\^êxfX,t>en.twee.
drie
De Zweden mogen weer
alcoholica drinken
Een stad voor de winter
Wat vier Amerikaanse
vrouwen ons zeggen
g|gfö®(y>l§>EKI
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
j in Zweden de achtendertig jaar geduurd
MAAK DEZE TEKENING AF
KERKELIJK LEVEN
Psychologische fout gemaakt hij
die draekbestrijdijrigscaiïipagiie
Paultje was in alles zó vlug en hij
wilde ook zo graag vlug zijn, dat de
mensen hem één-twee-drie noemden.
Alles moest altijd één twee drie gebeu
ren. Eten, slapen, opruimen, boodschap
pen doen en noem maar op wat je wilt.
Alles ging wel vlug, maar mooi of
netjes gebeurde er heel weinig en van
de boodschappen vergat hij meestal de
helft.
En nu was Paultje op school. Op de
grote school! Hij zou er wel eens even
één twee drie heenstappen en één twee
drie lezen en schrijven leren. Wat viel
dat tegen! Toen hij de eerste dag de
klas binnenstapte, hollend natuurlijk en
zwaaiend met zijn tas, kon hij haast niet
wachten tot de juffrouw met de les be
gon.
„Kalm aan jij", zei ze toen Paultje in
de eerste de beste bank stoof en metéén
liet horen dat hij al tellen kon. Dat
moest juf wel tien keer zeggen die eer
ste dag. Ze leerden een liedje, dat Paul
tje na twee minuten al kende. Dat zei
hij tenminste, maar toen hij het alleen
mocht voorzingen, deugde er niets van.
Daarna kregen alle kinderen een mooi
schoon blaadje papier en daar mochten
ze eentjes op zetten. „Klaar juf", riep
Paultje toen de juf alle blaadjes nog
niet eens had uitgedeeld. Hij liet een
heel vel vol lelijke kromme eentjes zien.
„Doe jij het nog maar eens over", zei
de juf, „en dan een beetje mooier".
„Hè juf, leert u ons nu even lézen",
vroeg Paultje toen alle blaadjes einde
lijk vol waren. De juffrouw lachte. „En
schrijven ook", zei hij er vlug achter
aan. De juf lachte nog harder. „Jij wil
alles één twee drie doen", zei ze.
Zo kwam het, dat Paultje die school
niet zo heel erg leuk vond. Alles moest
er heel precies en van één twee drie
wilden ze er niets weten. „Ik weet ge
noeg", zei Paultje toen hij op een mor
gen met een zwart gezicht op weg was
naar school. „Lezen, wat moet ik met
lezen? Dat duurt me veel te lang. En
schrijven is helemaal erg, want dat
moet nog precies ook!"
Inplaats van de weg naar school te
gaan, liep hij een andere kant op met
zijn tas in zijn hand. Hij ging eens bij de
vaart kijken waar hij in de vacantie al
tijd mocht helpen op de boten. Zijn tas
zette hij één twee drie in een portiek
neer, want anders zouden de schippers
vast vragen wat hij daarmee moest.
„Zo Paultje", zeiden ze, „ben jij nog
niet op school? Je lijkt zo groot. We
dachten vast dat jij al in de eerste klas
zat".
„Nee", zei Paultje en hij kreeg een
kleur, ik ben nog niet op school. Maar
ik kan wel lezen en schrijven hoor", zei
hij er vlug achter, want hij wilde toch
ook niet dat ze hem voor zo erg klein
aanzagen.
„Mag ik meehelpen?" vroeg hij en hij
begon al te sjouwen met de kistjes die
op de kade stonden. „Nee", zeiden de
schippers, „laat dat maar staan. Er is
niets te helpen. Ik zou maar gaan spe
len, Paultje".
Maar met wie moest hij spelen? Zijn
vriendjes waren op school en de ande
re kinderen vond hij nu natuurlijk te
klein om mee te spelen. En stel je voor
dat iemand hem zag en zou vragen
waarom hij niet op school was! Nee, hij
had één twee dria een beter plannetje
gemaakt. Toen de schippers niet keken,
verstopte hij zich achter de zakken en
kisten in het ruim van het schip. Het
duurde niet lang of tjoeketjoek daar
'sloeg de motor aan en voelde Paultje
het schip wegdrijven van de kade. He
lemaal lekker voelde Paultje zich niet.
