Ucui 2605 tot 1945 in Zwarte duivelshelpen de politie in Australische woestijnen Abo's als spoorzoekers De „Christlicke Ordinanciën" der Londense gemeente worden opnieuw uitgegeven HEN JAAR GELEDEN Shakespeare of Marlowe ie ISTEE: ™ei<te..w°"wen..?? W en zll zongen gezamenlijk" het HET DAGELIJKS LEVEN IN ONZE GOUDEN EEUW Herinnering uit Japans interneringskamp (Van onze correspondent in Australië) DE UITGESTREKTHEID en de eenzaamheid van het Australische binnenland hebben grote aantrekkings kracht. Nu en dan trekken ondernemende mannen en zelfs jonge vrouwen er op uit om de geheimen van dit deel van 's werelds grootste eiland te ontsluieren. Al te dikwijls helaas eindigen zulke expedities in mense lijke drama's. Zelfs de onschuldig lijkende „hitch-hike"- partij (gezelschap van jongeren, die wandeltochten ma ken) raakt in niet zeldzame gevallen verloren. Dan moeten expedities van onderzoek er op uittrekken om te trachten bedreigde levens te redden. Enkele weken geleden raakte een jongeman, de 21- jarige Mike Haigh, in het ruwste gedeelte van Victoria, de Baw Baws, verdwaald. De berg Baw Baw is ruim vijijfduizend voet hoog. Haigh was er met leden van de ski-club naar toegegaan om te helpen een motor naar de top te vervoeren. De motor moest daar worden gemonteerd voor een installatie om ski-ers naar boven te trekken. Het is op het ogenblik winter in Australië en elke dag kon er sneeuwval worden verwacht. Het gezelschap overnachtte in een ski-hut. De volgende och tend zei Haigh: „Ik ga even een wandeling maken". Sindsdien heeft men hem niet meer gezien. Een red dingsexpeditie die binnen enkele dagen tot driehon derd man uitgroeide trok er op uit. Onder hen be vonden zich ervaren woudlopers, soldaten en leden van de luchtmacht, bekend met het opzetten van radioposten in de jungle. Eén woudloper, die in het verleden al aan meer dan tweehonderd van dergelijke expedities heeft deelgenomen, liet zich ondanks zijn leeftijd van zeventig jaar, niet weerhouden er nogmaals op uit te trekken. Vijf jeeps, uitgerust met reddingsmateriaal en voedsel, kwamen er eveneens aan te pas. Vliegtuigen zochten uit de lucht naar mogelijke aanwijzingen, die de spoor zoekers zou kunnen vergemakkelijken hun weg door de woestenij te vinden. De expeditie werd dag aan dag voortgezet, gesplitst in verschillende groepen. Na drie dagen raakte één der leden van zo'n groep, de 19-jarige David Hally, af gescheiden van de anderen. Hij had voor slechts drie da gen gedroogd voedsel bij zich. Toen hij na het verstrij ken van die tijd niet kwam opdagen, begreep men dat ook Hally verdwaald moest zijn. De leden van de expe ditie gingen nu voort met koortsachtig te zoeken naar de beide verdwaalde jonge mensen, die in de nachten aan de strenge koude in de bergen waren blootgesteld. David Hally werd na een week levend maar uitgeput aangetroffen. Van de 21-jarige Haigh heeft men echter nooit meer een spoor gevonden. Andermaal heeft de wildernis van Australië een mensenleven geëist. De Australische „bush" (in het Nederlands „bos") Is voor de blanken een geheimzinnig doolhof. Zelfs de geroutineerde bereden agenten (te vergelijken met de Canadese „Mounties") met jarenlange ervaring in de binnenlanden van dit continent maken- daarom In de streken, waar nog inboorlingen wonen, van Abo's ge bruik. Vele Abo's hebben nog niet door veelvuldige aan raking met de beschaafde wereld hun natuurlijke gave verloren om het spoor van mensen en