Muziek voor Krishnamurti
VRAAG
Vechtende wilde hengsten
in de vrije natuur
«Quaevis?" een wonderlijk
belangwekkend verhaal
WAAROM SARTRE'S „NEKRASSOV"
NET GEEN MEESTERWERK WERD
Vijftig eeuwen oude beschaving
in Pakistan ontdekt
Bordewijk als baanbreker Dierbare vrienden
Litteraire
Kanttekeningen
Teveel linkse „Tractaatjeswijsheid"
A musant gegeven
A nti-climax
:,Ja, streepjes zijn weer de mode".
AL KUNNEN DE TIEN VERHALEN, die Bordewijk onlangs bundelde onder de titel
van de eerste vertelling „Onderweg naar de Beacons" zeker niet stuk voor
stuk aanspraak maken op volwaardigheid, al is er onder het heterogeen bijeenge
voegde nog al wat, dat ten hoogste merkwaardig is uit het oogpunt van uitzonderlijk
heid en al neigt het amusante van de „droge humor" hier en daar tot het nauwelijks-
nog-grappige, iéts is er in het beste van deze verhalen, dat mij ongemeen belangwek
kend voorkomt. Meer dan eens, naar aanleiding al van zijn vroegste werk, is op grond
van een wederzijds-uiterlijke verwantschap Bordewijk met Poe vergeleken. Het heette
dan, dat beider vertelkunst uitmuntte in het „fantastische", het onwerkelijke, het
„romantisch-gehanteerde". Terecht heeft Bordewijk deze zogenaamde overeenkomst
van de hand gewezen.
Wanneer ik dan desondanks terugkom
op deze verwantschap, is het niet om de
schrijver van „Fantastische Vertellingen"
te confronteren met die van „The gold
bug" of „The manuscript found in an
bottle", maar om zeer bepaaldelijk één
prozastuk van Poe, zelden genoemd of ge-
voemd, in het geding te brengen: de merk
waardige conceptie van „de automatische
•schaakspeler", „Maelzel's Chess-player",
de beschrijving van een curieuze con
structie, weliswaar een mechanisme, maar
toch niet enkel een machine, al wil de
ontdekker Maelzel zich daar niet over uit
spreken. Men zou dit „mysterie van de
Automaton" verschillende malen moeten
lezen om de haast ontstellende sensatie te
ondergaan, dat ook het menselijk-gecon-
strueerde, het gemechaniseerde, zijn me-
taphysica heeft dat het meer dan de
som van zijn samenstellende delen is en
menselijker dan dood materiaal, zo goed
als de mens, volgens Pascals beroemde uit
spraak, evenzeer machine als geest is.
De moderne wetenschap, doordrongen
in de kern van het atoom, in een kosmisch
heelal van onvoorstelbare kleinheid en
allen die een notie hebben van de duize
lingwekkende draagwijdte van deze na
tuurwetenschappelijke kennis, die op het
toppunt van haar verstandelijk kunnen
stuit op het irrationele mysterie kan
deze gedachte niet vreemd zijn. Poe's „ge-^
heimzinnigheid" was geen fantasie, geen'
verzinsel, maar een visie: een voorzien,
een doorzien, een super-rationeel dóórdrin
gen tot een wereld In de zichtbaar-ver
trouwde werkelijkheid, waaraan men la
ter de nogal misleidende naam van „sur
realisme" heeft gegeven.
Ik denk aan de onthullende passage in
Rilke's „Malte Laurids Brigge", waar de
„traditionele" realiteit zich begint te ont
binden in een wemeling van zich verzelf
standigende beelden onder de kracht van
Brigge's imaginatieve blik; aan Von Hof-
mannsthals „Brief" van Lord Chandos,
waarin de schokkende zin voorkomt: „Het
splitste zich het een na het ander in de
len, en deze delen weer in delen en niets
liet zich meer in een begrip samenvatten";
aan Robert Musils novelle „Tonka": „als
men de wereld niet aanziet met de ogen
der wereld, maar haar al in zijn blik met
zich meedraagt, valt zij in zinlose losse
parten uiteen" en zou aan deze namen
een lange reeks andere kunnen toevoegen,
van Sartre, Hemingway, Broch, Kafka,
niet te volgen en wie er een opzettelijke
symboliek in zoekt, is op de verkeerde weg.
