STERKE VEREENVOUDIGING DER DUITSE TAAL Beroering op de Champs Elysées GOEDEN MORGEN, CESAR FRANCE André Peters9 een vreemde litteraire vogel Mystiek schrijverschap I Dierbare vrienden I Beeld voor Alkmaar Litteraire Kanttekeningen „Vrouwen schilderen" Elke dag van vijf tot zeven Een maand op een Parijse zolderkamer Er wordt hard gewerkt aan Parijse caféterrassen vluchtheuvels der gezelligheid, worden opgeofferd lerzville van parkeerruimte Een ratje toe IN DE GANGBARE POPULAIRE handboekjes van onze litteratuurgeschiedenis zal men de naam van André Peters vergeefs zoeken. Voor exotische vogels is er nu eenmaal geen plaats in ornithographische vraagbaakjes en André Peters is een vreemde vogel. Als een soort ibis uit een koekoeksei gekropen, uitgebroed bovendien onder een tropische hemel, zingt hij zijn levenslied op een ongewone wijs, te lyrisch althans, te „hartgrondig" misschien ook, om voor Hollands te kunnen doorgaan. En zoals hij gebekt is heeft hij geschreven, zoals hij heeft geschreven heeft hij geleefd: in oorden die „niet van hier" zijn, zwervend en overal thuis waar er nog een andere taal wordt gesproken dan die van de mensen alleen taal, waarvan wij, Westerlingen, de woorden vergaten, maar die nog geschreven staat in de sterren, in de rimpeling van het water, in de korsten der aarde, in de harten van bloemen, voor wie als de kinderen zijn en de dwazen. NAAR DIE WIJSHEID van het Verre en Nabije Oosten, van Christendom en Kaballa, van profeten en heiligen, van mystici en alchemisten, dromers en vorsers, is Peters altijd op zoek geweest en mis- schien is het wel het heimwee naar hetgeen van meer- dan deze aarde is, een terugver langen naar een Atlantis, een Ultima Thule, een Elysium, een Gouden Eeuw der mensheid, dat hem als een vagebond langs 's heren wegen heeft gedreven. Als lichtmatroos nam hij destijds na een driejarige diensttijd afscheid van de Indi sche bestuursdienst. Hij monsterde af in Antwerpen, studeerde Franse Letteren aan de Sorbonne als „citoyen" van Montpar- nasse, werkte daarna als volon- air aan de drama turgische afdeling van de U.F.A. en keerde terug naar Holland om het met journalistieke opdrachten spoor slags te verlaten en „vlottend te zijn in de vlottende werelddingen" zolals Van Looy in zijn Gekken schreef: in Oosten rijk en Engeland, Joegoslavië en Spanje Spanje vooral, dat hij met Iberische passie van Noord naar Zuid en van Oost naar West doorkruiste. En als men nu ook nog van mij geloven wil, dat hij behalve in een circus als zan ger optrad in een Wit-Russisch cabaret koor, de horoscopie niet minder vlijtig be studeerd heeft dan de Faust, met de Veda's even vertrouwd is als met de Parzival, schrijver is van ettelijke reisbrieven en bovendien nog een drietal romans en enkele novellen op zijn naam heeft staan, die in de Hollandse volière niet thuis hoort. Wil men hem, op gevaar af hem in som- miger ogen verdacht te maken, een mys ticus noemen, goed hij lis het, zoals Thomas Traherne, de zestien-eeuwse dich ter van de Poems of Felicity, de schrijver van de Centuries of Meditations, een mys ticus was, aan wiens invloed we een van de voortreffelijkste boeken van Aart van der Leeuw „Ik en mijn speelman" te danken hebben. Want aan Traherne heb ik, meer nog dan aan de geestverwante „Pe rennial Philosophy" van Huxley, moeten denken, toen ik Peters' met een extra prijs bekroonde novelle De spion van Brahma en zijn jongste publicatie De reis van Kor reltje*) las. „Uw genieten van de wereld is niet zui ver, als gij niet ziet hoe een zandkorrel de macht en de wijsheid Gods openbaart," schrijft Traherne in zijn „Meditaties" en dat is de metaphysische zin van de sterren- reizen, die Korreltje in het heelal onder neemt, naar Maan, Venus en Mercurius reizen van de ziel, aan het aardse ontstegen. Reizen waarop met de snelheid van het licht „een korreltje levend, glinsterend, vonkend zand, waarvan het aardse zand slechts een dode afschaduwing is, in een geweldige driftige dans van alle dingen, de vreugdedans rondom het onzichtbare, ge heime licht der Godheid," de eenheid her vindt waaraan het ontsprongen is. Men zou deze „sterrenkrant voor grote mensen" (zoals de ondertitel luidt) eigen lijk al lezend moeten horen om er het volle genot van te smaken, want voor het gehoor is ze als radio-declamatie destijds voor gedragen door Anny Schuitema geschre ven. En luisterend moet men tochtgenoot zijn op deze ruimtereizen, waarop de dich terlijke intuïtie gaat spreken waar de men selijke kennis zwijgend tekortschiet. Hier gaat in iets dat méér is dan fantasie-astro- logie hand in hand met astronomie, mystmk met wetenschap, occulte kennis met ironie. En dat dit alles kan samengaan, dat men er de moderne wetenschap in hoort spreken èn de taal van