Samuel Hahnemann - genie, profeet en ruziemaker DE LEEGTE TE VOORSCHIJN KWAM Schumann en de letterkunde De rumoerige carrière van de vader der homoeopathie Beroemde schrijver van „detectives in communistisch kasteel «FW NIEUWE BOEKEN ft in zakformaat LEO VROMAN DE DICHTER DIE UIT Begin van nieuwe poëzie-phase „Geleerde knoeierijen" Similiteitsprincipe Opmerkelijk succes Tenslotte: de liefde i Sé „GEACHTE ouders: helaas hebben onze pogingen, uw zoon tot inkeer en verbete ring te brengen, tot niets geleid. Hoewel hij intelligent en leergierig is, bederft zijn heerszuchtige geest de sfeer in onze school. Hij zoekt ruzie met ieder die niet naar zijn pijpen danst, tyranniseert zijn leermeesters en bezorgt ons in het algemeen zoveel moeite, dat we hem niet kunnen hand haven - hoezeer dit ons ook spijt...". MET DIT WEINIG vererende getuig schrift kreeg Samuel Hahnemann, oud der tien jaar, in Mei 1768, zijn ontslag van de kloosterschool in de Duitse stad Meissen. Wat hij er geleerd had was weinig, maar in el'k geval voldoende om mee te verdienen, zo vond vader Hahnemann, die als porse leinschilder maar een karig bestaan voor zich en zijn grote geziin vond. En zo werd Samuel op zijn veertiende verjaardag leer ling-verkoper in een Leipziger komenijs- winikel, waar hij korte tijd ijverig zijn best deed om het iedereen naar de zin te maken. Reeds na een paar maanden was hij „deze *tir»kende winkel vol gichelende dienst meisjes en pretentieuze mevrouwen" beu en op een kwade dag ontstak hij der mate in woede over een lastige klant, dat hij de dame in kwestie eerst „een kluit van de beste boter in het gezicht smeet en haar daarna met een kaasmes de winkel uit joeg", zijn jas aantrok en monter de terug weg naar Meissen aanvaardde. Een paar jaar blijft hij dan rondhangen in zijn vaderstad, nu eens dit, dan weer dat baantje proberend, maar nergens rust, laat staan een bestemming vindend. Intussen leest hij alles wat hij in handen krijgt „Boeken zijn nu mijn enige vrienden" en eindelijk weet hij wat hij wil: dokter worden! Vader Hahnemann lacht hem uit: „Daar hebben mensen als wij immers geen geld voor!" Dan maar zonder geld, zegt Samuel en als hij twintig is vertrekt hij hele twintig Thaler rijk opnieuw naar Leip zig, waar hij zich als medisch student laat inschrijven. Om zijn studies te betalen, geeft hij bijlessen aan mede-studenten en catalogiseert hij munten van rijke ver zamelaars, hoewel hij tot dat moment geen andere munten kende dan zijn eigen spaar zame thalers en groschen! Binnen drie jaar haalt hij zijn artsdiploma en tenslotte pro moveert hij voor de goedkoopte in de Beierse universiteitsstad Erlangen. DAN TREKT hij, nog geen 25 jaar oud, de wereld in „echter niet triomferend en trots, maar veeleer in een toestand van droefgeestige vertwijfeling" omdat hij nu „de zwakte en de fouten van zijn leermees ters doorzien heeft." Wat hem vooral hin dert, is dat „iedere medische school, ja vrijwel elke professor er zijn eigen genees wijze op nahoudt en andere medicijnen voorschrijft, zodat niemand weet waar hij aan toe is, behalve dan de patiënten, die in grote aantallen de dupe worden van deze geleerde knoeierijen." Meer dan vijfen twintig jaar lang zwerft Hahnemann „ten prooi aan de onmacht van mijn kennis en zoekend naar een hogere waarheid in de geneeskunst" door de Duitse landen, ter wijl zijn scherpe tong en zijn felle critiek op de geleerde collegae hem overal vijan den maken. Terug in Leipzig, na vele om zwervingen, maakt hij eindelijk zijn twij fel openbaar door er de strijd aan te bin den met de lijfartsen des keizers, die naar zijn mening de zieke monarch teveel ader laten. Kort daarop overlijdt Zijne Keizer lijke Majesteit en Hahnemann blaakt van triomf. Luide bazuint hij zijn overtui ging rond. dat de lijfartsen 's keizers dood veroorzaakt hebben, maar zijn beschuldi gingen vinden weinig geloof en het enige resultaat is, dat hij Leipzig opnieuw over haast