JiiyaAo in em nieuw- pate gebtatheri Uitgaan in 1900 GLYNDEBOURNE „Litteraire voddenmarkt" DANK ZIJ DE DIRIGENT HANS ROSBAUD KWAM OP HET FESTIVAL IN AIX OOK DE MODERNE MUZIEK AAN BOD De „Festspiele" zijn begonnen La belle époque Muziek em toneel in Salzburg DE TIJD IS misschien niet ver meer, dat het zwaartepunt van het concertleven en de operapractijk niet langer in de winter maanden valt, doch overslaat op de voor jaarsfeesten en zomerfestivals, die ieder jaar nog toenemen in aantal en sedert 1945 een steeds meer gewild object uitmaken bij alle overheidsbemoeienis. En mogelijk zal de aandacht, die er bij ons voor de open bare muziekbeoefening op overschiet, zich dan zo hebben verplaatst, dat hetgeen aan die festivals voorafgaat ongeveer in het licht verschijnt van een generale repetitie vóór of aanloop tot het eigenlijke feest daarna. Al trachten nu reeds de meeste centra met een reeks manifestaties van de grootst denkbare verscheidenheid de na buren of concurrenten overal de loef af te steken. Maar nog zijn er andere plaatsen op de kaart te vinden, waar de liefhebber van muziek, indien hij deze tenminste na een culturele winter niet uit zijn vacantie heeft gebannen, zijn hart kan ophalen in de charme ener rustige, landelijke omgeving. En hij prijst de man gelukkig, die in een nu onbereikbaar lijkend tijdperk niet meer dan één ding heeft gewild, hopend dat hem daarvoor de tijd zou zijn gegund: in de weergeving van de opera's van Mozart de volmaaktheid te benaderen. Een dergelijk ideëel motief vindt men slechts bij de en keling. Aan hem is in onze dagen evenwel heel wat minder armslag gegeven, zo'n plan in daden om te zetten, dan in de tijd, toen een John Christie en zijn vrouw, de zangeres Audrey Mildmay, in het heuvel land van Sussex bij hun landgoed Glynde- bourne een theater bouwden. Niettemin is het in het individualistische Engeland mo gelijk gebleken dit persoonlijk karakter van Glyndebourne te behouden tot op deze dag. En dank zij de nog jonge Glyndebourne Arts Trust en de Glyndebourne Festival Society, waarin leden individueel dan wel als „corporation" of „business organisation" elkander vonden in de steun aan een cul turele zaak, geniet dit vooroorlogse mu ziekfeest ook zonder dat er één staats subsidie aan te pas komt in zijn éénen twintigste levensjaar financieel nog een zeer florissant bestaan. Nomen est omen, dat wil in dit geval zeggen: wie over Glyndebourne spreekt, noemt terstond de namen van Fritz Busch en Carl Ebert, dirigent en regisseur, die Christie aan zich wist te binden, toen in 1933, na de devaluatie van het pond en de veranderingen in de Duitse politiek de kan sen gunstig leken, zijn operaplannen met hulp van de best denkbare deskundige krachten, die beschikbaar kwamen, te ver wezenlijken. Busch leidde alle uitvoeringen tot de oorlog, ook toen Mozart na 1938 Verdi („Macbeth") en Donizetti („Don Pas- quale") naast zich kreeg. Hij keerde in 1950 terug, doch slechts voor korte tijd. Door zijn onverwachte dood werd de „Ido- meneo" van 1951, waarmee het Engelse theater nieuwe lauweren oogstte dank zij een uitvoering, die Salzburg toen niet kon evenaren, zijn laatste werk. Rudolf Bing, Christie's voortvarende manager, ging naar de Metropolitan in New York, maar Ebert bleef Glyndebourne trouw, toen zijn oude arbeidsveld, de „Stadtische Oper" te Ber lijn, hem het vorig jaar weer kwam op eisen. Reeds treedt zijn zoon Peter, die deze zomer de „Don Giovanni" van hem over nam, in zijn sporen en men zou iedere jonge operaregisseur willen toewensen een tijd lang onder hem te werken. Nog is er ook de jong gestorven Audrey Mildmay, tot 1953 Glyndebourne's charmante gastvrouw, allerminst vergeten. De artistieke directeu ren hadden in Christie's