ARCHITECTUUR EN STEDEBOUW ÏÏLieïaó kneed, aite ftkanje ut-eq, OM HET HART VAN DE BOUWKUNST uitingen van het moderne levensgevoel VRIJ IN DE RUIMTE Bekend handboek in moderne versie Beginselen V orm probleem U it geputte potentie Het complex, dat naar een ontwerp van ir. F. C. J. Dingemans aan het Koningsplein te Maastricht verrees, behoort tot de Da oovensie joto illustreert de invloeden uit Zuid- en VJest- Europa, die Francisco Barba bij het bouwen in Barcelona heeft ondergaan. De tweede afbeelding toont een geheel ander aspect van de architectuur. De industriële expansie, het voornaamste kenmerk van het Nederland van na de oorlog, komt in menig fabriekscomplex tot uiting. Zelden werd een zo gaaf bouwwerk geleverd als het geval is met de Amercentrale te Geertruiden- berg door de architecten jhr. ir. A. P. Wesselman van Helmond en ir. J. A. G. van der Steur ontworpen. Een andere belangrijke opgave voor de Nederlandse architecten is de bruggenbouw. De hieronder in beeld gebrachte Amstelbrug in de rijksweg van Amsterdam naar Utrecht zou volkomen gaaf zijn geweest, als de ontwerper weerstand had kunnen bieden aan de ver leiding aan weerskanten betonnen uitsteeksels bij wijze van „verfraaiing" aan te brengen. NADAT in de tweede helft van de vorige eeuw het architectonisch ideaal van de Renaissance zijn natuurlijke dood gestorven was en begraven in het fantastisch kerk hof der toenmalige eclectistische en archaiserende bouwstijlen, manifesteerde zich op bijna unieke wijze de veerkracht van het scheppingsvermogen van onze cultuur. Spreidden vijftig jaar ge leden bijna alle bouwwerken een ontstellende lelijkheid en karak terloosheid ten toon, thans is het klaarblijkelijk, dat de Nieuwe Stijl bestaat en deze in vele lan den bloeit. Deze conclusie is belangrijk. Immers de verschillen van het nieuwe bouwen met elke bouw stijl uit de geschiedenis is groter dan de verschillen tussen de his torische stijlen onderling. Het belangrijkste en integrerende aspect hiervan is wel dat elk goed modern gebouw de verbeel ding is van ruimtelijke conti nuïteit. Ruimtelijke continuïteit. Zoals het maatschappelijk bewustzijn van elk individu, het besef van de eenling een deel van het ge heel te zijn, in onze tijd pas tot echte ontwikkeling kwam, zo blijkt in elk modern gebouw elk vertrek een zichtbaar ruimtelijk contact te hebben met het vol gende. Ook het gehele gebouw legt duidelijke betrekkingen tus sen de inwendige en uitwendige ruimte om zodoende een harmo nieus totaal te scheppen. In elke bouwstijl uit de ge schiedenis vormen de gevels een afsluiting tussen de binnenruimte en de buitenruimte, zij zijn door goot en kroonlijsten en door pilasters bepaald. Het enige con tact met buiten wordt gemaakt door betrekkelijk kleine, aan strenge maten gebonden vensters. Het hedendaagse gebouw heeft helemaal geen gevels in de tradi tionele zin van het woord. Soms zijn ze geheel van glas, maar steeds zal ieder „vertrek" visueel met de omringende ruimte ver bonden zijn. Het idee van die continuïteit schijnt het gehele levensgevoel van de moderne mens te door trekken. Werden vroeger» bijvoor beeld de prenten in een boek in het midden van de pagina en omlijst afgedrukt, thans verbaast niemand zich als een illustratie de gehele pagina vult, zonder lijst of passe-partout. Het oude schilderij heeft een zware ver gulde lijst, een modern soms in het geheel geen. In de natuur blijkt dat de bouwsteen van de stof, het atoom, allerminst on deelbaar is en dat haar deeltjes nauwelijks deeltjes te noemen zijn. De natuurkundige heeft de continuïteit van stof en ruimte zelfs in formules vastgelegd. Alles is een deel van iets groters. Zo gaat het voor de moderne architect niet om het èfsluiten van ruimte maar om het aanslui ten. Niet om een gebouwtje aan de straat maar om ruimte aan ruimte. OP DEZELFDE manier ont wikkelt zich uit het oude stads beeld, waar gesloten huizenblok ken (met of zonder binnenter rein) gescheiden worden door smalle straten, tot het moderne stedebouwkundig plan, waar elk gebouw vrij in de ruimte is ge zet en plaats gevonden wordt om alle verkeer kruisingsvrij te dirigeren. Hier is dan ook geen sprake meer van voorgevels of achter gevels, want elk gebouw kan vrij van elke kant benaderd worden en ontleent zijn ruimtelijke be