Gebundelde reisherinneringen van dichter Bertus Aafjes Jï H VM iP" die sinds twee jaar met zijn ouders in Is- Haydn's Sinfonia Berchtolsgadensis HET EEUWIGE CRESCENDO EN DIMINUENDO SOMERSONNESCHIJN Voor militairen goed genoeg In de schaduw der abrikozen Twaalfjarige pianist in de hoofdstad Litteraire Kanttekeningen tPubpfliAtó FRANSE PARAGR AAF Goud en zilver Japanse houtdrukken WAT MIJ TIJDENS HET lezen van „Morgen bloeien de abrikozen"*) Bertus Aafjes' eerste serie gebundelde reisherinneringen aan het Nabije Oosten onafge broken in de weg gestaan heeft aan een argeloos genieten van deze charmante verteltrant, wat het mij tenslotte vrijwel onmogelijk maakte om onbevooroordeeld de litteraire balans op te maken van deze vlotweg-neergeschreven mémoires, was mijn voortdurende vrees om in dit itinerarium de dichter Aafjes van de verzen bundel „Het Koningsgraf" te ontmoeten. Met een bigotte verheerlijking van „de poëet" heeft die vrees niets uitstaande, met een geringschatting voor goede journa listiek allicht evenmin. Waarom zou men de dichter, die geen heilige is, ook niet eens het genoegen gunnen, zijn krachten te beproeven op het feuilletonnistische. Maar het één of het ander: de dicfoter óf bodene niet kon worden goed gemaakt -r- de leuilletonnist. Egyptische reiservarin- voor mij tenminste niet, die Aafjes voor gen óf het Koningsgraf. Aafjes geheel, met een dichter van tè uitzondteilijke mogelijlc- alle wisselvalligheden van zijn poëtisch heden houdt, dan dat hü ze aan een al te talent, of Aafjes niet. Maar geen Aafjes gemakkelijke schrijfroutine zou mógen die er zich wél van bewust is, dat hij bezig verspillen. Noblesse oblige, het talent niet is litteraire pasmunt te slaan uit zijn Egyp- minder. tische duca ten vondst. Ziedaar de reden „Gedurende geheel mijn twee-en-een-half- waarom ik, alle redelijke argumenten ten jarig verblijf in Egypte"', schrijft hij, „heb spijt, tweehonderdvijftig bladzijden lang ik, verkerende in de natuur, steeds het ge- Aafjes-de-dichter heb willen ontwijken, voel gehad betrokken te zijn geraakt in Het is me niet gelukt, helaas. Hij is er, in een vreesaanjagend, door het lot voor mij een enkele kleurschakering van zijn woord, geschreven scenario, waarvan ik, ten koste in een enkele beeldende vondst, in een van alles, de dramatische ontknoping moest rhythme, een echo, een zinswending en trachten te ontlopen." Wil men het erop hy is er toch niet. Niet helemóél tenminste, houden, dat Aafjes in het beleven van niet echt, niet onopzettelijk. déze avonturen het „lot" en in de beschrij- Geen exotisch avontuur, geen treffend ving daarvan zichzélf ontliep, wil men ver détail, geen derwischdans aan het graf van geten (als dat lukt) dat het Bertus Aafjes een Mohammedaanse heilige, geen pitto- was, die deze reisherinneringen te boek reske achterbuurt in Cairo kan, hoe onder- stelde, dan valt er in verscheidene van De moderne minstreel Bertus Aafjes, zoals hij in „Honderd schrijvers van deze eeuw" staat afgebeeld. Een twaalfjarige jongen uit Israel zal op fJ Maart in het Concertgebouw te Amster- deze ruim twintig hoofdstukken boeiende dam ten bate van jeugd-Alijah en Joods en soms ook leerzame leesstof te vinden Nationaai Fonds met het Runstmaand- Voor één fragment wil ik een uitzonde- kamer-Orkest pianowericen van Handel, m «h, dat daarin een Bach Mozart en Grieg spelen. Het is Da- voortreffelijk novellist de schrijver van „De Zeemeerminnen" aan het woord is: niël Barenboim, geboren in Argentinië, als kind van een musicoloog en een pianiste, houdend beschreven, beletten dat de schim van Aafjes herinneringen oproept aan de voor vrouwenharten p; j.it j xviuvi van ccii iiiuoitviuvi; ^11 ten piwiujit, d€..