Muziek voor Krishnamurti VRAAG Vechtende wilde hengsten in de vrije natuur «Quaevis?" een wonderlijk belangwekkend verhaal WAAROM SARTRE'S „NEKRASSOV" NET GEEN MEESTERWERK WERD Vijftig eeuwen oude beschaving in Pakistan ontdekt Bordewijk als baanbreker Dierbare vrienden Litteraire Kanttekeningen Teveel linkse „Tractaatjeswijsheid" A musant gegeven A nti-climax :,Ja, streepjes zijn weer de mode". AL KUNNEN DE TIEN VERHALEN, die Bordewijk onlangs bundelde onder de titel van de eerste vertelling „Onderweg naar de Beacons" zeker niet stuk voor stuk aanspraak maken op volwaardigheid, al is er onder het heterogeen bijeenge voegde nog al wat, dat ten hoogste merkwaardig is uit het oogpunt van uitzonderlijk heid en al neigt het amusante van de „droge humor" hier en daar tot het nauwelijks- nog-grappige, iéts is er in het beste van deze verhalen, dat mij ongemeen belangwek kend voorkomt. Meer dan eens, naar aanleiding al van zijn vroegste werk, is op grond van een wederzijds-uiterlijke verwantschap Bordewijk met Poe vergeleken. Het heette dan, dat beider vertelkunst uitmuntte in het „fantastische", het onwerkelijke, het „romantisch-gehanteerde". Terecht heeft Bordewijk deze zogenaamde overeenkomst van de hand gewezen. Wanneer ik dan desondanks terugkom op deze verwantschap, is het niet om de schrijver van „Fantastische Vertellingen" te confronteren met die van „The gold bug" of „The manuscript found in an bottle", maar om zeer bepaaldelijk één prozastuk van Poe, zelden genoemd of ge- voemd, in het geding te brengen: de merk waardige conceptie van „de automatische •schaakspeler", „Maelzel's Chess-player", de beschrijving van een curieuze con structie, weliswaar een mechanisme, maar toch niet enkel een machine, al wil de ontdekker Maelzel zich daar niet over uit spreken. Men zou dit „mysterie van de Automaton" verschillende malen moeten lezen om de haast ontstellende sensatie te ondergaan, dat ook het menselijk-gecon- strueerde, het gemechaniseerde, zijn me- taphysica heeft dat het meer dan de som van zijn samenstellende delen is en menselijker dan dood materiaal, zo goed als de mens, volgens Pascals beroemde uit spraak, evenzeer machine als geest is. De moderne wetenschap, doordrongen in de kern van het atoom, in een kosmisch heelal van onvoorstelbare kleinheid en allen die een notie hebben van de duize lingwekkende draagwijdte van deze na tuurwetenschappelijke kennis, die op het toppunt van haar verstandelijk kunnen stuit op het irrationele mysterie kan deze gedachte niet vreemd zijn. Poe's „ge-^ heimzinnigheid" was geen fantasie, geen' verzinsel, maar een visie: een voorzien, een doorzien, een super-rationeel dóórdrin gen tot een wereld In de zichtbaar-ver trouwde werkelijkheid, waaraan men la ter de nogal misleidende naam van „sur realisme" heeft gegeven. Ik denk aan de onthullende passage in Rilke's „Malte Laurids Brigge", waar de „traditionele" realiteit zich begint te ont binden in een wemeling van zich verzelf standigende beelden onder de kracht van Brigge's imaginatieve blik; aan Von Hof- mannsthals „Brief" van Lord Chandos, waarin de schokkende zin voorkomt: „Het splitste zich het een na het ander in de len, en deze delen weer in delen en niets liet zich meer in een begrip samenvatten"; aan Robert Musils novelle „Tonka": „als men de wereld niet aanziet met de ogen der wereld, maar haar al in zijn blik met zich meedraagt, valt zij in zinlose losse parten uiteen" en zou aan deze namen een lange reeks andere kunnen toevoegen, van Sartre, Hemingway, Broch, Kafka, niet te volgen en wie er een opzettelijke symboliek in zoekt, is op de verkeerde weg. „Quaevis?" geschreven met een vraag teken in welke naam men een samen koppeling zou kunnen vermoeden van het Latijnse quae vis? („Wat wilt ge"?), is een huis en méér dan een huis: een mens, een zonderling man, een innerlijke ge steldheid, een levensvisie, die raakt aan onze fundamentele begrippen van