echtgenote, tevoren zangeres bij de Carl Rosa Opera, niet al leen een geschoolde kracht gevonden, aan wie in 1934 aanstonds een „Suzanna" en „Zerlina" konden worden toevertrouwd, Tekening door H. Wich van het festival-theater in Glyndebourne gevierd, had er deze zomer Mozart's „Fi garo" in een nieuw pak gestoken en Gui, gesteund door Ebert's voortreffelijke regie, deed dit muzikaal bijou fonkelen naar alle kanten. Aan „Le Nozze di Figaro" speciaal men doet hier gelukkig niet aan Engelse vertalingen heeft Glyndebourne dierbare herinneringen. Met haar opende het kwar tet Christie-Busch-Ebert-Bing in 1934 het Glyndebourne-Festival, in „Figaro" kon Mildmay op haar „privé"-toneel voor het eerst haar „soubrette"-talenten tonen en begonnen Busch en Ebert met hun fijn- geciseleerde reproducties welke, zonder aankleve van elders vaak zo noodlottige conventies, aan individueel-uitgewerkte Op deze binnenpagina's van „Erbij" kan men nieuws lezen over de artiestieke pres taties tijdens enige der zomerfestivals, die thans alom in Europa worden gehouden. In de afgelopen weken hebben wij daaraan trouwens reeds op ruime schaal aandacht aan besteed. Daarom lijkt het ons wel aar dig twee herinneringen te plaatsen aan de wijze waarop onze voorvaderen een halve eeuw geleden werden uitgenodigd aan het uitgaansleven van hun tijd deel te nemen. Het affiche voor het optreden van Jane Avril, in wat men ook in Parijs een Music- Hall noemt, is door niemand minder dan Toulouse Lautrec ontworpen. De andere reclameplaat iser één uit een serie voor het circus, op een andere waarvan speciale aandacht voor de sensationele verrichtin gen van een groep „gentlemen-achobaten" werd gevraagd. „La belle époque" noemde men de fri vole periode rond de eeuwwisseling. Het op ongeregelde tijden verschijnende Fran se tijdschrift „Le Crapouillot" heeft er een bijzonder nummer aan gewijd, waaruit wij deze inllustraties hebben overgenomen. Het is een kostelijk nummer vol amusante aan haar initiatief is het ook te danken, dat op het psychologisch juiste ogenblik de band met Edinburgh werd gelegd, een denkbeeld, dat zijn ontplooiing natuurlijk pas kon krijgen na de oorlog. OVER DE muzikale genoegens schrijven, die jaarlijks in dit vriendelijke landhuis een baksteenbouw in de Tudorstijl op even ongedwongen wijze worden aange boden als ontvangen, betekent hier niet alleen Mozart memoreren en Rossini, sedert Vittorio Gui er dirigeert. Dit wil bovendien nog zeggen: nadromen van een avondzon, neerstrijken over verre beboste heuvels en hun grazende kudden schapen, van pauzes, waarin men doolt langs vijvers met stil voortdrijvende zwanen of langs borders vol delphinium en duizendschoon in kleuren, waartegen elke avondjapon het aflegt. Men picnict er bij goed weer met het herkau wend vee als toeschouwers, om aanstonds voor een opstekend windje uit te wijken naar de „organ-room" een foyer, zo ruimschoots voorzien van boeken, schilde rijen en bouquetten, dat hij deze stereotiepe benaming bepaald niet verdient. Ook dit is Glyndebourne en men doet de organisa toren onrecht er alleen de muziek lief te hebben en al het andere maar als bijzaak te beschouwen. Want hetgeen de kok op tafel tovert vormt met de wijnen, die men er voor het kiezen heeft, nog weer een hoofdstukje apartMaar het is toch vanwege Mozart en Rossini, dat de bezoe ker om half vier de trein in „Victoria" neemt, die hij een uur later in het slaperig stadje Lewes zal verwisselen voor de bus, die hem dan binnen het kwartier op de plaats van bestemming brengt. Waar het feest met een „high tea" zoals alleen Engeland die kent beginnen kan. Oliver Messel, als decorateur hier zeer (Van onze correspondent in Wenen) DE HONGAARSE PERS klaagt er de laatste