Hij dacht aan zijn schooltas, waarop hij
eerst zo trots was geweest en die hij
nu wel nooit terug zou vinden. En, hij
kon het niet helpen, maar hij dacht toch
ook aan de juffrouw en wat ze de kin
deren vandaag zou leren. „Als ik nou
terug kom, ben ik achter", dacht hij op
eens vol schrik. „Dat is nog nooit ge
beurd dat ik, één-twee-drie, achter
ben".
Het maakte hem zo benauwd dat hij
overeind kwam in zijn schuilhoekje en
naar de schipper holde, die achter zijn
rad stond. „Ik wil er af, ik wil er af",
riep hij. De schipper keek verbaasd om.
„Hoe kom j ij hier?" vroeg hij boos.
Met een kleur als vuur vertelde
Paultje alles. Hoe hij één twee drie wou
leren lezen en schrijven en hoe hij, toen
dat niet lukte, één twee drie de benen
maar had genomen. De schipper knik
te. „Jaja", zei hij terwijl hij op de kant
aanstuurde. „En nu wil je er zeker één
twee drie weer af". Paultje knikte.
„Vooruit dan maar", zei de schipper
en zijn knecht tilde hem op de wal. Als
een pijl uit een boog schoot Paultje weg,
terug naar het portiek waar zijn mooie
tas nog stond te glimmen. Toen weer
verder naar de school.de bel. de klas.
Naar juf, die net met mooie grote cijfers
voortekende op het bord. Met zijn hoofd
naar de grond vertelde Paultje zijn ver
haal. Juf knikte heel ernstig. „Kijk
eens wat hier op het bord staat, Paul
tje", zei ze. Paultje keek. „Eén twee
drie", las hij. „Zo", zei de juf, „dat weet
je dus, ga dan maar één twee drie op
je plaats zitten".
„Verder weet ik helemaal niets, juf",
zei Paultje zacht.
„Dan wordt het wel tijd dat je één
twee drie je best gaat doen om nog meer
te leren. Vind je ook niet?"
Paultje knikte heel hard van ja met
zijn hoofd en vond het heerlijk om tus
sen zijn vriendjes in als een grote jon
gen in school te zitten.
MIES BOUHUYS
tekening gemaakt. Neem een potlood met een scherpe punt, maar zorg dat het
Trek een lijn van 1 naar 2 en zo verder naar 35 en je hebt zelf een grappige
papier heel blijft.
Wat hoor ik toch, het dreunt en trilt,
zegt Hans, de hagedis.
Er kraken takken, zand stuift op.
't Lijkt of er onweer is.
Maar nee, de lucht is helderblauw,
er Is geen zuchtje wind.
Daar moet ik meer van weten, hoor.
'k Ca kijken of 'k iets vind.
De dieren die Hans tegenkomt,
kijken net zó verbaasd.
Waar komt dat dreunen toch vandaan?
Die wind die langs ze blaast?
Kom mee, zegt Hans, op onderzoek,
er is hier iets niet pluis.
Zo komt de dappre stoet terecht
bij 't wilde zwijn zijn huis.
Het wilde zwijn ligt voor z'n deur,
maar wat ziet hij eruit!
Hij hoest, hij niest en 't water loopt
met straaltjes langs zijn snuit.
Vooruit, roept Hans, de schoudertjes
onder het zwijn gezet!
Ze dragen hijgend van 't gewicht
het wilde zwijn in bed.
Hij krijgt een kruik aan elke poot,
een dasje om zijn kop
en voor het piepen in zijn keel
een zakje eikeldrop.
Ziezo, nou hebben we weer rust,
zegt Hans, de hagedis.
'k Blijf zitten op zijn voeteneind
tot hij weer beter is.
MIES BOUHUYS.
0000000000000000CO30a»30000000000M0C>XOC0000CCÖXKX»000^^
Wanneer men het kerkelijk leven in de
diverse landen beziet, constateert men nog
al wat verschillen, hoewel er gelukkig ook
steeds weer belangrijke dingen zijn, die
voor de nodige binding zorgen. Er valt
vaak van elkaar te leren. Een viertal Ame
rikaanse vrouwen heeft gedurende een
langdurige reis hier het een en ander van
kunnen constateren.
