schóól boi7dfi/7. De Paeeekoeikduifjes Belangstelling voor zending ïle£aaó uil een qeAtoten Puiió OVER HET RECHT DER ONVEROORDEELDEN Elke Zaterdag acht pagina's hij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant Een rand eendjes KERKELIJK LEVEN op dat ogenblik horen we een bel en daar komen onze baasjes. Vol bewonde ring, omdat ze het zó lang kunnen vol houden op hun school, gaan we hen kwispelstaartend tegemoet. MIES BOUHUYS Bertram, de grote bulldog van de sla ger heeft iets bedacht. Alle honden, dus in U ook, heeft hy gevraagd op het wei landje te komen. „Flip", zei hij, „we moeten iets doen. Alle bazen en baasjes gaan overdag aan het werk en naar school. Waarom wij eigenlijk niet? We maken een hondenschool". Nou weet ik natuurlijk niet precies wat een school Is, maar dat durfde ik tegen Bertram niet te zeggen. Misschien kryg je er wel kluiven. Ik ben dus maar op weg en hoe verder ik loop hoe meer honden en hondjes ik tegen kom. Kijk eens aan, de dashondjes van mevrouw Vermeer zjjn er ook. En Lobbes, die meer op een kalf dan op een hond lijkt, zie ik ook al aan komen stappen. Dat zal me wat worden! Hallo, ga jij ook, Bello? (Dat ls mgn vriendje, weet je.) Laten we samen gaan, blaft Bello. „Weet Jij?" begin ik. „Weet jij..." zegt h(j meteen en tegelijkertijd blaffen we, „wat een school is?" „Nee", zeg ik, „maar Bertram zal het wel weten". „Hy is er geweest", zegt Bello en we kyken allebei vol bewondering naar Ber tram, want we zijn ondertussen al op het weilandje aangekomen. Bertram staat heel groot en dik bg de ingang. „Wat gaan we doen?" vraag ik. „Is het leuk?" vraagt Bello. „Daar gaan zitten", wgst Bertram met zyn staart, „twee aan twee". Hy heeft het zeker goed afgekeken op die school waar hy geweest is, want als we allemaal zitten, twee aan twee zoals hy gezegd heeft, gaat hg zelf voor ons staan. „Geen kik meer", bromt hij en hij kijkt heel boos. We kgken elkaar verbaasd aan. Is dat nou een leuk spelletje. Geen kik geven? En hij zelf? Bello begint al te blaffen: „Hé Bertram en jg zelf dan?" Alle honden beginnen heel hard te lachen. En een lawaai dat dat is, want we zgn wel met zijn twintigen! Maar Bertram vindt het helemaal niet leuk. Hij slaat boos met zyn voorpoot en laat al zijn tanden zien. „Wie wat te zeggen heeft moet een poot opsteken", gromt hg. „En wie toch iets zegt, moét in de hoek staan, daar by de schuur!" Dat vinden we zó gek dat we nog veel harder gaan lachen. Als Bello niet meer op kan houden, komt Bertram naar hem toe en duwt hem voor zich uit naar de hoek, met zyn neus erin, moet je den ken! En wg lachen, lachen! Aan Bello zgn staartje kun je zien dat hg ook nog lacht en als Bertram even niet kijkt, wipt hy uit zyn hoek en springt weg, de school uit. Bertram springt hem boos achterna, maar als hg ziet dat wg ook mee willen, achter Bello aan, komt hy terug en zet ons één voor één weer op onze plaats. „We gaan iets zingen", zegt hy. „Zingen?" roepen wij. „Stilte" zegt Bertram en hy laat weer zijn tanden zien. „Toen onze Mop een Mopje was", zegt Bertram. Niemand kent het, maar hy zingt het eerst voor en wij vinden het wel een mooi lied. Een heleboel krijgen de tranen in de ogen zó mooi vinden ze hun eigen stem. „Nu zal ik jullie vertellen over een schooi", zegt Bertram. „Is het leuk Ber- tram?" vraag ik. „Geen kik geven?" bromt hy meteen weer. „En daarnet dan, toen we zingen moesten, toen kik ten we toch ook?" zeg ik. „Je bent bru taal". bromt hy. Maar ik weet al weer niet wat dat is en ik vraag: „Ben jy ook brutaal, Bertram?" Want ik denk dat dat een soort hond ia. Daar