dieren te vinden op plaatsen, waar naar onze begrippen geen enkele aan wijzing meer mogelijk is. Dergelijke Abo-spoorzoekers staan bekend als „zwarte duivels". In de tijd van de bosrovers in de vorige eeuw werd niemand zo gevreesd als deze zwarte duivels, die de blanke politie als spoorzoekers gebruikte. Ook nu nog zijn er zulke „zwarte duivels" officieel in dienst van de „Mounties" (bereden politie) in de uitgestrekte binnen landen van Noordelijk, Westelijk en Centraal Australië, waar één Mounty hier en daar een gebied heeft te controleren, dat zo groot is als geheel Frankrijk. De „zwarte duivels" zijn als bloedhonden, die hun prooi vervolgen tot in de diepste wildernis en de versie uithoek. Zij kennen elk plekje, elke grasspriet, elk rotssteentje, elk zandkorreltje in de onmetelijkheid van twee millioen vierkante mijl. Sherlock Holmes is een kind vergeleken bij deze scherpziende zwarten, die geen vergrootglas nodig hebben om te kunnen concluderen, waar de ontsnapte misdadiger, de verdwaalde wandelaar of woudloper is heengegaan. De „zwarte duivel" onder kent de sporen op aarde zowel als in de lucht, aan het zandkorreltje zowel als aan de wiekslag van een vogel. Zijn herinnering is bijna fotografisch. Hij weet water te vinden waar de blanke overtuigd is dat de hitte van de zon elke drop heeft doen verdampen. Zon der deze Abo's zouden de blanken in Australië nooit in staat zijn geweest zulke diepgaande onderzoekingen te verrichten in de woestijnen, waar het water ontbreekt, het gras niet groeit en de zon het zand zo gloeiend heeft gemaakt dat elke voetstap pijn doet. De blanke heeft veel geleerd van de zwarte spoorzoe kers: hoe water te graven in ogenschijnlijk uitgedroogd land, dat er bomen zijn waarvan de wortels voldoende water bevatten om een verdorst mens gedurende enkele dagen in het leven te houden, welke wormen in het zand gegeten kunnen worden, hoe de hoefsporen van vee te onderscheiden van die van wild vee en van ver schillende paarden. Maar de „zwarte duivels" hebben bepaalde zintuigen, die de blanke zeer beslist mist. Een Abo kan het spoor van een man volgen over rotsen, waar een voetstap geen enkele afdruk achterlaat De bijzondere begaafdheid van de Abo is hem door de generaties gegeven, maar gaat spoedig verloren, wan neer hij in aanraking komt met de Westerse beschaving en daarin geleidelijk opgaat. Dit betekent niet alleen de beschaving van de steden, maar zelfs de kleine kring van de boerderij, waar hij van bijvoorbeeld vijftien of zestien jaar oud wordt opgevoed met zijn stamge noten in de sfeer van de blanken of bij de zendelingen- post. In zulke kringen krijgen zij Westers voedsel en Westerse kleding. De Australische film „Jedda" (een meesterstuk van natuurweergeving en milieuschildering) au r^an een £oec* beeld. De beste spoorzoeker is de Abo, die de minste beschaving bezit, die nauwelijks Engels spreekt, niet kan rekenen zelfs niet tot vijf en enkel lezen in de natuur. Zulke Abo's leven met hun geest nog geheel in het stenen tijdperk. Maar zij worden gewaardeerd door de blanke politie. Zij kennen de wereld van planten en dieren beter dan de directeur van Artis en van de Hortus Botanicus, zij stellen met zekerheid vast of een kangeroe grote of kleine sprongen heeft gemaakt over rotsen, zij weten in de „gibber- woestijnen" (met kleine en grote stenen bezaaide vlak ten) met één oogopslag of een dier of een mens op zijn vlucht een steen heeft bewogen. De Abo kan