\^êxfX,t>en.twee. drie De Zweden mogen weer alcoholica drinken Een stad voor de winter Wat vier Amerikaanse vrouwen ons zeggen g|gfö®(y>l§>EKI Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant j in Zweden de achtendertig jaar geduurd MAAK DEZE TEKENING AF KERKELIJK LEVEN Psychologische fout gemaakt hij die draekbestrijdijrigscaiïipagiie Paultje was in alles zó vlug en hij wilde ook zo graag vlug zijn, dat de mensen hem één-twee-drie noemden. Alles moest altijd één twee drie gebeu ren. Eten, slapen, opruimen, boodschap pen doen en noem maar op wat je wilt. Alles ging wel vlug, maar mooi of netjes gebeurde er heel weinig en van de boodschappen vergat hij meestal de helft. En nu was Paultje op school. Op de grote school! Hij zou er wel eens even één twee drie heenstappen en één twee drie lezen en schrijven leren. Wat viel dat tegen! Toen hij de eerste dag de klas binnenstapte, hollend natuurlijk en zwaaiend met zijn tas, kon hij haast niet wachten tot de juffrouw met de les be gon. „Kalm aan jij", zei ze toen Paultje in de eerste de beste bank stoof en metéén liet horen dat hij al tellen kon. Dat moest juf wel tien keer zeggen die eer ste dag. Ze leerden een liedje, dat Paul tje na twee minuten al kende. Dat zei hij tenminste, maar toen hij het alleen mocht voorzingen, deugde er niets van. Daarna kregen alle kinderen een mooi schoon blaadje papier en daar mochten ze eentjes op zetten. „Klaar juf", riep Paultje toen de juf alle blaadjes nog niet eens had uitgedeeld. Hij liet een heel vel vol lelijke kromme eentjes zien. „Doe jij het nog maar eens over", zei de juf, „en dan een beetje mooier". „Hè juf, leert u ons nu even lézen", vroeg Paultje toen alle blaadjes einde lijk vol waren. De juffrouw lachte. „En schrijven ook", zei hij er vlug achter aan. De juf lachte nog harder. „Jij wil alles één twee drie doen", zei ze. Zo kwam het, dat Paultje die school niet zo heel erg leuk vond. Alles moest er heel precies en van één twee drie wilden ze er niets weten. „Ik weet ge noeg", zei Paultje toen hij op een mor gen met een zwart gezicht op weg was naar school. „Lezen, wat moet ik met lezen? Dat duurt me veel te lang. En schrijven is helemaal erg, want dat moet nog precies ook!" Inplaats van de weg naar school te gaan, liep hij een andere kant op met zijn tas in zijn hand. Hij ging eens bij de vaart kijken waar hij in de vacantie al tijd mocht helpen op de boten. Zijn tas zette hij één twee drie in een portiek neer, want anders zouden de schippers vast vragen wat hij daarmee moest. „Zo Paultje", zeiden ze, „ben jij nog niet op school? Je lijkt zo groot. We dachten vast dat jij al in de eerste klas zat". „Nee", zei Paultje en hij kreeg een kleur, ik ben nog niet op school. Maar ik kan wel lezen en schrijven hoor", zei hij er vlug achter, want hij wilde toch ook niet dat ze hem voor zo erg klein aanzagen. „Mag ik meehelpen?" vroeg hij en hij begon al te sjouwen met de kistjes die op de kade stonden. „Nee", zeiden de schippers, „laat dat maar staan. Er is niets te helpen. Ik zou maar gaan spe len, Paultje". Maar met wie moest hij spelen? Zijn vriendjes waren op school en de ande re kinderen vond hij nu natuurlijk te klein om mee te spelen. En stel je voor dat iemand hem zag en zou vragen waarom hij niet op school was! Nee, hij had één twee dria een beter plannetje gemaakt. Toen de schippers niet keken, verstopte hij zich achter de zakken en kisten in het ruim van het schip. Het duurde niet lang of tjoeketjoek daar 'sloeg de motor aan en voelde Paultje het schip wegdrijven van de kade. He lemaal lekker voelde Paultje zich niet. Hij dacht aan zijn schooltas, waarop hij