tijd en ruimte, leven en dood, persoonlijkheid en „ding-wereld", rede en zintuigelijkheid, schuld en boete, primitiviteit en cultuur. Niet omdat er in dit haast schrikwek kende verhaal eveneens een „mechanische mens", de automaat Trana, voorkomt, deed „Quaevis?" me grijpen naar Poe's „Chess player". Het was een strekking van een eender „gevoel", van een duizelingwek kendheid, die ik mij herinnerde en wilde vergelijken met de indruk die dit onbe paalbare in Bordewijks creatie wekte. Mijn karakteristiek blijft vaag ik ben er mij van bewust, en dat kan ook niet anders. Deze in de letterlijke zin des woords wonderlijke vertelling, die alleen al het bezit van deze verhalenbundel dub bel en dwars waard is, roept sensaties wakker, welke de kern van ons menselijk bestaan, van ons levensbewustzijn raken. En daarmee heeft Bordewijk bevestigd wat mij al herhaaldelijk, maar onbestem- der in zijn beide bundels De Koren harp, IJzeren agaven, De wingerdrank, Mevrouw en meneer Richebois en diep onder het oppervlak van het verhaal ook in de roman De doopvont toescheen: dat Bordewijk een baanbrekend schrijver is- C. J. E. DINAUX Verschenen bij N.V. Uitgeverij Nijgh van Ditmar, 's-Gravenhage. „Waterfilm'' voor Amsterdam Max de Haas heeft van de gemeente Amsterdam opdracht gekregen tot het ver vaardigen van een film, die de voornaamste aspecten van de hoofdstad met betrekking tot haar positie van het water, in beeld zal brengen. De film zal in 1956 gereed komen. Proust, Ilse Aichinger, auteurs, die één voor één de onstellende sensatie hebben ondergaan van een infra-reële wereld, die zich voor hun hyper-sensibele blik open de. Dat is geen litteraire mode, geen na volging, geen vorm van romanfictie, maar de uitdrukking van een levensgevoel, een existentie-gevoel, dat in de let wel latere uitkomsten der wetenschap zijn objectieve bevestiging vond. Bordewijk is de enige in onze moderne litteratuur, die mij soortgelijke gewaar wordingen heeft doen ondergaan en ik zou er, al is deze overtuiging met geen rede lijke argumenten aannemelijk te maken, heel wat onder durven verwedden, dat wat nu in het beste van zijn verhalen voor cu rieus of bizar wordt gehouden, over vijf tig of honderd jaar zal gelden als een eerste symptoom van een zich wijzigend levensgevoel in onze vaderlandse letter kunde. Of Bordewijk zich daarvan zelf bewust is, doet niet ter zake. De grootste schrijvers drukken meer uit dan zij be doeld hebben te zeggen: er werxt en ook in dat opzicht leidt Poe's automati sche schaakspeler tot verrassende gevolg trekkingen in elke schepping iets mee van een onberekenbare factor als resul tante van geheugen, herinnering, voelen, denken, waarnemen en wat er verder voor onnaspeurlijks gaande is bij het creatieve proces. Nooit tevoren heeft mij dat bij Borde wijk zo sterk getroffen als bij het lezen van zijn vertelling „Quaevis?", voorkomende in deze bundel. Het verhaal is, allicht, niet na te vertellen. Het is zelfs „verstandelijk" DE DAG WALMT nog na over de droge rivier, maar reeds het aanschouwen van blauwe en gele sari's en de bloemen in het haar van vrouwen, die de stoffige weg be treden, verfrist de mens. Een bocht in de weg, en een groot, wit huis, dat het einde is van de wandeling; het doel van de en kele tientallen inwoners van Urur en Ma dras. Verwachting is chef du protocol. Op de vloer liggen uitgespreide matten en voorts enkele stoelen langs de kant. Een laag podium verrijst langs de Wes telijke muur. Krishnamurti zal vanavond luisteren naar drie musici, vader en zoons; twee violen en een tromspeler. Daarom zijn al deze bezoekers gekomen naar het witte huis. En zij zitten op de grond, als Krish namurti zelf. Wanneer de gastheer is bin nengetreden, opent de eerste violist het spel met de meest verfijnde raga's. Een ge heimzinnige hand heeft de toehoorders ge schikt in lange, onordelijk op de vloer ver spreide rijen, als een vreemd patroon. Zij deinen, wiegen, o