„Quaevis?" geschreven met een vraag
teken in welke naam men een samen
koppeling zou kunnen vermoeden van het
Latijnse quae vis? („Wat wilt ge"?), is
een huis en méér dan een huis: een mens,
een zonderling man, een innerlijke ge
steldheid, een levensvisie, die raakt aan
onze fundamentele begrippen van tijd en
ruimte, leven en dood, persoonlijkheid en
„ding-wereld", rede en zintuigelijkheid,
schuld en boete, primitiviteit en cultuur.
Niet omdat er in dit haast schrikwek
kende verhaal eveneens een „mechanische
mens", de automaat Trana, voorkomt, deed
„Quaevis?" me grijpen naar Poe's „Chess
player". Het was een strekking van een
eender „gevoel", van een duizelingwek
kendheid, die ik mij herinnerde en wilde
vergelijken met de indruk die dit onbe
paalbare in Bordewijks creatie wekte.
Mijn karakteristiek blijft vaag ik ben
er mij van bewust, en dat kan ook niet
anders. Deze in de letterlijke zin des
woords wonderlijke vertelling, die alleen
al het bezit van deze verhalenbundel dub
bel en dwars waard is, roept sensaties
wakker, welke de kern van ons menselijk
bestaan, van ons levensbewustzijn raken.
En daarmee heeft Bordewijk bevestigd
wat mij al herhaaldelijk, maar onbestem-
der in zijn beide bundels De Koren
harp, IJzeren agaven, De wingerdrank,
Mevrouw en meneer Richebois en diep
onder het oppervlak van het verhaal ook
in de roman De doopvont toescheen:
dat Bordewijk een baanbrekend schrijver
is- C. J. E. DINAUX
Verschenen bij N.V. Uitgeverij Nijgh
van Ditmar, 's-Gravenhage.
„Waterfilm'' voor Amsterdam
Max de Haas heeft van de gemeente
Amsterdam opdracht gekregen tot het ver
vaardigen van een film, die de voornaamste
aspecten van de hoofdstad met betrekking
tot haar positie van het water, in beeld zal
brengen. De film zal in 1956 gereed komen.
Proust, Ilse Aichinger, auteurs, die één
voor één de onstellende sensatie hebben
ondergaan van een infra-reële wereld, die
zich voor hun hyper-sensibele blik open
de. Dat is geen litteraire mode, geen na
volging, geen vorm van romanfictie, maar
de uitdrukking van een levensgevoel, een
existentie-gevoel, dat in de let wel
latere uitkomsten der wetenschap zijn
objectieve bevestiging vond.
Bordewijk is de enige in onze moderne
litteratuur, die mij soortgelijke gewaar
wordingen heeft doen ondergaan en ik zou
er, al is deze overtuiging met geen rede
lijke argumenten aannemelijk te maken,
heel wat onder durven verwedden, dat wat
nu in het beste van zijn verhalen voor cu
rieus of bizar wordt gehouden, over vijf
tig of honderd jaar zal gelden als een
eerste symptoom van een zich wijzigend
levensgevoel in onze vaderlandse letter
kunde. Of Bordewijk zich daarvan zelf
bewust is, doet niet ter zake. De grootste
schrijvers drukken meer uit dan zij be
doeld hebben te zeggen: er werxt en
ook in dat opzicht leidt Poe's automati
sche schaakspeler tot verrassende gevolg
trekkingen in elke schepping iets mee
van een onberekenbare factor als resul
tante van geheugen, herinnering, voelen,
denken, waarnemen en wat er verder voor
onnaspeurlijks gaande is bij het creatieve
proces.