tijd herhaaldelijk over dat de wetenschappelijke en letterkundige werken van communistische schrijvers, vooral ook van de Russen, niet worden gekocht en nog minder in de leesbiblio theek worden gevraagd. Van de ene kant geeft de pers eerlijk toe dat de nieuwe communistische litteratuur „vervelend en kleurloos is door het gebrek een echte handeling". Van de andere kant echter blijft het ministerie van Volksvoorlichting doorgaan met die Hongaren aan de kaak te stellen, die nog altijd met de romans van Erdös of Harsaniy dwepen. Het is echter niet in staat er iets beters voor in de plaats te geven. Niet weinig Hongaren hebben van de litteraire malaise gebruik gemaakt door het clandestien openen van illegale leesbibliotheken en van tweedehands boekwinkels uit particulier bezit. In deze „zaken" die altijd in particuliere woningen zijn ondergebracht zoeken de klanten voornamelijk naar werken van genoemde schrijvers en vervolgens naar boeken van Cronin, Lin Yoe Tang, John Knittel en anderen. De vraag is soms zo groot dat de verkopers hoge prijzen kunnen bedingen. „Mooie nieuwe wereld" van Aldous Huxley kostte ondershands ongeveer twintig gulden en een zeldzaam exemplaar van „Gejaagd door de wind" van Margaret Mitchell vond tenslotte een koper, die er ongeveer vijftig gulden voor betaalde. De Hongaarse bladen spreken over „letterkundige voddenmarkten" in de grote steden, maar ze zijn evenmin te spreken over het platteland, waar de boeren geen belangstelling tonen voor Leninistische en Stalinistische werken en waar vooral de moderne Russische litteratuur ongelezen blijft. karakters recht deden wedervaren. Het bleek een voorstelling te zijn, die het peil van Glyndebourne al dadelijk met een ruk omhoog zou brengen. Thans liep men met deze reprise reeds vooruit op het aanstaan de Mozart-jaar, wanneer dit Engelse thea ter de componist weer met zes van zijn opera's zal eren, waaronder nogmaals „Ido- meneo" en de hier sinds 1937 niet meer gegeven „Toverfluit". De zuiverheid en distinctie, welke met vele anderen Sena Juriac (één van Glynde bourne's favorieten en ditmaal „opgeklom men" van Cherubino naar de Gravin) aan deze „Figaro"-opvoering verleende, werd zeker wel orkestraal, doch helaas scenisch niet overal met „gelijke munt betaald". Messel's op de achttiende eeuw afgestemde decoratiestijl met het uitentreure herhaal de schelpmotief is namelijk vaak overladen en al te nadrukkelijk op het „épater le bourgeois" gericht. Bovendien mist hij de picturale kwaliteit van John Piper en het typisch Engels-exacte van een Lancaster, de beide andere Glyndebourne-ontwerpers. Maar aan het hoge niveau, als steeds hier onbetwistbaar aanwezig, kon het tekort aan smaak en reserve op dit ene punt toch geen afbreuk doen. Behalve Sena Jurinoc schit terden ditmaal Franco Calabrese als Graaf en Frances Bible, een voor het eerst uit Amerika naar Europa verhuisde Cheru bino, naast Bruscantini, Cuenod en Wal lace (of te wel Italië, Zwitserland en Schot land) als vaste steunpilaren in de rollen van Figaro, Basilio en Bartolo. BIJ DE GRATIE van een gelijkwaardige zorg voor muziek, regie en enscènering precies als bij Mozart wordt in acht geno men leeft ook de Rossini-renaissance in Christie's huis. En dat is zeker naar onze huidige begrippen niet misplaatst. Men be denke hoe deze componist het ongetemde zangersvolk van die dagen al in toom hield door zijn coloraturen nauwkeurig te note ren en ondermeer de orkestrale functies uit te breiden, daarmede de weg wijzende naar een verbreding van het gehele operafront, hetgeen dan door zijn opvolgers is verwe zenlijkt. Gui heeft met zijn fameuze „Ceneren- tola" (welke aansloot op de Rossini-hausse van 1952 te Florence) en vervolgens nog eens met „II