wordt hij me toch boos! „Ik heet geen Bertram", zegt hij. Onze monden vallen open van verba zing; dat hebben we nooit geweten! „Waarom heb je dat nooit verteld?" blaffen we in koor. „Ik heet meester", zegt hy. „Meester, zó moeten jullie my noemen". Daar moeten we natuurlgk weer alle maal om lachen en als Bertram met veel gebrom weer stilte heeft gemaakt en ons weer op onze plaats heeft gezet, komt Bello weer aanstappen. „Kef, kef", roept hy, „de slager heeft afval en als we er niet vlug by zyn, dan hebben de kat ten alles al opgegeten". Uit is de school. Geen hond kan blgven zitten als hy over afval en katten hoort. We rennen om het hardst en wie denk je nou, dat er vooraan loopt? Bertram, de dikke bulldog. Maar iedereen is boos op hem en we pikken de stukjes voor zijn neus weg. Opeens zie ik hem niet meer. „Daar zit-ie, om de hoek", fluis tert Bello. „Hg huilt", zie ik. Omdat we medciyden hebben brengen we hem een velletje. „Hier meester", zeg ik, want zo zei hy toch dat hy heette. Maar hy schudt zijn kop. „Nee nee, geen meester hoor, ik ben Bertram. Laat de mensen hun gang maat gaan met hun scholen, ik begin er niet meer aan". Als we dat biyde nieuws aan de an deren vertellen, juichen ze in koor. Net Dit randje kun je gebruiken als ver siering aan de wand of op de tafel. Vouw een reepje gekleurd papier van ongeveer 7 centimeter breed in zig-zag- vorm zoals tekening A aangeeft. Knip dan het eendje van tekening B uit, maar denk er om, by de pyitjes niet doorknip pen. Vouw het papier open en teken op alle eendjes het oog en de vleugel. In het dorp van Zoeterwou woont de punnekoekenvrouw in een pannekoekenhuisje. Naast haar glimmende fornuisje zit zij op een houten stoel b\j de pannekoekenboel: stroop- en melk- en waterkan, zakken meel en koekepan, pannekoekenmes en schaal, ja, dat staat er allemaal. Maar toen ze vandaag wou bakken waren meel- en suikerzakken en het zakje zout voor 't deeg tot de laatste kruimel leeg. Daarbij was, hoe kan 't zo gek, Welk water in Nederland staat hier? ook de koekepan nog lek en de pannekoekenschaal lag in stukken, helemaal. 't Pannekoekenmes was bot en de kannetjes kapot. En de pannekoekenvrouw die net aan het bakken zou, zat te huilen op haar stoel tussen de kapotte boel. Maar toen kwamen zeven duifjes en die schudden met hun kuifjes: koekeroekoe, koekeroe. Elk vloog weg, maar waar naar toe? Eén vloog naar de molenaar: roekoe, staat het meel al klaar? Eén vloog naar de kruidenier: stroop, zout, suiker, geef maar hier. Eén vloog naar de smederij: roekoe, maak die pan voor mij. Ééntje naar de kannenman: lijm die oortjes er eens an! Ééntje vloog niet, maar hij liep, roekoe, naar de scharensliep. En een nieuwe schaal? Geen nood! Als een wagenwiel zo groot werd die door een roekoekoe voortgerold naar 't huisje toe. Denk maar niet dat ik vergeet wat het laatste duifje deed voor de pannekoekenvrouw. Met de vlag van Zoeterwou - van de kerk gehaald, heel hoog - veegde hij haar ogen droog. Met haar mes, zo scherp en glad, met haar schaal, zo groot en plat, met haar koekepan weer heel, met haar baaltje tarwemeel, met haar huis vol volle zakken om voor honderd man te bakken, ging de pannekoekenvrouw aan het werk in Zoeterwou op haar glimmende fornuisje in het pannekoekenhuisje. Van het dak, roekoe, roekoe, kijken zeven duifjes toe. MIES BOUHUYS. immuUAAA AAA.AAAJLAJ1A a»AAAAAXAi KA A AA A AA KKAJ A AA KA SA A „De Raad besloot in dit jaar enkele nieu we zendingsarbeiders uit te zenden. Zij zijn bereid om te gaan naar een land, waar alles in gisting is en de toekomst onzeker, maar