r 1 De filmacteur Adolphe Menjou alias „de klerenhanger De nieuwe opera van Menotti Een carrière in Hollywood Twee grote „zoete" zaagvissen uit het Sentanimeer Respect voor een taaie veteraan Het begon in één reusachtig gekkenhuis Met honderd pakken, een snor en een vingerhoed talent VASTENAVOND EEN DER MERKWAARDIGSTE oud gardisten van Hollywood: Adolphe Men jou (alias „de snor" of „de klerenhanger") is gisteren 65 jaar geworden. Hij mag zich de houder noemen van het wereld-duurrecord in filmcarrières: siruls zijn debuut in 1913 heeft hij bijna ononderbroken in allerlei rolprenten meegespeeld, eerst als figurant in de eerste gooi-cn-smijt-kluchten, daarna als de gepolijste schavuit in de melodrama's van de bloeitijd der stomme film en tenslotte tot op de huidige dag! in talloze milde, gevoelige en cynische rijpere mannen rollen. Zijn laatste film „Man on a tightropeis in 1953 voltooid en als het aan Menjou ligt, zullen er nog vele volgen. Ruim veertig jaar is hij dus al „in the running" een prestatie die niemand anders in Hollywood benaderen kan. Hij moet dus wel een uitzonderlijke begaafde acteur zijn. Dit zegt hij er zelf van in zijn kostelijke autobiografie „It took nine tailors", die enkele jaren geleden in Amerika verschenen is, maar helaas nooit in het Neder lands vertaald werd: „Mijn talent? Dat kan in een vingerhoed. Daarentegen bezat ik „persoonlijkheid", hetgeen volgens Goethe het hoogste goed is. Maar de filmproducers zien dat iets anders. Volgens hen bestaat persoonlijkheid uit een smachtende oogopslag, een paar sierlijke rondingen of, gewoon maar zoals in mijn geval, uit een snor. Ik had zo'n snor dus kreeg ik het baantje". 'W'v van een circusdirecteur had, verwachtte ik natuurlijk ook een beetje voor circus directeur te moeten spelen. Maar alles wat ik te doen kreeg was met de zweep in de hand loeren vanachter een tentdécor en geheimzinnig fluisteren met de leeuwen temmer. Pas toen ik de film op het doek zag, ontdekte ik dat „De man achter de deur" een klucht was, waarin het circus slechts een bijkomstige rol speelde. De enige scènes, waarin men een directeur in actie zag. waren gemaakt in een echt cir cus, in Frankrijk opgenomen. Ik denk dat de reden voor mijn engagement het feit was, dat de Franse circusdirecteur ook een knevel en een te wijde rijbroek droeg. Na drie dagen was mijn rol in de Vita- graph studio ten einde, maar kort daarna werd ik een van hun vaste figuranten. Het was mijn snor, die het pleit beslechtte. In die tijd waren de meeste films korte één- acters of twee-„reelers", zodat de held en de schurk snel en duidelijk te identifice- een ander krijgt voor de rest van mijn rol." Maar hij wist dat de balzaal afgebroken was en hij wist ook dat ik het wist, dus kreeg ik mijn honderdvijftig dollar. TOCH DUURDE HET lange tijd voordat Menjou weer een salaris van honderdvijftig dollar per week zou opstrijken. Hij zwierf van de ene studio naar de andere, figu reerde in tal van films, maar kreeg slechts een enkele keer een wat groter rolletje. En dat terwijl er elke dag nieuwe sterren aan het filmfirmament verschenen met steeds hogere gages. Toen Adolf Zukor bekend maakte, dat hij Mary Pickford geëngageerd had voor tweeduizend dollar per week, ontketende dat een goudkoorts. Iedereen wilde bij de film, beroemde acteurs van Broadway zowel als de obscure „artisten" uit tienderangs nachtclubs. De invasie was begonnen. Maar net toen Menjou opnieuw een paar schurkenrollen in films van Dou glas Fairbanks gespeeld had, verklaarde EN DAN VERTELT HIJ met milde zelfspot hoe hij, een gesjeesde student, in 1913 zijn intrede deed in de Vitagraph Studio, die toen nog, gelijk alle andere „droomfabrieken", in New York gevestigd was: „Met mijn beste pak aan, mijn knevel keurig gepunt en gepomadeerd en het air van een grand seigneur meldde ik me bij de casting director" die één blik op