zelfs be schrijven hoe zijn prooi er uit ziet, die hij nog nooit gezien heeft Afgaande op sporen, die een blanke niet ziet, kan zo'n „zwarteduivel" zeggen of de vluchteling groot of kleine van postuur is, of hij jong is of oud. Een „zwarte duivel" volgde eens het voetspoor van een rover tot hij bij een rivier kwam, waar dit eindig de. Tien dagen later kwam de Abo in een vele, vele mijlen verder gelegen plaatsje bij het postkantoor en Eén van de meest ervaren „zwarte duivels" in de uitgestrekte binnenlanden van Australië is Sid, die officieel als „spoorzoe ker" in dienst van de bereden politie in de bergketens is. zag daar een voetafdruk. De „zwarte duivel" beweerde dat het dezelfde afdruk was als die in de wildernis. Hij had, naar later bleek, gelijk. De politie kon de rover als gevolg van de ontdekte voetafdruk spoedig arresteren. In een ander geval spoorde een Abo het lijk op van een vermoorde jongen in de bossen van een kustplaats. Hij leidde de politie vandaar naar het strand, waar de vloed de sporen bijna geheel had uitgewist. De „zwarte duivel" gaf echter precies de plaats aan waar de moord was gebeurd. Hij beschreef nauwkeurig wat er gebeurd was en noemde de namen van vijf inboorlingen als de dader^, enkel en alleen op grond van de gevonden voet afdrukken. De vijf verdachten werden gearresteerd. Zij bekenden allen bij de moord betrokken te zijn geweest. In een andere streek werden twee politieagenten ver moord tijdens een roofoverval. De inspecteur gelastte een onderzoek. Een „zwarte duivel" werd aan het werk gezet. Het duurde niet lang of deze Abo verklaarde dat de inspecteur zelf de man was, die tot de moord had aangezet. Niemand geloofde de „zwarte duivel". Maar een nader onderzoek bracht de juistheid aan het licht. De inspecteur werd ter dood veroordeeld. De Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschap pelijk Onderzoek heeft prof. dr. W. F. Dankbaar, hoog leraar in de theologische faculteit van de Rijksuniversi teit te Groningen, een subsidie verleend voor een nieuwe uitgave van „De Christlicke Ordinancië der Nederlant- scher Ghemeinten Christi te Londen" uit het jaar 1554. Bovengenoemde vluchtelingengemeente werd gevormd door degenen, die tijdens de regering van Karei de Vijf de ter wille van het geloof uit de Nederlanden naar Engeland uitweken. Deze vluchtelingen mochten zich verheugen in de bescherming van Edward de Zesde, die in 1550 hun gemeente organiseerde en'de beschikking gaf over de vroegere Augustijner kerk („Austin Friars"). De superintendent der gemeente was de bekende Jo hannes a Lasco, die in 1551 een ontwerp voor een kerk orde maakte en liturgische formulieren opstelde, welke voor een deel werden ingevoerd. Dit concept, dat Jan Laski (zoals deze hervormer van adellijke Poolse origine, die aanvankelijk priester was, eigenlijk heette) in het Latijn neerschreef omdat hij het Nederlands niet beheerste, werd door de Vlaamse ouderling Johannes Utenhove vertaald. Ter weerlegging van allerlei geruchten, die over deze vluchtelingengemeente werden verspreid, greep Johannes a Lasco opnieuw naar de pen en beschreef de kerkorde en liturgieën uitvoerig in zijn „Forma ac Ratio". De predikant Marten Mi cron maakte gebruik van Lasco's geschrift en vervaardigde een verkorte uitgave in het Neder lands onder de titel: „De Christlicke Ordinan ciën der Nederlantscher Ghemeinten Christi te Londen". Genoemde „Ordinanciën" verschenen voor het eerst in 1554 te Emden