zo licht, met het hoofd of de handen. Buiten is het duister. Binnen is het licht, om te vergeten. Het oor wordt oog voor innerlijke schouwing. Ja, in ge dachten speelt men met gevaarlijke krach ten, die zeker voor een oningewijde teveel emotie zouden zijn, waren daar niet de drie grote kunstenaars om het pad te effe nen in hun magisch spel, toch met lichte toets. De tromspeler dreunt zijn slagen regen, onvermurwbaar. Hij streeft ons voorbij, naar een andere wereld. De violen volgen op de voet; zoet spel van Indiaas klassieke kunst, eindeloos en verbluffend gevarieerd door onze virtuozen. In hun witte costuums, zeker van hun zaak, spe len zij, arrogant en tegelijk deemoedig, met een glimlach: de lach van de getrain de kunstenaar. Men staart naar het Niets. Handen en tenen van toehoorder en uit voerder bewegen zacht op de maat van vijf- en zeven achtsten. DE GASTHEER schijnt onaangedaan; slechts licht is zijn reactie: een wuiven van de vingertoppen. Nu en dan verzit hij, strekt de rug. Men bespiedt hem heimelijk. Maar de mensenkenner is ondoorgronde lijk. Niet voor de tromspeler! Wacht maar, als zijn tijd komt. Na vijf of zes schone composities van uiteenlopende aard strekt hij de rug en begint zijn solospel. Licht raken de handen twee leren vellen van de trom dwars op zijn schoot. Aarzelend, schijnbaar onwennig, tikt hij een simpel rhythme voort, alles vernielend wat op Welk een ruimte gaapt er tussen de pieken van zijn slagen; hoe traag vloeit zijn rhythme voaort, alles vernielend wat op zijn weg komt. Geen duimbreed geeft het toe, geen gedachte, of hij vormt zich in hetzelfde tempo. Dan, als in een langzaam draaiende kaleidoscoop, zo begoochelt de man ons met steeds nieuwe variaties, een prentenboek van slagpatronen, wisselend als de vormen van een stapel-wolk. En Krishnamurti is gespannen; volgt elke ont lading van de voorttikkende welgevqrmde handen. Heel de dynamiek van een den kersvolk ligt in dit tromspel. Het is traag, maar eindeloos krachtig, als een brede, brede rivier. Heilige spot drijft de man, als hij al zijn kracht legt in een onwrik baar tegenspel van twee klanken slechts, tikkend als een klok. Men verwacht een glimlach van begrip tussen speler en be speelden. Maar o neen, voort raast het in nieuwe variaties. Daór is de climax! Een ruimte tekent z!ch af; de speler heeft de vier horizonten bereikt èn het midden aan geduid van zijn rhythmische wereld. Dan ebt zijn actie weg naar het einde. Iedereen is tevreden. Het spel van de violen geeft een echo; .heel wat voltekender, veel ver fijnder nu, dit begeleidend spel, technisch gecompliceerder, naar het schijnt. Doch wat de geëerde violen ook doen, onder aards leidt de trom. En terecht. Is niet rhythme tenslotte de bron van de muziek? En melodie volmaakte tegenpool? Rhythme is onzegbare kracht. Elk rhythme heeft zijn geheime melodie, elke melodie is rhythme. Maar hier wordt duidelijk wie de baas is. Zoals een Javaanse overlevering zegt: de trom is de rijksbestuurder, het strijkinstru ment de koning. In het rijk van onze spe lers is de vorst een verheven ziener, een ornament van de hoogste orde, maar de jonge tromspeler is de drijvende oer kracht. HET MAG WAAR ZIJN, dat India geen werkelijke orkesten kent, en een land is van solospelers, kleine ensembles ten hoog ste. Het mag waar zijn, dat hier de zang als het hoogste geldt in de muziek. Maar de tromspeler, deze virtuoos van de miruthan- gam, is een orkest op zichzelf. Verscheiden zijn de klanken, die hij met beide handen uit de tromvelle» haakt. Hoog, scherp en tinkelend, of dof en donker-bevend. De miruthangam geeft gelegenheid tot solo- spel, zoals vrijwel geen trom ter wereld dat kan bieden. Tromspelers staan in hoog aanzien. De ware, de volleerde, zijn zeld zaam en komen vaak voort uit families, die eeuwen lang musici hebben geleverd. De kunst van het nabootsen van tromspel met de mond is hoog ontwikkeld. Ook daaruit