Om twee redenen is het bijzonder inte
ressant iets van haar ervaringen te verne
men. Het is dat in de eerste plaats omdat
het vrouwen waren, die de reis maakten.
Het kerkewerk wordt in het algemeen door
mannen verricht. Er wordt in de kerk heel
wat vergaderd. En vooral in ons land over
treft het aantal mannen, dat hieraan deel
neemt de vrouwen verre. Of dat nu altijd
wel zo verstandig is willen we niet bewe
ren. We constateren het feit slechts. Het is
dus begrijpelijk, dat we nu eens graag het
geluid van enkele vrouwen willen laten
horen.
Dit is in de tweede plaats interessant om
dat deze vrouwen een reis maakten, die
niet velen kunnen ondernemen. Men mag
dan beweren, dat in onze tijd zo velen
naar het buitenland reizen, practisch alle
reislustigen worden door de vier Ameri
kaanse vrouwen met vele lengten geslagen.
Welke landen ze bezochten? Ze kwamen
achtereenvolgens op: de Hawaii-eilanden,
de Fidzji-eilanden, in Indonesië, India, Pa
kistan, Kenya, Oeganda, Egypte, Jordanië,
Libanon en in Europa in Duitsland.
Het is dan ook geen wonder, dat de reis
maandenlang duurde. De leiding van het
team berustte bij mrs. James D. Wyker,
presidente van de United Church Women
in de Verenigde Staten. Een der andere
dames kwam eveneens uit de Verenigde
Staten, de overigen waren respectievelijk
van de United Church van Noord-India en
van de United Church of Christ van de
Filippijnen. Zoals hieruit blijkt was het
team dus niet alleen internationaal, maar
ook interkerkelijk.
Bij iedere aankomst werd men eerst
voorgelicht over het land. De nadruk werd
hierbij gelegd op de kerk en op de plaats,
die de vrouwen daarin innemen. In Dja
karta bijvoorbeeld werd het een en ander
verteld tijdens een lunch, die aangeboden
werd door een comité, dat samengesteld
was uit vertegenwoordigers van verschil
lende rassen. Later op de dag bood de Na
tionale Raad van Kerken van Indonesië een
diner aan.
Oost en West
Vermeldenswaard is hetgeen een jonge
Indonesische predikant opmerkte tijdens
een bespreking. Hij zei: „Het is goed dat
u een team gekozen hebt, dat bestaat uit
leden van Oost en West. Óns land wil tus
sen Oost en West staan. U hebt bewezen
dat de kerk boven de politiek staat. Wij
vertrouwen u. Wij willen u vragen de kerk
te adviseren steeds deze weg te bewande
len". Woorden, die duidelijk weergeven in
welke sfeer deze vrouwen werden ont
vangen.
In steden als Djakarta, Soerabaja, La
hore en Berlijn werden grote openbare bij
eenkomsten georganiseerd. Het is de be
doeling, dat mrs. Wyker begin November
tijdens de Nationale Assemblée van de
United Church Women een uitvoerig ver
slag zal uitbrengen over de gemaakte reis.
Een korte samenvatting van wat zij zal
zeggen is echter reeds nu bekend. In „The
Messenger" het blad van de Evangeli
sche en Hervormde Kerk van de Verenig
de Staten heeft mrs. Wyker namelijk
reeds een algemene indruk van de reis ge
geven. Nadat zij opgemerkt heeft, dat zij
overweldigd is geworden door de ruste
loosheid, die onder de volken heerst, geeft
zij weer hoe zij de mensen veelal heeft aan
getroffen. Zij kennen geen rust vanwege
hun politieke of economische status. Er zijn
vele mensen in de wereld, die er naar hun
keren om erkend te worden: de gekleurde
volken, die de blanken haten en blanken,
die ongerust zijn over de gekleurde volken.
Er zijn volken, die vechten voor de onaf
hankelijkheid van hun land, of die, als zij
reeds vrij zijn, strijden voor volledige er
kenning en volle verantwoordelijkheid.
Mrs. Wyker trof vluchtelingen aan, die
smachten naar een eigen huis, maar ook
ongeletterden, die er geen weet van heb
ben, wat hun onthouden wordt. Er zijn nog
vele vrouwen, die niet als mens erkend
worden.
Verenigde kerken
Over de mensen uit de kerken sprekend,
zegt mrs. Wyker, dat de meesten minder
heden in hun land vertegenwoordigden.