in druk. In 1553 was Ed ward de Zesde namelijk opgevolgd door Maria de Katholieke, die terstond de Protestanten be gon te vervolgen. De Londense vluchtelingenge meente viel uit elkaar. Honderdvijfenzeventig harer leden weken naar het buitenland uit. Via Denemarken en Noord-Duitsland vonden zij ten slotte een vluchthaven in Emden en het was al daar dat ds. Micron het boekje liet uitgeven. A Lasco's „Forma ac Ratio" kwam in 1555 in Frankfort van de pers. Microns boekje, aldus prof. Dankbaar, werd in 1582 voor het laatst herdrukt en is thans uiter mate zeldzaam geworden. Destijds heeft het zeer grote invloed gehad op de kerkorde en de litur gie der Nederlandse Hervormde Kerk hier te lande. Toen hier namelijk nog geen vaste formu lieren waren, richtte men zich naar hetgeen op dit gebied in Londen tot stand was gekomen. Bovendien zijn de Londense „Ordinanciën" via de Pais, waar Datheen er gebruik van maakte, van invloed geweest op de Nederlandse liturgi sche formulieren. Voor de bestudering van vra gen over kerkorde en liturgie, welke thans aan de orde zijn, is kennis van Microns boekje dan ook onontbeerlijk, aldus de hoogleraar. Boven dien geven deze „Ordinanciën" een levendig beeld van het kerkelijk leven in de vroegste tij den van het Gereformeerd Protestantisme, nog vóór het in de Nederlanden was georganiseerd. Johannes a Lasco, aldus prof. Dankbaar, was als theoloog gematigd Calvinist. Zijn laatste levensjaren hij overleed te Pinczov in Polen op 8 Januari 1560 wijdde hij aan de reformatie van zijn vaderland. De organisatie van de Nederlandse vluchtelingengemeente was zijn belangrijkste werk. In 1540 was hij na in aanraking te zijn gekomen met Erasmus tot de Her vorming overgegaan. Aan de nieuwe editie zal prof. Dankbaar een inleiding toevoegen, waarin hij de verschillende uitgaven behan delt, de wijze waarop deze „Ordinanciën" tot stand zijn gekomen en de invloed, die zij hebben uitgeoefend. Het is uit kerkelijk en liturgisch-historisch oogpunt toe te juichen, aldus prof. Dankbaar, dat de Nederlandse Or ganisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek de nieuwe editite heeft mogelijk gemaakt. Deze verschijnt vier eeuwen na de vestiging der Londense Hervormde Gemeente, die nog altijd nauwe betrekkingen met de Nederlands Hervormde Kerk hier te lande onderhoudt en in 1954 haar kerkgebouw „Austin Friars" dat door een bombardement in de laatste wereldoorlog geheel verwoest werd opnieuw mocht inwijden. TIEN JAAR GELEDEN, om precies te zijn op 15 Augustus 1945, vernamen duizenden Nederlanders in heel Indo nesië, dat de oorlog was afgelopen. Bij na vier jaar van angst, spanning en honger waren doorleden. Het verdriet was niet voorbij. Velen keerden niet terug. Er druppelden doodsberichten binnen uit Birma, uit alle eilanden van de archipel, ja zelfs uit Japan, waar Nederlanders war on heengevoerd om in de mijnen te werken. De gezondheid van honderden had een onherstelbare knauw gekregen. Nog jaren later stier ven ettelijken aan de gevolgen van de kamptijd. En het grootste leed moesten velen in vredestijd leren dragen. Niet alleen in de kampen werd gele den. Ook Indonesiërs hebben moeilijke jaren beleefd, jaren van honger en angst. In deze jaren heeft Indonesië zichzelf naar onafhankelijkheid ge voerd. Ook dit kostte offers. De vrede bracht geen algemene vreugde! Wèl bracht de vrede ons de mogelijkheid om onze schouders onder het werk te zet ten. Wij waren niet langer