blijkt de neiging om het vocale te doen do mineren. Maar de handen van de als dan sers zo begaafde Indiërs wensen niet ach tergesteld te worden, en bewijzen hun zelf standig recht op de twee vellen van mi ruthangam of tabla de Indische dub- beltrom. Taal en dansrhythme, zegt de legende, zijn ontsproten aan het spel op de trom. Wat zijn wij dan, als wij de trom niet meer verstaan? De ZUIVERE LUCHT is inspiratie tot heerlijke vioolmuziek, genezing brengende voor de geest in zijn frisse samenspel met de scherpe tromtikkelingen, als water in een beek. Het maakt ons rijp voor de op bloei van schone, nieuwe gedachten uit een rijke bodem van beleving en nieuw be wustzijn. Maar soms razen de felle slagen van de miruthangam, als geknetter en ge dreun van vuur en explosie, symboliserend de eeuwige veranderlijkheid, de niet af latende omvorming van al wat is. De trom is kracht, ja verterende kracht, die niet vernietigt, maar herschept, gelijk het leven zelf in zijn hoogste vormen, zoals het vuur de vogel Phoenix. Zo werken de vier elementen tezamen, voor het aangezicht van Krisnamurti. O zeker, de vertoners van dit kosmisch dra ma zijn geen Goden. Menselijk zijn hun zwakheden, maar bezield hun muzikale activiteit. Dit is niet slechts een concert maar een onderling samenzijn van grote verhevenheid. Vergeef mij, de geurige avondlucht en de serene kalmte van het Indiase land noden mij tot absolute aandacht, nu het concert ten einde neigt. Laat ons dus niet denken aan dit of dat détail, want er waren geen détails. Niet nabeschouwen, maar dankbaar gestemd zijn, jegens gastheer, de musici en het schone India! MORGEN ZAL ook de dag gevuld zijn van klanken en muziek. Dat zal beginnen en eindigen met de gezangen en de bekkens en bellen van de kleine tempel, waar ik naast woon. Vinaspel en zangoefeningen zullen zich mengen met het droge getik van de dansleraar op zijn houten trom en het min of meer geoefende getrappel van zijn leerlingen. Uit de lagere school zullen kin derlijke liederen klinken. Ik leef maar in een dorp van dans en zang, waar huis aan huis de musici van de kunstschool Kalakshetra wonen. Mannen en vrouwen in witte gewaden, passend bij hun stand, die putten uit de bron van de unieke Zuid- Indiase kunst, in een poging tot verdieping van de jonge wereld. BERNARD IJZERDRAAT (Van onze correspondent in Parijs) Er is heel veel te doen geweest over „Nekrassov", het laatste werk van Jean-Paul Sartre, zowel v o or als n a de première in het Theatre Antoine in Parijs. Ten eerste al door de persoon van Sartre, die als philosoof, grondlegger van het veelbesproken existentialisme, politiek denker en dramaturg zich met zijn enor me productie een positie heeft veroverd, waardoor elke daad en bijna ieder woord van hem bij voorbaat aanspraak op vrij wel universele belangstelling mag maken. Maar zeker óók van wege het onderwerp van zijn nieuwe stuk en de wijze, waarop Sartre dat behandelt. Dat ondenverp betreft namelijk de hou ding van de grote Franse pers tegenover het communisme waarvan de schrijver, zo zou men het kunnen zeggen, een libe raal aanhanger is en de intrigue moet zijn ontworpen naar het levend model van enkele vooraanstaande Franse politici en journalisten. Sartre zou de politieke satire, zoals die in Frankrijk in de zeventiende eeuw beoefend werd derhalve nieuw leven in gaan blazen, waardoor hij tevens de stof, de actualiteit, die tot dusverre alleen door de chansonniers der cabarets aan de boule vards bezongen werd, naar het officiële theater zou transplante ren. Was dit alles al ruim voldoende om het Parijse theaterpu bliek de adem te doen stokken, de spanning werd nog enige graden verhoogd door de ondoordachte reacties van enkele grote Parijse bladen, met de „Figaro" voorop, die zich als mik punt voelden uitverkoren en bij voorbaat hun nervositeit open baarden in kriebelige stukjes over de persoon van Sartre en de strubbelingen, die hij met zijn