de rus moet toekeren. Toch is hij vaster dan ooit overtuigd, dat de medische wetenschap „op verschrikke lijke dwaalwegen" is en dus blijft hij toor nen tegen „de verdoemde allona-then en hun noodlottige practijken". Maar zijn stem blijft die van een roepende in de woestijn. Het beroeD eaat hem hoe langer hoe meer tegenstaan en in Gotha, zijn vol gende pleisterplaats, besluit hij tenslotte DEZE MAAND IS HET TWEEHONDERD JAAR GELEDEN DAT SA MUEL HAHNEMANN - „DE VADER DER HOMOEOPATHIE" - IN DUITSLAND GEBOREN WERD. BIJGAAND ARTIKEL GEEFT EEN SUMMIER OVERZICHT VAN ZIJN BETEKENIS ALS GRONDLEGGER DEZER VEELOMSTREDEN GENEESWIJZE EN VAN ZIJN BEWOGEN LEVEN, DAT RIJK WAS AAN INCIDENTEN EN SENSATIES. het medicamenteren op te geven. In een jachtslot, dat de hertog van Gotha hem ter beschikking stelt, opent hij een sanatorium voor rijke zwakzinnigen en daar verpleegt hij zijn eerste en enige patiënt met humane behandelingswijzen, de moderne psychia trie waardig. En dat in een tijd dat men waanzinnigen als misdadigers in kerkers wierp, boeide en mishandelde! Geen won der dat ook deze onderneming alieen lach lust wekte en een mislukking werd. Hahnemann moet opnieuw zijn biezen pakken, maar hij is er niet rouwig om. De oude idee fixe dat er een eenvoudige ge neeswijze voor alle kwalen moet zijn, laat hem namelijk geen rust en dies werpt hij zich met verdubbelde ijver op de medicij- nenleer. Lang geleden heeft hij een serie proeven genomen met kwik tegen ge slachtsziekten en daarbij opgemerkt, dat kwikzilver ook koorts verwekken kan: „een ziekte-op-zichzelf tot stand brengt, waar van de tegenprikkel het ziektegif onscha delijk schijnt te maken". Later doet hij soortgelijke ervaringen op met kinabast als koortsverwekker, waarbij hij zichzelf als proefkonijn gebruikt. En al zal men er nadien vele tientallen jaren over twisten, of kina werkelijk zulk een „tegenkoorts" veroorzaken kan, in feite is hiermee toch de eerste steen gelegd voor Hahnemanns homoeopatische geneeswijze. NA GOTHA zet Hahnemann die experi menten systematisch en met fanatisme voort, door alle bekende artsenijen op zijn eigen lichaam uit te proberen een ge vaarlijke methode, die echter rijke vruch ten afwerpt. Hij probeert het met uiterst kleine concentraties en constateert met verbazing, hoe sterk die werken. Spoedig kan hij zich erop beroemen meer dan honderd geneesmiddelen ingenomen te hebbpn en hun uitwerking op de organen, het bloed en het zenuwstelsel beter te ken nen dan wie ook. Hij weet ook hoe hij ze wil toepassen bij zieken, omdat hij aan den lijve ondervindt dat bijvoorbeeld ar senicum een middel tegen huidziekten zplf heftige uitslag veroorzaakt en dat braaknoten dezelfde maagkrampen ver wekken als die waartegen men ze voor schrijft. En past ook de zojuist uitgevonden koepok-inenting niet precies in deze denk wijze? Kort en goed, Hahnemann stelt vast, dat een ziekte snel en zeker geneest, wanneer men slechts een artsenij toedient die deze ziekte zelf verwekken kan: het similia similibus, dat de grondslag zal worden van zijn nieuwe geneeswijze. En hoewel de mo derne homoeopathen bij het toedienen van medicijnen niet meer in termen van „tegen- ziekten" denken, het similiteitsprincipe van hun grote leermeester is in de grond van de zaak toch onaangetast gebleven. Sinds Hahnemann deze theorie ontwik keld heeft in zijn „Organon der rationellen Heilkunde", gelukken hem vele verrassen de genezingen, maar desondanks vindt hij nog weinig steun. Misschien zou hij sneller waardering en erkenning gevonden heb ben wanneer hij niet als een razende van loer getrokken was, telkens weer, tegen allen die zijn leer niet onvoorwaardelijk bijvielen en in het bijzonder tegen zijn collega's geneesheren, die hij nu zonder uitzonderingen voor kwakzalvers en mis dadigers uitmaakt. Een tijdperk van verbitterde polemieken en scheldkannonades met „het verachte lijke allopathengebroed" volgt - en hoe wel hij zich daardoor