wt ANDERSEN IN NEDERLAND HANSJEPOESENELLE Rockefeller en de theologie j{c/err2r^e nijtyo-Qrclfadl ■HHHHH acht pagina s bij alle edities van Haarlems DagbladOprechte Haarlemsche Courant Geestelijke vrijheid Jonas voor kinderen Spreekwoord-raadsel 9/] [To -5 **7 *9*7 2 l aV Een lekker snoepje KERKELIJK LEVEN Zegels voor invalide vluchtelingen Humanistisch Verbond in het gesprek betrokken HERDENKING „Vertellen, vertellen," riepen alle kin deren en ze holden heel hard naar de stoel van de oude meneer, die de mooi ste verhaaltjes van de wereld kon ver tellen. „Vertellen, vertellen," riepen ze weer. „Maar wat moet ik vertellen?" zei de meneer. „Alle verhaaltjes die ik wist heb ik jullie al verteld. Ik weet niets meer." „Vertellen, vertellen van Hansjepoe senelle,"riep het kleinste jongetje dat bij de stoel stond. „Ja ja," riepen de anderen ook, „vertellen van Hansjepoe- senelle." „Hansjepoesenelle? Hansjepoesenelle? Wie is dat ook weer?" vroeg de oude meneer. Opeens was hij verdwenen. In de mooie leunstoel waar hij net nog zat, zat nu een prachtige grote kater. Hij lachte om de verbaasde gezichten van al die kinderen en zei: „Jullie hadden me toch geroepen? Ik ben Hansjepoesenelle. Zeg maar wat je weten wilt." Niemand durfde iets te vragen, ze bleven maar met open mond naar die reusachtige kater staan kijken, die nog praten kon ook. Toen begon Hansjepoe senelle zelf maar: „Ik werd geboren in het bos, in het huisje van een boswachter. We waren met zijn vijven: mijn moeder, mijn zus jes, mijn broertje en ik. Mij noemden ze Hansje. Maar de boswachter was een arme man en hij had niet genoeg te eten voor vijf poezen. Daarom gaf hij mij aan een oud vrouwtje mee dat aan de deur kwam. Ze beloofde dat ze goed voor me zou zorgen. Nelle heette ze en daarom heette ik voortaan Hansjepoese nelle. Maar toen we in het huisje van Nelle kwamen en ze mij uit haar mand je losliet en me op de grond zette, be greep ik dat Nelle niet een gewoon oud vrouwtje was. O, nee, dat kon je zo wel zien. Nelle kon toveren! Overal in haar huisje stonden geheimzinnige boeken en flesjes. Tegen de muur stonden haar bezemsteel en haar toverstaf en aan de kapstok hingen haar tovermantel en punthoed. Je begrijpt dat ik nieuwsgie rig was om haar te zien toveren. Zo gauw ze het huisje uitging, begon ik mijn ontdekkingstocht door de kamer. Ik rook aan alle flesjes, gluurde in de boeken en snuffelde aan haar toverman- tel. Eén flesje rook erg lekker. Er ge beurt vast wel iets fijns, als je daar wat van drinkt, dacht ik. Ik liep er nog een paar maal omheen en zei tegen mezelf dat je zoiets niet doen mocht. Maar iedere keer kwam ik toch weer terug bij de plank waarop het flesje stond en op het laatst was ik zó nieuwsgierig, dat ik het kurkje er af deed en een heel, heel klein slokje van het drankje nam. Het was heerlijk! Voor ik goed had nage dacht had ik het hele flesje leeggedron ken. O, wat kreeg ik een slaap. Ik zocht niet eens mijn mandje op, maar ging midden in de kamer languit liggen slapen. Toen ik wakker werd dacht ik, dat ik tóch in mijn mand lag, want aan alle kanten stootte ik mijn pootjes, mijn rug en mijn kop. Maar het was iets heel anders: het toverdrankje had me zó groot gemaakt, dat ik in mijn eentje de hele kamer vulde. De tovervrouw kon niet eens meer binnenkomen. „Wat is er toch? Wat is er toch?" riep ze buiten voor de deur. „Wie houdt daarbinnen de deur vast?" Eerst durfde ik niets te zeggen, maar ja, ze zou het toch merken en ik piepte benauwd: „Hansjepoesenelle, tover vrouw, Hansjepoesenelle heeft van een drankje gedronken en nu is hij zo groot dat de hele kamer vol is." Wat was ze boos! Ze kwam voor het raam staan en keek naar binnen. „Weet je wat het ergste is?" zei ze. „Dat ik geen drankje voor je heb om je weer klein te maken. Dat drankje is op." „O, alsjeblieft, lieve vrouw Nelle," riep ik huilend, „alsjeblieft, maak een nieuw drankje voor me. Ik wil niet groot zijn. Ik zal nooit meer