond te
trillen in mijn schoenen, maar toen de
camera's stopten, brulde Thompson: „Dat
was prima". Hij kwam naar me toe en
schudde mijn hand. Maar bij de volgende
scène bedacht ik plotseling, dat niemand
iets gezegd had omtrent een salarisverho
ging.
Toen de dag om was dromden de figu
ranten om de betaalmeester om hun dag
loon te incasseren. Als ik me bij hen voegde
en ook tien dollar opstreek, zou men mij
waarschijnlijk ook de volgende dagen niet
meer betalen. Maar als ik om meer vroeg,
werd ik misschien ontslagen.
Juist op dat moment zag ik, hoe timmer
lieden het décor van de grote balzaal,
waarin wij die dag gewerkt hadden, begon
nen af te breken. Toen ging mij een licht
op. Ik bedacht dat het waarschijnlijk duur
der zou zijn, dat décor weer op te bouwen
dan mij salarisverhoging te geven en
dus ging ik voldaan naar huis.
Maar de volgende dag hield de betaal
meester mij staande. „Waarom heb je gis
teren je tien dollar niet geïnd?" vroeg hij
Ik legde hem uit, dat ik nu niet langer
een figurant was en dus een weeksalaris
verwachtte.
„Hoeveel?"
„Honderdvijftig dollar!"
De betaalmeester noemde mij een rover
en dreigde me op de zwarte lijst te zetten.
„Spijt me," zei ik, „zie dan maar dat u
Amerika Duitsland de oorlog. Hij meldde
zich aan voor de ambulancetroepen en deed
gedurende het grote offensief in Frankrijk
als kapitein frontdienst.
In Juni 1919 keerde hij naar de Verenig
de Staten terug, waar hij gedemobiliseerd
werd en trouwde. De filmindustrie was
inmiddels van New York naar Hollywood
verhuisd en na rijp beraad besloot Menjou
haar te volgen. Hij vond een paar goedkope
kamers in Los Angeles, waar hij met zijn
jenge vrouw introk en probeerde toen
een baan te vinden. Maar de oude regis
seurs en producers waren verdwenen en
hun opvolgers kenden hem niet. Toen in
viteerde een kennis hem voor een spelletje
poker met een aantal filmbonzen. „Ieder
spel opende met een inzet van vijf dollar
en elke keer dat wij speelden, zei een van
de filmmagnaten: „Ik maak er vijftig dol
lar van". Ik verloor driehonderd dollar die
avond, vrijwel alles wat ik bezat op de
wereld. Maar achteraf bleek het toch een
goede geldgebelegging. Een paar dagen
later werd ik opgebeld door een der direc
teuren met wie ik gepokerd had. Hij vroeg
me of ik zin had in de rok van een uitge
kookte verslaggever voor zijn nieuwste
film, maar, zo voegde hij er verontschul
digend aan toe: „Het betaalt maar drie
honderdvijftig dollar per week."
„Och," antwoordde ik achteloos, „het
lijkt me toch wel leuk." Zo speelde ik in
„De Geloofsgenezer" een film. die een
„De stomme film bereikte haar groot
ste bloei tussen 1925 en 1928. In die ja
ren speelde ik twaalf grote films, altijd
als „de man van de wereld" met de
veroveraarsblik, de cynische glimlach
en het onberispelijke rokcostuum. Te
vens verwierf ik mij, dank zij Para-
mounts reclame-agenten, de reputatie
van de „best-geklede man ter wereld".
Mijn naam prijkte onder vele artike
len over herenmode, waarin ik las, dat
mijn garderobe ruim honderd costuums
omvatte en ik per jaar vijftienduizend
dollar aan kleding uitgaf. Hoewel lich
telijk overdreven, heeft dit alles onge
twijfeld grote indruk gemaakt, niet in
het minst op mijzelf".
groot succes werd, behalve dan mijn aan
deel er in.