bijna overal onmo gelijk maakt, krijgt men toch de indruk, dat hij heimelijk het grootste plezier heeft in al die geleerde twisten. Stellig draagt de rumoerige strijd er toe bij Hahnemann bij het grote publiek bekend te maken en zo krijgt hij langzamerhand vele patiën ten, die soms van ver uit het buitenland komen om hem te consulteren. Zelfs de grote Goethe schaart zich openlijk aan zijn 99 De beroemde schrijver van detective ro- mams, Georges Simenon, heeft voor de aanstaande zomer het chateau gehuurd, dat de Franse communlst.ischo partij een paar maanden geleden in Cannes voor haar algemene secretaris Maurice Thorez voor ongeveer driehonderdduizend gulden heeft gekocht. Het onderdak, dat Thorez gedu rende die tijd zal worden aangeboden, is tot dusverre geheim gehouden. Simenon heeft het kasteel, dat naast de residentie van Ali Khan is gelegen, al bezocht. Hij heeft zich opgetogen getoond over het comfort en over het zwembad, waarvan de communistische leider om ge zondheidsredenen nooit gebruik heeft kun nen maken. Na de zomer keert Simenon weer terug naar Amerika, waar hij in Californië een uitgestrekt landgoed bezit. zijde en Napoleon, die op Elba door een van Hahnemanns discipelen van een ge vaarlijke ziekte genezen wordt, verklaart opgetogen, de nieuwe geneeswijze als „de grootste ontdekking sedert de uitvinding van de boekdrukkunst" te beschouwen. OOK IN MEDISCHE kringen krijgt Hahnemann tenslotte machtige medestan ders en als hij 56 jaar is, kan hij de hoog- leraarsstoel bestijgen. In het begin is de collegezaal te klein om alle belangstellen den te kunnen bergen. Onberispelijk ge kleed, gekapt en gepoederd, verschijnt hij voor zijn studenten en onberispelijk is ook de waardigheid, waarmee hij zijn voor drachten begint. Maar na een volzin of tien gaat het al mis: zijn stem zwelt aan, zijn gezicht wordt steeds roder en zijn ogen be ginnen vervaarlijk te schitteren, totdat hij tenslote in een eruptie van welsprekend heid hel en verdoemenis uitstort over de vermaledijde aanhangers van de oude school, onder de vrolijke toejuichingen der geamuseerde studenten. Maar als het nieuwtje eraf is, slinkt de belangstelling tot een handjevol getrouwen, die de meester door dik en dun volgen. Hun lot is niet benijdenswaardig, want Hahnemann prest hen ertoe dagenlang te vasten en de gekste medicijnen te slikken, terwijl alcohol de beste medicijn in het studentenbestaan helemaal taboe is! Maar de prijs is een schone, want met en door zijn leerlingen doet Hahnemann nieu we belangrijke ontdekkingen. Hij ervaart dat de oude onderscheiding in vergiften en geneesmiddelen onjuist is: alle middelen kunnen beurtelings heilzaam of noodlottig werken. Hij merkt voorts op dat de wer king van een middel vele malen versterkt kan worden als men een verminderde hoe veelheid toedient en dat laatste wordt hem tot een manie. Tenslotte wil hij alles milliarden malen verdunnen en hij gelooft, dat bij die verdunning zelfs het omschud den van betekenis is: tweemaal omschud den betekent genezing voor de patiënt, meermalen schudden zou zijn leven in ge vaar kunnen brengen! Inmiddels ontbreekt het hem ook nu niet aan incidenten en sensaties. Een twist met een collega-hoogleraar wordt beslecht in een duel, waarbij beide deelnemers gewond raken en zichzelf behandelen moeten: de een allopathiseh, de ander homoeopatisch! Leipzig smult er dagen lang van. Korte tijd later een opmerkelijk succes: vorst Schwarzenberg wil door Hahnemann behandeld worden. Deze stemt toe, maar als hij merkt dat de vorst zich in het ge heim laat aderlaten door een andere arts, weigert hij de behandeling voort te zetten. Prompt een maand later is vorst Schwar zenberg exit! En zo groot is de opschudding over de dood van de geliefde held, dat Hahnemann, hoewel volmaakt onschuldig aan diens ein de, het maar beter oordeelt Leipzig op nieuw in alle stilte te verlaten. Hij vindt een gastvrij toevluchtsoord in Köthen, waar hij