eerst zo trots was geweest en die hij nu wel nooit terug zou vinden. En, hij kon het niet helpen, maar hij dacht toch ook aan de juffrouw en wat ze de kin deren vandaag zou leren. „Als ik nou terug kom, ben ik achter", dacht hij op eens vol schrik. „Dat is nog nooit ge beurd dat ik, één-twee-drie, achter ben". Het maakte hem zo benauwd dat hij overeind kwam in zijn schuilhoekje en naar de schipper holde, die achter zijn rad stond. „Ik wil er af, ik wil er af", riep hij. De schipper keek verbaasd om. „Hoe kom j ij hier?" vroeg hij boos. Met een kleur als vuur vertelde Paultje alles. Hoe hij één twee drie wou leren lezen en schrijven en hoe hij, toen dat niet lukte, één twee drie de benen maar had genomen. De schipper knik te. „Jaja", zei hij terwijl hij op de kant aanstuurde. „En nu wil je er zeker één twee drie weer af". Paultje knikte. „Vooruit dan maar", zei de schipper en zijn knecht tilde hem op de wal. Als een pijl uit een boog schoot Paultje weg, terug naar het portiek waar zijn mooie tas nog stond te glimmen. Toen weer verder naar de school.de bel. de klas. Naar juf, die net met mooie grote cijfers voortekende op het bord. Met zijn hoofd naar de grond vertelde Paultje zijn ver haal. Juf knikte heel ernstig. „Kijk eens wat hier op het bord staat, Paul tje", zei ze. Paultje keek. „Eén twee drie", las hij. „Zo", zei de juf, „dat weet je dus, ga dan maar één twee drie op je plaats zitten". „Verder weet ik helemaal niets, juf", zei Paultje zacht. „Dan wordt het wel tijd dat je één twee drie je best gaat doen om nog meer te leren. Vind je ook niet?" Paultje knikte heel hard van ja met zijn hoofd en vond het heerlijk om tus sen zijn vriendjes in als een grote jon gen in school te zitten. MIES BOUHUYS tekening gemaakt. Neem een potlood met een scherpe punt, maar zorg dat het Trek een lijn van 1 naar 2 en zo verder naar 35 en je hebt zelf een grappige papier heel blijft. Wat hoor ik toch, het dreunt en trilt, zegt Hans, de hagedis. Er kraken takken, zand stuift op. 't Lijkt of er onweer is. Maar nee, de lucht is helderblauw, er Is geen zuchtje wind. Daar moet ik meer van weten, hoor. 'k Ca kijken of 'k iets vind. De dieren die Hans tegenkomt, kijken net zó verbaasd. Waar komt dat dreunen toch vandaan? Die wind die langs ze blaast? Kom mee, zegt Hans, op onderzoek, er is hier iets niet pluis. Zo komt de dappre stoet terecht bij 't wilde zwijn zijn huis. Het wilde zwijn ligt voor z'n deur, maar wat ziet hij eruit! Hij hoest, hij niest en 't water loopt met straaltjes langs zijn snuit. Vooruit, roept Hans, de schoudertjes onder het zwijn gezet! Ze dragen hijgend van 't gewicht het wilde zwijn in bed. Hij krijgt een kruik aan elke poot, een dasje om zijn kop en voor het piepen in zijn keel een zakje eikeldrop. Ziezo, nou hebben we weer rust, zegt Hans, de hagedis. 'k Blijf zitten op zijn voeteneind tot hij weer beter is. MIES BOUHUYS. 0000000000000000CO30a»30000000000M0C>XOC0000CCÖXKX»000^^ Wanneer men het kerkelijk leven in de diverse landen beziet, constateert men nog al wat verschillen, hoewel er gelukkig ook steeds weer belangrijke dingen zijn, die voor de nodige binding zorgen. Er valt vaak van elkaar te leren. Een viertal Ame rikaanse vrouwen heeft gedurende een langdurige reis hier het een en ander van kunnen constateren. Om twee redenen is het bijzonder inte ressant iets van haar ervaringen te verne men. Het is dat in de eerste plaats omdat het vrouwen waren, die de reis maakten. Het kerkewerk wordt in het algemeen door mannen verricht. Er wordt in de kerk heel wat vergaderd. En vooral in ons land over treft het aantal mannen, dat hieraan deel neemt de vrouwen