genoeg te eten hebben, want mijn maag is nog groter dan van een paard en ik zou wel honderdduizend schoteltjes melk moeten hebben voor ik genoeg te eten had." „Een paard," zei Nelle, „een paard! Dat is het. Jij wordt mijn paard. Ik rijd op jouw rug naar de andere kant van de wereld, waarop een hoge berg het tover kruid groeit om jouw weer klein te maken. Kom maar, we gaan meteen." Ze moest eerst de hele muur van haar huis wegtoveren om mij er uit te krij gen, want door de deur kwam ik niet, dat snap je. We gingen meteen op weg. Dagen en dagenlang draafde ik als een groot paard over de wereld, tot we in de verte de berg zagen, waar het tover kruid groeide. Maar toen we eindelijk boven op de berg kwamen, waar een hutje van een andere tovervrouw stond, kwam die naar buiten en schudde haar hoofd. „Al het toverkruid is op, zei ze. „Gisteren is hier een reuzenvolk ge weest. Die wilden niet groot meer zijn omdat er geen stenen genoeg waren om huizen voor ze te bouwen. Ze wilden klein worden. Aan die mensen heb ik al het toverkruid meegegeven." Ik had tranen in mijn ogen en Nelle had ook medelijden met mij. „We zullen ze gaan zoeken, die reuzen," zed ze en ze streelde mij over mijn reusachtige oren. Toen we de reuzen vonden, aan een heel andere kant van de wereld, waren ze allemaal klein geworden, want ze hadden het toverkruid al gebruikt. „Eén klein drupje maar," smeekte ik alle reuzen, die geen reuzen meer waren, „heeft u niet één klein drupje meer over?" Ze begrepen hoe erg het voor me was en kwamen allemaal met de lege fles jes van de toverdrankjes. Ik zette ze één voor één aan mijn mond en af en toe wilde er nog wel eens een drupje uit komen.. En je ziet het" Hansjepoesenel le wees op zichzelf „ik ben nog wel zo groot als twintig katers, maar toch niet meer zo groot als een paard." „Arme Hansjepoesenelle," zei het jongetje dat om het verhaal gevraagd had. „Waarom arme Hansjepoesenelle?" zei de meneer, die opeens weer op zijn oude plaatsje zat. „Het was zijn eigen schuld. Niet waar, Hansjepoesenelle?" Maar Hansjepoesenelle was er niet meer, zeker omdat hij zich schaamde. Al riepen de kinderen nog zo hard: ver tellen, vertellen van Hansjepoesenelle, hij kwam niet meer voor de dag. Een voortreffelijk kinderboekje ver scheen van de hand van Frits Hondius bij de uitgever C. P. J. v. d. Peet te Amsterdam. Het is de vermakelijke ge schiedenis van Jonas, de vuurtorenman, die op zijn vuurtoren-eilandje zonder lucifers kwam te zitten met alle schrik kelijke gevolgen van dien. Frits Hon dius schreef op geestige manier een voor jonge maar ook oudere kinderen zeer leesbaar verhaal met keurige (ge clicheerde) letter en tekende er vro lijke vaardige plaatjes bij. De nijlpaardmoeder weet het wel: „Blijf maar in 't water, kind, alleen je neusje en je staartje, mijn lieve kleine waterpaardje, dié mogen in de wind". „Poeh", zegt het nijlpaardkindje boos, „ik mag ook nooit eens wat, dat ieder ander kind wel mag. Niet één kind zit de hele dag bij moeder in het bad". En weet je wat die stouterd doet als moeder even onder is? Niet meer zijn staartje en zijn snuit, maar alles komt het water uit. O, dat gaat zeker mis. De nijlpaardmoeder kan hem net nog bij zijn staartje houden, maar och dan is het al te laat, als hij weer terug in 't water gaat is hij reeds snipverkouden. Het water klotst en golft ervan zó niest dat nijlpaardjoch: hatsjie, hatsja, hatsjie, hatsjoe. Wat moest je ook naar boven toe? Je moeder zei 't toch nog? MIES BOUIIUYS. rt* 3 - 7~7 15 In de vierkantjes staan alle letters van een spreekwoord. De vierkantjes zijn verbonden door lijntjes. Volg deze lijn tjes ven letter tot letter en begin bij de zware E. Op deze kaartjes staan sommetjes. Reken ze maar uit. Het cijfer van de uitkomst wijst een letter aan van het alfabet: a 1, b 2, enzovoorts. Zet de letters in de volgorde van het eerste cijfer van de sommetjes en je leest de naam van een lekker snoepje. XXXXJOOOOOt De grote