me wierp, op de grond spuwde en iets onver staanbaars mompelde. Maar zijn assistent zag meer in me en gaf me de rol van een circusdirecteur op voorwaarde, dat ik zelf voor een rokcostuum kon zorgen. Terug in Manhattan slaagde ik erin een kellnersrok te lenen en een scrofuleuze hoge hoed te huren voor vijftig cent per dag en daarmee haastte ik mij de volgende dag naar de studio. Daar kreeg ik de rest van mijn costuum, maar tot mijn afgrijzen zag ik dat zowel de rijbroek als de laarzen ten minste vier maten te groot waren. Ik vouwde een brede plooi aan de achter kant van de rijbroek en snoerde mijn riem dicht, maar dit resulteerde in een enorme bult onder de panden van mijn kellnersrok. Ik was er zeker van dat de regiseur een blik op die bult zou werpen en dan om een andere circusdirecteur zou roepen, groot genoeg om de rijbroek van de studio te vullen. Maar hij knikte slechts. „Hou je gezicht naar de camera", zei hij, „en niemand ziet je achterkant En toen begonnen de opnamen in een enorme schuur, die wij deelden met drie andere filmmaatschappijen. Aan één kant draaide men een scène in een cowboy- Scène uit Menjou's laatste film: Man on a tightrope" van Twentieth-Century-Fox, die vorig jaar gereed kwam en in Neder land nog niet vertoond werd. groep vol schiet- en vechtpartijen, in het midden een klucht van Mack Sennett met gillende koormeisjes en daarnaast was een cabaretscène met een vijfmans-or- kestje. Inmiddels waren overal timmer lieden aan het hameren en zagen en bo ven alle lawaai uit brulden vier regisseurs in scheepsroepers hun instructies in het rond. Het was één reusachtig gekken huis!" IK ONTDEKTE dat acteren verbijste rend eenvoudig is. Men vertelde ons de al gemene strekking van een scène, de plaats waar wij moesten opkomen en onze posities en dan begon de opname. Daar ik de rol ren moesten zijn. Het „handelsmerk" van de schurk was daarom de snor. Een echte laaghartige gemenerik was altijd een bui tenlandse edelman met bloedarmoede, drie verzaakte minnaressen en een misdadige passie voor onschuldige jonge meisjes. Dat waren de rollen waarin ik schitterde. Toen ik mij realiseerde dat zij mij geklasseerd hadden als de valse graaf, begon ik dat type ook te leven. Ik kocht een paar witte slobkousen, een spikkeltjesdas en een wan delstok en deed zo decadent mogelijk. Het droeg vrucht. Ik deed zoveel van dat soort rollen voor Vitagraph, dat de volkswijken van Brooklyn mij „de hertog" noemden. IN HET VOORJAAR van 1915 kreeg ik mijn eerste „bit" (kleine bijrol) bij de Fox- Film in „Een Parijse romance". Er trad een zekere Juliano in op. die een concertviolist moest uitbeelden. Voor deze rol had men een musicus geëngageerd die niet acteren kon. Na uren verdaan te hebben met een korte scène was het geduld van regisseur Fred Thompson uitgeput. Wanhopig richt te hij zich tot de figuranten: „Is er onder jullie misschien een acteur die vioolspelen kan?" Ik rende naar hem toe. „Dat niet", schreeuwde ik, „maar ik kan pianospelen." Thompson bekeek mij. „Okay, dan ver anderen we die rol in een concertpianist". Wij repeteerden de scène een keer, maakten toen de opname. Ik stond te trillen in mijn schoenen, maar toen de camera's stopten, brulde Thompson: „Dat was prima". Hij kwam naar me toe en schudde mijn hand. Maar bij de volgende scène bedacht ik plotseling, dat niemand iets gezegd had omtrent een salarisverho ging. Toen de dag om was dromden de figu ranten om de betaalmeester om hun dag loon te incasseren. Als ik me bij hen voegde en ook tien dollar opstreek, zou men mij waarschijnlijk ook de volgende dagen niet meer betalen. Maar als ik om meer vroeg, werd ik misschien ontslagen. Juist op dat moment zag ik, hoe timmer lieden het décor van de grote balzaal, waarin wij die dag gewerkt hadden, begon nen af te breken. Toen ging mij een licht op. Ik bedacht dat het waarschijnlijk duur der zou