Want wat zeiden de critieken? „De schurk
was een van die loerende marques van de
oude school, die al lang in het museum
thuishoren. Wij eisen, dat onze boosdoeners
hun boosaardigheid niet meer van het ge
zicht en van hun knevel laten afdruipen.
In een film als deze was een boef als hij
absurd. Overigens was de bezetting uit
stekend." Dit staaltje van waardering was
van Alan Dale in de New York Journal
American. De andere bladen waren het
hartroerend met hem eens en het ergste
was, dat zij gelijk hadden. In alle rollen
die ik tot dan toe gedaan had, speelde ik
de cliché-booswicht en het resultaat was
allerdroevigst. Het werd zo erg, dat
bioscoopbezoekers al begonnen te fluiten
zodra ik op het doek verscheen, nog voor
zij de intrige kenden.
TOEN KWAM DE DAG, dat ik ontboden
werd door Myron Selznick voor een rol in
„Rupert of Henshaw".
„Wat voor soort rol is het?" vroeg ik.
„Staat het publiek op om te juichen als ik
wrod doodgeschoten? Zo ja, dan spreekt
u tot de verkeerde acteur."
„Dit is anders," verzekerde Selznick me.
„Wij willen jou hebben omdat je beter
kleren draagt dan wie ook in Hollywood.
Wij gaan je in een uniform stoppen met
twintig pond goudgalon eraan."
„Lijkt me een heel duur type,' zei ik.
„Ik kan me zo'n rol niet inleven voor min
der dan vijfhonderd dollar." Selznick zei,
dat hij erover denken moest maar een
paar uur later belde zijn secretaris mij, dat
het in orde was.
Elke keer dat je gage verhoogd wordt,
heeft Hollywood meer respect voor je.
Toen Paramount ontdekte, dat ik vijfhon
derd dollar per week kreeg, realiseerden
zij zich dat ik een betere acteur was dan
ze gedacht hadden en dus boden ze mij een
rol in een superproductie met hun nieuw
ste ster, Pola Negri, een temperamentrijike
donkere schoonheid, wier liefdesaffaires
qua aantal, intensiteit en kortstondigheid
zelfs voor Hollywood een record waren.
Eens was ik getuige van een hevige scène
tussen haar en Chaplin, waarbij zij zorgde
voor een climax door gracieus flauw tc
vallen op een decoratieve berenhuid Maar
Chaplin wilde niet overboden worden. Ter
wijl anderen zich verschrikt over Pola
heenbogen, viel hij, even elegant, naast
haar in zwijm. Negri was zo woedend dat
zij haar verloving met Charley verbrak.
CHAPLIN, toen vierendertig, s'nnd in
die tijd op het toppunt van ziin roem als
filmkomiek. Plotseling echter besloot hij
het roer om te gooien en een serieuze film
te gaan maken, waarin hij zelf niet zou
meespelen. Dat was „A woman of Paris"
een film die een keerpunt in mijn car
rière zou worden. Chaplin liet mij een
(Zie verder pagina 5)
Menjou (met hoed) in een van zijn nieu-
were films: „My dream is yours". Hierin
speelde hij een uitgekookte theater-agent.
Achter links een andere oud-gardist, de
komiek Szöke Szakall, die vorige week
in Hollywood overleden is.
Twee grote zaagvissen uit het Sentani
meer op Nieuw-Guinea drijven sinds en-
(Van onze correspondent in Washington) was er in „De Consul" in geslaagd zijn
publiek bij de keel te grijpen.
MENOTTI, de Italiaanse componist, die De „Heilige uit de Bleeckerstraat" is
in Amerika woont en die er onder meer groter van opzet, maar minder aangrij-
met zijn moderne opera's „Het Medium" pend. Wie er in hoofdzaak heengaat om
en „De Consul" groot succes heeft gehad, zang, muziek en décor, kan een avond van
liet kortgeleden een nieuw muziekdrama grote kunst tegemoet zien en het publiek
kele dagen tezamen met een hamerhaai, ten tonele brengen, dat de. titel draagt: te Milaan, Berlijn en Stockholm zal bin-
die ook uit Nieuw-Guinea afkomstig is, in
een grote bak met formaline in het rijks
museum van natuurlijke historie te Leiden.