verre. Of dat nu altijd wel zo verstandig is willen we niet bewe ren. We constateren het feit slechts. Het is dus begrijpelijk, dat we nu eens graag het geluid van enkele vrouwen willen laten horen. Dit is in de tweede plaats interessant om dat deze vrouwen een reis maakten, die niet velen kunnen ondernemen. Men mag dan beweren, dat in onze tijd zo velen naar het buitenland reizen, practisch alle reislustigen worden door de vier Ameri kaanse vrouwen met vele lengten geslagen. Welke landen ze bezochten? Ze kwamen achtereenvolgens op: de Hawaii-eilanden, de Fidzji-eilanden, in Indonesië, India, Pa kistan, Kenya, Oeganda, Egypte, Jordanië, Libanon en in Europa in Duitsland. Het is dan ook geen wonder, dat de reis maandenlang duurde. De leiding van het team berustte bij mrs. James D. Wyker, presidente van de United Church Women in de Verenigde Staten. Een der andere dames kwam eveneens uit de Verenigde Staten, de overigen waren respectievelijk van de United Church van Noord-India en van de United Church of Christ van de Filippijnen. Zoals hieruit blijkt was het team dus niet alleen internationaal, maar ook interkerkelijk. Bij iedere aankomst werd men eerst voorgelicht over het land. De nadruk werd hierbij gelegd op de kerk en op de plaats, die de vrouwen daarin innemen. In Dja karta bijvoorbeeld werd het een en ander verteld tijdens een lunch, die aangeboden werd door een comité, dat samengesteld was uit vertegenwoordigers van verschil lende rassen. Later op de dag bood de Na tionale Raad van Kerken van Indonesië een diner aan. Oost en West Vermeldenswaard is hetgeen een jonge Indonesische predikant opmerkte tijdens een bespreking. Hij zei: „Het is goed dat u een team gekozen hebt, dat bestaat uit leden van Oost en West. Óns land wil tus sen Oost en West staan. U hebt bewezen dat de kerk boven de politiek staat. Wij vertrouwen u. Wij willen u vragen de kerk te adviseren steeds deze weg te bewande len". Woorden, die duidelijk weergeven in welke sfeer deze vrouwen werden ont vangen. In steden als Djakarta, Soerabaja, La hore en Berlijn werden grote openbare bij eenkomsten georganiseerd. Het is de be doeling, dat mrs. Wyker begin November tijdens de Nationale Assemblée van de United Church Women een uitvoerig ver slag zal uitbrengen over de gemaakte reis. Een korte samenvatting van wat zij zal zeggen is echter reeds nu bekend. In „The Messenger" het blad van de Evangeli sche en Hervormde Kerk van de Verenig de Staten heeft mrs. Wyker namelijk reeds een algemene indruk van de reis ge geven. Nadat zij opgemerkt heeft, dat zij overweldigd is geworden door de ruste loosheid, die onder de volken heerst, geeft zij weer hoe zij de mensen veelal heeft aan getroffen. Zij kennen geen rust vanwege hun politieke of economische status. Er zijn vele mensen in de wereld, die er naar hun keren om erkend te worden: de gekleurde volken, die de blanken haten en blanken, die ongerust zijn over de gekleurde volken. Er zijn volken, die vechten voor de onaf hankelijkheid van hun land, of die, als zij reeds vrij zijn, strijden voor volledige er kenning en volle verantwoordelijkheid. Mrs. Wyker trof vluchtelingen aan, die smachten naar een eigen huis, maar ook ongeletterden, die er geen weet van heb ben, wat hun onthouden wordt. Er zijn nog vele vrouwen, die niet als mens erkend worden. Verenigde kerken Over de mensen uit de kerken sprekend, zegt mrs. Wyker, dat de meesten minder heden in hun land vertegenwoordigden. Vaak hebben zij gebrek aan leidende krach ten. Doch zij beschamen ons door hun moed. En zij komen bijeen in verenigde kerken. „Dat is het punt, waarop zij ons het meest beschamen. Hun moeilijke omstandig heden drijven hen naar elkaar toe, zoals wij niet gedreven worden. Maar ook zij moeten wel geliefde tradities opgeven voor q het welzijn van het geheel." 