£!.C!lLeI:k_eiLnfr Fldel,°' di€ «en rael woont en daar met een omvangrijk onweerstaanbare répertoire zowel op concerten als recitals de aandacht heeft getrokken. Zijn dispositie voor muziek in het alge meen en de piano in het bijzonder bleek al, toen hij nog geen vijf jaar oud was. Tege lijk met zijn schoolopleiding voltrok zich andere Aafjes, die in het stenen geheime- P°^z*® schreef op zijn verdwenen Yolande, nis van de koningsgraven, in bet gigantes- deze Yolande hem twintig jaar lang ke tempelcomplex van Karnak, de mas- a' a,s Z1J" wettige gade in de onafgebroken sale vereeuwiging herkende van de dood »ban van "aar lichtschuwe ogen" houdt die niet sterven wil. Dié ervaring beteken- ,d€ amoureuze lokgeur van zijn vers dë voor hem in letterlijke zin een onthul- levend acrostichon onschadelijk te ma- muzikale ontwikkeling die door ziin Itag, een sterven en herborenwerden, -.<»•» «r- In^SveSê ouders werd geleid. Sinds zijn zevende jaar treedt Daniël Barenboim in het open- ER ZIJN, vooral 's avonds, op een rede lijk goed radiotoestel honderden zenders te horen: dat wil zeggen honderden 'program ma's. En toch kan het gebeuren dat men de naald op de golflengteschaal vergeefs laat evolueren van Nice naar Beromiinster, van Allonis naar Kalundborg, van Londen naar Brazzaville: er wil niets uit de luid spreker komen dat kan boeien. Dat ligt niet aan de program ma's, maar aan de gemoedstoestand van de luisteraar: hij is oververzadigd en hij verlangt naar Iets anders dan hij altijd al hoorde, naar iets onbestemds, naar een programma dat eigenlijk geen programma zou zijn. De Franse journalist Paul Morand schreef reeds in 1939 in zijn „Réflexes et réflexions" onder meer: „Welk een vreugde om, de knoppen omgedraaid en de lampen ge doofd, te dromen van wat de radio zou kunnen: poëzie en geen handel, waarheid en geen propaganda, een keus van schone klanken en geen reeks gesproken adver tenties." En hij verliest zich verder in een hallu cinatie van radio-uitzendingen die uit vele momenten stilte zouden bestaan, afgewis seld door een wijsgerige gedachte of een vers van Mallarmé of zomaar woorden in de volgorde van de dictionnaire in een onbekende taal, gekozen om haar schoon heid: Sanskriet, Aramees of oud-Slavisch, om dan weer bij wijze van verrassing niets anders dan natuurlijke geluiden te repro duceren: wie zou er geen waterval willen horen? Een radio, zo verzucht Morand, die strikt- incognito zou blijven, maar toch het stem pel zou dragen van sprekers die tussen al die onzichtbare oren en hoofden een over eenstemming van gedachten, een eenheid van gevoelens zouden scheppen. Aan die regels geschreven in een tijd toen de radio tussen hanengeschrei en volksliedfanfare ons leven al begeleidde met zijn weerberichten en refreinen, moest ik deze week weer denken, op Dinsdag avond, luisterend naar Hilversum I, dat een programma uitzond genaamd „Sur prises". Maar het waren niet de surprises van Paul Morand daar kon zelfs God fried Bomans niets aan veranderen. zondering, die voortvloeit uit een excursie naar Rome, waar hij aan een concours heeft deelgenomen. Aan het eind van een dirigentencursus heeft hij verleden zomer in Salzburg ook al eens een concert ge leid. J. H. B. PARIJS (United Press) Het gaat slecht met de piano-industrie in Frankrijk: op een vergadering van fabrikanten van muziekinstrumenten, welke dezer dagen te Parijs is gehouden, werd medegedeeld dat de verkoop van piano's op het ogenblik slechts 2500 instrumenten per jaar beloopt. VAN DE MEER dan honderd sym- phonieën, die door Josef Haydn gecom poneerd werden, zijn er zoals elke concertbezoeker weet verscheidene die een