Deze dieren behoren tot de oogst van drie
biologen van het museum, die op het
ogenblik voor wetenschappelijk onderzoek
in Nieuw-Guinea vertoeven, te weten dr.
L. D. Brongersma, onderdirecteur, dr. L. zjen n
Holthuis en dr. M. Boeseman. Voor zover
„De Heilige uit de Bleeckerstraat" (The nenkort gelegenheid hebben met dit be-
Saint of Bleeckerstreet). Menotti is zeer langrijke kunstwerk kennis te maken,
begaafd. Hij heeft niet alleen de muziek Doch de dramatische bewogenheid is ge
en de tekst voor dit werk geschreven, ringer dan in vroeger werk van Menotti
maar deze opera ook zelf in scène gezet, en dat niet, omdat het thema minder aan-
En hier zij meteen voorop gesteld, dat dit grijpend is, doch omdat dit zo'n psycho-
één van de voortreffelijkste vertoningen logische diepte heeft en voortkomt uit
geworden is, die dit jaar op Broadway te zulke duistere motieven, dat slechts een
een zeer goed verstaander zich de span-
De Amerikaanse critici hebben de nieuw- ningen bewust wordt, die hier ontstaan.
bekend is dit de eerste maal dat zaagvis- s^e 0pera van Menotti over het algemeen Bovendien wordt men ietwat misleid
sen uit zoet water door biologen zijn ver
zameld. De tot nu toe bekende zaagvis-
soorten komen alle in tropische zeeën voor.
Het Sentanimeer moet in een vroeger tijd
perk in verbinding met de zee hebben ge
staan en men vermoedt, dat bij het weg
vallen van deze verbinding enkele dieren
In het meer zijn achtergebleven en zich
geleidelijk hebben aangepast aan de ver
zoeting van het water. Van zeer veel be
lang voor de wetenschap is het nu, na te
gaan of zich zo in de loop der tijden een
geheel nieuwe soort heeft ontwikkeld, of
dat er niet veel verschillen zijn met de
zaagvissen uit het zeewater.
zeer enthousiast ontvangen. Muzikaal is dit door die critici, die dit drama hebben ge-
wellicht het rijpste en grootst opgezette kenschetst als het conflict tussen geloof en
werk, dat de nog jonge componist tot scepticisme. Menotti moet zich ervan be
stand heeft gebracht. De uitvoering is, wust zijn geweest, dat hij meer gaf dan
zowel door de zangers als door het orkest slechts dit conflict. Doch hij vermocht die
en mede door enkele uitmuntende décors, diepere ondergrond van zijn drama slechts
waarlijk indrukwekkend. Toch verlaat aan te duiden en men kan zich de vraag
men de schouwburg tenslotte minder ge- stellen of iemand anders meer had kunnen
schokt en minder bewogen dan na de ver- doen dan dat.
toning van „De Consul" vier jaar terug. Het drama is in het kort aldus: een zie-
Waarom? Omdat in „De Consul" ook kelijk meisje in de Italiaanse buurt van
al was de vertoning misschien minder New York is visionnair en krijgt op Goede
imposant een tragedie werd weerge- Vrijdag stigmata. Haar zeer Katholieke
geven: het lot van vervolgden achter het omgeving begint haar te vereren als een
ijzeren gordijn, die aangrijpend was voor heilige en het meisje wil non worden,
ieder bewust levend toeschouwer. Menotti Haar broer, die zelf niet gelovig is, verzet
zich tegen deze wens van zijn zuster en
hij heeft het gevoel dat hij het toch al zeer
zwakke meisje tegen al die emotionaliteit
moet beschermen. Zijn neiging om de zus
ter te „verdedigen" gaat zo ver, dat hij
zelfs zijn vriendin er voor verstoot. Deze
geliefde, in haar felle reactie, beschuldigt
hem van een incestueuze relatie tot zijn
zuster en wordt daarom door haar tot
woede gebrachte geliefde doodgestoken.