17 SEPTEMBER 1955 (Van onze correspondent te Stockholm) MET INGANG van 1 October wordt hebbende distributie van sterke en min- der sterke drank opgeheven. De Zweed is dan weer vrij om zijn dorst volgens eigen inzicht te lessen. Velen zullen jube- len en hun rantsoenboekje op feestelijke wijze verbranden. Evenzovelen zien de toekomst somber in. Reeds in vroeger eeuwen speelde de sterke drank in Zweden een grote rol. j Men kwam niet vaak bij elkaar, daarvoor waren de afstanden te groot. Maar als er eens een feest was, moest het ook enkele dagen en nachten duren. En het hoorde er bij, dat men zich niet liet nodigen. De Heilige Brigitta zou zelfs haar zoon heb ben geraden niet van tafel te gaan, al vorens „tot een snorkend varken" te zijn geworden. F reder ik de Grote van Prui sen, wiens zuster met de koning van Zweden was gehuwd, vatte zijn indruk ken over het misbruik van de sterke drank als volgt samen: „De Zweden wer ken al eeuwen lang aan hun ondergang, maar zijn hier merkwaardig genoeg nog niet in geslaagd". Het Museum van Moderne Kunst te New York heeft door Edward Steichen en diens assistent Wayne Miller een tentoonstelling van foto's laten opbouwen, die de verwantschappen tussen alle mensen illustreert. Uit tienduizend inzendingen van beroepsfotografen en amateurs werden tenslotte de vijfhonderd afbeeldingen uit achtenzestig landen gekozen, die thans een tournée door de gehele wereld beginnen. De samenstelling daarvan heeft "drie jaar in beslag genomen. De expositie toont de overeenkomsten in de voornaamste levensprocessen, van geboorte tot dood, met bijzondere aandacht voor de dagelijkse gewoonten en de verhouding tot natuur en omgeving, tussen alle breedtegraden. De bedoeling is de mensheid als één grote familie te laten zien. Op de bovenstaande voorbeelden ziet men portretten van enkele leden daarvan, achtereenvolgens (van links naar rechts) uit: Mexico, Afrika, Polen, de Verenigde Staten van Amerika, Japan, Indochina, Italië, Korea en Oostenrijk gezichten, die vaak vertolken wat woorden niet vermogen uit te drukken, zoals de dichter Carl Sandburg in zijn voorwoord zegt. Op de pagina's 4 en 5 van dit nummer van „Erbij" vindt men nog twee proeven uit de prachtige catalogus, die voor het genoemde museum door de Maco Magazine Corporation te New York werd uitgegeven. AMSTERDAM, September Het na een jarenlang verblijf in het buitenland, onder een stralende zon en onophoudelijke zo- merverschijnselen, in Amsterdam terug keren, is naar mijn mening een vergissing, als een dergelijke stap niet met zorg en halfgesloten ogen wordt ondernomen, loopt men het risico er een levenslange afkeer van onze hoofdstad aan over te houden. Die afkeer zou volstrekt onrechtvaardig zijn daar zijn we het toch over eens? Neen, Amsterdam is geen stad voor de zomer. Dit heerlijk conglomeraat van grachten, te smalle straten en buitenwij ken, die nu al twintig, dertig jaar hun best doen hun air van nieuwigheid te verliezen, dóét het niet in de zomer. Dat is niet om dat men er dan meer buitenlands dan Ne derlands hoort spreken of omdat er zoveel echte Amsterdammers zelf weg zijn. Dit alles heeft er niets mee te maken. Maar wél bestaat bij mij de zekerheid dat Am- steram een stad is voor de herfst en de winter vooral, misschien ook een klein beetje voor de lente. Maar heeft u ooit een mooier Amsterdam gezien, dan wanneer u er in de weken voor Sinterklaas op een mistige achtermiddag door de winkelstra ten hebt