vrijelijk mag praktizeren en waar hij ook zijn „Psora-leer"(over oor zaak en genezing van chronische ziekten) publiceert. Daarin schrijft hij: „Achter al zulke kwalen schuilt een verborgen oor zaak, een verdrongen, naar binnen gesla gen schurft." Die theorie lijkt lachwekkend absurd, maar zonder de toevoeging „schurft" is zij een blijk te meer van Hahnemann's geniale intuïtie. Hier immers wordt voor het eenst gepeild naar een on bekende inwendige oorzaak ter verklaring van uitwendige symptomen. De cholera- epidemie van 1830-*31 plaatst Hahnemann opnieuw in het brandpunt der publieke be langstelling: in brochures beveelt hij kam fer als geneesmiddel aan, dat elke vijf mi nuten moet worden ingenomen. Het resul taat is een hausse in kamfer en in de ho moeopathie waarvan vooral Hahnemann's volgelingen in Wenen profiteren: met één slag zijn zij de mode-dokters van de Do- naustad geworden! Eindelijk, In 1834. zijn grootste triomf: In Leipzig zal een homoeopatisch zieken huis verrijzen en Hahnemann zelf zal de leiding op zich nemen! Maar als het zieken huis na veel geharrewar en geruzie ten slotte gereed is, blijkt de vogel gevlogen: de meester is met stille trom naar Parijs vertrokken! TACHTIG JAAR is hij, als hij aan dit laatste avontuur van zijn roemruchte car rière begint en de aanleiding is: liefde. Een dertigjarige Francaise, Mélanie d'Hervilly, die hem in Leipzig is komen raadplegen, heeft stormenderhand zijn hart veroverd en drie maanden na het eerste consult trouwen zij in de Franse hoofdstad, waar de oude heer zonder moeite vergunning krijgt om te praktizeren. En meer dan dat. want madame Mélanie, die rijk en gezien is, introduceert hem in de beste salons. Binnen enkele maanden is hij een beroemd heid. Voor de villa, waarin hij spreekuur houdt, staan altijd lange files elegante rij tuigen. De patiënten krijgen volgnummers en moeten vaak uren antichambreren voor zij toegelaten worden tot de dokter, die in zijden kamerjas en met een fluwelen ka lotje op het hoofd deftig in de spreekkamer troont. Madame Mélanie is altijd aan zijn zijde. Zij registreert de symptomen en schrijft ook <je rekeningen, die behoorlijk gepeperd zijh. Maar ook behandelt Hahne mann elke dag tientallen arme patiënten voor niets. Zelfs de medicijnen verstrekt hij hun gratis. Acht jaar duurt dit drukke, maar overi gens onbezorgde leven nog, dan maakt een zware catarrh er in enkele dagen een chido aan. Hahnemann, luidruchtig genie en om streden profeet, wordt in alle stilte bijge zet in Mélanie's familiegraf, waar reeds twee vroegere echtvrienden van madame ter ruste gelegd zijn. Maar zijn leer heeft later algemeen erkenning gevonden en telt overal ter wereld overtuigde aanhan gers. Ook in Nederland, waar aan de Leld- se universiteit verscheidene artsen op ho moeopatische proefschriften de graad van doctor in de geneeskunde verworven heb ben. Hierop gronden de volgelingen van Hahnemann's leer hun verlangens naar een homoeopatische (en viviseetievrüe) leer stoel aan een der universiteiten, aan welke wens tot nog toe geen gevolg gegeven Is. H. C. r'w'i m mm® raffel' - - - „Paaseieren zijn altijd hol!" DE DICHTBUNDEL „Inleiding tot een Leegte" die dezer dagen bij Em. Querido te Amsterdam verscheen is van Leo Vroman, een 41-jarige, die als bioloog bij het St. Peters General Hospital in New Brunswick werkt en in Amerika veel poëzie in de Engelse taal schreef. In Nederland publiceerde hij. Ge dichten (1947), Tineke (1948), Gedichten, vroegere en latere (1949) en nu na zes jaar zwijgen komt de dichter met een vers, dat geen koelere titel kon hebben dan: Inleiding tot een Leegte, maar ook geen betere. Vroman houdt zijn inleiding in droge regels, vermoeide monotone regels, die telkens naar rijmwoorden kabbelen, welke zo simpel zijn, zo schools lijken, dat een kind ze wel zou kunnen vinden. Maar welk een gevoelige plek is die, waar deze regels de lezer raken! En hoe nauwelijks was hij zich nog