stichtingen in Amerika van Rockefeller, Carnegie, Ford zijn van grote sociale betekenis. Zij vullen in het sociaal-economische vlak leemten op, waartoe staat en gemeente niet bij machte zijn. Zo heeft kortgeleden John D. Rocke feller twintig millioen dollar geschonken voor de bevordering der theologische op leiding in Amerika, nadat hij kort daar voor aan de Harvard Universiteit een be drag van een millioen dollar voor de reor ganisatie van de theologische faculteit had gegeven. Financiële hulp als deze betekent, dat de kerken hun gelden, of althans een groot deel daarvan, op andere manieren en voor andere doeleinden kunnen besteden. Aan elke schenking, die plaats vindt, zijn nauwkeurige en langdurige onderzoe kingen voorafgegaan. Toen Rockefeller het Interkerkelijk Hulpwerk in Europa een groot bedrag voor beurzen aan theologi sche studenten schonk, heeft hij eerst een financiële expert naar Genève gezonden, die alles onderzocht, maandenlang in Europa rondreisde, om vast te stellen dat alle gegevens klopten. Tenslotte kwam het geld en kon men in Genève dit hulppro gramma gaan uitvoeren. Vóórdat de hierboven genoemde twintig millioen dollar ter beschikking werden ge steld, werd eveneens in geheel Amerika een onderzoek ingesteld naar de situat:e en de behoeften van de theologische fa culteiten. Zo werd een overzicht verkre gen, dat kon dienen om een reorganisatie plan op te stellen. Verreweg de meeste theologische faculteiten werden gesticht uit kerkelijke fondsen. In het algemeen hebben de staatsuniversiteiten (in tegen stelling tot bijvoorbeeld Nederland) geen theologische faculteit. De afzonder lijke kerken hebben zelf voor informatie centra bij de staatsuniversiteiten gezorgd en deze hebben de taak op zich genomen van de vorming der studenten. Behalve de gewone theologische opleiding worden de aanstaande predikanten in Amerika ook op de hoogte gesteld met de psyohologie, met allerlei sociale aspecten, met de ar beidersbeweging enzovoorts. Nu gaat het Rockefeller niet om zo'n om vangrijk programma. Wat hem in het bij zonder interesseert en wat hij wil steunen is: de studie van de Bijbel, de kerkgeschie denis, de zielszorg en de godsdienstige op voeding. Zijn nieuwe schenking, waarvan de juiste bestemming nog niet bekend is, betekent echter niet alleen een hulp voer de studenten, maar zal ook de benoeming van meer docenten, een betere salariëring van de professoren, uitbreiding van de bibliotheken en andere noodzakelijke pro jecten mogelijk kunnen maken. Natuurlijk zal er thans gesproken wor den over het gevaar, dat voor de vrijheid van de academische opleiding kan liggen in een zo grote financiële hulp van een bepaalde kant. Rockefeller heeft echter herhaaldelijk getoond, hoe weinig het hem gaat om persoonlijke invloed. De meeste van zijn fundaties worden beheerd door commissies van deskundigen die voor hun beslissingen volledige vrijheid van hande len hebben. In Augustdorf bij Bielefeld ligt een vluchtelingenkamp waar ongeveer twee duizend Oost-Europese vluchtelingen wo nen. De bewoners van dit kamp zijn af gekeurd voor emigratie en hebben even min in het Duitse arbeidsproces hun plaats gevonden. Zij zijn invalide, boven de leef tijd, hebben tuberculose, of kunnen om andere redenen van lichamelijke of geeste lijke aard niet ergens anders worden opge nomen De uitzichtloosheid van deze vluchtelingen bepaalt in hoge mate de mentaliteit en de sfeer in het kamp. Ver veling, jalouzie en eenzaamheid komen elke dag terug. De leiding van het kamp houdt zich be zig met de toepassing van arbeidstherapie. Men heeft er een schoenmakerij, een weverij, een horlogemakerij, een naaika mer en dergelijke. Men heeft ook een postzegelafdeling opgericht, waar ver scheidene zeer invalide vluchtelingen werk vinden. Ten einde nog meer mensen te kunnen plaatsen heeft men gebruikte postzegels nodig. Deze worden gesorteerd, losgeweekt on opgeplakt. Zij gaan dan in zakjes naar de postzegelwinkels. Op deze wijze is men niet alleen bezig, maar wordt er ook iets verdiend. Er wordt een dringend beroep gedaan om mee te werken, dat zoveel mogelijk postzegels naar Augustdorf kunnen wor den gezonden. De postzegels kunnen ge zonden worden aan: Commissie van de Jonge Kerk voor hulp aan vluchtelingen, Meppelerstraatweg 256, Zwolle. 