Vaak hebben zij gebrek aan leidende krach
ten. Doch zij beschamen ons door hun
moed.
En zij komen bijeen in verenigde kerken.
„Dat is het punt, waarop zij ons het meest
beschamen. Hun moeilijke omstandig
heden drijven hen naar elkaar toe, zoals
wij niet gedreven worden. Maar ook zij
moeten wel geliefde tradities opgeven voor q
het welzijn van het geheel."
17 SEPTEMBER 1955
(Van onze correspondent te Stockholm)
MET INGANG van 1 October wordt
hebbende distributie van sterke en min-
der sterke drank opgeheven. De Zweed
is dan weer vrij om zijn dorst volgens
eigen inzicht te lessen. Velen zullen jube-
len en hun rantsoenboekje op feestelijke
wijze verbranden. Evenzovelen zien de
toekomst somber in.
Reeds in vroeger eeuwen speelde de
sterke drank in Zweden een grote rol.
j Men kwam niet vaak bij elkaar, daarvoor
waren de afstanden te groot. Maar als er
eens een feest was, moest het ook enkele
dagen en nachten duren. En het hoorde
er bij, dat men zich niet liet nodigen. De
Heilige Brigitta zou zelfs haar zoon heb
ben geraden niet van tafel te gaan, al
vorens „tot een snorkend varken" te zijn
geworden. F reder ik de Grote van Prui
sen, wiens zuster met de koning van
Zweden was gehuwd, vatte zijn indruk
ken over het misbruik van de sterke
drank als volgt samen: „De Zweden wer
ken al eeuwen lang aan hun ondergang,
maar zijn hier merkwaardig genoeg nog
niet in geslaagd".
Het Museum van Moderne Kunst te New York heeft door Edward Steichen en
diens assistent Wayne Miller een tentoonstelling van foto's laten opbouwen, die
de verwantschappen tussen alle mensen illustreert. Uit tienduizend inzendingen
van beroepsfotografen en amateurs werden tenslotte de vijfhonderd afbeeldingen
uit achtenzestig landen gekozen, die thans een tournée door de gehele wereld
beginnen. De samenstelling daarvan heeft "drie jaar in beslag genomen. De
expositie toont de overeenkomsten in de voornaamste levensprocessen, van
geboorte tot dood, met bijzondere aandacht voor de dagelijkse gewoonten en de
verhouding tot natuur en omgeving, tussen alle breedtegraden. De bedoeling is
de mensheid als één grote familie te laten zien. Op de bovenstaande voorbeelden
ziet men portretten van enkele leden daarvan, achtereenvolgens (van links naar
rechts) uit: Mexico, Afrika, Polen, de Verenigde Staten van Amerika, Japan,
Indochina, Italië, Korea en Oostenrijk gezichten, die vaak vertolken wat
woorden niet vermogen uit te drukken, zoals de dichter Carl Sandburg in zijn
voorwoord zegt. Op de pagina's 4 en 5 van dit nummer van „Erbij" vindt men
nog twee proeven uit de prachtige catalogus, die voor het genoemde museum
door de Maco Magazine Corporation te New York werd uitgegeven.
AMSTERDAM, September Het na een
jarenlang verblijf in het buitenland, onder
een stralende zon en onophoudelijke zo-
merverschijnselen, in Amsterdam terug
keren, is naar mijn mening een vergissing,
als een dergelijke stap niet met zorg en
halfgesloten ogen wordt ondernomen, loopt
men het risico er een levenslange afkeer
van onze hoofdstad aan over te houden.
Die afkeer zou volstrekt onrechtvaardig
zijn daar zijn we het toch over eens?
Neen, Amsterdam is geen stad voor de
zomer. Dit heerlijk conglomeraat van
grachten, te smalle straten en buitenwij
ken, die nu al twintig, dertig jaar hun best
doen hun air van nieuwigheid te verliezen,
dóét het niet in de zomer. Dat is niet om
dat men er dan meer buitenlands dan Ne
derlands hoort spreken of omdat er zoveel
echte Amsterdammers zelf weg zijn. Dit
alles heeft er niets mee te maken. Maar
wél bestaat bij mij de zekerheid dat Am-
steram een stad is voor de herfst en de
winter vooral, misschien ook een klein
beetje voor de lente. Maar heeft u ooit een
mooier Amsterdam gezien, dan wanneer u
er in de weken voor Sinterklaas op een
mistige achtermiddag door de winkelstra
ten hebt gelopen? Kent u de grachten als
men het water maar één brug ver kan
zien? Herinnert u zich de onbeschrijfelijk
bevredigende tristesse van die lange, hoge,
rechte straten in West als het regent en
de auto's om half vijf al met hun lichten
aan het water van de plassen op straat op
de niets vermoedende wandelaars spatten?