van die plek bewust. Waarom? Omdat geen dichter van deze tijd nog de woorden vond om er te komen, omdat geen dichter nog zo „onder de gordel" sloeg. Onder de gordel slaan deze term roept onmiddellijk de experimentelen in de ge dachten, eigentijds by uitstek. Buiten beschouwing latende of Vroman deze bundel geschreven zou hebben als er geen „expe rimentele" stroming was geweest, zal ieder, die dat „experiment" gevolgd heeft, moeten vaststellen, dat Vroman voor hen of voor zich, wat doet het er toe het diepste punt heeft bereikt, waarheen die kolk zich kon draaien en dat punt is schoon. Het is het nulpunt waar de afbraak voltooid is, waar het evenwicht is ontstaan tussen afbraak die geen voedsel meer heeft en de kiem van het nieuwe dat nog geen leven heeft: de Leegte, al klinkt het als paradox de ontbrekende bestanddelen in evenwicht zijn. Maar als dit een aanduiding is van een Leegte tegen de achtergrond van een poëtische stroming, die als expe rimenteel bekend staat, dan blijft de vraag nog open hoe Vroman er in is beland, wat die leegte voor hem betekent en hoe hij er nog een inleiding toe heeft kunnen leveren. De anecdote is bekend, dat een experimenteel aan wie gevraagd was wat hy met zyn verzen bedoelde het volgende „antwoord" gaf: hij stond enkele minuten met haast afgrijselijke inspanning te trachten een woord te formuleren, kwam volvolgens tot rust en zei toen: „Nu heb ik u meer gezegd dan ik ooit op papier kon overbrengen". Zou hij hebben willen zeggen wat alleen maar kon zijn, wat eenmaal gezegd niet meer kon bestaan: Leegte? Dit is Vroman gelukt door een andere werkwijze. IN ZIJN BUNDEL „Gedichten" van 1949 komt een stuk proza van Vroman voor. Hij is in versregels tot de con clusie gekomen, dat het dichten niets meer uithaalt en vervolgt dan maar in proza: ik weet maar al te vaak dat zelfs ik niet inzie en wil zeggen wat ik zeg. Ik heb Van Dale's woordenboek gelezen van voren naar achteren en van achteren naar voren en kan zachtere ontroering of wat ook halen of horen uit zo'n receptie van staande ideomen dan die welke mij kan overkomen bij het lezen van Vondel, Woman en Slauerhoff". En even later zegt hij, dat de weten schap steeds verdere specialisatie eist en steeds meer onderdelen in nieuwe orden tracht te vangen. Als een onstuitbare stroom ontstaan steeds meer orden, die sa men de grote orde moeten blijven uitma ken. Steeds meer nieuwe woorden zijn nodig om de taal levend te houden. De mens versplinterd steeds verder en ver liest de „voeling" met het leven, met zijn eigen harmonie. „Vanwaar nu die drang de geest te vergroten als een zwellend hulsel rondom ons lijf? Willen wij vulsel voor een leegte of willen wij een leegte ontbloten?" In 1949 sprak Vroman dus al van de Leegte en toenzweeg hij zes jaar. In die zes jaar zouden „experimen tele" dichters honderdduizenden woorden schrijven als „vulsel voor een leegte" met welke kenschetsing hun poëtische waarde niet wordt aangetast. Maar Vroman is te intelligent om na dat hij in drie jaar drie bundels heeft ge publiceerd in zo'n tempo door te gaan als hij weet dat hij „zelfs niet inziet en wil zeggen wat hij zegt". Dat is tegen-na tuurlijk, vulsel voor een leegte en hij wil die leegte juist ontbloten. Hij geeft er zich aan over en moet zwijgen, want uit een leegte kunnen geen woorden komen, leeg te kan alleen maar zijn, hééft niets. DE DICHTER doorstaat die leegte mach teloos, maar heeft haar dan ook ontbloot. Hij belandde er in als een mens, die zich verzet tegen een niet meer door een per soon te omvamen veelheid van orden en die zijn heil zoekt bij de laatste orde, de enkelvoudige, de leegte. Heeft hij die over wonnen, dan heeft hij de macht over ver splintering, hij kan met zekerheid zijn eigen leven leiden temidden van verbrok keling. Van die basis kan hij een leven op bouwen, niet als het schrikbeeld der twin tigste eeuw, de homo technicus, maar als zichzelf, als „homo Vroman". Hij is