8 MAART 1955 H. C. Andersen, honderdvijftig jaar geleden geboren, tachtig jaar geleden gestorven, de grote sprookjesdichter uit Denemarkens „gouden eeuw" - de tijd van de filosoof Kierkegaard, de natuur kundige Oersted en de beroemde beeld houwer Thorvaldsen. dingen tussen de mensen zijn door geld', beroep, levensbeschouwing en godsdienst Ook frappeerde het hem dat de acteurs in het maatschappelijk leven niet meetelden, terwijl in Denemarken de toneelspelers in de eerste kringen kwamen. Het bleek hem onmogelijk te zijn kennis met een acteur te maken, want „dit deed men niet". Te recht keurde Andersen die opvatting af. Over het Nederlandse schouwburgpubliek had hij (waarschijnlijk zeer terecht, gezien onze volksaard!) te zeggen dat men los bandig was, tussen de bedrijven door de muziek heen schreeuwde en floot. Maar „elk land is nu eenmaal anders" ein digde hij goedig. VIJF WEKEN bleef hij in Amsterdam en hij maakte er ook kennis met de man, die hier te lande tijdens zijn leven zijn grote voorvechter is geweest: J. J. L. ten Kate, die goed Deens kende, op de hoogte was van de moeilijkheden, die aan Ander sen in de weg gelegd werden, door zijn landgenoten en het altijd weer fel voor hem opnam, zo fel dat hij zelfs weigerde een dichtwerk van een van Andersen's tegen standers te vertalen. Tevens is Ten Kate hier te lande de eerste geweest, die de bekoring van Andersen's werk onder woor den wist te brengen en iets van zijn ka rakter begreep.Andersen noemde Ten Kate de belangrijkste Nederlandse dichter. Laat hij daarin ongelijk hebben gehad, onge twijfeld was Ten Kate de zuiverste beoor delaar van Andersen's werk. Na een paar overvolle dagen in Leiden, waar hij allerlei oude en nieuwe vrienden trof, verliet H. C. Andersen Nederland: de eerste April bevond hij zich alweer in de Franse hoofdstad. L S. In geestelijke zaken is een gesprek het aangewezen middel om mensen die ver schillend denken begrip voor eikaars op vattingen bij te brengen. Dr. P. Clausing propageert zo'n debat in „De geestelijke vrijheid en haar geschenk" (A. W. Sijthoff te Leiden) en Het Nederlands Gesprek - centrum geeft een verslag van zo'n discus sie tussen rooms-katholieken, rechtzinnige en vrijzinnige protestanten en vertegen woordigers van het Humanistisch Verbond in zijn tiende publicatie „Kerk en Staat" (J. H. Kok te Kampen, Het Spectrum te Utrecht en W. P. van Stockum te Den Haag). Dr. Clausing heeft vier lezingen naar aanleiding van zijn boek „De mens in de knoop" voor een afdeling van de „Ver eniging voor vrijzinnig Hervormden in Nederland" gebundeld. Hij wil zich op strikt wetenschappelijke wijze met zijn gesprekspartners verstaan door bepaalde regels voor het debat op te stellen en door de verschillende leerstellingen af te pel len tot hij een fundamentele feitenbelijde nis overhoudt. En tenslotte ontpopt hij zich als een pleitbezorger van de vrijzinnige minderheid in de Hervormde kerk tegen over de midden-orthodoxie van „Ge meente-opbouw". Het Gesprekscentrum laat alle deel nemers aan het woord. Eerst in algemeen beschouwelijke uiteenzettingen der vier standpunten en daarna in enkele prac- tische toepassingen: gelijkberechtiging ten aanzien van de geestelijke verzorging in het leger, in DUW-kampen en in ge vangenissen, vrijheid van processie en crematie, eed en belofte, godslastering en anti-christelijke propaganda, gebed in de volksvertegenwoordiging, sluiting en ont binding van het huwelijk en tenslotte de Zondagsviering. Dr. Clausing komt tot de slotsom dat het gesprek over God en godsdienst met vertegenwoordigers van het Humanistisch Verbond op een