karakteristieke naam dragen. Soms is die aanwijzing later ontstaan naar aanleiding van een bepaald effect, dat men by de uitvoering waarnam of van een anecdote, die er het gevolg waaraan hij, dichter van een bijzondere haa' .'s een. Ta**d»t en de uitwerking ervan begenadiging, verplicht is om met zijn Jl*wee'- Maar afgezien van het amu- alleen in ziin school- talent te woekeren voor zUn dichterschap ^t-charmant-anecdot.ehe bl«ft het daar HU mrt ritaen te zwoegen, het urterstë van zichzelf te eisen, in plaats van zich ontwijkend te be- C. J. E. DINAUX. geven in een litteraire zóne, waarin hij het op zijn stylistische sloffen af kan. Bertus Aafjes: „Morgen bloeien de abri- Wie de gebundelde „Egyptische brieven' Hï1 ""ÏÏÏS *n 1'lU8*r/tLe.8 ,v"•, heeft gelezen, die Aafjes destijds aan de hoff. Amsterdam*n" dichteres Vasalis schreef, wie zich gerea- li.TCCrd heeft wélke ervaring in het beste xxooccccocx.xxxxcoscccccooc<:c<xxxxx»^eoocccocccocc<xxxxxxxcooc<xxxx)cc<x»xttcc<]oo^y.ooccooooooc)00cocxx>Gocooor>xcccioo<>x>>>»>?w>socncoco>»ocooootx>xxxx van de bundel „Het Koningsgraf" tot poë zie werd, kan weten wat het zeggen wilde, dat Aafjes deze voor het oog der men sen lichtvoetige zanger van „De voetreis naar Rome", van het aards-zinnelijke Schoon zich door de overweldigende in druk van dat massale mysterie „verplet terd" voelde. Beide keren dat hy zich daarover uitsprak, in proza en poëzie, stond er meer op het spel dan een litterair waag stuk, dan een aesthetische verwoording. Aafjes, onder wiens bloeiende vers met zijn weelde van beelden, zijn prilheid van kleuren, zijn bedwelming van geuren, steeds al het dodelijke verwelken had ge woekerd Aafjes die het leven zo lief had om het vergankelijke „aureool van zichtbaar schoon", om de betoverende een voud van „een graazge wei, een wulpse rozengaarde, een vlindertje, een vlieg, een anemoon", had in de wemeling van reliëfs, In de verstardliggende Ramses van onvoor stelbare afmeting, de gulzige eeuwigheids drift van de dode Pharao herkend, van de dood-zèlf, die via de onontkoombaar-be zwerende macht van de stenen kolossus alle vitale kracht om hem heen verzwolg. Wat hij in zijn eerste verzenbundels ter nauwernood had weten te ontgaan, wat hij met geur van rozen, met paganistisch-hel- leense tooi had omhuld (hoe beminnelijk, dit alles!) was hier, oog in oog staande met het Egyptische mysterie, duizelingwekken de realiteit voor hem geworden: de levende dood. Zo is en zo blijft het beeld van de dichter Aafjes, zoals dit in het zuiverste gedicht van zijn „Egyptische periode" staat gegrift Dié Aafjes onder dezelfde hemel, in hetzelfde landschap te ontmoeten als de vlot-causerende kroniekschrijver, die i<n de laatste helft van zijn schetsenbundel nog maar net-aan aan zijn trekken komt dat was een ervaring, waarvan het dubieu ze genoegen door de kwaliteit van het ge- Van 19 Februari tot 25 Maart wordt in „Het oude Wevershuys" te Amersfoort een expositie gehouden van Japanse houtdruk ken van Hokusai (1760—1849). De tentoon stelling is hedenmiddag geopend door de heer Suemaso Okamoto, ambassadeur van Japan in ons land. van was. Dit is byvoorbeeld het geval met de Symphonic met de paukenslag, ook „La Surprise" genaamd, omdat een verrassende formidabele paukenslag te midden van een zacht gespeeld Andan te-schema door de toehoorders begrepen werd als een bulderend „hou je mond" aan het adres van een stel pratende da mes en heren onder hen. Zo kent men ook de zinryke betekenis van de Af- scheidssymphonie, waarvan het effect (evenals dat van „La Surprise") door de componist vooruit berekend was. De bewerking van een lievelingslied van Marie Antoinette in een symphonie, die