tekenis niet aan de buren of de lengte van een straat, maar aan eigen innerlijke kracht en plaats in ruimte, zon en groen. Verkeersaders zijn in de mo derne stad niet langer de gleuven in een dichtgebouwde steen vlakte, maar planmatige wegen door een open ruimte. Dit is bo vendien de enige weg om uit de verkeers-impasse te geraken. Onze auto's moeten in de steden 'door straten rijden, waarvan de breedte door alles behalve de verkeersintensiteit bepaald is. Het maken van doorbraken of verbredingen in een oude stad kan, hoe gedurfd ook, alleen gra dueel maar nooit wezenlijke ver betering in deze verschrikkelijke toestand brengen. De enige mo gelijkheid is de artistieke en zakelijke noodgedwongenheid: de ruimte zelf vrij te maken. Het materiaal van de moderne stede bouwer is niet de monstrueuze stenen koek, maai- de ruimte, de zon en het groen. Pas dan zal elke ruimtebegrenzing, of dit een gebouw, een boom of een beeld is, weer haar volledige betekenis krijgen. En het is dit intens ver langen naar deze harmonie, dat elke hedendaagse architect inspi reert: Want het ontwerpen van een klein gebouw en het maken van een stedebouwkundig plan zijn bezigheden, die in wezen niet verschillen. Het kleine is, artis tiek gesproken, van evenveel waarde als het grote. De wand, van steen of van glas, brengt het wonder van ruimte lijke scheiding of verbinding tot stand. Voor ieder die dat ziet, is het bewijs der poëzie geleverd. Elk bouwwerk, dat door zijn ruim telijke ordening, door maatver houding en kleur ons ongeziene betrekkingen van die elementen laat zien, is het getuigenis vah de verbeeldingskracht van zijn ont werper. Want als er een maatstaf ge vonden zou moeten worden, zelfs voor de schoonheid, kan dat alleen de verbeelding zijn: de kracht waarmede de ruimtelijk heid waarneembaar, tot beeld wordt. Dit is dan ook de band van de moderne ontwerper met zijn vakgenoten uit de geschie denis. Dit is de maatstaf waar mee de geschiedenis zal oor delen, de maatstaf der verbeel ding. NICO ANDRIESSEN VAN EEN oude en vooral goede bekende tussen de voor leken be stemde publicaties over bouwkunst is thans een zesde druk ver schenen. Het betreft hier de „Beknopte ontwikkelingsgeschiedenis der bouwkunst" van ir. G. Knuttel Jr een uitgave van H. J. Paris te Amsterdam. Het aantrekkelijke boek is nu onder de kortere titel „Bouwkunst" in een wat moderner gewaad verschenen, er werden meer illustraties opgenomen en vooral de tekst werd uitgebreid met een betrekkelijk uitvoerige weergave van de ontwikkeling in de negentiende en twin tigste eeuw. Betx-ekkelijk uitvoerig, wanneer men bedenkt, dat de auteurs hun overzicht reeds drieduizend jaar voor Christus laten be ginnen: dan blijft er per eeuw niet zoveel ruimte over, ook al be perkt men zich tot Europa en die cultuurgebieden Egypte, Baby- lonië, Assyrië en Perzië welke voor de ontwikkeling van de Europese bouwkunst van directe invloed waren. Maar als basis voor een zich later verdiepende belangstelling blijft dit boek van ir. Knuttel, die zich voor deze herdruk van de medewerking van ir. J. Kruger verzekerde, het doeltreffendste dat wij kennen. J. II. B. 1 ■mmm HOEWEL de vaklitteratuur over bouw kunst en bouwkunde in Nederland gere geld wordt verrijkt, althans uitgebreid, gebeurt het niet zo heel vaak, dat een werk verschijnt, dat het probleem van de architectuur in zijn wezen stelt en aan roert. Zeker is dat het geval met de heden daagse bouwkunst, waarover wel vrij veel détailstudies verschijnen - landhuizen bij voorbeeld schijnen in trek te zijn - maar slechts zelden een algemene beschouwing. En in de handboeken over de ontwikkeling der bouwstijlen wordt als regel snel heen gelopen over de eerste helft van onze eeuw, hetgeen de auteurs ongetwijfeld een hachelijk positie kiezen bespaart. Daarom begroeten wij met vreugde een onder auspiciën van de Maatschappij tot bevor dering der bouwkunst Bond van Neder landse architecten B.N.A. bij de uitgeverij Kosmos te Amsterdam verschenen werk over na-oorlogse bouwkunst in ons land. Het even fraaie als kloeke boek behelst een keur van foto's. Maar welk een inte ressante documentatie deze op zichzelf ook mogen vormen, zij verkrijgen slechts be tekenis in het licht van de tekst, die eraan voorafgaat. Die tekst is van J. P. Mieras, directeur