gelopen? Kent u de grachten als men het water maar één brug ver kan zien? Herinnert u zich de onbeschrijfelijk bevredigende tristesse van die lange, hoge, rechte straten in West als het regent en de auto's om half vijf al met hun lichten aan het water van de plassen op straat op de niets vermoedende wandelaars spatten? Bent u wel eens uit de Stadsschouwburg gekomen, als het tijdens uw reis in de fan tasie ineens is gaan sneeuwen en de auto's nog geen kans hebben gehad een vieze boel van het Leidseplein te maken? En iedere Amsterdammer kent de kille, natte gezelligheid (ja echt, gezelligheid) van om shalf zes 's avonds in een flinke stromende 'regen bij het Damrak op de tram te staan wachten. Dat alles is Amsterdam. Heus, u kunt die hele stad van me houden als de zon schijnt, als de Kalverstraat gevuld is met zwetende, puffende winkeliers, als de grachten zo uitbundig groen zijn, dat ze niet m§er passen bij de wat vervallen glorie van de omringende huizen. Amster dam is Amsterdam niet meer als de kale ongezelligheid van de Middenweg zich onder een heldere zon in onbeschaamde naaktheid aan den volke vertoont, als het Vondelpark een krampachtig happende stadslong is geworden en rondvaartboten opdringerig geïnteresseerd door de grach ten varen. Als u tot zover met mij méé bent ge gaan, dan zijn we het er dus over eens dat Amsterdam een stad voor slecht weer is. Rome is een stad voor de zomer, het beeld van Madrid kan (zo verzekert men HET IS MOEILIJK om er een indruk van te krijgen hoeveel eigenlijk in vroe gere eeuwen werd gedronken, want iedere boer en iedere houthakker had een stokerij. Zelfs de ambachtslieden wisten zich wel te redden. En toen de opkomende industrie de mensen naar zich toe trok. werd de arbeiders een gedeelte van hun karig loon in brandewijn uitbetaald. Kinderen kregen al in de wieg sterke drank Een klontje brandewijn met suiker was voldoende om van het gehuil af te zijn. Men dronk de alcohol als heden ten dage de koffie. In 1829 werden nog zesenveertig liter per persoon per jaar gebruikt, dat is een derde liter per volwassen Zweed per dag. Men nam de kruik mee naar het werk en geen patroon deed er iets tegen. Dan waren er nog de traditionele fees ten en drinkgelagen, waar er lustig bij ge zongen werd. Het waren die animeer- liedjes van „We nemen er één, we nemen er twee, we nemen er drie en we nemen er vierMaar terwijl de Hollanders hun dronkemansliedjes op de vingers van één hand kunnen aftellen, heeft Zweden er tientallen. Het meest bekend is „Helan Gar" en alvorens het glas leeg te drinken wordt telkens een couplet gezongen. En U kunt het geloven of niet, maar er zijn zestien coupletten! Het is indertijd voor Peter Wieselgren geweest, die de alcoholbestrijders om zich heen wist te scharen. Juist honderd jaar geleden had hij de voldoening het verbod te horen afkondigen om zelf brandewijn te stoken. Gestadig nam daarna het ver bruik af. In het begin van onze eeuw werd nog maar een zesde deel gedronken van hetgeen men in 1829 consumeerde. Er waren vierhonderdvijftigduizend geor ganiseerde geheelonthouders. Van de twee honderddertig leden van de Tweede Kamer gebruikten er honderddertig geen sterke drank. Een ander tijdperk was aangebro ken. Ambachtslieden en arbeiders hadden hun zelfbewustzijn gekregen. Men ging aan sport doen en zocht de natuur op niet om er te werken, maar juist om er krachten op te doen. En toch bleef een groot gedeelte van het volk aan de drank. Het was doof voor iedere redenering. In 1913 nog werden te Stockholm alleen acht- mij) bepaald geen sneeuw verdragen en zelfs in Parijs kan de zon nog een hoop goed doen hoewel bij voorkeur