gebonden, gevangen. Wij leefden niet langer af gesloten van de buitenwereld, in een niet-weten, in een wachten, dat jaren, maar misschien ook decennia zou kun nen duren. De wereld stond weer voor ons open: mèt haar zorgen en de strijd om het bestaan. Bijna vier jaar hadden wij gedaan, wat ons bevolen was: „Eet!" en wij aten. „Slaap!" en wij gingen op onze brits liggen. „Zing!" en wij begin nen aan ons uur verplichte wekelijkse recreatie. Nu moesten wij zelf beslis sen, zelf de leiding overnemen en ons eigen leven een bestemming geven. Wij konden niet langer leven öm te leven, eten wat onze hand aan eetbaars vond en bewust trachten onze krachten zo veel mogelijk te sparen. Nu waren wij vrij, nu hadden wij nieuwe plichten. Wat vroeg het leven van ons? Vele jon geren, die juist in deze jaren de vol wassenheid bereikten, hebben gestaan met vrees voor de grote gave, diè de Vrijheid heet. De oorlogsjaren borgen een zekere veiligheid in zich, omdat men slechts te doen had wat de Japan ners bevalen. Nu waren wij zelf verant woordelijk. Zó heb ik het gevoeld. In deze tijd las ik van Guido Gezelle: „Het leven is geen vrede alhier Geen wapenstilstand vragen, Het leven is de Kruisbanier Tot in God's handen dragen". Dit leek mij een opdracht. Eenvou dig van zin, maar o zo moeilijk om uit te voeren. Veel is in tien jaren veran derd. Maar wij mogen onze herinnerin gen, ontdaan van de wrangheid, bewa ren. Hoe was het toen en hoe Is het nu? Ik waag het een terugblik te slaan. Dit wordt geen persoonlijk verhaal. Deze tijd behoort ons allen toe en wij willen allen gedenken. Onze herinnering gaat terug naar honderdveertig vrouwen en kinderen, die in het kamp Struyswijck bij het toenmalige Batavia woonden. IN HET JAAR 2605 om vijf uur in de ochtend, ontwaakte Struyswijck net als op iedere andere dag. De nachtwaakster ging terug naar haar brits om nog een uur te rusten voor het appèl, de stooksters trokken naar de keukenbarak om de vuren op gang te krijgen een zwaar werk, omdat het hout dikwijls in de vorm van bomen werd binnengereden en nog moest worden gekapt en bovendien was het vochtig zodat de stooksters met roodom- rande ogen van de rook het stookgat uit moesten vluchten. Langer dan enkele mi nuten konden ze voor de hete vuren niet biijven staan. Een ander daalde de treden af, nam de ijzeren staaf over en duwde de blokken op. Hun voeten waren er sinds lang aan gewend op brandende kooltjes te trappen, de eeltlaag was zeker wel een centimeter dik. De kooksters kwamen om zes uur binnen. Als ze geluk hadden, kookte het water in de drums. Om deze tijd werd ook de poort even geopend om de drie Japanse wachten in te laten, die het appèl moesten afnemen. Ze verdeel den zich over de barakken, waar de men sen al opgesteld stonden: bleke, vermoeide vrouwen, gekleed in rafels, die ontroerend angstig haar best deden ook de allerklein ste in de houding te laten staan. Het ba- rakhoofd stond vóór de groep en gaf in het Japans de bevelen. „Kiotské!" galmde ze nadrukkelijk. De groep stond strak. „Kéré!" Als één man maakte men de ver plichte buiging van negentig graden. „No- ré!" Men kwam overeind. „Humptiedump- tie' onderdrukte een glimlach. Hij leek in een bést humeur dat voorspelde niet veel goeds. Hij vermaakte zich om de ge brekkige uitspraak van het Japans en hij draalde even. Toen sprak hij in slecht Maleis: „Morgen zouden alle jongens, die de leeftijd van tien jaar hadden bereikt, weggehaald worden." De