anders geworden. Het is een an dere dichter Vroman, die zich tot het schrijven van „Inleiding tot een Leegte" zet, dan de dichter, die „zelf niet inzag wat hij zei". Hij begint een nieuwe poëzie, vermoeid maar ertoe bereid: Vandaag ben ik vermoeid, en dit zou proza zijn als ik niet met mijn pols geboeid aan de staart van de muze-trein moest huppelen op de maat van dwarsliggers tegen mijn schenen. Hij weet nog niet waar de reis heengaat „maar het zal wel blijken, laat maar". Van voorbij de leegte gaat hij verslag uitbren gen van vóór de leegte. Hij heeft haar ont bloot en gaat haar noèmen, zodat zij niet meer kan bestaan. Hij deelt nu de ver schijnselen mede, opdat iedereen genezen kan die de ziekte nog onder de leden heeft en een geneesmiddel zoekt, terwijl er nog alleen maar morphine was: vulsel voor een leegte, experimentele poëzie. Vroman bestreed de kwaal met zichzelf. Zo kon hij achteraf zijn inleiding geven, want men kan niet inleiden wat men niet overziet. Zo kon Vroman en daarmee is de laatste vraag beantwoord schrijven zijn: Inleiding tot een Leegte. IIET VERS is geschreven in een taal het werd al gezegd die kinderlijk schijnt. Allicht, aanvangstaal! omdat je weigert het te zien geblikt, bevroren of per pond verpakt en met een etiket beplakt, slik het dan zonder zout, dan wordt het, zoet of stout, iets waar iemand van houdt. Uit zijn verband gerukt geven deze re gels een allerslechtst beeld van de hele bundel, maar als voorbeeld van de kinder lijke taal is er geen sterker in te vinden. Maar de bundel heeft door dit „allereerst- weer-kunnen-spreken" in bijna elke regel de zojuist geciteerde uitgezonderd op gezag van de dichter zelf, die zegt dit „Sinterklaasrijm" eerst van de baan te moeten doen voor hij verder kon schrijven een zeer grote kracht. De woorden ra ken de plaats die men zich nauwelijks be wust was, omdat de zenuwen ervan nog niet beproefd werden. Vroman symboli seert het voor-en-na-de-leegte in zijn moederland Nederland en zijn huidige woonland Amerika. Hij herinnert zich, hij vergelijkt en eindigt dan met: De Hollandse tafrelen zijn zonder mij zo veel en vcclvuldiger van waarde dat het mij niet kan schelen dat dit papier vergelen zal tot Hollandse aarde. HIJ KAN „Nederland" missen, hij kan „Amerika" missen, hij kan zelfs de uit werking van zijn bundel missen, hij is al leen. Hij is helemaal alleen en in aller simpelste volledigheid uit de leegte te voorschijn gekomen, maar als zichzelf, vol ledig en onbetrokken bij het gebeuren der versnippering en verbrokkeling in weten schap en leven, al erkent hij dat de resul taten van dat grote technische kunnen veelvuldiger van waarde zijn dan hijzelf. Maar dat kan hem niets schelen. Diè er kenning verandert niets aan het feit, dat hij gekozen heeft voor de mens, voor zich zelf. Hij is gelouterd tot de grootste een zaamheid, die hij gekozen heeft omdat hij geen enkele andere mogelijkheid ziet om volledig zichzelf te zijn. Hij heeft gekozen voor zich en zijn vrouw Tineke: „hier slaap ik ongedeerd met niemand in de buurt die mij langer kent en verduurt dan Tineke". Samen eenzaam, de man heeft gekozen. Die man is een onzer grootste dichters, want de man die uit de leegte tevoorschijn TONEELPRIJSVRAAG De toneeluitgcvcrij „Maestro" te Am sterdam heeft een prijsvraag uitgeschreven voor een oorspronkelijk Nederlands toneel stuk, onverschillig in welk genre. De jury wordt gevormd door Martie Verdenius, J. W. F. Werumeus Buning, mr. H. A. Keuls, H. P. van den Aardweg en Bernard Verhoeven. De dichter Leo Vroman. Hij liet zich in de bundel „Inleiding tot een Leegte" ook als een bekwaam illustrator gelden. Een zevental knipsel-collages in zwart, rood, wit en paars (in zeefdruk bijna feilloos uitgevoerd) past bij het vers in ondeelbare functie. Het boekje is zeer mooi uitgevoerd. (Querido, Amsterdam) kwam, kon als dichter niet nalaten ver slag uit te brengen. En hij deed dit in de enige nog mogelijke taal: heldere eenvou dige woorden die rijmen en in oer-beelden van overrompelende schoonheid. TON NEELISSEN TOEN Robert Schumann jong was, gym nasiast, student en daarna schrijver over muziek en componist, waren het ten minste evenzeer de dichters en schrijvers, die hem inspireerden als de grote componisten. Hij zelf was onmiskenbaar litterair be gaafd en twijfelde er in zijn gymnasium tijd nog aan, of hij zich aan de litteratuur dan wel aan de mu ziek zou wijden. Deze was voor hem een dichterlijke taal, die men naar zijn mening leren kon uit Shakespeare en Jean Paul. Men zou hier allicht andere namen, Bach, Mozart, Beethoven of welke grote muzikale voorganger ook, verwacht hebben. Toch is Schumanns uitspraak: „Onder kunstenaars versta ik hen, die niet alleen een of twee instrumenten behoorlijk bespelen, maar volledige mensen, die Shakespeare en Jean Paul begrijpen" in wezen volkomen aanvaardbaar. Natuurlijk doet ons, men sen van de twintigste eeuw, de samenkop peling van de grote Engelsman met Jean Paul geforceerd aan. Voor Schumann was ze dit niet. Jean Paul was de gloeiend ver eerde dichter van zijn jeugd. Diens wer ken waren overvol met al wat de onstui mige, fantasierijke en van dichterlijke dromen vervulde jonge componist zocht en van een romancier verlangde. Men behoeft maar een van 's dichtrs hoofdwerken de roman „Flegeljahre" te lezen, om dit te begrijpen. Het boek bevat een overvloed van poëtische natuurbeschrijvingen, het verliest zich in mijmeringen over de schoonheid van morgenrood en avond hemel, maar tegelijkertijd speelt door de ieugd-episode van de twee hoofdpersonen Walt en Vult, die er de kern van vormt, een geest van gezonde humor. Zelfs voor zijn tijdgenoten echter waren Jean Pauls werken overladen en verwarrend. De schrijver is zo rijk aan invallen en besteedt zoveel zorg aan de talrijke détails, dat de aandacht wordt afgeleid en de roman tot een doolhof voor de lezer wordt. Schumann echter minde deze overdaad, dit grillige spel der fantasie. De beide hoofdpersonen Walt en Vult werden de prototypen van Eusebius en Florestan, waarin de compo nist zichzelf naar Jean Pauls voorbeeld in twee personificaties analyseert. De naiëve, zachtzinnige gemoedsmens Walt wordt bij Schumann tot Eusebius, de opvliegende, temperamentrijke Vult tot Florestan om getoverd. Vroeg men de componist, wat hem had geïnspireerd tot het schrijven van zijn „Papillons" voor piano, dan verwees hij naar het voorlaatste hoofdstuk der ge noemde roman, waarin „alles zwart op wit staat". Nog een wonderlijke fantast boeide Schumann ongemeen. Dat was E.T.A. Hoff mann, dichter, componist, novellist, criticus, en daarbij nog regisseur, schilder en jurist! Zijn naam vindt men terug in Offenbachs operette „Hoffmanns Vertellingen", welke drie van zijn novellen tot onderwerp heeft. Saul Bellow's sterk autobiografisch gekleurd# The adventures of Augie March (bekroond met de ,.1954 Nationaal Book Award for fiction") i# thans in zakformaat verkrijgbaar. Na lezing van deze 541 pagina's tellende moderne schelmen* roman kan men zich het enthousiasme inden* ken, waarmee het in 1953 door critiek en pu bliek werd ontvangen. Inderdaad een knap stul werk, deze overdonderende kroniek van de be levenissen van een Jonge, overmoedige Ameri kaan die zich „hungry for experience" in Noord en Zuid-Amerika en Europa een weg tracht t banen in een samenleving vol bizarre complica ties, bevolkt met even bizarre personages, dl stuk voor stuk uitstekend uit de verf gekomei zijn. Doorweven van Jeugdherinneringen, maa van een ander karakter is ook Notre prison es un royaume van Gilbert Cesbron, waarin h| laat zien hoe het leven van de Franse lyceister uit sterk uiteenlopende milieus afkomstig, on danks straffe discipline gevuld is met tallozi kleine persoonlijke en gemeenschappelijk^ vreugden en verdrietelijkheden. Het ligt blijkbaar in de bedoeling het coiiu plete oeuvre van Zola in een goedkope editi# op de