zijn, dat décor weer op te bouwen dan mij salarisverhoging te geven en dus ging ik voldaan naar huis. Maar de volgende dag hield de betaal meester mij staande. „Waarom heb je gis teren je tien dollar niet geïnd?" vroeg hij Ik legde hem uit, dat ik nu niet langer een figurant was en dus een weeksalaris verwachtte. „Hoeveel?" „Honderdvijftig dollar!" De betaalmeester noemde mij een rover en dreigde me op de zwarte lijst te zetten. „Spijt me," zei ik, „zie dan maar dat u Amerika Duitsland de oorlog. Hij meldde zich aan voor de ambulancetroepen en deed gedurende het grote offensief in Frankrijk als kapitein frontdienst. In Juni 1919 keerde hij naar de Verenig de Staten terug, waar hij gedemobiliseerd werd en trouwde. De filmindustrie was inmiddels van New York naar Hollywood verhuisd en na rijp beraad besloot Menjou haar te volgen. Hij vond een paar goedkope kamers in Los Angeles, waar hij met zijn jenge vrouw introk en probeerde toen een baan te vinden. Maar de oude regis seurs en producers waren verdwenen en hun opvolgers kenden hem niet. Toen in viteerde een kennis hem voor een spelletje poker met een aantal filmbonzen. „Ieder spel opende met een inzet van vijf dollar en elke keer dat wij speelden, zei een van de filmmagnaten: „Ik maak er vijftig dol lar van". Ik verloor driehonderd dollar die avond, vrijwel alles wat ik bezat op de wereld. Maar achteraf bleek het toch een goede geldgebelegging. Een paar dagen later werd ik opgebeld door een der direc teuren met wie ik gepokerd had. Hij vroeg me of ik zin had in de rok van een uitge kookte verslaggever voor zijn nieuwste film, maar, zo voegde hij er verontschul digend aan toe: „Het betaalt maar drie honderdvijftig dollar per week." „Och," antwoordde ik achteloos, „het lijkt me toch wel leuk." Zo speelde ik in „De Geloofsgenezer" een film. die een „De stomme film bereikte haar groot ste bloei tussen 1925 en 1928. In die ja ren speelde ik twaalf grote films, altijd als „de man van de wereld" met de veroveraarsblik, de cynische glimlach en het onberispelijke rokcostuum. Te vens verwierf ik mij, dank zij Para- mounts reclame-agenten, de reputatie van de „best-geklede man ter wereld". Mijn naam prijkte onder vele artike len over herenmode, waarin ik las, dat mijn garderobe ruim honderd costuums omvatte en ik per jaar vijftienduizend dollar aan kleding uitgaf. Hoewel lich telijk overdreven, heeft dit alles onge twijfeld grote indruk gemaakt, niet in het minst op mijzelf". groot succes werd, behalve dan mijn aan deel er in. Want wat zeiden de critieken? „De schurk was een van die loerende marques van de oude school, die al lang in het museum thuishoren. Wij eisen, dat onze boosdoeners hun boosaardigheid niet meer van het ge zicht en van hun knevel laten afdruipen. In een film als deze was een boef als hij absurd. Overigens was de bezetting uit stekend." Dit staaltje van waardering was van Alan Dale in de New York Journal American. De andere bladen waren het hartroerend met hem eens en het ergste was, dat zij gelijk hadden. In alle rollen die ik tot dan toe gedaan had, speelde ik de cliché-booswicht en het resultaat was allerdroevigst. Het werd zo erg, dat bioscoopbezoekers al begonnen te fluiten zodra ik op het doek verscheen, nog voor zij de intrige kenden. TOEN KWAM DE DAG, dat ik ontboden werd door Myron Selznick voor een rol in „Rupert of Henshaw". „Wat voor soort rol is het?" vroeg ik. „Staat het publiek op om te juichen als ik wrod doodgeschoten? Zo ja, dan spreekt u tot de verkeerde acteur." „Dit is anders," verzekerde Selznick me. „Wij willen jou hebben omdat je beter kleren draagt dan wie ook in Hollywood. Wij gaan je in een uniform stoppen met twintig pond goudgalon eraan." „Lijkt me een heel duur type,' zei ik. „Ik kan me zo'n rol niet inleven voor min der dan vijfhonderd dollar." Selznick zei, dat hij erover denken moest maar een paar