Barbiere" en „Le Comte Ory" bewezen precies de dirigent te zijn die deze muziek kan doen tintelen van vreugde en glans, die schittering kan verlenen aan de orkestrale brille van deze partituren. Het gaat bij Rossini altijd om fracties van se conden. Ligt het accent er even naast, dan blijkt de grap op eens triviaal. Een te zwaar aangezet crescendo wreekt zich tot lang nadat het reeds verklonk. Het Glyn- debourne-zaaltje met zijn wat droge en spitse acoustiek lijkt wel voor dit soort muziek geschapen en zo kon men er dan ook beleven, dat de zevenhonderd gasten, die er alle avonden present zijn het huis is de laatste paar jaren al weken te voren uitverkocht bij zoveel electriserende mu zikale humor in kinderlijke blijdschap op veerden van hun stoelen. Meedogenloos en vitaal-gespannen zette Bruscantini als „Barbier" voor het tweede jaar in dit theater met even groot succes foto's en tekeningen van bekende publieke personen, wier namen nu als legenden voortleven. De teksten zijn navenant. Wij hopen daar binnenkort nog enkele andere voorbeelden van te kunnen geven. zijn klanten naar zijn hand. Ditmaal kreeg hij daarbij gezelschap van „Le Comte Ory" een heel wat minder deugdzame sinjeur met wie Edinburgh in 1954 al kennis had gemaakt. Van dit late en verfranste werk van de Italiaanse speelman met zijn als steeds verrukkelijke ensembles blijkt Offenbach's oeuvre af te stammen in de rechte lijn en zo opende de „zwaan van Pesaro" op zijn oude dag nog met een joyeus gebaar de deur van de Franse operette! VAN ONS LAND uit heeft men blijk baar de weg naar Glyndebourne nog niet gevonden. Maar het duurde ook lang eer „Bayreuth" of „Salzburg" hun aantrek kingskracht deden gelden en om een mas sale intocht zijn Sussex en dit idyllisch landgoed zeker niet verlegen. Maar voor één, die zijn muzikaal verhemelte zou wil len strelen met een paar kostelijke gerech ten, is er toch zeker altijd plaats. Hij neme een volgend jaar zijn kansen waar. M. v. D. 4 L MEN KAN HET vreemd vinden, maar al die duizenden buitenlanders, die Wenen overstromen en alle tienduizenden die nog in de komende weken zullen volgen, kun nen in de muziekstad geen enkele opera bijwonen, geen goed toneelstuk bewonde ren en zich zelfs niet tegoed doen aan een klassieke operette. Deze eigenaardige toe stand, waarover iedere welgeaarde Wener klaagt, bestaat al sinds jaar en dag. De Weense Opera en het Burgtheater zijn in de zomermaanden gesloten, maar daarvoor in de plaats treden de twee daar gevestig de wereldberoemde ensembles ergens an ders op, namelijk in Salzburg en in Bre- genz. De „Festspiele" van Salzburg bestaan nu al van 1923 af. Ze waren een creatie van drie geniale mensen: van de schrijver Hugo von Hofmannsthal, de regisseur Max Reinhardt en de componist Richard Strauss. Ofschoon de directie wel altijd voor afwisseling zorgt en bijvoorbeeld elk jaar ten minste een moderne opera als wereldpremière voor het voetlicht brengt dit jaar „Irdische Legende" van Egk vertoont het Salzburgse programma toch altijd een paar vaste steunpunten en wel in de eerste plaats het werk van Mozart (die in Salzburg werd geboren) en vervol gens het mysteriespel „Jedermann" van Von Hofmannsthal (een barokke bewer king van „Elckerlyc"). Ook nu weer werd dit festival door bondspresident dr. Körner geopend, die er op wees dat deze cultuurmanifestatie ein delijk weer in een vrij en onafhankelijk Oostenrijk kon plaats hebben. Daar het gelukkig mooi weer (of zoals men in Salz burg zegt „Jedermann"-weer) was, kon het mysteriespel van de rijke man, die ter verantwoording wordt geroepen, op het Domplein worden opgevoerd, waarbij de barokke gevel met de dramatisch bewogen heiligenbeelden als achtergrond dient. Ook nu weer maakte dit