de naam „La Reine de France" ont ving. zal ook wel opzettelijk geweest zyn en de titels: Le Matin, Le Midi en Le Soir zyn beslist door Haydn zelf gege ven. Maar meestal was het toch het pu bliek dat de namen verzon, vooral in Frankrijk, waar men van oudsher op programmatische effecten in de muziek verzot was, naar welke tendenz de ge- moedelyk-spirituële Haydn rykelyk te gemoet kwam. Zo ontstonden dan onder meer de namen: De Klok, De Beer, De Kip, De Jacht enzovoorts. Wegens hun bestemming heetten Haydn's sympho- nieën de Londense of de Paryse en het werk, dat hy bestemde voor zyn Engelse promotie tot doctor honoris causa, ken nen wy als de Oxford-Symphonie. Doch er is er ook één, die officieel ge noemd is naar het stadje in Oberbayern, waarvan de naam een beruchte klank gekregen heeft sinds Hitier er zyn „ade- Hatjdns „Kindersymphonie" wordt Woensdag als onderdeel van het pro gramma van de Haarlemse Inter- scholaire ten gehore gebracht. laarsnest" bouwde: Berchtcsgaden dus. Deze „Sinfonia Berchtolsgadensis" is niets anders dan de overbekende „Kin dersymphonie" voor twee violen, bas en acht kinderinstrumenten. OVER HET ONTSTAAN van deze symphoniëtta in drie delen zyn ver schillende verhalen In omloop. Iets hier van is zeker, nameiyk dat de naam „Sinfonia Berchtolsgadensis" verklaard moet worden uit het feit, dat Haydn de kinderinstrumenten: koekoek, nachte gaal, triangel, bekkens, trompet, trom, 8chelleboom en ratel, uit Berchtesgaden liet komen, dat, evenals Neurenberg, een vry omvangryke speelgoedindustrie bezat. En hoe hy er toe kwam om het stuk te schryven? Een aanvaardbare lezing is deze, dat Haydn, die als kapelmeester en componist van vorst Esterhazy ook de taak had muziek te componeren voor de marionettenvoorstelllngen, welke van tijd tot tyd voor de hofhouding en de gasten plaats hadden meestal voor volwassenen, maar soms ook wel eens voor kinderen zich verlustigde in de pret, die deze aan de Jeugd schonken en iets bedacht om hun meeleven met de poppenvertoning nog intensiever te ma ken, door haar zelf het spelen van de instrumentale ouverture toe te vertrou wen en geheel naar zyn levenslustige en beminneiyke aard aan dit muzi kale kinderspel mee te doen. Wat daar nu van waar mag zijn, is aiet belangrijk, maar wel is het van bij zondere betekenis, dat een groot com ponist als Haydn met deze „Sinfonia Berchtolsgadensis" een onovertrroffen voorbeeld schiep van een kindersympho nie, waarmee velen, ook zy die nog in de muzikale kinderschoenen staan of deze nog niet eens aangemeten kregen, gelegenheid krijgen om in orchestraal verband op te treden. JOS. DE KLERK -COOOOOOCOCOOOCOOOOOCCIOOCOOOOCOOOOOOOOOOOOCOOOOOCX»OOOCOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOCOOO O I OOTOÜOOa (oxooacon Het feit, dat semi-professionele en voor een kleine serie voorstellingen bijeen geraapte groepjes, waarbij onder uit artistiek en sociaal oogpunt onverantwoor delijke condities wordt gewerkt, zich steeds weer aanbieden, werkt op het tot stand komen van een behoorlijk regionaal toneel verwarrend. Aldus het zojuist verschenen jaarverslag van de stichting Toneelcoördinatie, waaraan wij ook het volgende ontlenen: Het ontbreken van contact tussen de regionale- en de rijks overheden op het gebied van de toneelspreiding is daarom zorgwekkend, temeer omdat het hier gaat om nieuwe voor het theater te winnen groepen uit het pu bliek. Wanneer deze in aanraking komen met toneel van te geringe kwaliteit moet smaakbederf worden gevreesd, terwijl dit publiek op den duur voor het toneel weer verloren moet gaan. Hetzelfde doet zich voor bij het toneel voor militairen. De door de Toneelcoördi natie ondernomen stappen hebben er niet toe kunnen leiden enige militaire autoriteit te overtuigen van het feit, dat de grote bedragen, die door de leger leiding aan de ontspanning van militairen voor toneel worden uitgegeven, als nutteloos besteed moeten worden beschouwd. Het standpunt wordt ingenomen, dat het goedkoopste voor militairen goed genoeg is, hoewel de Toneelcoördinatie meent te kunnen aantonen, dat een artistiek verantwoorde voorstelling hogere uitgaven moet meebrengen, dan de legerleiding daarvoor over heeft. 