barakdeur sloeg toe. Moeders kwamen op elkaar af en be- migen huilden. spraken opgewonden het gebeurde. Som- Geregeld hadden die kindertransporten plaats. De jongens werden weggebracht naar een mannenkamp. Waór kon men nooit zeggen. De kleine mannen gedroegen zich overmoedig en groot. Nu hoorden ze niet meer bij de kleintjes en dat wijven- geklets was voor hen toch niks. Dit wer den droeve dagen voor de betrokken moe ders. Maar tochVele van deze kinde ren waren niet te regeren. Ze deden waar ze zin in hadden, vloekten en scholden hun moeder uit. Wanneer iemand het waagde te interrumperen: „Hé, hé, waar haal je die woorden vandaan?" dan stond zo'n kereltje met opgetrokken schouders en zei: „Hou je smoel je stinkt!" De bewoonsters van de barakken traden aan met haar pannetjes om haar partie kokend water te halen. De rantsoenen om vatten stofthee, soms wat koffie. Velen verwerkten het water tot „bouillon" door er wat zout en eventueel nog peper door te roeren. Om zeven uur begonnen de ta ken. De patjolgroep stond aangetreden. De poort opende zich en zij trokken op blote voeten de velden in om te spitten, te wieden en te rooien. De varkensploeg trok af om de varkens voor de Japanners te hoeden. Het kampafval mochten de ver- kens niet eten, omdat het slecht was voor hun gezondheid. Ze werden beter gevoed dan de honderdveertig vrouwen en kinde ren, die door Nippon werden verzorgd. VóóR DE OORLOG was Struyswijck een strafgevangenis geweest voor de „zware gevallen". Tussen twee grote ringmuren in bevonden zich de verblijven voor de wachtposten. Wanneer men de tweede poort binnentrad, zag men veertien ba rakken, alle voorzien van ijzeren deuren en tralies, in een kring om een plein ge bouwd. Barak 1 was aan de rechterkant, barak 14 aan de linker. Recht tegenover de Ingang lag barak 7, ingericht als noodhos pitaal. Hier lagen de zware dysenterie- merkelijk minder, maar met een theelepel gevallen, de oedeempatiënten, die niet gegeten, deed men er twee keer zo lang lang meer te leven hadden, óók zij die de over. Dit maal werd gewoonlijk aangevuld ellende geestelijk niet langer konden ver- met een eetlepel groentenat. De dag te- werken, zoals de vrouw, die elke maan- voren had de kampwagen ditmaal echter verlichte nacht lag te gillen tot de dag ook een mand karbouwenneuzen binnenge- aanbrak. bracht. Ontdaan van haren en slijmvliezen Nee, het Japanse jaar 2605 onderscheide leverde dit de ragout op. zich in niets van de voorgaande jaren, als Het kamp leefde in een zenuwspanning. wf men de steeds slechter wordende omstan- Het volkomen verstoken blijven van elk drums met z'n tweeënVoor dit werk wa- LONDEN (United Press) De Ameri kaanse toneelcriticus Calvin Hoffman zegt toestemming te hebben gekregen een drie honderd jaar oud graf in Chislehurst (in. het Engelse graafschap Kent) te openen, namelijk dat van Sir Thomas Walsingham, een vriend van Christopher Marlowe, die hij voor de auteur van de thans aan Shake speare toegeschreven stukken houdt, om bewijsmateriaal voor zijn theorie te vinden. vrouwen, die zulke grote porties niet meer konden verwerken. Men sprak druk en zenuwachtig. De oorlog móest voorbij zijn! Wie had er in die tijd ooit gehoord van een Japanner, die last kreeg van mede lijden? Daar was verder de kwestie van de noodrantsoenen. Elke geïnterneerde ont ving een zak koekjes, die de meesten ach ter elkaar opaten. Pas daarna bleek, dat dit noodrantsoenen waren geweest voor het Japanse