Nooit tevoren heeft mij dat bij Borde
wijk zo sterk getroffen als bij het lezen van
zijn vertelling „Quaevis?", voorkomende in
deze bundel. Het verhaal is, allicht, niet
na te vertellen. Het is zelfs „verstandelijk"
DE DAG WALMT nog na over de droge
rivier, maar reeds het aanschouwen van
blauwe en gele sari's en de bloemen in het
haar van vrouwen, die de stoffige weg be
treden, verfrist de mens. Een bocht in de
weg, en een groot, wit huis, dat het einde
is van de wandeling; het doel van de en
kele tientallen inwoners van Urur en Ma
dras. Verwachting is chef du protocol. Op de
vloer liggen uitgespreide matten en voorts
enkele stoelen langs de kant.
Een laag podium verrijst langs de Wes
telijke muur. Krishnamurti zal vanavond
luisteren naar drie musici, vader en zoons;
twee violen en een tromspeler. Daarom zijn
al deze bezoekers gekomen naar het witte
huis. En zij zitten op de grond, als Krish
namurti zelf. Wanneer de gastheer is bin
nengetreden, opent de eerste violist het
spel met de meest verfijnde raga's. Een ge
heimzinnige hand heeft de toehoorders ge
schikt in lange, onordelijk op de vloer ver
spreide rijen, als een vreemd patroon. Zij
deinen, wiegen, o zo licht, met het hoofd
of de handen. Buiten is het duister. Binnen
is het licht, om te vergeten. Het oor wordt
oog voor innerlijke schouwing. Ja, in ge
dachten speelt men met gevaarlijke krach
ten, die zeker voor een oningewijde teveel
emotie zouden zijn, waren daar niet de
drie grote kunstenaars om het pad te effe
nen in hun magisch spel, toch met lichte
toets. De tromspeler dreunt zijn slagen
regen, onvermurwbaar. Hij streeft ons
voorbij, naar een andere wereld. De violen
volgen op de voet; zoet spel van Indiaas
klassieke kunst, eindeloos en verbluffend
gevarieerd door onze virtuozen. In hun
witte costuums, zeker van hun zaak, spe
len zij, arrogant en tegelijk deemoedig,
met een glimlach: de lach van de getrain
de kunstenaar. Men staart naar het Niets.
Handen en tenen van toehoorder en uit
voerder bewegen zacht op de maat van
vijf- en zeven achtsten.
DE GASTHEER schijnt onaangedaan;
slechts licht is zijn reactie: een wuiven
van de vingertoppen. Nu en dan verzit hij,
strekt de rug. Men bespiedt hem heimelijk.
Maar de mensenkenner is ondoorgronde
lijk.
Niet voor de tromspeler! Wacht maar,
als zijn tijd komt. Na vijf of zes schone
composities van uiteenlopende aard strekt
hij de rug en begint zijn solospel. Licht
raken de handen twee leren vellen van de
trom dwars op zijn schoot. Aarzelend,
schijnbaar onwennig, tikt hij een simpel
rhythme voort, alles vernielend wat op
Welk een ruimte gaapt er tussen de pieken
van zijn slagen; hoe traag vloeit zijn
rhythme voaort, alles vernielend wat op
zijn weg komt. Geen duimbreed geeft het
toe, geen gedachte, of hij vormt zich in
hetzelfde tempo. Dan, als in een langzaam
draaiende kaleidoscoop, zo begoochelt de
man ons met steeds nieuwe variaties, een
prentenboek van slagpatronen, wisselend
als de vormen van een stapel-wolk. En
Krishnamurti is gespannen; volgt elke ont
lading van de voorttikkende welgevqrmde
handen. Heel de dynamiek van een den
kersvolk ligt in dit tromspel. Het is traag,
maar eindeloos krachtig, als een brede,
brede rivier. Heilige spot drijft de man,
als hij al zijn kracht legt in een onwrik
baar tegenspel van twee klanken slechts,
tikkend als een klok. Men verwacht een
glimlach van begrip tussen speler en be
speelden. Maar o neen, voort raast het in
nieuwe variaties. Daór is de climax! Een
ruimte tekent z!ch af; de speler heeft de
vier horizonten bereikt èn het midden aan
geduid van zijn rhythmische wereld. Dan
ebt zijn actie weg naar het einde. Iedereen
is tevreden. Het spel van de violen geeft
een echo; .heel wat voltekender, veel ver
fijnder nu, dit begeleidend spel, technisch
gecompliceerder, naar het schijnt. Doch
wat de geëerde violen ook doen, onder
aards leidt de trom. En terecht. Is niet
rhythme tenslotte de bron van de muziek?