De ernstig zieke zuster van de moorde
naar neemt tenslotte toch de sluier aan en
sterft enkele momenten later aan een
hartverlamming.
Geloof tegen ongeloof? Ja, doch tevens
en meèr dan dat: een broerzuster-ver-
houding, die natuurlijk in feite niet inces
tueus behoeft te zijn, doch die het „nor
male" conflict tussen geloof en ongeloof tot
dramatische proporties vergroot. De psy
chologische ondergrond van dit drama
moet echter voor velen wel duister blijven.
Vervolg van pagina 4)
rij'ke bon-vivant, genaamd Revel, vertol
ken. Natuurlijk was dat weer een louche
Don-Juan-figuur, maar toen de opnamen
begonnen, realiseerde ik mij dat dit inder
daad een nieuwe en opwindende film zou
worden. Chaplin is een van de grootste
regisseurs van filmland en in de acht
maanden, die „A woman of Paris" vergde,
leerde ik meer van acteren dan ooit te
voren of daarna. Als iemand een bewogen
scène moest uitbeelden, liet hij de camera
tot vlak onder zijn neus rijden en waar
schuwde dan: „Pas op, je ligt onder een
microscoop" om ons eraan te herinne
ren dat wij straks met gezichten van een
vierkante meter op het bioscoopdoek zou
den verschijnen. Voor mij. die getraind
was in de overdreven gebaren en mimiek
van de oude school, was dat een nuttige
waarschuwing.
Chaplin was een perfectionist. Vereiste
het scenario, dat wij een glas champagne
dronken, dan kregen wij ook echte Veuve
Cliquot. Zo moest ieder détail tot in de
puntjes kloppen en „echt" zijn. Vele scènes
moesten vijftig keer overgedraaid worden
voor Chaplin met het resultaat tevreden
was, maar „A woman of Paris'" werd dan
ook een enorm succes. Zelfs de critici wa
ren in de wolken en mijn oude vijand Alan
Dale vain de New York American schreef
letterlijk: „Efen openbaring was Adolphe
Menjou als de hartenbreker RevelAls
er ooit een subtieler en geraffineerder ver
tolking van een schavuit geweest is, heb ik
die gemist.
Als je in Hollywood dergelijke recensies
krijgt, koop je een nieuw huis, twee auto's,
een mink-jas voor je vrouw en een privé-
zwembad. En natuurlijk eis je een hogere
gage. In mijn volgende film steeg mijn
salaris van 500 tot 1000 dollar.
DIT LEEK MIJ tevens het moment om
uit mijn onafscheidelijke type als gentle-
man-bedrieger te stappen en ook eens de
held in een film te spelen. De kans daartoe
kwam in 1924, toen ik opnieuw een bijzon
der zwarte ziel uit te beelden kreeg. Hal
verwege de film ontdekte de regisseur
echter, dat de deugdzame held van het
filmverhaal een vervelend leeghoofd was.
Daarom liet hij het scenario veranderen:
de schurk zou het meisje krijgen!
Het idee druiste in tegen alle traditie,
maar het werkte. Het publiek was verrukt
dat de vrouwenjager gestrikt en getemd
werd door de bedeesde maagd. Dat was de
eerste en laatste keer in vele jaren, dat ik
C een happy ending speelde, want niemand
anders in Hollywood dorst het aan mij de
Adolphe in ambtsgewaad - rok, wit vest,
witte gardenia - in een „perfecte-vader"-
rol met Ginger Rogers.
hoofdrol in een liefdesromance te geven.
Ik was daar zo gebelgd over, dat ik mijn
contracten niet vernieuwde en met mijn
vrouw naar Frankrijk vertrok, waar we
een lange en heerlijke vacantie doorbrach
ten. Maar toen er na een paar maanden
nog geen telegram uit Hollywood gekomen
was, begon ik te beseffen, dat niemand mij
daar miste. Met grote spoed keerde ik te
rug en meldde mij bij Walter Wanger van
de Paramount.