van de B.N.A. en redacteur van het „Bouwkunstig Weekblad" - het bonds orgaan. En al behoren wij niet tot de vaste lezerskring van dat tijdschrift, de auteur was ons reeds bekend als een man met een vlijmscherpe geest en pen, die een hekel heeft aan het verdoezelen van beginselen, zeker wanneer het gaat om de essentialia van het bouwen. DAT HET HEM inderdaad om de kern van zijn kunst gaat, blijkt al direct uit zijn voorwoord, waarin hij stelt dat niet de stromingen in de architectuur, maar schoonheid in bouwkunstige zin maatstaf dient te zijn. En er verder op wijst, dat de kunst alleen waarde heeft indien zij bij draagt tot het geluk der mensen. In de daarop volgende hoofdstukken voert Mie ras zijn lezers naar de allereerste vragen van de architectuur. Hij analyseert de re latie tussen gevoel en verstand om en pas sant een tamelijk verbreide misvatting uit de weg te ruimen: de „avant-gardisten" onder de architecten behoeven net zo min overwegend verstandelijk te werk te gaan als de traditionalisten „gevoelig". Hij ont doet de architectuur van alle franje met zijn constatering: ,,Een bouwwerk is in feite alleen een nuttigheidsobject, nuch- MIERAS HEEFT zich veel moeite gege ven zijn publiek dat wel voornamelijk uit belangstellende leken zal bestaan duidelijk te maken waar hij het over heeft. Vandaar zijn uitvoerige uiteen zetting over wat hij noemt het primaire en het secundaire beginsel der bouwkunst. Het primaire beginsel bestaat uit het vinden van zodanige ruimtelijke groepe ringen, dat zij ook bij beschouwing onder wisselende aspecten aan ideale normen blijven voldoen. Men zou dit dus ook een abstract beginsel kunnen noemen, dat door Mieras' secundaire principe wordt gecon cretiseerd. Dat heeft namelijk betrekking op de realisering van het primaire beginsel. Door het kiezen en toepassen van de juiste bouwstoffen kan de architect zijn bedoe lingen zichtbaar maken. En weer een„stap nader tot het ware hart van zijn onder werp geraakt deze scherpe hanteerder van het bouwkundig ontleedmes in de passages, waarin hij Berlages theorie van „de bouw kunst als eenvoudige waarheid" critiseert. Die theorie leek immers op het eerste ge zicht aanlokkelijk, zoals dat met alle ogen schijnlijk eenvoudige dingen het geval is. Maar Mieras haalt er een paar voorbeelden bij waaruit blijkt, dat een kunst, die het zozeer hebben moet van de onzichtbare hulpmiddelen en techniek, moeilijk als een „eenvoudige waarheid" kan worden gekwalificeerd: „Bouwen is de samenwerking vinden tussen ten minste twee, doorgaans méér, contradictoire gesteldheden tot een sterk en practisch geheel, dat nooit „waarheid" kan manifesteren. Zuiverheid en waarheid hebben hier alleen invloed om de oplos sing zoveel mogelijk langs een redelijke en logische weg te verkrijgen". DAAROP SLUITEN dan Mieras' be schouwingen over het vormprobleem in het vierde hoofdstuk aan. Vermelding ver dient hier zijn opmerking, dat de vorm van een kunstwerk niet de synthese van doelmatigheid en schoonheid behoort te zijn waarbij dus beide elementen meer of minder aan eigen waarde inboeten maar juist de manifestatie daarvan. Op een ander vlak ontmoet men dus hier eigen lijk weer de twee-eenheid van het primaire en secundaire beginsel. De hantering van deze maatstaven ter bëoordeling van bouw werken kan intussen tot merkwaardige uitkomsten leiden. Mieras noemt bijvoor- kunstig Weekblad, nemen wij aan), be staat, maar hij bedenkt zich te weinig zoals de meeste zijner collega's trouwens dat ook de belangstellende leek nog lang geen ingewijde is: in het serail van de bouwkunst wordt men niet zo gauw gevoed! OVERIGENS zijn we ons ervan bewust, dat de mate van deze critiek in geen enkele verhouding staat tot de lof, welke Mieras verdient om zijn klare kenschetsing van waarde en wezen der architectuur. Daarbij doorziet hij duidelijk waaraan het bijvoor beeld onze na-oorlogse bouwkunst aan mankeert Niet alleen dat er nog steeds sprake is van een sterk aesthetiserend bouwen „vooal de bankgebouwen heb ben een voor deze tijd bijna hinderlijk rijke tooi en overvloed van ornamentieke versieringen in kostbare materialen" (de credietwaardigheid moet er dan ook tot uitdrukking door komen!!) daarnaast is er het gevaar van de spoedig uitgeputte bouwkunstige potentie. Na de oorlog