uur later belde zijn secretaris mij, dat het in orde was. Elke keer dat je gage verhoogd wordt, heeft Hollywood meer respect voor je. Toen Paramount ontdekte, dat ik vijfhon derd dollar per week kreeg, realiseerden zij zich dat ik een betere acteur was dan ze gedacht hadden en dus boden ze mij een rol in een superproductie met hun nieuw ste ster, Pola Negri, een temperamentrijike donkere schoonheid, wier liefdesaffaires qua aantal, intensiteit en kortstondigheid zelfs voor Hollywood een record waren. Eens was ik getuige van een hevige scène tussen haar en Chaplin, waarbij zij zorgde voor een climax door gracieus flauw tc vallen op een decoratieve berenhuid Maar Chaplin wilde niet overboden worden. Ter wijl anderen zich verschrikt over Pola heenbogen, viel hij, even elegant, naast haar in zwijm. Negri was zo woedend dat zij haar verloving met Charley verbrak. CHAPLIN, toen vierendertig, s'nnd in die tijd op het toppunt van ziin roem als filmkomiek. Plotseling echter besloot hij het roer om te gooien en een serieuze film te gaan maken, waarin hij zelf niet zou meespelen. Dat was „A woman of Paris" een film die een keerpunt in mijn car rière zou worden. Chaplin liet mij een (Zie verder pagina 5) Menjou (met hoed) in een van zijn nieu- were films: „My dream is yours". Hierin speelde hij een uitgekookte theater-agent. Achter links een andere oud-gardist, de komiek Szöke Szakall, die vorige week in Hollywood overleden is. Twee grote zaagvissen uit het Sentani meer op Nieuw-Guinea drijven sinds en- (Van onze correspondent in Washington) was er in „De Consul" in geslaagd zijn publiek bij de keel te grijpen. MENOTTI, de Italiaanse componist, die De „Heilige uit de Bleeckerstraat" is in Amerika woont en die er onder meer groter van opzet, maar minder aangrij- met zijn moderne opera's „Het Medium" pend. Wie er in hoofdzaak heengaat om en „De Consul" groot succes heeft gehad, zang, muziek en décor, kan een avond van liet kortgeleden een nieuw muziekdrama grote kunst tegemoet zien en het publiek kele dagen tezamen met een hamerhaai, ten tonele brengen, dat de. titel draagt: te Milaan, Berlijn en Stockholm zal bin- die ook uit Nieuw-Guinea afkomstig is, in een grote bak met formaline in het rijks museum van natuurlijke historie te Leiden. Deze dieren behoren tot de oogst van drie biologen van het museum, die op het ogenblik voor wetenschappelijk onderzoek in Nieuw-Guinea vertoeven, te weten dr. L. D. Brongersma, onderdirecteur, dr. L. zjen n Holthuis en dr. M. Boeseman. Voor zover „De Heilige uit de Bleeckerstraat" (The nenkort gelegenheid hebben met dit be- Saint of Bleeckerstreet). Menotti is zeer langrijke kunstwerk kennis te maken, begaafd. Hij heeft niet alleen de muziek Doch de dramatische bewogenheid is ge en de tekst voor dit werk geschreven, ringer dan in vroeger werk van Menotti maar deze opera ook zelf in scène gezet, en dat niet, omdat het thema minder aan- En hier zij meteen voorop gesteld, dat dit grijpend is, doch omdat dit zo'n psycho- één van de voortreffelijkste vertoningen logische diepte heeft en voortkomt uit geworden is, die dit jaar op Broadway te zulke duistere motieven, dat slechts een een zeer goed verstaander zich de span- De Amerikaanse critici hebben de nieuw- ningen bewust wordt, die hier ontstaan. bekend is dit de eerste maal dat zaagvis- s^e 0pera van Menotti over het algemeen Bovendien wordt men ietwat misleid sen uit zoet water door biologen zijn ver zameld. De tot nu toe bekende zaagvis- soorten komen alle in tropische zeeën voor. Het Sentanimeer moet in een vroeger tijd perk in verbinding met de zee hebben ge staan en men vermoedt, dat bij het weg vallen van deze verbinding enkele dieren In het meer zijn achtergebleven en zich geleidelijk hebben aangepast aan de ver zoeting van het water. Van zeer veel be lang voor de wetenschap is het nu, na te gaan of zich zo in