„Ik heb een rol voor je in een nieuwe
film met Florence Vidor en Betty Bron-
son" zei deze, „de rol van Betty's vader!"
Een ogenblik stond ik als aan de grond
genageld. Ik was vijfendertig en nu al
vaderrollen? Maar tien minuten later had
Wanger mij overtuigd dat dit de kan$ van
mijn leven was en zo speelde ik mijn
eerste hoofdrol die van een geestige,
tolerante vader in „De groothertogin en
de kellner". Nu pas werd ik erkend als
een ster ik had de top van de Holly-
woodse ladder bereikt.
TOT MIJN VERBAZING heb ik zelfs de
revolutie van 1929 overleefd, toen de spre
kende films hun intrede deden en honder
den sterren met één slag afgedaan hadden.
En niet alleen dat, maar voor het eerst
kreeg ik nu ook gelegenheid, allerlei soor
ten van rollen te spelen. Mijn eigen type,
dat van de dure, élégant geklede flaneur,
ten van rollen te spelen. In totaal heb ik in
ruim honderdvijftig films gewerkt en ik
zou er graag nog honderd meer maken.
Dan zal ik negentig zijn en al mijm tijd aan
golf kunnen wijden."
Onder een rijkbepluimde hoed en in een
fraai costuum, ontworpen door mevrouw
A. Roland Holst-De Meester, heeft Kitty
Janssen haar rentrée bij de Nederlandse
Comedie gemaakt als de modieuze Lady
Teazle in Sheridan's brillante, door Johan
de Meester spectaculair in scène gezette
blijspel „Lessen in Laster".
DAT IS Adolphe Menjou,
de man met de honderd
pakken, de onverwoest
bare Don Juan, of hoe de
publicity agents van Holly
wood hem nog meer be
stempeld hebben. Maar er
is ook een andere Menjou
en daarvan vertelt
Alexander Barm ine ex-
Sovjet-diplomaat en nu
Amerikaans staatsburger:
„Ik ontmoette de heer
Menjou in de herfst van
1947 en was verbaasd te
merken, dat hij perfect
Russisch sprak en uitste
kend op de hoogte was van
onze litteratuur, de com
munistische politiek en de
Sovjet-Russische pers".
Sinds 1939 heeft Menjou
vierhonderd boeken gele
zen over de Sovjet-Unie en
het communistische gevaar.
Door een Rus als „doublé"
te huren leerde hij in twee
jaar Russisch lezen en
spieken, zodat hij uit de
oorspronkelijke bronnen
kon putten. Dit is slechts
oen van de zeven talen, die
Menjou bell eerst en in ver
schillende daarvan heeft hij
tijdens de laatste oorlog
voor de „Stem van Ameri
ka" gesproken. Hij i6 nu
een gezochte spreker voor
politieke, opvoedkundige
en culturele organisaties
en verzorgt bovendien een
van Amerika's populairste
wekelijkse televisie-stiows.
Geen wonder dus dat Hol
lywood, waar carrières
kortstondig en veelzijdig
heid schaars zijn, met bijna
kinderlijk respect naar
deze taaie veteraan op
ziet. H.C.
(Uit „Too funny for words")
WAT ZAL SOFIE aantrekken, hoe
staat het met Sofie, hoe gaat Sofie dit
jaar? dat zijn de jaarlijks weerkeren
de vragen in dat vasle stelletje leutneu-
zen, in de boezem waarvan wij onze
heerlijke jaarlijkse voorbereidingen
treffen om naar Venlo te gaan voor het
binnenstebuitenste carnaval van Neder
land. Eén keer hebben we een reis naar
Duitsland ondernomen, maar dat heeft
net niet dat kleine feestadertje in ons
open kunnen maken, waarin wij een
jaar lang bizar pretvermogen sparen,
waaruit op carnaval die stroom spoelt,
die ons tot eigen tovenaarsleerlingen
verheft.