3COOOOOXOOOOOOOCX OOOOOOOOOOOOOOOOOOCOCOCOOOOOOCXX roooooocoooooc ooooooocoooocoo ALS EEN' JORDANER ever het „Iefe" spreekt dan bedoelt hij ontegenzeggelijk iets anders dan wij met ons woordje „leven," ook al lijken deze twee op elkaar. Het is iets veel vrolijkers en gemeenschap- pel ijkers en er wordt meestal bij gezongen. Niet oppervlakkig maar helemaal onderuit. En het gaat meestal niet over de gevoelens van goedgeklede Amerikaanse jongens maar over de Westertoren, de buren en de „son" (ook al een veel dieper doorvoeld begrip als ons woord zon, hoewel een relatie tussen die twee niet ontbreekt). Wij in het Overjordaanse ryk zyn deze maanden wat stil en misschien zelfs een beetje neerslachtig van al die neerslag, wy laten ons ontmoedigen door het sieperen van onze schoenen in het sneeuwwater, maar zy zingen gewoon door alsof het allemaal al Meiregentjes zijn. Nu is er een Heemsteedse gramofoon- platenfabriek, die begrepen heeft hoe groot het gemis aan Jordaanse zang in ons leven is. Zij heeft een advertentie in Amster damse kranten gezet om gegadigden voor de Beste Stem van de Jordaan. Er toen zijn er ruim zeventig Jordaners komen op draven in het vertrouwen dat zy deze Beste Stem in zich omdragen. Hoezeer dat vertrouwen gegrond is, heb ik kunnen horen op een van de audities, die in het Roothaanhuis aan de Rozengracht zijn ge houden. In een vroeg-rokerig zaaltje van dit gebouw kwamen vele geboortigen uit dit gedeelte van Amsterdam bijeen om ge hoord te worden. Er waren mooie jongens by, maar ook wel stille jongens, wier oog opslag de gedachte verried dat hun op komst misschien verwondering zou wekken omdat zy helemaal niet zulke lefgausers waren, maar dat hun verborgen talent de wereld niet langer mocht worden onthou den. Wel werd er nu en dan een onderzoe kende blik gevestigd op de jury, dat zijn die mensen, die altijd een moeilijke taak hebben. Zou deze wel capabel genoeg zyn om de echte kwaliteit van de waterverf te onderscheiden? Er zaten tenslotte man nen als Fred Roeske, Louis Noiret en Theo van der Bijl in, die er wel naar uitzagen, dat zy zich geen bak lieten vertellen. Voordat ik nu overga tot het bespreken van enige treffende zangtechnieken, moet mij van het hart, dat ongeschoolde s'tm- men vaak zovéél meeslepender en ontroe render zyn dan geschoolde stemmen. Wer kelijk grote zangers als Eddy Christiani en Frans Vroons hebben natuurlijk wel iets, maar geen overredingskracht. Dat is mis schien niet belangrijk maar de tantes achter in de zaal en ik hechten er aan. DE JORDANERS hebben het zeker. Zij hebben geen jarenlange lessen gehad om ongekunsteld te leren zingen. Zij zingen gekunsteld dus ongedwongen. Zij laten hun stem koppetje duikelen langs de toonlad der in een lied als „Ik ken ure staan te ture op die oude Willemsbrug ik denk faak aan de bure en aan alles weer terug" en wat daar verder volgt. Of in het lied, dat werd aangekondigd als „Hei! de Róslijn" en dat Heidenröslein bleek te zijn. Kenmerkend was ook de behandeljng der laatste lettergrepen, zoals die tot uiting kwam in de hymne „Ik hou fe jou, mooi Amsterdam"waarin de nadruk in de slotregels als het volgt viel: „hebbe-ikke- ook-nóóide-berouww, dadde-ikke-vanne- Mokumme-hou." Een opvallende verschil daarmee maakte een forse 68-jarige beton werker in „Zilv're draden tussen 't goud," die, na zich op meesterlijke wijze te heb ben neergelegd by de vergankelijkheid der jeugd en de zorgen in het algemeen (,,'t lefe was niet enkel son") verklaart zyn echtgenote nog altijd graag te mogen „al- komte-silvre-tussne-tgout." Juist in de verwarring der overgangen lag de over redingskracht, die hem zoveel bijval be zorgde. Het publiek en vooral de tantes achterin waren misschien niet in de eerste plaats bekoord maar wel overtuigd en dat 7 is ook belangrijk. Wanneer men de bedoe ling maar kent dan wekt zelfs een regel als „hodelaiohohotutelitu," geen bevreemding meer. Want deze werd ten gehore gebracht door een meisje dat reeds had bekend dat jodelen haar „lefe" was. Alleen de inhoud van de Italiaanse aria „Fietsie d'Amore" is my werkelijk ontgaan. Wellicht gaat het over een tandem. Er is met hartstocht gezongen, vooral door de zwierige classificeerder, die de zaal in beroering bracht met het vers: „Bij ons.in de Jordaan.sie je de jonge6 en de meide dansend gaan." By zoveel algemene vrolijkheid kan men zich de hou ding van de bejaarde indenken, van wie in het lied gezongen wordt: „hy pakte met een schuifer sen ouwe toereloer." Maar er waren ook ogenblikken vol eer bied en vertedering, vooral toen een echt paar een draaiorgel toezong: „Sing je lied van somersonneschyn. Die somersonneschijn is mij bijgebleven toen ik de koude, glimmend zwarte straten weer in moest. De Jordaners zijn een rijk volk, ook wanneer zy niet of zelden zingen. Zoals één hunner, die my toevertrouwde, dat hy alleen wel eens zong op „héle rus tige feessies voor ouwe, dofe dames met angorakatte op der schoot." KO BRUGBIER WILT GE naar een kunstzinnig symbool zoeken dat de drie phasen van begin, groei en verval in de ontwikkelingssgang der muziek tot uitdrukking zou kunnen bren gen, dan zoudt ge dit wellicht in de meest artistieke vorm kunnen vinden bij de weefsels van de polyphonie. De veelheid van stijlen, stromin gen, verschijnings vormen, in hun ont staan, bloeien en ver dorren, vindt men volkomen terug in het na elkaar optreden van themata, die elk een hoogtepunt berei ken en weer heen gaan vóór of nadat andere stemmen de gedachten hebben overgenomen. De mu ziekgeschiedenis is aldus in een klinkend symbool gevangen. Want het is niet één lijn, die de muziekhistorie te volgen geeft, het is een veelstemmig lijnenspel. Ter illustra tie moge ik uit de talrijke bewijzen hier voor een tweetal voorbeelden geven. De Middeleeuwse vocale muziek, nauw gebonden aan de kerk, ontwikkelde zich aanvankelijk uit een systeem van simpel- samenklinkende stemmen tot een kunst, waarin deze stemmen steeds meer zelfstan digheid verkregen, waarin de samenklank bijna bijzaak en de vrijheid der onderlinge beweging hoofdzaak scheen te zijn. Deze kunst, de vocale polyphonie, werd onder ander ook door een groep Nederlanders (juister gezegd: Zuid-Nederlanders, of mis schien nóg juister: Groot-Nederlanders) als Dufay, Okeghem, Obrecht en Josquin des Prés, tot grote technische volkomen heid opgevoerd. Ze vond in Lassus en de grote Italiaan Palestrina haar laatste hoog tepunten. Maar men raakte verzadigd door deze gecompliceerde schoonheid. Als de Middeleeuwen wyken en een nieuw mor genrood andere kleur belooft, dan zal dit voor de nog in zomerbloei prykende vocale contrapuntiek herfstkleur betekenen. De Renaissance kondigde zich aan met nieuwe idealen. Zij zocht ook in de toonkunst an dere wegen. Waar zó de mens in het mid delpunt werd geplaatst, moest de machtige invloed van de Kerk