bepaald punt vastloopt. Het Gesprekscentrum beperkt zich daaren tegen tot een opjectieve weergave van het oordeel der humanisten naast de andere standpunten. A. B. Nyhavn (Nieuwe Haven) te Kopenhagen, waar Andersen in later jaren zijn ka mers had. Van zijn vensters uit had hij ongeveer het pittoreske uitzicht dat men op de foto ziet. DIT JAAR is een Andersen-jaar: overal herdenkt men het feit, dat honderdvijftig jaar geleden, op 2 April 1805, de grote dichter te Odense werd geboren. Hij stierf op 4 Augustus 1875. Tussen die twee jaartallen ligt een bewogen leven, vol van de tegen- strijdigste dingen: armoede en hoge eer, onophoudelijke felle spot in zijn vaderland en grote bewondering daarbuiten, de worsteling van een arme jongen om het tot de universiteit te brengen, een onophoudelijk reizen en trekken vol ontmoetingen met de belangrijkste figuren van zijn tijd. En over dit alles heen de grote, onvermijdelijke, wrede eenzaamheid van het genie. IN EIGEN LAND werd Hans Christian Andersen pas laat en eerst slechts door enkelen begrepen. Men constateerde met verwondering, dat het buitenland Duitsland het eerst hem als een groot dichter eerde. En dat was toch nog vóórdat hij in ernst begonnen was aan zijn sprookjes en vertellingen, waarin zijn kracht lag en die hem tenslotte wereldroem zouden bezorgen. In Denemarken bleef hij tot zijn dood een omstreden figuur. Tot een objectieve poging tot analyseren van zijn gecompliceerde natuur en van zijn werk kwam het pas veel later. En ook nu nog bestaat er in vele kringen juist in zijn eigen land een gebrek aan begrip, dat de buitenlander soms pijnlijk aandoet. Hij was te groot voor zijn land, zoals het lelijke jonge eendje, dat een zwaan werd, te groot was voor de hoen derhof. H. C. Andersen behoort aan alle landen toe en zijn sprookjes en vertellingen werden reeds tijdens zijn leven in alle denkbare talen van Oost en West opnieuw verteld. En al zullen dan Oost en West elkander mischien nooit kunnen begrijpen, zoals er eenmaal door Kipling gedicht is, Andersens sprookjes worden en werden hier en ginds heel goed begrepen. IN 1835 begon hij met zijn eerste sprookjes. In 1847 toen hij voor de eerste keer Nederland bezocht op weg naar Engeland was hij door zijn sprookjes en vertellingen al beroemd. Geen wonder dat onze vaderlandse dichters en schrijvers hem bij monde van Van Lennep huldigden. Andersens dagboek vertelde over de ontvangst in het Amsterdamse grachtenhuis der Van Lenneps, waar de kin deren zijn sprookjes kenden en hij als een welkom vriend werd bin nengehaald. In de boekwinkels lagen zijn werken in het Nederlands, ook „Het Sprookje van mijn Leven' waarvan het eerste deel het jaar tevoren pas was uitgekomen! Maar hierbij moet men wel bedenken, d<at Andersen zijn levensbeschrijving (die overigens zeer per soonlijk is en op sommige punten niet met de feiten klopt) in het Duits schreef en in Duitsland liet uitkomen, zodat het werk gemakkelijk toegankelijk wae. Dat men honderd jaar geleden ook al belangstelling voor Scandinavië had in ons land en dat verscheidene letterkundigen Deens spra ken of lazen, blijkt overigens uit Andersens aantekeningen over zijn beide bezoeken aan Nederland. Da boekwinkels hadder. zijn portret in, de étalages geplaatst en menigeen herken de hem op straat. Van Lennep, niet het Deens machtig en evenmin vaardig dich ter. waagde zich bij dit bezoek aan een ge dicht in he1 Nederlands, dat hij tijdens een feestmaal te zijnen huize voordroeg. Het is een fraai voorbeeld van vaderlandse ge- legenheidsdichterij. In de eerste twee cou pletten wordt een toespeling gemaakt op oude bekende, mevrouw Schlegel, die in het ook hier toen al bekende „Lelijke Kopenhagen was geweest en wier man jonge eendje", waarin men terecht Ander- directeur was van het museum voor na- sen zelf herkende. Het was allemaal erg tuurlijke historie. Verder had hij gesprek- goed bedoeld, maar men kan zich Van ken met Jacob Geel, de man die zijn tijd Lennep bet r herinneren als prozaschrfj- ver vooruit was (hij wordt wel eens de ver. voorloper der Tachtigers genoemd) en die Over Haarlem reisde Andersen naar in hel tijdvak van de dichtende dominees Leiden er. hij schijnt in die Junimaand van over taalvernieuwing dacht. Den Haag 1847 heel mooi, ouderwets zomerweer ge- bracht hem een groot feest, dat men spe- troffen f hebben, want hij genoot van het ciaal voor hem had georganiseerd. Ander- landschap, dat „als een park" was, van de sen bezocht het samen met zijn gastheer, carillon.