Bent u wel eens uit de Stadsschouwburg
gekomen, als het tijdens uw reis in de fan
tasie ineens is gaan sneeuwen en de auto's
nog geen kans hebben gehad een vieze
boel van het Leidseplein te maken? En
iedere Amsterdammer kent de kille, natte
gezelligheid (ja echt, gezelligheid) van om
shalf zes 's avonds in een flinke stromende
'regen bij het Damrak op de tram te staan
wachten.
Dat alles is Amsterdam. Heus, u kunt
die hele stad van me houden als de zon
schijnt, als de Kalverstraat gevuld is met
zwetende, puffende winkeliers, als de
grachten zo uitbundig groen zijn, dat ze
niet m§er passen bij de wat vervallen
glorie van de omringende huizen. Amster
dam is Amsterdam niet meer als de kale
ongezelligheid van de Middenweg zich
onder een heldere zon in onbeschaamde
naaktheid aan den volke vertoont, als het
Vondelpark een krampachtig happende
stadslong is geworden en rondvaartboten
opdringerig geïnteresseerd door de grach
ten varen.
Als u tot zover met mij méé bent ge
gaan, dan zijn we het er dus over eens
dat Amsterdam een stad voor slecht weer
is. Rome is een stad voor de zomer, het
beeld van Madrid kan (zo verzekert men
HET IS MOEILIJK om er een indruk
van te krijgen hoeveel eigenlijk in vroe
gere eeuwen werd gedronken, want iedere
boer en iedere houthakker had een stokerij.
Zelfs de ambachtslieden wisten zich wel
te redden. En toen de opkomende industrie
de mensen naar zich toe trok. werd de
arbeiders een gedeelte van hun karig loon
in brandewijn uitbetaald. Kinderen kregen
al in de wieg sterke drank Een klontje
brandewijn met suiker was voldoende om
van het gehuil af te zijn. Men dronk de
alcohol als heden ten dage de koffie. In
1829 werden nog zesenveertig liter per
persoon per jaar gebruikt, dat is een derde
liter per volwassen Zweed per dag. Men
nam de kruik mee naar het werk en geen
patroon deed er iets tegen.
Dan waren er nog de traditionele fees
ten en drinkgelagen, waar er lustig bij ge
zongen werd. Het waren die animeer-
liedjes van „We nemen er één, we nemen
er twee, we nemen er drie en we nemen
er vierMaar terwijl de Hollanders
hun dronkemansliedjes op de vingers van
één hand kunnen aftellen, heeft Zweden er
tientallen. Het meest bekend is „Helan
Gar" en alvorens het glas leeg te drinken
wordt telkens een couplet gezongen. En U
kunt het geloven of niet, maar er zijn
zestien coupletten!
Het is indertijd voor Peter Wieselgren
geweest, die de alcoholbestrijders om zich
heen wist te scharen. Juist honderd jaar
geleden had hij de voldoening het verbod
te horen afkondigen om zelf brandewijn
te stoken. Gestadig nam daarna het ver
bruik af. In het begin van onze eeuw
werd nog maar een zesde deel gedronken
van hetgeen men in 1829 consumeerde.
Er waren vierhonderdvijftigduizend geor
ganiseerde geheelonthouders. Van de twee
honderddertig leden van de Tweede Kamer
gebruikten er honderddertig geen sterke
drank. Een ander tijdperk was aangebro
ken. Ambachtslieden en arbeiders hadden
hun zelfbewustzijn gekregen. Men ging
aan sport doen en zocht de natuur op
niet om er te werken, maar juist om er
krachten op te doen. En toch bleef een
groot gedeelte van het volk aan de drank.