de loop der tijden een geheel nieuwe soort heeft ontwikkeld, of dat er niet veel verschillen zijn met de zaagvissen uit het zeewater. zeer enthousiast ontvangen. Muzikaal is dit door die critici, die dit drama hebben ge- wellicht het rijpste en grootst opgezette kenschetst als het conflict tussen geloof en werk, dat de nog jonge componist tot scepticisme. Menotti moet zich ervan be stand heeft gebracht. De uitvoering is, wust zijn geweest, dat hij meer gaf dan zowel door de zangers als door het orkest slechts dit conflict. Doch hij vermocht die en mede door enkele uitmuntende décors, diepere ondergrond van zijn drama slechts waarlijk indrukwekkend. Toch verlaat aan te duiden en men kan zich de vraag men de schouwburg tenslotte minder ge- stellen of iemand anders meer had kunnen schokt en minder bewogen dan na de ver- doen dan dat. toning van „De Consul" vier jaar terug. Het drama is in het kort aldus: een zie- Waarom? Omdat in „De Consul" ook kelijk meisje in de Italiaanse buurt van al was de vertoning misschien minder New York is visionnair en krijgt op Goede imposant een tragedie werd weerge- Vrijdag stigmata. Haar zeer Katholieke geven: het lot van vervolgden achter het omgeving begint haar te vereren als een ijzeren gordijn, die aangrijpend was voor heilige en het meisje wil non worden, ieder bewust levend toeschouwer. Menotti Haar broer, die zelf niet gelovig is, verzet zich tegen deze wens van zijn zuster en hij heeft het gevoel dat hij het toch al zeer zwakke meisje tegen al die emotionaliteit moet beschermen. Zijn neiging om de zus ter te „verdedigen" gaat zo ver, dat hij zelfs zijn vriendin er voor verstoot. Deze geliefde, in haar felle reactie, beschuldigt hem van een incestueuze relatie tot zijn zuster en wordt daarom door haar tot woede gebrachte geliefde doodgestoken. De ernstig zieke zuster van de moorde naar neemt tenslotte toch de sluier aan en sterft enkele momenten later aan een hartverlamming. Geloof tegen ongeloof? Ja, doch tevens en meèr dan dat: een broerzuster-ver- houding, die natuurlijk in feite niet inces tueus behoeft te zijn, doch die het „nor male" conflict tussen geloof en ongeloof tot dramatische proporties vergroot. De psy chologische ondergrond van dit drama moet echter voor velen wel duister blijven. Vervolg van pagina 4) rij'ke bon-vivant, genaamd Revel, vertol ken. Natuurlijk was dat weer een louche Don-Juan-figuur, maar toen de opnamen begonnen, realiseerde ik mij dat dit inder daad een nieuwe en opwindende film zou worden. Chaplin is een van de grootste regisseurs van filmland en in de acht maanden, die „A woman of Paris" vergde, leerde ik meer van acteren dan ooit te voren of daarna. Als iemand een bewogen scène moest uitbeelden, liet hij de camera tot vlak onder zijn neus rijden en waar schuwde dan: „Pas op, je ligt onder een microscoop" om ons eraan te herinne ren dat wij straks met gezichten van een vierkante meter op het bioscoopdoek zou den verschijnen. Voor mij. die getraind was in de overdreven gebaren en mimiek van de oude school, was dat een nuttige waarschuwing. Chaplin was een perfectionist. Vereiste het scenario, dat wij een glas champagne dronken, dan kregen wij ook echte Veuve Cliquot. Zo moest ieder détail tot in de puntjes kloppen en „echt" zijn. Vele scènes moesten vijftig keer overgedraaid worden voor Chaplin met het resultaat tevreden was, maar „A woman of Paris'" werd dan ook een enorm succes. Zelfs de critici wa ren in de wolken en mijn oude vijand Alan Dale vain de New York American schreef letterlijk: „Efen openbaring was Adolphe Menjou als de hartenbreker RevelAls er ooit een subtieler en geraffineerder ver tolking van een schavuit geweest is, heb ik die gemist. Als je in Hollywood dergelijke recensies krijgt, koop je een nieuw huis, twee auto's, een mink-jas voor je vrouw en een privé- zwembad. En natuurlijk eis je een hogere