En melodie volmaakte tegenpool? Rhythme
is onzegbare kracht. Elk rhythme heeft zijn
geheime melodie, elke melodie is rhythme.
Maar hier wordt duidelijk wie de baas is.
Zoals een Javaanse overlevering zegt: de
trom is de rijksbestuurder, het strijkinstru
ment de koning. In het rijk van onze spe
lers is de vorst een verheven ziener, een
ornament van de hoogste orde, maar de
jonge tromspeler is de drijvende oer
kracht.
HET MAG WAAR ZIJN, dat India geen
werkelijke orkesten kent, en een land is
van solospelers, kleine ensembles ten hoog
ste. Het mag waar zijn, dat hier de zang
als het hoogste geldt in de muziek. Maar de
tromspeler, deze virtuoos van de miruthan-
gam, is een orkest op zichzelf. Verscheiden
zijn de klanken, die hij met beide handen
uit de tromvelle» haakt. Hoog, scherp en
tinkelend, of dof en donker-bevend. De
miruthangam geeft gelegenheid tot solo-
spel, zoals vrijwel geen trom ter wereld
dat kan bieden. Tromspelers staan in hoog
aanzien. De ware, de volleerde, zijn zeld
zaam en komen vaak voort uit families, die
eeuwen lang musici hebben geleverd. De
kunst van het nabootsen van tromspel met
de mond is hoog ontwikkeld. Ook daaruit
blijkt de neiging om het vocale te doen do
mineren. Maar de handen van de als dan
sers zo begaafde Indiërs wensen niet ach
tergesteld te worden, en bewijzen hun zelf
standig recht op de twee vellen van mi
ruthangam of tabla de Indische dub-
beltrom. Taal en dansrhythme, zegt de
legende, zijn ontsproten aan het spel op de
trom. Wat zijn wij dan, als wij de trom niet
meer verstaan?
De ZUIVERE LUCHT is inspiratie tot
heerlijke vioolmuziek, genezing brengende
voor de geest in zijn frisse samenspel met
de scherpe tromtikkelingen, als water in
een beek. Het maakt ons rijp voor de op
bloei van schone, nieuwe gedachten uit
een rijke bodem van beleving en nieuw be
wustzijn. Maar soms razen de felle slagen
van de miruthangam, als geknetter en ge
dreun van vuur en explosie, symboliserend
de eeuwige veranderlijkheid, de niet af
latende omvorming van al wat is. De trom
is kracht, ja verterende kracht, die niet
vernietigt, maar herschept, gelijk het leven
zelf in zijn hoogste vormen, zoals het vuur
de vogel Phoenix.
Zo werken de vier elementen tezamen,
voor het aangezicht van Krisnamurti. O
zeker, de vertoners van dit kosmisch dra
ma zijn geen Goden. Menselijk zijn hun
zwakheden, maar bezield hun muzikale
activiteit. Dit is niet slechts een concert
maar een onderling samenzijn van grote
verhevenheid.
Vergeef mij, de geurige avondlucht en de
serene kalmte van het Indiase land noden
mij tot absolute aandacht, nu het concert
ten einde neigt. Laat ons dus niet denken
aan dit of dat détail, want er waren geen
détails. Niet nabeschouwen, maar dankbaar
gestemd zijn, jegens gastheer, de musici en
het schone India!