religieuze werk diepe indruk, niet 't minst op de talrijke Ameri kanen, die voor een kort ogenblik hun af spraakjes en toiletten vergaten om tot het besef te komen dat het lot van deze „Je dermann" ook hen te wachten staat. HET OPERAPROGRAMMA begon ook dit jaar met een werk van Mozart „De Toverfluit" in dit geval. Dit is misschien wel het meest muzikale en volmaaktste werk van dit wonderkind. De bezetting was voortreffelijk, bestaande uit de beste krachten van de Weense Opera, waarvan in de eerste plaats de onovertroffen Papa- geno van de geestige Erich Kunz, verder A. Dermota als Tamino en dan Paul Schöffler, Peter Klein en G. Fricks ge noemd moeten worden. Het was een genot naar Elisabeth Grümmer als Pamina te luisteren en vooral naar de coloratuur zangeres Erika Köth als de Koningin van de nacht. Al jarenlang hebben wij dit werk ge hoord en bewonderd en telkens weer ge nieten wij van deze prachtige muziek, waarbij wij ons ieder jaar opnieuw de vraag stellen of er nog een climax moge lijk is. En toch brengt Salzburg ons telkens iets nieuws, omdat Mozart zo rijk is. De sensatie van dit jaar bestond overigens niet in de muzikale uitvoering, die toch werkelijk voortreffelijk was, maar ze kwam van een geheel andere kant, die niemand had verwacht. De costuums na melijk en het geraffineerde décor voor deze opera zijn ontworpen door de bekende Oostenrijkse schilder Kokoscha, die al ja renlang in Engeland woont, maar die zijn vaderland niet heeft vergeten en daarom voor deze keer zijn fantasie in dienst van Salzburg stelde. De door hem gebruikte kleuren en de frappante lichteffecten zijn zo verbluffend, dat men werkelijk de in druk krijgt een sprookje voor ogen te zien, wat „De Toverfluit" inderdaad is. In tegen stelling echter met de jongste Wagner- décoraties in Bayreuth, speelt het licht bij Kokoscha geen zelfstandige rol: het blijft een requisiet, een hulpmiddel, dat geheel is aangepast aan de sfeer en de geest van Mozarts werk. Deze opvoering staat dus niet zozeer in het teken van de dirigent Solti, die deze Mozart veel vlotter inter preteerde dan Furtwüngler deed, noch draagt zij het stempel van regisseur Her- bert Graf het is nu de schilder Koko scha, die alles beheerst en waarover ieder een in Salzburg spreekt. Daarmee leverde hij dan tevens een bewijs, dat deze telkens gespeelde opera van Mozart voor ver nieuwing vatbaar is desnoods onder de invloed van een geniale schilder. Prof. dr. NICO GREITEMANN Bartök-herdenking Door de Colum- bia-Universiteit zal de Hongaarse compo nist Béla Bartók op 26 September precies c tien jaar na zijn sterfdag, met een concert worden herdacht. AIX-EN-PROVENCE, de vroegere hoofdstad van de kunstmin nende Koning René, kan zich niet alleen verheugen een der oudste na-oorlogse muziekfestivals dit jaar beleefde men al weer het achtste van Europa te bezitten, de directie is er bovendien in geslaagd het aanvankelijke karakter tamelijk zuiver te handhaven. Het is nog altijd een echt muziekfeest, met het accent op beide woorden: een feest waarbij, in tegen stelling met elders, de muziek (concert en opera) de toon is blijven aangeven en waarbij ballet en toneel, die elders de attractie moesten komen helpen verhogen, om zo te zeggen, geen voet aan de grond hebben gekregen. Wanneer men bij het chapiter opera, zoals in een vorig artikel werd beschreven, getracht heeft een vrij nauwgeformuleerd beginselprogramma te blijven volgen, dan hield men zich van den beginne af met betrekking tot de concerten wat ruimere doelstellingen voor ogen. Weliswaar heeft men aan de oude en in het bijzonder Italiaanse muziek (op welk gebied de secretaris-generaal Mare Pincherlé als een internationaal erkende specialist staat aan geschreven) van het begin