gage. In mijn volgende film steeg mijn salaris van 500 tot 1000 dollar. DIT LEEK MIJ tevens het moment om uit mijn onafscheidelijke type als gentle- man-bedrieger te stappen en ook eens de held in een film te spelen. De kans daartoe kwam in 1924, toen ik opnieuw een bijzon der zwarte ziel uit te beelden kreeg. Hal verwege de film ontdekte de regisseur echter, dat de deugdzame held van het filmverhaal een vervelend leeghoofd was. Daarom liet hij het scenario veranderen: de schurk zou het meisje krijgen! Het idee druiste in tegen alle traditie, maar het werkte. Het publiek was verrukt dat de vrouwenjager gestrikt en getemd werd door de bedeesde maagd. Dat was de eerste en laatste keer in vele jaren, dat ik C een happy ending speelde, want niemand anders in Hollywood dorst het aan mij de Adolphe in ambtsgewaad - rok, wit vest, witte gardenia - in een „perfecte-vader"- rol met Ginger Rogers. hoofdrol in een liefdesromance te geven. Ik was daar zo gebelgd over, dat ik mijn contracten niet vernieuwde en met mijn vrouw naar Frankrijk vertrok, waar we een lange en heerlijke vacantie doorbrach ten. Maar toen er na een paar maanden nog geen telegram uit Hollywood gekomen was, begon ik te beseffen, dat niemand mij daar miste. Met grote spoed keerde ik te rug en meldde mij bij Walter Wanger van de Paramount. „Ik heb een rol voor je in een nieuwe film met Florence Vidor en Betty Bron- son" zei deze, „de rol van Betty's vader!" Een ogenblik stond ik als aan de grond genageld. Ik was vijfendertig en nu al vaderrollen? Maar tien minuten later had Wanger mij overtuigd dat dit de kan$ van mijn leven was en zo speelde ik mijn eerste hoofdrol die van een geestige, tolerante vader in „De groothertogin en de kellner". Nu pas werd ik erkend als een ster ik had de top van de Holly- woodse ladder bereikt. TOT MIJN VERBAZING heb ik zelfs de revolutie van 1929 overleefd, toen de spre kende films hun intrede deden en honder den sterren met één slag afgedaan hadden. En niet alleen dat, maar voor het eerst kreeg ik nu ook gelegenheid, allerlei soor ten van rollen te spelen. Mijn eigen type, dat van de dure, élégant geklede flaneur, ten van rollen te spelen. In totaal heb ik in ruim honderdvijftig films gewerkt en ik zou er graag nog honderd meer maken. Dan zal ik negentig zijn en al mijm tijd aan golf kunnen wijden." Onder een rijkbepluimde hoed en in een fraai costuum, ontworpen door mevrouw A. Roland Holst-De Meester, heeft Kitty Janssen haar rentrée bij de Nederlandse Comedie gemaakt als de modieuze Lady Teazle in Sheridan's brillante, door Johan de Meester spectaculair in scène gezette blijspel „Lessen in Laster". DAT IS Adolphe Menjou, de man met de honderd pakken, de onverwoest bare Don Juan, of hoe de publicity agents van Holly wood hem nog meer be stempeld hebben. Maar er is ook een andere Menjou en daarvan vertelt Alexander Barm ine ex- Sovjet-diplomaat en nu Amerikaans staatsburger: „Ik ontmoette de heer Menjou in de herfst van 1947 en was verbaasd te merken, dat hij perfect Russisch sprak en uitste kend op de hoogte was van onze litteratuur, de com munistische politiek en de Sovjet-Russische pers". Sinds 1939 heeft Menjou vierhonderd boeken gele zen over de Sovjet-Unie en het communistische gevaar. Door een Rus als „doublé" te huren leerde hij in twee jaar Russisch lezen en spieken, zodat hij uit de oorspronkelijke bronnen kon putten. Dit is slechts oen van de zeven talen, die Menjou bell eerst en in ver schillende daarvan heeft hij tijdens de laatste oorlog voor de „Stem van Ameri ka" gesproken. Hij i6 nu een gezochte spreker voor politieke, opvoedkundige en culturele organisaties en verzorgt bovendien een van Amerika's populairste wekelijkse televisie-stiows. Geen wonder dus dat Hol lywood, waar carrières kortstondig en veelzijdig heid schaars zijn, met bijna kinderlijk respect naar deze taaie veteraan