MORGEN ZAL ook de dag gevuld zijn
van klanken en muziek. Dat zal beginnen
en eindigen met de gezangen en de bekkens
en bellen van de kleine tempel, waar ik
naast woon. Vinaspel en zangoefeningen
zullen zich mengen met het droge getik van
de dansleraar op zijn houten trom en het
min of meer geoefende getrappel van zijn
leerlingen. Uit de lagere school zullen kin
derlijke liederen klinken. Ik leef maar in
een dorp van dans en zang, waar huis
aan huis de musici van de kunstschool
Kalakshetra wonen. Mannen en vrouwen
in witte gewaden, passend bij hun stand,
die putten uit de bron van de unieke Zuid-
Indiase kunst, in een poging tot verdieping
van de jonge wereld.
BERNARD IJZERDRAAT
(Van onze correspondent in Parijs)
Er is heel veel te doen geweest over „Nekrassov", het laatste
werk van Jean-Paul Sartre, zowel v o or als n a de première in
het Theatre Antoine in Parijs. Ten eerste al door de persoon van
Sartre, die als philosoof, grondlegger van het veelbesproken
existentialisme, politiek denker en dramaturg zich met zijn enor
me productie een positie heeft veroverd, waardoor elke daad
en bijna ieder woord van hem bij voorbaat aanspraak op vrij
wel universele belangstelling mag maken. Maar zeker óók van
wege het onderwerp van zijn nieuwe stuk en de wijze, waarop
Sartre dat behandelt. Dat ondenverp betreft namelijk de hou
ding van de grote Franse pers tegenover het communisme
waarvan de schrijver, zo zou men het kunnen zeggen, een libe
raal aanhanger is en de intrigue moet zijn ontworpen naar het
levend model van enkele vooraanstaande Franse politici en
journalisten. Sartre zou de politieke satire, zoals die in Frankrijk
in de zeventiende eeuw beoefend werd derhalve nieuw leven in
gaan blazen, waardoor hij tevens de stof, de actualiteit, die tot
dusverre alleen door de chansonniers der cabarets aan de boule
vards bezongen werd, naar het officiële theater zou transplante
ren. Was dit alles al ruim voldoende om het Parijse theaterpu
bliek de adem te doen stokken, de spanning werd nog enige
graden verhoogd door de ondoordachte reacties van enkele
grote Parijse bladen, met de „Figaro" voorop, die zich als mik
punt voelden uitverkoren en bij voorbaat hun nervositeit open
baarden in kriebelige stukjes over de persoon van Sartre en de
strubbelingen, die hij met zijn regisseur, acteurs en directrice
tijdens de repetities vóór de grote dag zou hebben ondervon
den. Kortom, iedereen had liet gevoel dat Parijs een groot thea
ter-evenement te wachten stond, en dat men een niet minder
groot gevecht tussen Sartre en zijn politieke tegenstanders mocht
verbeiden: „II y aura du sport", zoals de Parijzenaars in zulke
omstandigheden met een verlekkerd knipoogje plegen te zeggen.
Die toneelgebeurtenis, en voor
al die verhoopte rel, zijn wel heel
erg meegevallen, of zo men wil:
tegengevallen. „Nekrassov" be
hoort ontegenzeggelijk tot de
zwakste stukken,die Sartre ooit
geschreven heeft, al blijft het dan
ook het werk van een brillante
persoonlijkheid, en al vonkt zijn
dialoog soms van geest. Tot aan
de pauze ziet men toneel vol
spanning en verrassingen en
aan de vele toespelingen op poli
tici en krantenmensen, soms bij
name genoemd, kan de Parijse
toeschouwer vaak volop plezier
beleven. Na de pauze zakt het
stuk echter als een zak zonder in
houd ineen en de laatste twee ta
bleaux zijn een man als Sartre
ronduit onwaardig. Er is door de
schrijver na de première nog wel
wat aan het stuk gedokterd er
werden personen en hele scènes
geschrapt maar de grondfou
ten in de opzet en de constructie
konden toen uiteraard niet meer
worden opgeheven. Slecht van op
bouw kan men „Nekrassov" in
derdaad wel noemen. Vervelend,
althans in de eerste helft, is het
echter zeker niet. Men amuseert
zich kostelijk en vrijwel voortdu
rend.