af altijd een voorname plaats inge ruimd en ook ditmaal was er een heel concert aan Vivaldi gewijd, die in Aix voor Frankrijk eigenlijk werd herontdekt. Maar nooit heeft men hier die liefde voor de klassieken der Romaanse muziek zo exclusief betuigd, dat de latere en de moderne componisten in de verdrukking konden komen. Ook dit jaar trof men zo op de programma's weer ettelijke namen aan van levende componisten. Men kon zich daarover te meer verheugen, omdat de muziekpraktijk in Frankrijk de laatste jaren helaas, door allerlei omstandigheden, in zulke banen wordt geleid, dat die winterse concertprogramma's voortdurend conservatiever en fantasielozer wei-den. ERE WIE ERE TOEKOMT: het is alweer vooral Hans Rosbaud geweest aan wie men het mag danken, dat Aix in dit opzicht zijn roeping en taak is trouw gebleven. Rosbaud behoort tot de sporadisch voorkomende dirigenten van deze tijd, die zich niet tot slechts één specialiteit wensen te bepalen. Hoe alge meen en gerechtvaardigd de bewondering ook is, die hem voor zijn onovertroffen Mozart-vertolkingen wordt toegedragen, Rosbaud is een kunstenaar met een te vitaal begrip voor cul turele belangen om zijn blik uitsluitend op het verleden te richten, met het risico de kansen voor het heden en de toekomst te verspelen. Dat inzicht en die overtuiging demonstreert Ros baud elk jaar opnieuw in Aix en dagelijks in zijn „standplaats" Baden-Baden met de rustige zelfverzekerdheid en het vuur van een apostel. Het répertoire van zijn eigen orkest van de Süd-West Rundfunk kan dan ook aanspraak maken op een veelzijdigheid en een breedheid van oriëtatie waarin het door geen enkel ander ensemble in Europa kan worden geëvenaard. Heel wat nieuwe werken van jonge componisten, ook buiten West-Duilsland, hebben zelfs hun ontstaan te danken aan een opdracht van het ultra-moderne radiostation in Baden-Baden, dat Rosbaud in staat stelt zijn pioniersarbeid te verrichten. Ook dit jaar had het uitnemende radio-orkest zijn dirigent naar Aix gevolgd en zo heeft het festivalpubliek dan opnieuw de vruchten kunnen plukken van de inspanning, die Rosbaud zich met zijn musici sedert jaren ten behoeve van de moderne muziek getroost. Wat bij zijn uitvoeringen van de werken dei- Oostenrijkse componisten der zogeheten atonale of dodecaphc- nistische school: een Schönberg, een Von Weber, een Alban Berg, vooral iedere keer weer treft, dat is de volslagen af wezigheid van ieder waarnaambaar spoor van obligaat plichts besef. Rosbaud tracht uit deze partituren, die voor velen nog altijd tot de even zovele gesloten boeken behoren, in de eerste plaats het inspirerende element te achterhalen. In tegenstelling met zovele dirigenten, die zich dan ook wel eens willen ver waardigen „iets moderns" te spelen, gedraagt Rosbaud zich niet als docent en zelfs niet als „propagandist" voor een meer of minder verloren zaak maar alleen als kunstenaar, als de man die staat voor een eigen overtuiging, die hij moet uitdragen omdat zijn hele artistieke persoonlijkheid daarmee verweven is. In die geest werden ook nu alle werken weer door hem uit gevoerd en het zal voor de dirigent een intense persoonlijke voldoening zijn geweest, dat verscheidene stukken, waaronder de allerminst toegankelijke Orkestvariaties van Schönberg, een lijfstuk van Rosbaud en zijn musici, bij het festivalpubliek nu voor het eerst een zo hartelijke en zelfs geestdriftige ont vangst te beurt mochten vallen, dat ze meermalen in hun geheel moesten worden herhaald. Zo'n succes ondervonden ook Milhaud's „Creation du Monde" (waarvan de nostalgie aan grijpend werd weergegeven) en Strawinsky's flitsend humo ristische Circuspolka, die indertijd geschreven werd om de olifanten van Barnum en Bailey ten behoeve