waar juist in deze revolutionnaire tijden de ontvankelijkheid voor het Evan gelie, vooral onder de jongeren, groter is dan ooit." Deze woorden kan men lezen in een op roep aan de Christenen, die uitgegaan is van de (Nederlands Hervormde) Raad voor de Zending, ondertekend door de Bloemen- daalse pastor, dr. J. H. Stelma, als voor zitter van deze Raad, de oud-Haarlemse predikant ds. P. J. Maekaay, als secretaris en door ds. J. Batelaan als director van de Gereformeerde Zendingsbond. In deze rubriek, waarin we enkele keren schreven over de gang van zaken op zen- dingsvelden, waar buitenlandse kerken krachten heenzenden, willen we ditmaal eens wat „dichter bjj huis" blijven, waar mee we bedoelen eens te zien hoe het staat op die zendingsvelden, waaraan uit het bekende zendingsbureau in Oegstgeest aan dacht wordt besteed. Het is begrijpelijk, dat de veranderde constellatie in het Verre Oosten vele vragen opwerpt en dat steeds nauwkeurig in het oog wordt gehouden, welke mogelijkheden er nog zijn. Hierbij zijn al heel wat wenkbrauwen gefronst. En hoe gaat het nu? Welnu, de boven aangehaalde oproep spreekt duidelijke taal: de ontvankelijkheid voor het Evan gelie is, vooral onder de jongeren groter dan ooit! Het is dan ook begrijpelijk, dat de zending niet stil zit. Onlangs richtte de synode der kerk van Timor een verzoek tot de Raad om een predikant voor haar werk beschikbaar te stellen. Inmiddels is toegezegd, dat hier aan zal worden voldaan. In verband hier mede is de predikant van Ritthem in Zee land zich aan het voorbereiden voor het zendingsexamen. Voorts heeft ook de sy node van de kerk in de Minahassa ge vraagd om de overkomst van een zendings predikant. In de laatste jaren komen steeds onge veer tweeduizend Mohammedanen over tot de Christelijke kerk. Door de Raad zijn thans voor 31 jongelui in Indonesië beur zen beschikbaar gesteld om te studeren voor predikant of christen-arts. Nicuw-Gulnea Het is goed om vooral nu zo juist het honderdjarig bestaan van de zending op Nieuw-Guinea is herdacht te zien hoe op dit veelbesproken eiland de zaken er voor staan. Het is hier'al niet anders gesteld dan elders. In het bijzonder valt het hier op hoe de Inheemse bevolking steeds meer zelf de zaken gaat aanpakken. Men heeft enkele maanden geleden een kerkorde voor de kerk op dit eiland ontworpen. Verloopt de ontwikkeling verder, zoals men die zich indenkt, dan zal deze kerk, na bespreking van deze kerkorde in de classes, in 1956 waarschijnlijk zelfstandig zgn. Dan zullen alle protestantse Christenen In Nleuw-Guinea. zowel Hervormden als Gereformeerden. Lutheranen en Doopsge zinden. lid zijn van deze Papoease kerk, waarin zij samen een classis zullen vormen. Evenals in alle andere kerken ter wereld is ook daar veel geld nodig. Een deel hier van komt uit ons land. maar de Papoea's blijven zelf niet achter. Onomstotelijk hebben zij bewezen, dat hun heus niet meer geleerd behoeft te worden wat offe ren is. Met haar ongeveer honderddertig duizend gedoopten brengt de wordende Evangelisch-Christelijke kerk op Nieuw- Guinea per jaar reeds honderdduizend gul den bijeen voor de arbeid van haar evan gelisten en predikanten Hierbij komt dan nog. dat alle kerkgebouwen en wonintgen van de voorgangers door de gemeenten zelf worden gebouwd en bekostigd. Wat dit laatste wil zeggen, wordt enigs zins duidelijk wanneer men weet. dat na de oorlog vple tientallen nieuwe kerken zijn gebouwd, waaronder er ziin. die tot dertigduizend gulden hebben gekost. Er wordt veel aandacht besteed aan de opleiding van Papoease krachten. Er ziin er