De Intrigue die inderdaad wel
enigszins door de werkelijkheid
werd geïnspireerd is al bijzon
der vermakelijk. Voor een tussen
tijdse verkiezing in het departe
ment Parijs heeft een minister
voor de campagne van een par
tijgenote een actie nodig om
haar communistische concurrent
te kunnen verslaan. Hij verzoekt
dan de directeur van het massa
blad „Soir Paris" voor wie
kennelijk de krantenkoning Pier
re Lazareff, die ondermeer
„France-Soir" bestuurt, model
heeft gestaan een nieuwe hetze
tegen de communisten te ontke
tenen. De journalist van de anti
communistische pagina, wiens bo
terham van die opdracht afhan
kelijk wordt gesteld, krijgt dan
tot taak, een sensationele stunt
te verzinnen. Hij slaagde hierin:
een internationale oplichter, die
bij hem thuis juist is binnenge
slopen, zal doorgaan als de Rus
sische minister „Nekrassov", die
verdwenen zou zijn en de vrij
heid moet hebben gekozen, aan
gezien hij de Dinsdag voordien
niet in de Moskouse opera was
gesignaleerd. Er volgen grandioze
onthullingen op de eerste pagina,
met foto's van de gevluchte mi
nister in alle houdingen en stan
den, over de hel, waarin de Rus
sen leven en de bloedbaden die
schuld voor te stellen, kwam zijn
stuk aan een dualisme in de toon
en aan een simplicisme in de op
zet te lijden, die fataal voor deze
satyre moesten worden. Het is
jammer van het onderwerp, dat
in Sartre's handen, in de tijd van
zijn politieke zelfstandigheid,
toen hij „les mains sales" durfde
te schrijven, aanleiding tot een
even meedogenloze repliek op
zijn aanval tegen de communisti
sche strijdmethoden had kunnen
worden, doch nu ten koste van
de rechtse „reactie". Doch de
politicus in Sartre had blijkbaar
de dramaturg niet toegestaan
van „Nekrassov" een meester
werk te maken.
oxooocx>ocooooooocc<xm5MOK>3ccoooocxx«ocooooc>oooxoooo300c>30oooooooaxx,C'jc
Gesteld dat eensklaps op klaarlichten dag
een god, alleen bij naam ons nog bekend
van eeuwen her, maar die geen mens ooit zag
dan in sculptuur of op een oude prent:
Apollo, die het licht des hemels droeg,
of Hermes, op gevleugelde sandaal,
hier neerstreek en gewoon de hoek omsloeg
in deze straat van nieuwbouw en metaal,
zou dan het eenzaam boompje dat zo pas
geplant werd tussen grint en spichtig gras
gaan bloeien in het aardse paradijs,
en werd dit huis een marmerwit paleis
met zalen van azuur en spiegelglas,
of bleef de wereld toch zoals ze was?
H. L. PRENEN
x<x»ooooooooc»3ocoocooooc«»ocx>ooooc>K»oooc»o^oocccoococooooc<»c<x>cojocxxxxxxooooooooooa
Parijs staan te wachten op de
grote dag, dat het communisme
ook daar koning zal kraaien. De
boef, slimmer dan de vos, weet
zijn spel met zo'n verve en over
tuigingskracht te spelen, dat hij
al gauw alle politici in zijn zak
kan stoppen en met chantage en
andere frissigheden weet hij dan
een soort terreurbewind te voe
ren, dat ook de politie er van
weerhoudt, hem zijn zware reke
ning te presenteren. Tegen het
slot loopt het echter mis. Een re
ceptie van de zegevierende rege-
ringscandidate, die in een Ro
meins drinkgelag ontaardt, wordt
door communisten in heilige
toorn verstoord en bij het volgen
de handgemeen met de politie
wordt eindelijk Nekrassov inge
rekend.
Grimmig verheft zich in de
Sind-woestijn de Mohenjo Daro of
„Berg des Doods", 250 km. ten
Noorden van de stad Karatsji.