van een ballet de muzikale grond onder de logge voeten te geven. TOT DE NOVITEITEN voor Frankrijk of de wereld be hoorden dit jaar stukken van de jonge Fransman Pierre Boulez, de dertigjarige Italiaan Nono beide door Rosbaud uitgevoerd en een concert voor saxofoon en trompet van de Parijse con servatoriumprofessor Jean Rivier, dat door Jean Martinon ten doop werd gehouden. Het nieuwe werk van Rivier werd door Martinon en zijn twee meesterinstrumentalisten, de saxofonist Marcel Mule en de trompettist Delmotte, met heel veel voortvarende opgewekt heid voorgedragen, maar al hun entrain kon toch niet ver helpen, dat het na enkele minuten al duidelijk werd dat de muzikale grapjes, die de componist ten berde bracht, tientallen jaren geleden, in de glorietijd van de „Groupe des Six" al eens eerder en vaak spirituëler waren gedebiteerd, zodat ze daardoor een wat belegen indruk moesten maken. Maar om het muzikale (Uit „The New Yorker") Hans Rosbaud. ook in ons land geen onbekende. lijf bleken de „Incontri per 24 Instrumenti" van Luigi Nono te hebben, korte stukken die uit de dodecaphonistische koker kwa men, maar door de intelligentie en de heldere gedachtengang, die er aan ten grondslag lagen, het oor vrijwel alle problemen bespaarden, die door dit soort werken gewoonlijk worden ge steld en zo zelfs een impressie van Italiaanse frisheid wisten te verwekken. De Franse première van de cantate „De Schepping" van de Duitse componist Fortner, die nog al enige verwachting had opgeroepen, moest helaas, om technische redenen, vervallen. Men kreeg daarvoor in de plaats een wijdlopige, ongeïnspi reerde cello-sonate van de Amerikaan Elliot Carter, waardoor niemand heel veel gelukkiger zal zijn geworden, en onmiddel lijk geluksgevoel deed men evenmin op bij „Le marteau sans maitre" van Pierre Boulez, een stuk op een tekst van de Franse surrealistische dichter René Char voor zeven instrumenten waaronder een vibrafoon en een xylorimba, waarvan we zelfs het bestaan niet kenden en contra-alt. Evenals vorige maand op het internationale festival voor hedendaagse muziek in Baden-Baden, werd het hier onder leiding van Hans Rosbaud uitgevoerd, die de haast bovenmenselijke technische problemen, die de compositie de uitvoerders stelt, met een spelend gemak leek op te lossen. Boulez behoort tot de militante extremisten van de jonge Parijse componistengeneratie Het zou van een onmatige pretentie getuigen, indien we zeiden dat we de kwa liteiten of tekorten van zijn stuk op slag tot op de bodem hadden gepeild. Maar in ieder geval was dit een uitvoering, die de naam vertolking verdiende Rosbaud had liefst vier enveertig repetities voor de voorbereiding uitgetrokken en zo kon men nu tenminste bij benadering de zin achterhalen van een instrumentaal discours en van verscheidene samenklanken, die ons bij Boulez tot dusver alleen nog maar in cacophonische vorm hadden bereikt. Na deze eerste kennismaking had men dan ook het oprechte verlangen deze muziek, waarvan het bestaansrecht in ieder geval scheen te zijn aangetoond, beter en nader te leren kennen: een meer-omvattend resultaat had ook Boulez niet mogen verwachten. EN DAARMEE zijn we dan weer gekomen aan het einde van ons verslag van de voornaamste muzikale gebeurtenissen, die we in Aix dit jaar hebben bijgewoond. We gaan de Provence weer verlaten, het hoofd vervuld van muziek van Mozart, Vi valdi, Bach, Gluck en ook wel van nieuwe klanken en indruk ken, die zich voor ons nog niet of nauwelijks geordend hebben. Aix heeft de verwachtingen dit jaar niet beschaamd en zijn eigen traditie gehandhaafd. Het moge voor ons altijd zo blijven Het is een schoon en goed feest geweest. FRANK ONNEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 12