afnemen, maar moest ook de muziek der gelijkgezindheid en ge lijkwaardigheid, verbeeldend het geza menlijk opgaan in theocentrische levens houding, teruggedrongen worden door een andere muziek, een muziek die de persoon- ïykheid van de mens meer zou releveren. De natuurwet van opbloei en uitbloei, het eeuwige crescendo, had haar onontkoom baarheid wederom bewezen. Een nieuw crescendo was al begonnen, want de kunst der éne overheersende me lodie, door ondergeschikte stemmen of be geleidingen gesteund, ving haar opgang aan. De vocale homophonie nam bezit van het gebied, dat door de denkbeelden der Renaissance reeds bouwrijp was gemaakt. In 1600 waren de tijden vol en een nieuwe kunstvorm, de opera, ontstond. Italië, min der dan de Noordelijker landen verknocht aan een compositiestijl, waarin diepzinnig heid en complicaties soYns de spontaneïteit dreigden te verdrukken, w^ het vaderland van het Dramma per musica, dat in de loop der tijden tot stralende bloei zou komen. Voortdurend leert ons de historie, dat nieuws stromingen willen dóórdringen ter wijl andere nog het tijdsgewricht beheer sen. Zie de opkomst der zelfstandige in strumentale muziek, zich in de vijftiende eeuw langzaam maar zeker loswoelend uit de gebondenheid aan haar oudere zuster, de vocale muziek, die haar tot dan behoed zaam aan de hand had geleid. Na primitieve pogin gen, voor ons nog al leen van geschiedkundig belang, ontwikkel de de zelfstandige litteratuur voor orgel, clavecymbel en clavichord zich zo, dat de zestiende eeuw over een weelde van mu ziek voor klavier en orgel zou beschikken, waarmee dan ook voor de voorlopers van de moderne .piano de top was bereikt. Wei nige jaren na elkaar werden Frangois Cou- perin te Parijs, Rameau te Dyon, Domeni- co Scarlatti te Napels, Handel en Bach in Duitsland geboren En zo waren in de eerste helft van de achttiende eeuw de Franse sa lons vervuld van de teder-tinkelende klan ken van de Pièces de clavecin. Op de kun stig beschilderde instrumenten gaven fijne vrouwenhanden de inspiratie weer van de Couperins, van d'Anglebert, Daquin, Da- gincourt. In Duitsland bleef nog lang de familieband tussen clavecymbel en orgel bestaan. Staat Bachs Wohltemperirte Kla vier niet ver van de intieme Franse salon kunst, zo vaardig in het weergeven van buiten de muziek staande onderwerpen? Italië bewonderde in Scarlatti een claveci- nist, wiens sonates ook nu nog getuigen van de spelvaardigheid van hun maker, die de naam heeft de eerste klaviervirtuoos te zijn geweest. Het verval dezer stijlvolle kunst begon echter in datzelfde Italië, ten tijde van de rijkste artistieke oogst, toen door Cristo- fori een uitvinding werd gedaan, die als een houtworm zou gaan knagen aan het schoonversierde clavecin en het zou ver molmen tot het honderd jaar later zo goed als verdwenen was. Het was de uitvinding van het hamermechaniek. Heel langzaam zou de toepassing daarvan het wezen van de klaviermuziek veranderen De toonvor- ming der nieuwe instumenten de „pia nofortes" werd groot, de klank vol en rond in plaats van de vroegere korte en spitse, het toucher warm genuanceerd. De composities voor de oude clavecymbels en clavichords werden zeldzamer, het gehele spel wijzigde zich, de nieuwe klavierlitte ratuur, met als eerste en hoogste bergtop Beethoven, was geboren. Had de oude Fétis niet volkomen gelijk, toen hy zei, dat de schoonheid onvatbaar is voor progressie, dat de kunst niet voor uitgaat, maar dat zy zich transformeert? WILLEM ANDR1ESSEN Parijs, Februari - - De Portugezen bly- ken altijd een voorliefde voor goud en zilverwerk gehad te hebben. In het Muséa des Arts Décoratifs worden vijfhonderd stukken uit de beste