Het gebied van de „Berg des
Doods" gold steeds als bar, woest
en vijandig, maar enige tijd gele
den deden oudheidkundigen in die
streek belangrijke ontdekkingen
Zij hadden zich tot taak gesteld,
hoge aarden wallen, waarop later
een Boeddhistische tempel verre
zen was, te onderzoeken. Al gra
vende stieten zij op de resten van
een citadel. Deze vondst had men
in het geheel niet verwacht. Des
kundigen onderzochten de resten
op hun ouderdom. Zij kwamen tot
de conclusie, dat die citadel ten
naaste bij 5000 jaar oud moest
zijn.
De citadel bleek omgeven te zijn
geweest door een betegelde muur
van niet minder dan 12 meter
hoogte en 12 meter breedte.
Op die muur had een grote,
door zuilen gedragen had ge
staan. In deze hal bevond zich een
zwembad van 100 vierkante me
ter oppervlakte. Aan de voet van
de citadel ontdekte men, naarma
te de opgravingen vorderden, een
stad. De bouwwijze was blokvor
mig, net als in de hedendaagse
Noord-Amerikaanse steden. Langs
brede straten hadden ruime wo
ningen gestaan.
Men bedenke hierbij, dat 5000
jaar geleden ook de welvarendste
Europeaan tevreden was met een
hut van leem. Van comfort was in
ons werelddeel in die grflze oud
heid nog geen sprake, doch in die
thans ontdekte Pakistaanse stad
waren de huizen voorzien van
badkamers en riolering.
Welke mensen, welk volk, welk
ras heeft die stad bij de „Berg des
Doods" gebouwd? Er zijn weinig
skelet-resten gevonden in de
streek, doch niettemin menen de
mannen der wetenschap met gro
te zekerheid te kunnen zeggen,
dat de bewoners van die oude Pa
kistaanse stad verwant waren
met de bevolking van het Babylo-
nië van weleer.
In de uitgegraven ruïnes vond
men prachtig gesneden zegels met
dierafbeeldingen. Voorts fragmen
ten van een beeldschrift, dat de
geleerden echter tot dusver niet
hebben ontcijferd. Zodra men hier
in geslaagd zal zjjn, zal het mo
gelijk blijken om nadere bijzonder
heden omtrent de oude bescha
ving in Pakistan te weten te ko
men. En wie zal zeggen, tot welke
verrassende vondsten de mannen
der wetenschap nog komen, vond
sten die misschien een geheel
nieuw licht zullen werpen óp onze
voorstellingen van de Oude We
reld?
Trots alle herrie en geschreeuw
in de laatste bedrijven, ontkomt
men toch niet aan de indruk, dat
„Nekrassov" met een verplette
rende anti-climax wordt besloten.
Door de machinatie van Nekras-
sov's dubbelspel in de aanvang
voor de ogen van het publiek te
monteren, had Sartre het element
van de verrassende ontmaske
ring bij voorbaat zelf uit handen
gegeven. Hij had dus een andere
ontknoping moeten bedenken,
waardoor het stuk met nieuwe
spanningen geladen kon worden.
Hij had bijvoorbeeld Nekrassov
kunnen laten overlopen naar een
linkse krant, om daarin de recht
se pers aan de kaak te stellen.
Maar daarmee zou hij te kennen
hebben gegeven, dat de corruptie
in de Franse krantenwereld niet
noodzakelijk altijd de grenzen
tussen links en rechts eerbiedigt.
Zo die veronderstelling al met de
waarheid mocht stroken, dan
rijmde ze toch niet met de over
tuiging van de schrijver, of al
thans met de politieke houding,
die hij de laatste jaren heeft aan
genomen. Sartre heeft kennelijk
zijn pijlen alléén naar rechts af
willen vuren om links buiten
schot te houden en aan dat
vooropgezette streven is hij als
dramaturg goeddeels ten slacht
offer gevallen. Erger nog: in zijn
verlangen, het eigen politieke
standje vooral niet te kwetsen,
heeft de schrijver zijn communis
tische personages soms woorden
in de mond gelegd, die verdacht
veel naar tractaatjeswijsheden
rieken. Sartre heeft dus in zekere
zin zijn doel voorbijgeschoten.