-, de propere steden, alsof het elke Van der Vliet, van „De Tijd", dag Zondag was, zó helder. De idylle- var Och, zo heel veel letterkundigs hadden Eurcua Een tuin, Zondags-feestelijk, wa- wij in die dagen niet te bieden, zeker niet - -4<-iiVkei Ti T iv0f y,j,- pp,, aan een gast van zo'n formaat maar de Ter herdenking van d9 geboorte van de Deense sprookjesdichter Hans Chris tian Andersen wordt op 2 April In de Koninklijke Schouwburg onder auspi ciën van het Haags Cultureel Centrum een galavoorstelling gegeven. Leden van de Haagse Comedie en de Deen Fred Albeek, die deel uitmaakt van het caba ret van Lotte Goslar, zullen sprookjes van Andersen voordragen. Het Neder landse Ballet onder leiding van Sonia (iaskell zal onder meer het sprookje „Det er ganske vist" („het is heus waar") op muziek van de Deense componist Finn Hüffding ten tonele brengen. De bijeenkomst wordt door Antoon Coolen ingeleid. Het programma wordt Zondag middag 3 April herhaald in een gewone voorstelling in hetzelfde theater. bewondering voor het werk van Andersen, dat ook in Nederland al vroeg gekend en gewaardeerd werd al zou men ook hier pas later algemeen inzien, wat hij voor de wereldlitteratuur betekent gaf aan dit feest toch een hartelijkheid en warmte, die opwogen tegen de afwezigheid van belang rijke letterkundigen, die we nu eenmaal niet bezaten. De schilder Bosboom en de componist Verhulst waren er. De andere namen zeggen ons nu weinig meer. Er wer den veel toespraken gehouden en harte lijke, vriendelijke dingen gezegd. Ander sen noteerde dan ook later, dat het een van de avonden in zijn leven was, waarop hij de meeste hulde ontving, maar hij voegde er direct aan toe, dat God, die de harten kent, wist hoe nederig het zijne was. En naar Kopenhagen schreef hij in haast een briefje met het verzoek aan iedereen te vertellen, hoe goed men in het mooie, vriendelijke Holland voor hem was. Zijn verblijf eindigde in Rotterdam, waarvan hij een merkwaardige kenschets gaf: „de eerste werkelijk levende Hollandse stad, veel meer dan Amsterdam!" Toen vertrok hij per Batavier naar Engeland. IN 1865 was hij opnieuw in ons land. Hij begon zijn verblijf nu in Utrecht, waar zijn Nederlandse vertaler woonde, die een Deense vrouw had. Van Utrecht ging hij naar Amsterdam, waar hij logeerde bij zijn landgenoot Brandt, die een grachtenhuis bewoonde. Avond aan avond was Ander sen het middelpunt van een groot gezel schap,dat kwam luisteren naar zijn sprook jes. Het frappeerde Andersen, dat hij die sprookjes in zijn eigen taal kon voorlezen, omdat zovelen Deens verstonden, even goed als zijn Deense gastheer Nederlands kende en desgewenst onmiddellijk de vertaling liet volgen. Van Lennep werkend aan zijn „Klaasje Zevenster" was er ook. Ver hulst begroette hem als oud vriend. Hem interesseerde de muziek van Ander sen's landgenoot Niels W. Gade: op een Amsterdams concert werd ter ere van An dersen muziek van deze componist uitge voerd. De bezoeker ging zovaak hij kon naar de schouwburg dat deed hij trou wens in alle landen die hij bezocht, want het toneel, waar hij vrij veel voor geschre ven heeft, interesseerde hem bijzonder. Hij zag enige keren mevrouw Kleine-Gart- mann spelen en het verschil in taal hin derde hem daarbij volstrekt niet. Scherp opmerker als hij was, tekende hij aan, dat er „in Holland grote afschei-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 13