moest er immers zoveel worden hersteld en in gehaald dat een rustig rijpingsproces voor nieuwe gedachten en inzichten onmogelijk werd. Vooral in de woningbouw door de beperkende maatregelen ter wille van de economie toch al „bouwkunst op z'n smalst" kent men het verschijnsel van het voortborduren op dessins van bouw kunstige modekoningen". Dat er desondanks geen reden is voor pessimisme, kan men dankbaar toeschrij ven aan de geheel nieuwe impulsen en idealen welke de hedendaagse architecten veelal bezielen. De bouwkunst heeft im mers de mens ontdekt. Ter wille van de mens werkt de stedebouwkundige. zonder wie de architectonische bedrijvigheid on denkbaar is geworden. Mieras schrijft: de bouwkunst is dienstbaar aan de verheffing van de gemeenschap zij past in het levens kader van het geheel. De bouwkunst is van ons, van iedereen en van ons allen. De bouwkunst ook is alomtegenwoordigen voor de mens een onontkoombare kunst uiting. Moge dan ook de tijd niet ver meer zijn, dat de architect, die werkt voor de gemeenschap, zich ook door die gemeen schap gedragen en geïnspireerd weet. Het boek van Mieras vormt daartoe een waar devolle bijdrage. J. H. BARTMAN terweg een ding om te gebruiken voor een zeker doel". Natuurlijk aanvaardt ook de schrijver, dat de menselijke schoonheidsbe hoefte zich daar in dient te manifesteren om een gebouw tevens tot de bouwkunst te rekenen. Maar het eigenlijke doel van het bouwwerk mag daarbij niet uit het oog worden verloren. Werd de bouwkunst in de vorige eeuw niet getypeerd door een offeren aan de schone naar de maat staven van die jaren, wel te verstaan vorm ten koste van de nuttigheid? Wij onderschrijven Mieras' conclusie gaarne: „In tegenstelling hiermede is er in de tegenwoordige tijd een duidelijk streven het voldoen aan de nutligheidseis bij het geen men maakt primair te stellen. Dit is een belangrijk punt, dat het juiste har monische verband tussen gebruiksdoel en schoonheid weer kan herstellen". Als om deze stelling te illustreren gaat aan dit hoofdstuk een foto van de door jhr. ir. A. P. Weselman van Helmond ontworpen watertoren van de Organonfabrieken te Oss vooraf: een combinatie van verstand en gevoel waarbij men stil wordt. beeld het stationsgebouw van 's Hertogen bosch een schepping van de „Zuidelijke" architect van N.S. ir. S. van Ravesteyn. als een schoon exempel van zijn stelling, dat door het secundaire beginsel de bedoe lingen van het primaire principe van de architect het schikken en groeperen van het ruimtelijk constructieve tot gel ding zijn gekomen. Decoratie en ornamen tiek dienden niet om te verhullen wat bouwkunstig niet'juist was, integendeel. Dat moge zo zijn daar blijft het nieuwe stationsgebouw niet minder een ratjetoe van stijlelementen door. Wij zouden willen zeggen en de auteur vraagt zeii zijn beschouwing niet dogmatisch te. aanvaar den dat hier een „te eenvoudige waar heid" de beoordelingsnormen is binnenge slopen. Deze critische opmerking kan nog aangevuld worden met een aanmerking over de r.aar onze mening wel zeer sum miere wijze, waarop de auteur onder meel de buitenlandse invloeden op de Neder landse bouwkunst heeft behandeld. Welis waar zegt hij zelf dat zijn tekst voor een deel uit „cphemere notities" (uit het Bouw- BIJ DE FOTO's. - De Engelse architect Eric Lyons ontwierp de flats in de stad Richmond in Yorkshire, die men rechts bovenaan ziet afgebeeld. Daaronder een Zweeds torenhuis, door Ralph Enskine van aluminiumelementen gebouwd. De derde plaat in deze kolom geeft een indruk van een winkelpand in Rotterdam, waarin vijf geheel verschillende branches zijn onder gebracht. Het werd door de architecten prof. ir. J. H. van den Broek en J. B. Bakema ontworpen. Verscheidenheid van aichitectonische opdrachten, experimenten met nieuwe materialen... De verschillen tussen woningbouw in steden en op het platteland vervagen meer en meer, getuige bijvoorbeeld (zie de foto links onder) een complex arbeiderswoningen van Romke de Vries - volgens het systeem Kossel - in Ridderkerk, waaraan de stedebouw kundige openheid een aspect van blijheid verleent. Daarnaast: arbeiderswoningen in het nieuwe Joegoslavië van Miro Marascovic, met toepassing van de in Dalmatië gebruikelijke natmirsteen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 18