Door rechts met alle duivelse
verdorvenheden te beladen en
links als de maagdelijkste on-
NIET VER van Duimen, in
het Merfelder Broek: een natuur
reservaat zonder weerga in Euro
pa, want het is de enige plaats in
ons werelddeel, waar nog heden
ten dage een kudde paarden in
volmaakt wilde staat leeft. Er is
daar in het Merfelder Broek geen
kwestie van veeartsen of stallen,
van roskammen of optuigen. De
dieren ongeveer honderdvijfen
zeventig in getal worden er in
het wild geboren en sterven er
in het wild.
De geschiedenis dier kudde wil
de paarden is oud. Reeds in de
twaalfde eeuw achthonderd
jaar geleden dus was het Mer
felder Broek bekend om zijn wil
de paarden. Alle technische voor
uitgang, alle industrialisatie, alle
oorlogen ten spijt, handhaafde de
kudde zich. Het is moeilijk om
de paarden te observeren in hun
Westfaalse wildernis. Niet alleen,
omdat de dieren wild en mensen
schuw zijn, doch ook omdat hun
„wildernis" afgelegen en moeilijk
begaanbaar is. Bossen, heidevel
den en moerassen vormen die
wildernis. Paden zijn er niet of
nauwelijks.
Daar, in het „wilde Westen"
van Duitsland, eten, sterven, ren
nen, spelen en vechten de paar
den. Ja, vechten ook, want als in
de bronstijd het paardenhart snel
ler gaat kloppen, tonen zich de
hengsten vervaarlijke vechters
bazen. Dan slaan, bijten en stam
pen zij, dat het een lieve lust is.
Dan blijkt pas goed hoe moedig
en krachtig een hengst in vrije
staat is.
DE EERSTE KEER, dat er in
de geschreven bronnen sprake
was van die wilde paarden, is in
een oorkonde uit de twaalfde
eeuw. In dat document eiste een
Westfaalse ridder, tevens Heer
van Merfeld, het eigendomsrecht
op van alle in het wild levende
paarden. Er waren uiteraard lang
vóór deze ridder zijn rechten deed
gelden, in de streek van Duimen
wilde paarden. In de eerste helft
der vorige eeuw werden de markt
gronden in Westfalen tot dan
toe gemeenschappelijk bezit der
vrije of eigenerfde boeren
verdeeld. De boer, die het woon
gebied der wilde paarden kreeg
toegewezen, bepaalde dat het
paardenreservaat een paarden-
reservaat moest blijven, tot in de
lengte van dagen. Aan deze West
faalse boer is het dus te danken,
dat Europa zijn kudde wilde paar
den behield.
Opmerkelijke fokresultaten zijn
daar in die Merfelder wildernis
ontstaan. Mensen, die de paarden
vaak hebben bespied zeggen, dat
er dieren bij zijn, die lijken op
steppepaarden, waarop Attilla's
woeste Mongoolse horden Europa
binnenstormden. Ook zouden er
paarden zijn, die veel gelijkenis
met het „oerpaard" van Pryze-
walski vertoonden. Misschien zou
den die oude, primitieve vormen
talrijker zijn, als de mens zich
helemaal niet bemoeide met de
Merfelder kudde. Hij moet dit
echter wel doen, omdat op het de
dieren ter beschikking staande
gebied van tweehonderdvijftig
hectaren niet meer dan tweehon
derd paarden kunnen leven.
Om te sterke groei der kudde
en te sterke inteelt te voorkomen,
worden telken jare de eenjarige
hengsten gevangen. Zo nu en dan
worden jonge hengsten uit Arabië,
Spanje Ierland of Engeland aan
gevoerd om voor fris bloed te
zorgen. Dit ingrijpen van de mens
is noodzakelijk, omdat de wilde
paarden nabij onze Oostgrens niet
beschikken over onmetelijke step
pen, doch slechts over een be
trekkelijk kleine wildernis.
Niettemin is een bezoek aan
het Merfelder Broek alleszins de
moeite waard, maar natuurlijk
alleen dan, als u niet bang ber
voor wilde paarden.