leger. Een koekje diende als maaltijd'! En nu at men er liefst een zak vol vanDe gevolgen bleven niet uit. Meer patiënten en het ziekenhuis was al vol! Daar was bovendien de geschiedenis van de klompjes. Er waren manden bin nengekomen met ruw-houten slofjes, die met gejuich werden ontvangen. Het ble ken echter mannenmaten te zijn: 42 en groter. Later bleek, dat in de mannenkam pen de vrouwenklompen werden bezorgd. Leek dit op goedhartigheid van Nippon? Nee, zelfs de pessimisten raakten er van overtuigd, dat de oorlog wel degelijk voor bij was. Er kwamen mannen in het kamp om te helpen bij het zware werje. Onder de ontzette blik van de vrouwen, tilden ze de digheden althans niet meerekende. Het zou betrouwbaar nieuwsbericht werkte ver- wel geen 1945 worden. Misschien zou het lammend. Steeds weer doken geruchten op nog wel drie, of vijf, of tien jaar duren over luchtaanvallen, over bruggen die voor de Westerse jaartelling weer gebruikt door de geallieerden waren gelegd van mocht worden. Waren een handjevol vrou- Bali naar Java, over invallen langs de wen en kinderen en mannen wel zo be- Noordkust.... En steeds weer bleken de langrijk? Als de politieke toestand het berichten onjuist. Telkens wanneer zo'n eiste zouden de geallieerden hen denkelijk geruchtencampagne voorbij was, stierven wel opofferen er meer vrouwen. Ze waren opgeleefd door j,e£ middel weer. ren zes vrouwen nodig geweest. Er waren kinderen, die opgewonden kwamen vertel len, dat zij hun pappie hadden gezien. En daar was het verdrietige jongetje, dat zei: „Mijn pappie heeft geen benen" en dat te gelijkertijd geschrokken en blij was, toen dit op 'een vergissing bleek te berusten. De foto van zijn vader gaf hem slechts tot op Elke dag stierven er meer mensen. Ze de hoop, maar als deze ongegrond bleek, werden in een gevlochten mat gewikkeld verdween het laatste restje levensmoed. ACH, WAT VALT ER verder nog te ver tellen? Hoe lang het nog duurde voor de die nog lopen konden moesten op het bin nenplein bij elkaar komen. „Pa" de baas van het spul sprak de aanwezigen en voor de poort gelegd. De nabestaanden toe. Hij keek ernstig: De voeding was on- en de vriendinnen stonden daar te wach- voldoende en de Japanse leiding had Men verdacht de Japanners er van niet innen horenigd werden? Hoe lang het opzet de geruchten rond te strooien. En bevotkt bleef? Hoe vele bevrij- het werd vijftien Augustus. De stemming £pnieUW werden geïnterneerd, door de was geladen. De Corvédienst hoefde niet IndonJsiërs nu? Hoe het geschrei van aan te treden maar alle geïnterneerden vrouwen over haar dierbaren d,P rm* Innen konden moesten on het bin- barakken vulde, zodat de herenigde ge zinnen zich bijkans schuldig voelden? Toen de vrede een feit bleek, kwamen alle geïnterneerden bij elkaar op het cji uc vncnuimrcii otuxmun ucuu ie wdui- voiooenae en ae Japanse ïeicung naa 7;; „A7amenliiik het Onze ding afleverde en het vuil en de doden kinderen. Daarom zouden ze meer eten meenam. De hygiënische toestanden wa- krijgen en extra rantsoenen. ren onhoudbaar. De gevangenis was over- Men durfde het niet te geloven. Was dit vP^hiedeniTlaten'ru^ten'Tien laar ge- vol. Eerst was het een mannenkamp ge- een plagerij, erger dan de vorige? Er werd ledfn waren wij daar. wij stonden met weest nu zaten er vrouwen geïnterneerd, echter inderdaad meer eten uitgedeeld dan handen vooJr een nieuw leven. Nu zijn De latrines waren primitief: gaten m de men op kon. Men at tot