regisseur, acteurs en directrice tijdens de repetities vóór de grote dag zou hebben ondervon den. Kortom, iedereen had liet gevoel dat Parijs een groot thea ter-evenement te wachten stond, en dat men een niet minder groot gevecht tussen Sartre en zijn politieke tegenstanders mocht verbeiden: „II y aura du sport", zoals de Parijzenaars in zulke omstandigheden met een verlekkerd knipoogje plegen te zeggen. Die toneelgebeurtenis, en voor al die verhoopte rel, zijn wel heel erg meegevallen, of zo men wil: tegengevallen. „Nekrassov" be hoort ontegenzeggelijk tot de zwakste stukken,die Sartre ooit geschreven heeft, al blijft het dan ook het werk van een brillante persoonlijkheid, en al vonkt zijn dialoog soms van geest. Tot aan de pauze ziet men toneel vol spanning en verrassingen en aan de vele toespelingen op poli tici en krantenmensen, soms bij name genoemd, kan de Parijse toeschouwer vaak volop plezier beleven. Na de pauze zakt het stuk echter als een zak zonder in houd ineen en de laatste twee ta bleaux zijn een man als Sartre ronduit onwaardig. Er is door de schrijver na de première nog wel wat aan het stuk gedokterd er werden personen en hele scènes geschrapt maar de grondfou ten in de opzet en de constructie konden toen uiteraard niet meer worden opgeheven. Slecht van op bouw kan men „Nekrassov" in derdaad wel noemen. Vervelend, althans in de eerste helft, is het echter zeker niet. Men amuseert zich kostelijk en vrijwel voortdu rend. De Intrigue die inderdaad wel enigszins door de werkelijkheid werd geïnspireerd is al bijzon der vermakelijk. Voor een tussen tijdse verkiezing in het departe ment Parijs heeft een minister voor de campagne van een par tijgenote een actie nodig om haar communistische concurrent te kunnen verslaan. Hij verzoekt dan de directeur van het massa blad „Soir Paris" voor wie kennelijk de krantenkoning Pier re Lazareff, die ondermeer „France-Soir" bestuurt, model heeft gestaan een nieuwe hetze tegen de communisten te ontke tenen. De journalist van de anti communistische pagina, wiens bo terham van die opdracht afhan kelijk wordt gesteld, krijgt dan tot taak, een sensationele stunt te verzinnen. Hij slaagde hierin: een internationale oplichter, die bij hem thuis juist is binnenge slopen, zal doorgaan als de Rus sische minister „Nekrassov", die verdwenen zou zijn en de vrij heid moet hebben gekozen, aan gezien hij de Dinsdag voordien niet in de Moskouse opera was gesignaleerd. Er volgen grandioze onthullingen op de eerste pagina, met foto's van de gevluchte mi nister in alle houdingen en stan den, over de hel, waarin de Rus sen leven en de bloedbaden die schuld voor te stellen, kwam zijn stuk aan een dualisme in de toon en aan een simplicisme in de op zet te lijden, die fataal voor deze satyre moesten worden. Het is jammer van het onderwerp, dat in Sartre's handen, in de tijd van zijn politieke zelfstandigheid, toen hij „les mains sales" durfde te schrijven, aanleiding tot een even meedogenloze repliek op zijn aanval tegen de communisti sche strijdmethoden had kunnen worden, doch nu ten koste van de rechtse „reactie". Doch de politicus in Sartre had blijkbaar de dramaturg niet toegestaan van „Nekrassov" een meester werk te maken. oxooocx>ocooooooocc<xm5MOK>3ccoooocxx«ocooooc>oooxoooo300c>30oooooooaxx,C'jc Gesteld dat eensklaps op klaarlichten dag een god, alleen bij naam ons nog bekend van eeuwen her, maar die geen mens ooit zag dan in sculptuur of op een oude prent: Apollo, die het licht des hemels droeg, of Hermes, op gevleugelde sandaal, hier neerstreek en gewoon de hoek omsloeg in deze straat van nieuwbouw en metaal, zou dan het eenzaam boompje dat zo pas geplant werd tussen grint en spichtig gras gaan bloeien in het aardse paradijs, en werd dit huis een marmerwit paleis met zalen van azuur en spiegelglas, of bleef de wereld toch zoals ze was? H. L. PRENEN x<x»ooooooooc»3ocoocooooc«»ocx>ooooc>K»oooc»o^oocccoococooooc<»c<x>cojocxxxxxxooooooooooa