reeds heel wat wat werkzaam, waar onder een zestal vrouwelijke evangelisten, die vooral onder de vrouwen en meisjes werken. Er zijn zeventien Papoease predi kanten in opleiding, evenals enkele onder wijzeressen. Een jubileumfonds, gesticht ter gelegenheid van het eeuwfeest der pre diking op Nieuw-Guinea, zal er zoveel mogelijk voor zorgen, dat er voor bijzonder begaafde Papoea's gelegenheid zal zijn voor voortgezette studie en opleiding. Alle ge meenten zullen in dit fonds bijdragen. Natuurlijk zijn er grote problemen en soms heel wat moeilijkheden te overwin nen. Bovenstaande voorbee'den tonen ech ter aan, dat er nog heel wat mogelijkheden ziin. waarbij vooral opvalt hoezeer de be woners zelf, met hulp van de Nederlanders, het werk ter hand nemen. 19 FEBRUARI 1955 Erbij De volgende week is het carnaval. De fotograaf Massimo Ascani maakte onderstaande prent in een winkel in Rome, die maskers voor de dansfees ten en vrolijke optochten te koop aanbiedt. Bij wijze van aardigheid in de dubbele zin van het woord heeft hij het kopje van de charmante verkoopster ertussen genomen naar de uiteraard illusoire mogelijkheid van een verzoek aan de minister. Nogmaals: het is best mogelijk, dat de heer Sloos onfortuinlijk is geweest en het slachtoffer van een toevallige voor een gedetineerde ongunstige constellatie in de Haagse Huizen-van-bewaring. GEGEVENS OVER de behandeling el ders staan vrijwel niet ter beschikking. Het aantal mensen dat kan waarnemen én de pen voeren is beperkt en slechts een gering deel daarvan komt in de ge vangenis. De meesten hebben daarna rede nen te over om zich niet nogmaals in de openbaarheid te begeven. De heer Sloos deed dat wel: hg gelooft zich nog steeds onschuldig en geeft daar uiting aan. Voor hem zijn de ervaringen uit de detentie slechts een aanloop voor zijn visie op zijn strafzaak. Voor ons zijn ze echter belangrijk, omdat ze meer voedsel hebben gegeven aan onze twijfel of in onze rechtspraak wel voldoende de overtuiging leeft, dat een verdachte een onveroordeelde is, een burger die ten dienste van de rechtsgang uit de gemeenschap van zijn gezin en zijn werk wordt gehaald, maar die dan ook, zolang Justitia geen uit spraak heeft gedaan, beschouwd en ln>- handeld dient te worden als een vol waardig lid der maatschappij. Het is eigenlijk droevig, dat een dergelijk bo- toog nog steeds nodig blijkt to zijn. J. II. BARTMAN DE EERSTE 78 bladzijden van „Pro Justitia" handelen over het wedervaren van de heer Sloos gedurende het voor arrest. Wat hij daarvan meldt, lijkt ons belangrijk genoeg om er hier de aandacht op te vestigen. Wij distanciëren ons nadrukkelijk van deze hoofddirecteur van vijftien naamloze vennootschappen variërende van schrif telijke cursussen tot een handel in oven tjes en van uitgeverijen tot textielwin kels waar hij de ook bij zich veronge lijkt voelende politieke delinquenten ge bruikelijke vergelijkingen trekt tussen Ne derlandse gevangenistoestanden en de ont- rechting der Duitse concentratiekampen. De heer Sloos heeft voorts zijn eigen men taliteit tamelijk duidelijk weergegeven in de vermelding, dat hij een zenuwinzinking heeft gekregen van zes weken type-werk: „dat gepriegel op zo'n machine" was na tuurlijk niets voor een man, gewend aan het denken in grote lijnen: hetzelfde ex cuus dat hij aanvoerde om fouten in de bedrijfsvoering in zijn vijftien naamloze vennootschappen te ontgaan. Wanneer we gemeenzame wijze waarop door het be wakend personeel tegen de gedetineerden wordt opgetreden. De heer Sloos heeft zich geërgerd aan het „jijen-en-jou(w)en" waaraan hij