op ziet. H.C. (Uit „Too funny for words") WAT ZAL SOFIE aantrekken, hoe staat het met Sofie, hoe gaat Sofie dit jaar? dat zijn de jaarlijks weerkeren de vragen in dat vasle stelletje leutneu- zen, in de boezem waarvan wij onze heerlijke jaarlijkse voorbereidingen treffen om naar Venlo te gaan voor het binnenstebuitenste carnaval van Neder land. Eén keer hebben we een reis naar Duitsland ondernomen, maar dat heeft net niet dat kleine feestadertje in ons open kunnen maken, waarin wij een jaar lang bizar pretvermogen sparen, waaruit op carnaval die stroom spoelt, die ons tot eigen tovenaarsleerlingen verheft. Sofie heeft eigenlijk niets met ons te maken, maar zoals alle voorbereidingen getroffen dienen te worden onder één teken, dat de sfeer bepaalt, zo was Sofie het begrip, waaronder wij uitsluitend over carnaval konden gaan denken. Sofie is een oude vrijster in de heer lijkste zin van het woord. Ze is niet joliger en niet deerniswekkender dan welk ander mens, als zijn staat eenmaal onontkoombaar is. Sofie is een lieverd in de ware zin van het woord, maar foeilelijk. Zo lelijk als Sofie is er niet gauw een. Maar een schat is ze. Ze werkt ergens op een bibliotheek en doet dat met even veel liefde en tegenzin als een ander het zou doen. Aan Sofie man keert niets, ze valt op generlei wijze op, tenzij door haar gezicht, want mooi is ze niet. Lieve ogen heeft ze. Maar ze kan carnaval vieren. Dat zit in haar verwerkt als fruit in jam. Hoe we haar ontdekt hebben ook in Venlo hoeft niet vermeld te worden, maar sinds dat eerste ontmoeten hebben wij niet aan carnaval kunnen denken, voor we wisten hoe Sofie zou gaan. Haar glansjaar is geweest als Reine Claude. Ze had een glanzende ovale bol om zich heen met twee kijkgaatjes bovenin. Niemand wist wat ze was, tot ze het niet meer voor zich kon houden. Maar toen hadden we weer een gewel dig plezier met haar gehad al. Toen ze het zei, dachten we, dat het ons laatste carnaval zou worden. Tegen de heerlijke datum stuurt ze allerlei briefjes aan ons genootschap: wat we denken van dit costuum of dat idee. En wij vinden alles altijd maar mooi, om zo gauw mogelijk zekerheid te hebben. Maar tot de laatste dag laat zij ons in onzekerheid. Zo is nou elk jaar ons voorbereiden van carnaval. Op de dag zelf gaan we haar halen. Dat is dan weer de eerste keer, dat we haar zien sinds het vorig carnaval. Dan heeft ze in een koffertje haar pak en dat gaat voorzichtig achter in de auto. En wij maar zaniken en openlijk bekennen, dat we dit jaar allemaal als helicopters gaan, maar het helpt niets. Maar een plezier dat we hebben. En zij ook met haar lieve, foeilelijke gezicht (haartjes op haar kin; groene tanden, geloof me maar). In Venlo ging Sofie zich bij een kennis verkleden, al opperdetop geladen met leut door het zien van de troepen op straat. Een paar minuten later kwam ze al "buiten. Veel was er niet veranderd. Ze had een wijde ruige rok aan, een glanzend zwart-satijnen keurslijfje, een mantilla om haar schouders en een rode bloem in haar valse haar. Er was niet veel veranderd. Ze was even lelijk als altijd, misschien een beetje verlegen deze keer onder de keurende blikken van onze onvertogen troep. „Allez," riep ze, „de leut." En meteen was die d'r. We lachten en hadden een carnaval zoals we nog nooit gehad hadden. Drie dagen later vroeg een vriend me „als wat is Sofie nou eigenlijk gegaan?" We hadden het vergeten te vragen. We stonden paf. „Laten we de bibliotheek effe bellen," zei mijn vriend. Ze kwam direct aan de telefoon. „Het spijt me Sofie, dat ik je buiten het seizoen bel, maar als wat was je er eigenlijk?" En toen het antwoord kwam, net zoals Sofie altijd is: open, recht uit het hart en welgemeend, wist ik waarom we het haar vergeten hadden te vragen Ze zei, een tikje verbaasd: „Als Spaanse schoneYOLEUR

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 13