Parijs staan te wachten op de grote dag, dat het communisme ook daar koning zal kraaien. De boef, slimmer dan de vos, weet zijn spel met zo'n verve en over tuigingskracht te spelen, dat hij al gauw alle politici in zijn zak kan stoppen en met chantage en andere frissigheden weet hij dan een soort terreurbewind te voe ren, dat ook de politie er van weerhoudt, hem zijn zware reke ning te presenteren. Tegen het slot loopt het echter mis. Een re ceptie van de zegevierende rege- ringscandidate, die in een Ro meins drinkgelag ontaardt, wordt door communisten in heilige toorn verstoord en bij het volgen de handgemeen met de politie wordt eindelijk Nekrassov inge rekend. Grimmig verheft zich in de Sind-woestijn de Mohenjo Daro of „Berg des Doods", 250 km. ten Noorden van de stad Karatsji. Het gebied van de „Berg des Doods" gold steeds als bar, woest en vijandig, maar enige tijd gele den deden oudheidkundigen in die streek belangrijke ontdekkingen Zij hadden zich tot taak gesteld, hoge aarden wallen, waarop later een Boeddhistische tempel verre zen was, te onderzoeken. Al gra vende stieten zij op de resten van een citadel. Deze vondst had men in het geheel niet verwacht. Des kundigen onderzochten de resten op hun ouderdom. Zij kwamen tot de conclusie, dat die citadel ten naaste bij 5000 jaar oud moest zijn. De citadel bleek omgeven te zijn geweest door een betegelde muur van niet minder dan 12 meter hoogte en 12 meter breedte. Op die muur had een grote, door zuilen gedragen had ge staan. In deze hal bevond zich een zwembad van 100 vierkante me ter oppervlakte. Aan de voet van de citadel ontdekte men, naarma te de opgravingen vorderden, een stad. De bouwwijze was blokvor mig, net als in de hedendaagse Noord-Amerikaanse steden. Langs brede straten hadden ruime wo ningen gestaan. Men bedenke hierbij, dat 5000 jaar geleden ook de welvarendste Europeaan tevreden was met een hut van leem. Van comfort was in ons werelddeel in die grflze oud heid nog geen sprake, doch in die thans ontdekte Pakistaanse stad waren de huizen voorzien van badkamers en riolering. Welke mensen, welk volk, welk ras heeft die stad bij de „Berg des Doods" gebouwd? Er zijn weinig skelet-resten gevonden in de streek, doch niettemin menen de mannen der wetenschap met gro te zekerheid te kunnen zeggen, dat de bewoners van die oude Pa kistaanse stad verwant waren met de bevolking van het Babylo- nië van weleer. In de uitgegraven ruïnes vond men prachtig gesneden zegels met dierafbeeldingen. Voorts fragmen ten van een beeldschrift, dat de geleerden echter tot dusver niet hebben ontcijferd. Zodra men hier in geslaagd zal zjjn, zal het mo gelijk blijken om nadere bijzonder heden omtrent de oude bescha ving in Pakistan te weten te ko men. En wie zal zeggen, tot welke verrassende vondsten de mannen der wetenschap nog komen, vond sten die misschien een geheel nieuw licht zullen werpen óp onze voorstellingen van de Oude We reld? Trots alle herrie en geschreeuw in de laatste bedrijven, ontkomt men toch niet aan de indruk, dat „Nekrassov" met een verplette rende anti-climax wordt besloten. Door de machinatie van Nekras- sov's dubbelspel in de aanvang voor de ogen van het publiek te monteren, had Sartre het element van de verrassende ontmaske ring bij voorbaat zelf uit handen gegeven. Hij had dus een andere ontknoping moeten bedenken, waardoor het stuk met nieuwe spanningen geladen kon worden. Hij had bijvoorbeeld Nekrassov kunnen laten overlopen naar een linkse krant, om daarin de recht se pers aan de kaak te stellen. Maar daarmee zou hij te kennen hebben gegeven, dat de corruptie in de Franse krantenwereld niet noodzakelijk altijd de grenzen tussen links en rechts eerbiedigt. Zo die veronderstelling al met de waarheid mocht stroken, dan rijmde ze toch niet met de over tuiging van de schrijver, of al thans met de politieke houding, die hij de laatste jaren heeft aan