werd onderworpen, niet alleen door het lagere personeel, maar ook door een substituut officier van Justitie: slecht voorbeeld doet slecht volgen. Men werpe niet tegen, dat de heer Sloos het misschien een beetje on gelukkig heeft getroffen en misschien ook door zijn eigen houding een onwelwillende bejegening uitlokte: iedereen die geregeld een rechtzaal betreedt weet, dat er maar al te dikwijls ten opzichte van de ver dachte een no«Ai door verwantschap, noch door vriendschapsbanden gerechtvaardigde familiariteit wordt betracht. Éénzijdige familiariteit ohgetwijfeld, want de ver dachte, die zijnerzijds aan het tutoyeren heer Sloos gewaagt. De Beginselenwet be paalt uitdrukkelijk, dat aan de zich in preventieve hechtenis bevindende gevan genen geen andere beperkingen mogen worden opgelegd, dan die voor het doel hunner opsluiting of in het belang der orde volstrekt noodzakelijk zijn. Uit de opsomming welke de auteur van „Pro Justitia" geeft, blijkt duidelijk, dat de gevangenismaatregelen heel wat mo gelijkheden aan de onveroordeelden bie den om zich een klimaat te scheppen dat aan hun eigen levenssfeer is aangepast. De heer Sloos stelt twee dingen vast: in de eerste plaats worden de voor de ge detineerden gunstige maatregelen niet of nauwelijks bekend gemaakt en ten tweede wordt, wanneer men van een dergelijke bepaling gebruik wenst te maken, vaak afwijzend beschikt met een verwijzing „HIJ SCHRIJFT de gehele dag. Hij is en uas een maniakale schrijver. Alles wat los en vast zit, wat maar in zijn ge dachten komt, kalkt hij op, het ene vel na het andere. Dat is zijn tweede na tuur. Hij leert het nooit meer af, ook niet als hij geheel ten onrechte ove rigens het slachtoffer van zijn schrijf woede wordt." ZO HEEFT de Haagse advocaat mr. A. Mout zijn cliënt I. J. S. geschetst, die zich twee jaar geleden voor de Haagse recht bank had te verantwoorden wegens een groot aantal delicten waarvan hij beticht werd, uiteenlopende van valsheid in ge schrifte tot oplichting. Lang niet alle fei ten welke hem ten laste werden gelegd, konden ook bewezen worden. De enkele, welke overbleven, leverden hem in eerste instantie twee jaar, in appèl voor het Hof een jaar en acht maanden gevangenisstraf op, een vonnis dat door de Hoge Raad werd bevestigd. Toen het Hof arrest wees kon S. direct in vrijheid worden gesteld, om dat de opgelegde straf gelijk was aan de in voorarrest doorgebrachte tijd. Nadat I. J. S. weer de heer I. J. Sloos was geworden heeft hij zich opnieuw aan het schrijven gezet, zodat althans de hier boven geciteerde passage uit het pleidooi van zijn raadsman voor weinig tegen spraak vatbaar lijkt. De heer Sloos heeft zijn gedurende zijn detentie verworven er varingen alsmede zijn visie op de tegen hem gerichte rechtsgang te boek gesteld onder de titel „Pro Justitia" welk werk van 455 bedrukte bladzijden werd uit gegeven bij een nieuwe door hem in het leven geroepen uitgeverij „De Cyclus" en dat het woord uit III Ezra 4 vers 35 tot motto draagt: „De waarheid is groot en sterker dan allen". Om aan alle dubbel zinnigheid dadelijk een einde te maken: de heer Sloos gelooft zich nog steeds on schuldig aan de hem ten laste gelegde feiten, zodat zomin de titel van zijn docu mentaire, als het citaat als een lof prijzing zijner rechters bedoeld is. Wél wordt met instemming een circulaire van de minister van Justitie, mr. L. A. Donker, aan de procureurs-generaal bij de ge rechtshoven over de toepassing van de preventieve hechtenis geciteerd. We zullen aanstonds zien waarom. HET BELANG van het boek van de heer Sloos want het