verzamelingen van Portugal vertoond en een van de organi satoren deelt by deze gelegenheid mee, dat het door de eeuwen heen de gewoonte van zijn landgenoten is geweest om hun over tollige geld in edel-smeedwerk te beleggen, vanwaar een uitdrukking „met het zilver van het huis betaald" hetgeen wil zeg gen: geheel uit eigen middelen bekostigd. De Portugese „goudkast" moet o nee vee* hetzelfde geweest zijn als de Nederlandse porseleinkast. Volgens dezelfde organisator kreunen de meubelen van de Portugese eetkamers trouwens nog steeds onder het gewicht van het goud en het zilver. „Een zekere smaak voor vertoon en weelde" die hy als een verklaring op geeft onderscheidt de Portugese stijl van de Nederlandse (de porseleinkast zou men eerder opvatten als getuigenis van een zekere smaak voor behoedzaamheid) maar er is een merkwaardige overeen komst: de verzilverde Portugese eetkamers worden 's avonds veelal als huiskamers gebruikt „waar om de tafel heen sommigen werken, anderen studeren, lezen of breien of spelletjes spelen". Niet dat de tentoonstelling zich onder scheidt als in de eerste plaats een voor stelling van het Portugese gezinsleven. Een dozijn gouden en vergulde schalen in een vitrine doet al niet meer denken aan breien of spelletjes spelen, maar bovendien hebben de weelderigste uitstallingen er geen en kele ervaring van. In twee vertrekken zijn grote tafels met goudkleurige tafellakens en serviezen van verguld zilver gedekt: het ene is gemaakt voor de tsarina Maria Fe- dorovna, het andere voor de tsarina Ca- tharina, beide door achttiende-eeuwse Franse goudsmeden. Op de ene tafel liggen er naast de bordies maar één mes. één vork en één lepel, waarmee vermoedelijk een onrecht gedaan wordt aan de maal tijden ten Russfischen hove. Dat is goed gemaakt met zestien figuren van verguld zilver, ongeveer twintig centimeter hoog acht paren, gecostumeerd op de wijze van acht landen. Zy houden de handen omhoog: het is de bedoeling dat zij daar een guirlande in dragen en zij nemen de opgewekte houding aan die bij een der gelijke functie past. Hun gouden costuums, geven ook aan dat er een droge bries waait. Zij zijn eon extra-tafelversiering, toege voegd aan het verplichte „pièce de surtout", dat in het midden de dekschalen van de burgermanstafel vervangt: een rots met een hond erop, die een vogel tussen zijn tanden houdt, een boomstronk en andere dode vogels hier en daar verspreid, of an dere soortgelijke taf reien ontleend aan de etensvangst. Aan de wand schilderijen uit de achttiende eeuw (in één geval dat van Thomas Germain, de beroemde goudsmid van Lodewijk XV) en een serie wand tapijten die geacht worden in geconcen treerde vorm een Indruk van het Indische natuurleven te geven. De tafel staat op een Aubusson-tapüt dat sleets maar nog herkenbaar is. Een slapeloze bewaker wordt de kans niet geboden om een goud- dief te betrappen, maar hij kan tenminste gretige bezoekers telkens verbiedpn om de voeten op dat tapijt te zetten. Het is een prachtige vertoning. Men ziet door een weldadig waas van sierlijke over vloed de bloemenslingers, die tussen het goud liggen: wit. lichtrose, lichteed en mosgroen, de kleuren die men in de cor sages op achttiende-eeuwse vrouwenDor- tretten vindt. Uit twee gedempte luidspre kers komt dan nog muziek van of Mozart. Het enige gevaar is. dat m«n Por tugal gaat vergeten: Haydn noch Mozart heeft iets bij te dragen aan een Maria beeld van goud en zilver uit de de-tiende eeuw: een strakke gestalte met een rond gezicht, een halsketting van fonkelende rode stenen en tussen haar gewaden een sjerp met het Portugese koninklijk wanen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 15