men het met meer totaai andere omstandigheden, met cement bedekte vloer, voetsteunen verdroeg en bewaarde de rest. Na een - aan weerszijden en een ijzeren haak om kwartier, na een half uur, at men weer. zich aan vast te houden. Voor het door- Het ziekenhuis werd nu bevolkt door spoelen moesten emmers water worden „Wilhelmus" mèt God en voor hun va derland, zo wilden zij het. Hier zullen wij In ieder van ons heeft deze tijd sporen achtergelaten. Maar misschien is niet alles verlies geweest. M. L. H.B. geput, waarvoor velen de kracht niet meer hadden en waar men mee smokkelde, als het even kon. Steeds weer raakte de af voer verstopt op dit grote aantal men sen was Struyswijck nooit berekend ge weest. Een officiële dienstregeling schreef voor dat jonge vrouwen met emmers de afvoer moesten ontlasten. Alle planten tussen de ringmuren waren al lang over- bemest. Het probleem, waar de emmers geledigd moesten worden, werd dringend. Niettemin werd er nog gelachen, zoals die ene keer, toen de meisjes bij het be mesten der planten een kuil ontdekten en die opgetogen tot de rand toe vulden. Toen ze klaar waren kwam er een opgewonden Heiho, een veertienjarige Indonesische jongen, die met een houten geweer fun geerde als hulpwacht. Hij zou ze aankla gen! Was dat een manier van doen om hun nieuwe loopgraaf te bevuilen! Woedend marcheerde hij naar zijn commandant, de meisjes bezorgd achterlatend. Maar de Japanse wacht, die de situatie persoonlijk kwam opnemen, moest zó vreselijk lachen, dat er van straf geen sprake was. En het leedvermaak in het kamp was algemeen. Men beschouwde deze Indonesische jon gens als verraders. Ze waren ruwer dan de Japanners en sloegen soms met hun houten geweeidjes. DE DAGEN regen zich aaneen. „Wat zou je doen, als je vrij was?" Antwoord: „Mijn man zoeken en eten gaan." De maanden kwamen en gingen. „Wat zou je liever willen: een bord eten, of je man voor je neus?" Antwoorl „Nu, eerst maar een bord tot de rand toe vol!" Het werd vijf Augustus, de verjaardag van prinses Irene. Op het schoolbord voor de keukenloods werd deze datum met schoonschrift neergeschreven." Daaronder stond: FEESTMENU Rijst of tim soep 1 theelepel snuitjesragout. De rijst, een afgestreken soeplepel, werd tot twéé afgestreken soeplepels, als ze tot „De goudzoeker pap werd gekookt. De tim smaakte aan- Voor de vierde keer houdt de gemeente IJzendijke een groots opgezette expositie van meesterwerken in de schilderkunst en in de kunstriijverheicL Dit jaar wordt de be zoeker een idee gege ven van het leven van de Hollander in de 17de eeuw. Daartoe leende deze gemeente in Zeeuws-Vlaanderen voor bijna anderhalf millioen gulden aan kunstschatten van Nederlandse en Bel gische musea en par ticulieren. Dank zij de verleende medewer king kwam er een verzameling van tach tig schilderijen en ruim honderd kunst voorwerpen - meube len, textiel, leer, aar dewerk, zilver, tin, koper, brons, ijzer, glas, klokken en hor loges - bijeen, die een indruk geeft van „Hollands leven in de Gouden Eeuw". Wij reproduceren uit de fraaie catalogus hierbij het doek „De Goudweger" van Cor nells de Man (1621- 1706). Verder zijn on der anderen in alfa betische volgorde ver tegenwoordigd: Aver- camp, Cuyp, Dou, Van Goyen, Hals, De Hoogh, Honthorst. De Keyser, Maes, Van van Cornells de Man, een der tentoongestelde Mieris, Van Ostade, schilderijen in IJzendijke. Ruysdael en Steen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 10