heeft een belang schuilt in de eerste 78 pagina's. De overige 377 bladzijden zijn gewijd aan de straf zaak waarvan hij de hoofdpersoon was en behelzen voornamelijk een polemiek tegen de twee rijksaccountants, die in de balan sen en rekeningen van verlies en winst van de vijftien ondernemingen, waarvan de heer Sloos hoofddirecteur was, het be lastend materiaal hebben gevonden, dat tot zijn veroordeling heeft bijgedragen. Dat deel heeft ons niet bovenmatig ge boeid omdat het nogal eenzijdig is. WANNEER WE DESONDANKS aan het boek van de heer Sloos enige aandacht besteden, dan geschiedt dat omdat hij een vraagstuk van onze rechtspleging aanroert, dat weliswaar zo oud is als er een ge organiseerde justitie bestaat, maar dat de laatste jaren toch urgent is geworden. De reeds gesignaleerde circulaire van minister Donker is daar ook een symptoom van. De bewindsman wijst daarin op de noodzaak van een voldoende motivering voor een voorlopige hechtenis en op de noodzakelijkheid het voorarrest te beper ken. De minister wijst erop, dat juist de vertegenwoordigers van het openbaar ministerie een taak hebben. „De aangelegenheid in deze circulaire behandeld, acht ik voor de handhaving van de rechtsstaat van het allergrootste belang", zo schreef de minister van Justi tie, die elders zei: „De onafhankelijke rechterlijke macht staat aan critiek van vele kanten bloot en niet alleen op de rechterlijke beslissingen zelf, maar ook op haar apparatuur. Het mag de regering niet onverschillig laten, indien door min der doeltreffend werk, mede als gevolg van gebrek aan begrip voor de eisen van het maatschappelijk leven, onnodig ver wijdering zou ontstaan tussen de rechter lijke macht en het rechtzoekende publiek." DE GRIEVEN welke door de heer Sloos worden geuit, zijn te onderscheiden in be zwaren van materiële en van morele aard. De eerste hebben betrekking op de inrich ting der cellen in politiebureaux en hui- zen-van-bewaring en op het voedsel. er verder nog aan herinneren, dat de heer Sloos een keer de faeces-ton met inhoud door zijn cel heen had getrapt, maar dat overigens voorarrest noch veroordeling verhinderden dat er een landhuis voor hem werd gebouwd, menen we ddt de lezer wel zal begrijpen, dat de heer Sloos- wellicht wel de meest gefortuneerde, maar niet de meest bescheiden gedetineerde is geweest, welke men binnen de muren van de Nederlandse strafinrichtingen kon aan treffen. Ook als men ervan uitgaat, dat een hoofddirecteur van vijftien naamloze ven nootschappen meer noten op zijn zang zou hebben dan een glazenwasser, dan nog ls het niet duideiyk waarom een verblUf voor een onveroordeelde gedetineerde reeds alle kenmerken draagt van een straf inrichting. Reeds dit geringe onderscheid zo het er al is tussen de cellen In een huis-van-bewarlng en een strafgevangenis duidt erop, dat men In de onveroordeelde gedetineerden reeds gestraften ziet. En in die zin worden de materiële klachten van de heer Sloos even zovele bezwaren tegen het geestelijk klimaat, dat blijkbaar bij het voorarrest behoort. Die sfeer wordt mede bepaald door de slaat, moeten we nog zien verschijnen. We gaan voorbij aan de opmerkingen van de heer Sloos over het luchten in de befaamde luchtkooien. Niet omdat we die belevenissen niet belangrijk vinden, maar omdat we deze luchtmethode dermate mensonterend achten, dat we haar alleen kunnen zien als een blijkbaar als curio sum in stand gehouden aspect van het gevangeniswezen. TENSLOTTE iets over „het gesol met de wettelgke voorschriften", waarvan de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 16