markt te brengen. Als zesde deeltje ver# scheen rAssommolr, dat bij verschijnen den tijds een enorme storm van verontwaardiging verwekte en dies een van zijn succesvolste ra mans werd. De verdwazing van de mensheid is ook het thema van twee romans van Andri Malraux: Les conquérants en La condition hifl maine. Het eerste bevat merendeels eigen ervaringen uit de dagen van de Chinese revol lutie van 1933, het laatste is van opzet veel alge! mener. Van uur tot uur worden de huivering# wekkende gebeurtenissen op de voet gevulgtk Het geheel speelt zich af binnen een korti spanne tijds, lang genoeg echter om de feitei een bijna ondragelijke climax te laten berel ken. Beide partijen worden door Malraux nie ontzien. De verantwoordelijkheid voor de Euro peaan voor de gang van zaken zit hem echte bijzonder hoog. Men rekent dit boek tot de be langrijkste van de afgelopen vijftig jaren. Het leven heeft zijn kwade maar toch altijd ook nog goede kanten; men kan deze in lijk# verscheidenheid belicht vinden in Marcia Da4 venports befaamde The Valley of Decision waarin liefde en toewijding de sterkste drijft veren zijn. Liefhebbers van een gedegen histq# rische familieroman kunnen hieraan hun hart ophalen tijdsbestek: zeventig jaren, aantal generaties: drie. A. M. In het letterkundige werk van deze veel zijdige persoonlijkheid in de eersto plaats in de roman „Kater Murr" treedt een uitzonderlijke figuur, de „fantastisch* Kapelmeester Johannes Kreisler" op, di* in al zijn facetten van hyper-romanticuj het spiegelbeeld is van Hoffmanns karak ter. Maar ook Schu mann voelde de ana logieën tussen deze in uitersten van aandoe ningen en stemmin gen levende roman figuur en zichzelf, „Kreisleriana" een zijner fijnzinnigste pianowerken toont, hoe Hoffmann en zijn wonderlijke kapely meester de fantasia van de componist hebben opgevoerd tot een muziek, die zo wel uitbundig als uiterst sensitief, zowel vertederd als geheimzinnig is. Onder de onmiskenbare invloed van Jean Paul en Hoffmann dacht Schumann e* over een roman te schrijven en daarin eveneens zichzelf te analyseren in contras terende persoonlijkheden. De roman 19 nooit voltooid, maar enkele romanfiguren werden tot een gefingeerd bondgenoot* schap, de Davidsbond, die men telkens in Schumanns geschriften ontmoet, ver enigd. Het was een „meer dan geheime bond" zoals de componist schreef. D* hoofdpersonen waren Florestan, de hemel bestormer, Eusebius, de dromer en dwe per, benevens Meister Raro, de oudere, er varen en wijze man. Van Florestan ei) Eusebius noemde ik al de litteraire model len. in Meister Raro menen sommigen Friedrich Wieck, Schumanns leermeester te herkennen. Toen de componist in 1834 zijn „Neue Zeitschrift für Musik" oprichtte, traden deze fantasiefiguren als zogenaamde mede werkers van zijn blad op en werden aan d* Davidsbond nog andere, meer of minder ge heimzinnige namen toegevoegd. Zo kon de componist-redacteur de onderwerpen vaü meer dan een standpunt belichten en zijn lezers boeien door de geheimzinnigheid, die het geheel omhulde. Het tijdschrift haa ten doel de weg voor jonge componisten t* effenen, het philisterdom, waaronder alles werd verstaan dat bekrompen, oppervlak kig en leeghoofdig was, te bestrijden. Daar om koos Schumann de Bijbelse Koning David, die de Philistijnen had verslagen, tot patroon van zijn bond. Men vindt de „Davidsbündler" ook terug in menige compositie uit de jaren tussen 1830 en 1840, in de Davidsbündlertanze, Carnaval, de Etudes Symphoniques en in de Sonate in fis, waarvan bij de eerste uit gave de titel „Pianoforte-Sonate, Clara zugeeignet von Florestan und Eusebius" luidde. Schumanns naam stond er niet bij. Toen de componist zich later ook aan de vocale kunstvormen ging wijden, werd het aandeel der woordkunst van haar functie op de achtergrond tot een harmonisch sa- menklinken met Schumanns muziek ver heven. WILLEM ANDRIESSEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 14