Sofie heeft eigenlijk niets met ons te
maken, maar zoals alle voorbereidingen
getroffen dienen te worden onder één
teken, dat de sfeer bepaalt, zo was Sofie
het begrip, waaronder wij uitsluitend
over carnaval konden gaan denken.
Sofie is een oude vrijster in de heer
lijkste zin van het woord. Ze is niet
joliger en niet deerniswekkender dan
welk ander mens, als zijn staat eenmaal
onontkoombaar is. Sofie is een lieverd
in de ware zin van het woord, maar
foeilelijk. Zo lelijk als Sofie is er niet
gauw een. Maar een schat is ze. Ze
werkt ergens op een bibliotheek en doet
dat met even veel liefde en tegenzin als
een ander het zou doen. Aan Sofie man
keert niets, ze valt op generlei wijze op,
tenzij door haar gezicht, want mooi is
ze niet. Lieve ogen heeft ze.
Maar ze kan carnaval vieren. Dat zit
in haar verwerkt als fruit in jam. Hoe
we haar ontdekt hebben ook in
Venlo hoeft niet vermeld te worden,
maar sinds dat eerste ontmoeten hebben
wij niet aan carnaval kunnen denken,
voor we wisten hoe Sofie zou gaan.
Haar glansjaar is geweest als Reine
Claude. Ze had een glanzende ovale bol
om zich heen met twee kijkgaatjes
bovenin. Niemand wist wat ze was, tot
ze het niet meer voor zich kon houden.
Maar toen hadden we weer een gewel
dig plezier met haar gehad al. Toen ze
het zei, dachten we, dat het ons laatste
carnaval zou worden.
Tegen de heerlijke datum stuurt ze
allerlei briefjes aan ons genootschap:
wat we denken van dit costuum of dat
idee. En wij vinden alles altijd maar
mooi, om zo gauw mogelijk zekerheid
te hebben. Maar tot de laatste dag laat
zij ons in onzekerheid. Zo is nou elk
jaar ons voorbereiden van carnaval. Op
de dag zelf gaan we haar halen. Dat is
dan weer de eerste keer, dat we haar
zien sinds het vorig carnaval. Dan heeft
ze in een koffertje haar pak en dat gaat
voorzichtig achter in de auto. En wij
maar zaniken en openlijk bekennen, dat
we dit jaar allemaal als helicopters
gaan, maar het helpt niets. Maar een
plezier dat we hebben. En zij ook met
haar lieve, foeilelijke gezicht (haartjes
op haar kin; groene tanden, geloof me
maar).
In Venlo ging Sofie zich bij een kennis
verkleden, al opperdetop geladen met
leut door het zien van de troepen op
straat. Een paar minuten later kwam ze
al "buiten. Veel was er niet veranderd.
Ze had een wijde ruige rok aan, een
glanzend zwart-satijnen keurslijfje, een
mantilla om haar schouders en een rode
bloem in haar valse haar. Er was niet
veel veranderd. Ze was even lelijk als
altijd, misschien een beetje verlegen
deze keer onder de keurende blikken
van onze onvertogen troep. „Allez,"
riep ze, „de leut." En meteen was die
d'r. We lachten en hadden een carnaval
zoals we nog nooit gehad hadden.
Drie dagen later vroeg een vriend me
„als wat is Sofie nou eigenlijk gegaan?"
We hadden het vergeten te vragen. We
stonden paf. „Laten we de bibliotheek
effe bellen," zei mijn vriend. Ze kwam
direct aan de telefoon. „Het spijt me
Sofie, dat ik je buiten het seizoen bel,
maar als wat was je er eigenlijk?" En
toen het antwoord kwam, net zoals
Sofie altijd is: open, recht uit het hart
en welgemeend, wist ik waarom we het
haar vergeten hadden te vragen Ze zei,
een tikje verbaasd: „Als Spaanse
schoneYOLEUR