Het was doof voor iedere redenering. In
1913 nog werden te Stockholm alleen acht-
mij) bepaald geen sneeuw verdragen en
zelfs in Parijs kan de zon nog een hoop
goed doen hoewel bij voorkeur de lente
zon. Voor ons oude Amsterdam is dat alle
maal uit den boze. Regen, mist en sneeuw
maken hier pas een heerlijke stad van
wat anders een haast onpersoonlijke ver
zameling van huizen is voor bijna een mil-
lioen te warme mensen.
Dit alles heb ik als inleiding nodig ge
had om u nu tenslotte te vertellen, dat ik
me dus pas sinds afgelopen Maandag in
Amsterdam weer thuis ben gaan voelen.
Toen heeft het de hele dag gemotregend
en ik hoop dat niet al te veel mensen in
de stad aanstoot hebben genomen aan mijn
stralende gezicht. Na twee afschuwelijke
zomermaanden, was ik weer thuis in Am
sterdam. Een prettig gevoel, dat. A. S. H.
tienduizend mensen in staat van dronken
schap aangehouden. Er is dus reden voor
geweest om de alcohol te rantsoeneren.
Van 1917 af werd. afhankelijk van het in
komen één, twee of drie liter sterke drank
per maand verstrekt. Gehuwde vrouwen
kregen één liter. Bovendien heeft men
steeds een prijsrantsoenering toegepast. De
meest eenvoudige, ongekruide aardappel
brandewijn kost f 13.25. Voor whisky moet
f 21.50 per fles worden betaald. Ook rant
soenering en prijsopdrijving hielpen echter
niet. Er werd nog steeds te veel gedronken.
JTenslotte vroeg men zich af of de schuld
niet aan de rantsoenering lag. Kochten de
Hollanders niet meer snoep toen die nog
op de bon was? Bovendien achtte men het
gehele rantsoeneringssysteem op de lange
duur toch een vrij volk onwaardig.
MAAR OP DIE DAG zal men niet on
voorbereid zijn. Om te beginnen blijven de
rijks-alcohol-winkels (in Stockholm meer
dan vijftig) )op de beslissende dag (een
Zaterdag) gesloten. En bovendien heeft de
regering alle propaganda voor alcoholica
van 1 September 1955 af voor de duur van
zes maanden verboden. Men dacht er zelfs
over om de lichtreclames naar beneden te
halen, maar thans volstaat men er mee
dat zij 's avonds niet worden ontstoken. Er
mag in de café's zelfs geen bierviltje te
zien zijn. Wel is nog goed gevonden, dat
de restaurants de wijn met etiket serveren.
Verder is een bedrag van twee millioen
kroon uitgetrokken om het anti-alcoholisme
te bevorderen. Er wordt geadverteerd, er
worden films en lezingen gehouden en
iedereen krijgt te horen, hoe schadelijk de
drank is. Bij deze campagne is echter een
zeer grote fout gemaakt. Men heeft het
werk te veel overgelaten aan de alcohol
bestrijders en deze laten steeds weer zien,
hoe één glas naar de afgrond leidt. Eén
glaasje maaris het begin van het
einde zeggen zij. Nu hebben wij zojuist
alle reclamefilms gezien en waarlijk,
wij verlangden toen naar een opkikkertje.
Daar werd bijvoorbeeld een jongen ge
toond, die met een blank broodmes in zijn
hand ging slapen en dan droomde dat hij
alle drinkende vrienden van zijn vader
afmaakte. Men ziet ze op het doek ook nog
stuk voor stuk in elkaar zakken, tot vader
door het twaalfjarige joch wordt bevrijd
van zijn slechte omgang. Een andere film
toont een stumperd, die alleen nog maar
lompen aan zijn lijf heeft. Alles, alles ver
kocht en verdronken, wat hij eens had.
Kijk, zegt dan een stem, zo had je er kun
nen uitzien. En dan komt een blonde held
op het doek.
Dat er tussen wit en zwart, tussen drin
kers en alcoholisten nog een groot veld
ligt. lijkt men niet te zien. Men richt zich
tegen alle dranken, om het even of het
een licht wijntje, sterk bier of brandewijn
is. In die overdijving schuilt naar onze
mening gevaar. Zou op deze wijze de
jeugd nog geloof schenken aan de waar
schuwing? Zonde, schrijft Dagens Nyheter,
het grootste blad van Zweden, dat zoveel
geld, waar zoveel mee had kunnen worden
gedaan, zo nutteloos is uitgegeven.