genomen. Sartre heeft kennelijk zijn pijlen alléén naar rechts af willen vuren om links buiten schot te houden en aan dat vooropgezette streven is hij als dramaturg goeddeels ten slacht offer gevallen. Erger nog: in zijn verlangen, het eigen politieke standje vooral niet te kwetsen, heeft de schrijver zijn communis tische personages soms woorden in de mond gelegd, die verdacht veel naar tractaatjeswijsheden rieken. Sartre heeft dus in zekere zin zijn doel voorbijgeschoten. Door rechts met alle duivelse verdorvenheden te beladen en links als de maagdelijkste on- NIET VER van Duimen, in het Merfelder Broek: een natuur reservaat zonder weerga in Euro pa, want het is de enige plaats in ons werelddeel, waar nog heden ten dage een kudde paarden in volmaakt wilde staat leeft. Er is daar in het Merfelder Broek geen kwestie van veeartsen of stallen, van roskammen of optuigen. De dieren ongeveer honderdvijfen zeventig in getal worden er in het wild geboren en sterven er in het wild. De geschiedenis dier kudde wil de paarden is oud. Reeds in de twaalfde eeuw achthonderd jaar geleden dus was het Mer felder Broek bekend om zijn wil de paarden. Alle technische voor uitgang, alle industrialisatie, alle oorlogen ten spijt, handhaafde de kudde zich. Het is moeilijk om de paarden te observeren in hun Westfaalse wildernis. Niet alleen, omdat de dieren wild en mensen schuw zijn, doch ook omdat hun „wildernis" afgelegen en moeilijk begaanbaar is. Bossen, heidevel den en moerassen vormen die wildernis. Paden zijn er niet of nauwelijks. Daar, in het „wilde Westen" van Duitsland, eten, sterven, ren nen, spelen en vechten de paar den. Ja, vechten ook, want als in de bronstijd het paardenhart snel ler gaat kloppen, tonen zich de hengsten vervaarlijke vechters bazen. Dan slaan, bijten en stam pen zij, dat het een lieve lust is. Dan blijkt pas goed hoe moedig en krachtig een hengst in vrije staat is. DE EERSTE KEER, dat er in de geschreven bronnen sprake was van die wilde paarden, is in een oorkonde uit de twaalfde eeuw. In dat document eiste een Westfaalse ridder, tevens Heer van Merfeld, het eigendomsrecht op van alle in het wild levende paarden. Er waren uiteraard lang vóór deze ridder zijn rechten deed gelden, in de streek van Duimen wilde paarden. In de eerste helft der vorige eeuw werden de markt gronden in Westfalen tot dan toe gemeenschappelijk bezit der vrije of eigenerfde boeren verdeeld. De boer, die het woon gebied der wilde paarden kreeg toegewezen, bepaalde dat het paardenreservaat een paarden- reservaat moest blijven, tot in de lengte van dagen. Aan deze West faalse boer is het dus te danken, dat Europa zijn kudde wilde paar den behield. Opmerkelijke fokresultaten zijn daar in die Merfelder wildernis ontstaan. Mensen, die de paarden vaak hebben bespied zeggen, dat er dieren bij zijn, die lijken op steppepaarden, waarop Attilla's woeste Mongoolse horden Europa binnenstormden. Ook zouden er paarden zijn, die veel gelijkenis met het „oerpaard" van Pryze- walski vertoonden. Misschien zou den die oude, primitieve vormen talrijker zijn, als de mens zich helemaal niet bemoeide met de Merfelder kudde. Hij moet dit echter wel doen, omdat op het de dieren ter beschikking staande gebied van tweehonderdvijftig hectaren niet meer dan tweehon derd paarden kunnen leven. Om te sterke groei der kudde en te sterke inteelt te voorkomen, worden telken jare de eenjarige hengsten gevangen. Zo nu en dan worden jonge hengsten uit Arabië, Spanje Ierland of Engeland aan gevoerd om voor fris bloed te zorgen. Dit ingrijpen van de mens is noodzakelijk, omdat de wilde paarden nabij onze Oostgrens niet beschikken over onmetelijke step pen, doch slechts over een be trekkelijk kleine wildernis. Niettemin is een bezoek aan het Merfelder Broek alleszins de moeite waard, maar natuurlijk alleen dan, als u niet bang ber voor wilde paarden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 15