de lente zon. Voor ons oude Amsterdam is dat alle maal uit den boze. Regen, mist en sneeuw maken hier pas een heerlijke stad van wat anders een haast onpersoonlijke ver zameling van huizen is voor bijna een mil- lioen te warme mensen. Dit alles heb ik als inleiding nodig ge had om u nu tenslotte te vertellen, dat ik me dus pas sinds afgelopen Maandag in Amsterdam weer thuis ben gaan voelen. Toen heeft het de hele dag gemotregend en ik hoop dat niet al te veel mensen in de stad aanstoot hebben genomen aan mijn stralende gezicht. Na twee afschuwelijke zomermaanden, was ik weer thuis in Am sterdam. Een prettig gevoel, dat. A. S. H. tienduizend mensen in staat van dronken schap aangehouden. Er is dus reden voor geweest om de alcohol te rantsoeneren. Van 1917 af werd. afhankelijk van het in komen één, twee of drie liter sterke drank per maand verstrekt. Gehuwde vrouwen kregen één liter. Bovendien heeft men steeds een prijsrantsoenering toegepast. De meest eenvoudige, ongekruide aardappel brandewijn kost f 13.25. Voor whisky moet f 21.50 per fles worden betaald. Ook rant soenering en prijsopdrijving hielpen echter niet. Er werd nog steeds te veel gedronken. JTenslotte vroeg men zich af of de schuld niet aan de rantsoenering lag. Kochten de Hollanders niet meer snoep toen die nog op de bon was? Bovendien achtte men het gehele rantsoeneringssysteem op de lange duur toch een vrij volk onwaardig. MAAR OP DIE DAG zal men niet on voorbereid zijn. Om te beginnen blijven de rijks-alcohol-winkels (in Stockholm meer dan vijftig) )op de beslissende dag (een Zaterdag) gesloten. En bovendien heeft de regering alle propaganda voor alcoholica van 1 September 1955 af voor de duur van zes maanden verboden. Men dacht er zelfs over om de lichtreclames naar beneden te halen, maar thans volstaat men er mee dat zij 's avonds niet worden ontstoken. Er mag in de café's zelfs geen bierviltje te zien zijn. Wel is nog goed gevonden, dat de restaurants de wijn met etiket serveren. Verder is een bedrag van twee millioen kroon uitgetrokken om het anti-alcoholisme te bevorderen. Er wordt geadverteerd, er worden films en lezingen gehouden en iedereen krijgt te horen, hoe schadelijk de drank is. Bij deze campagne is echter een zeer grote fout gemaakt. Men heeft het werk te veel overgelaten aan de alcohol bestrijders en deze laten steeds weer zien, hoe één glas naar de afgrond leidt. Eén glaasje maaris het begin van het einde zeggen zij. Nu hebben wij zojuist alle reclamefilms gezien en waarlijk, wij verlangden toen naar een opkikkertje. Daar werd bijvoorbeeld een jongen ge toond, die met een blank broodmes in zijn hand ging slapen en dan droomde dat hij alle drinkende vrienden van zijn vader afmaakte. Men ziet ze op het doek ook nog stuk voor stuk in elkaar zakken, tot vader door het twaalfjarige joch wordt bevrijd van zijn slechte omgang. Een andere film toont een stumperd, die alleen nog maar lompen aan zijn lijf heeft. Alles, alles ver kocht en verdronken, wat hij eens had. Kijk, zegt dan een stem, zo had je er kun nen uitzien. En dan komt een blonde held op het doek. Dat er tussen wit en zwart, tussen drin kers en alcoholisten nog een groot veld ligt. lijkt men niet te zien. Men richt zich tegen alle dranken, om het even of het een licht wijntje, sterk bier of brandewijn is. In die overdijving schuilt naar onze mening gevaar. Zou op deze wijze de jeugd nog geloof schenken aan de waar schuwing? Zonde, schrijft Dagens Nyheter, het grootste blad van Zweden, dat zoveel geld, waar zoveel mee had kunnen worden gedaan, zo nutteloos is uitgegeven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 13