de Upanishads, de Bijbel en Lao Tse, de Koran en Paracelsus ofwe Theophrastus Bombastus von Hohenheim. mag in sommiger oren bombastisch klin ken, het is met dat al het getuigenis var. een levensgevoel, dat aan het intellectua lisme heeft weten te ontkomen door een notie van hetgeen het zichtbare, denkbare, vergankelijke te boven gaat. Dat wil niet zeggen dat ik deze min of meer als radio-declamatorium geschreven hemeltocht op eenzelfde lijn zou willen stellen met De spion van Brahma. Is de eerste, De reis van Korreltje, te beschou wen als een „fantastische" reportage van het hemelruim, de tweede heeft het karak ter van een litterair volwaardige novelle, een zinrijke triptiek, waarin een traditio neel thema een Godsgezant, die in ver momming (hier als de aap Narada) de aarde verkent om de Godheid te rapporteren hoe het met de mensheid gesteld is verras send en boeiend gevariëerd wordt met een verkwikkende humor, die zich speels met de ernst verstaat. Het is in deze novelle niet de mediteren de asceet, niet de boetedoende kluizenaar, die „de hemel beërft," maar de simpele van hart, de kinderlijke van levenswijs, de paria die zijn armoede, zijn leed, zijn ver worpenheid draagt met de blijmoedigheid van één die gelooft in de eenheid aller dingen en de wijsheid vindt in het schone, de schoonheid in het ware, de waarheid in het goddelijke. Eenvoudig is het niet om over een dergelijk gegeven geloofwaardig te schrijven, een stijl te bespelen die het thema tot melodie, tot belevenis doet wor den. Weinigen zijn daarin geslaagd. Her mann Hesse in zijn Siddhartha bijvoor beeld. Als er iets is, dat André Peters, af gezien van hier en daar een hem ontglipte passage, behoed heeft voor een zoetelijke devotie, dan is het behalve de humor zijn argeloosheid, de kinderlijke eenvoud van zijn occulte levensgevoel. Ik geloof in het geloof, in de litteraire oprechtheid van een auteur, die het erop waagt te schrijven zoals hij schrijft: in een getemperde lyriek, waarvan de ondertoon de zang is van een vreemde vogel, verdwaald in een te Noor delijke hemelstreek- C. J. E. DINAUX Mijn mand is mijn kasteel De gemeente Alkmaar heeft voor een be drag van tienduizend gulden een bronzen beeld, voorstellende een man met een haan, van de Italiaanse beeldhouwer Luciano Minguzzi gekocht. Het beeld, dat onlangs in Sonsbeek is tentoongesteld, zal in een der Alkmaarse parken geplaatst worden. De gemeenteraad moet aan deze aankoop nog zijn goedkeuring hechten. In het Gemeentemuseum te Arnhem is vandaag de tentoonstelling „Vrouwen schilderen" geopend door de heer J. Bronkhorst, wethouder van Onderwijs en Kunstzaken in de Gelderse hoofdstad. Mevrouw Victorine Bakker-Hefting, oud directrice van de dienst voor schone kun sten te 's-Gravenhage, heeft daarbij een inleiding gehouden. De tentoonstelling is samengesteld naar aanleiding van het ju bileum van de Soroptimistclub te Arnhem en zal tot 20 November duren. Er zijn wer ken van Suzanne Valadon, Kathe Kollwitz, Charley Toorop en de „Amsterdamse jof fers" te zien in een fraai arrangement. Beide verschenen bij A. A. M. Stols te 's-Gravenhage. Van onze correspondent in Bonn) U WEET WAARSCHIJNLIJK allemaal, dat Duits een buitengewoon moeilijke taal is. De grammatica is lastig. Er zijn buiten landers, die tientallen jaren temidden van een Duitssprekende bevolking kunnen le ven en die dan nog altijd met de verbui gingen en de vervoegingen en de geslach ten van de woorden overhoop liggen. Ze weten nog altijd niet of men in een bepaald geval „dem" of „den" of „die" of „der" of „das" moeten zeggen en of het ,mir" of „mich" of „zum" of zur" of „im" of „ins" moet zijn. Waarom is „der mond" in het Duits mannelijk en is ,de maan" bij ons vrouwelijk, evenals „la lune" in het Frans en waarom moet het nu „der Löffel" en „das Messer" en „die Gabel" zijn? Maar niet alleen met de grammaticale regels, ook met de schrijfwijze van de woorden heeft men in het Duits nogal wat te stellen. Begrijpt u waarom in het Duits de eerste letter van een zelfstandig naam woord groot moet worden geschreven? Wat zou u er van zeggen, wanneer wij óók ver plicht waren dat in onze taal te doen? Het staat als een paal boven water, dat Niemand van uw Familie uw Vrienden en uw Kennissen in het Land dat een Pretje zou vinden. Onze Boeken en Kranten en Tijdschriften zouden een ander Aanzien krijgen. Mensen, die Uren lang op Schrijf machines tikken en ook Zetters zouden er stapelgek van worden. Het is dus niet verwonderlijk, dat er in Duitsland een streven aan de gang is deze hoofdletters als nutteloze ballast nejes over boord te gooien en zelfstandige naam woorden, net als alle andere volken, nor maal te gaan schrijven. Het is trouwens ook zelfs voor Duitsers dikwijls moeilijk precies te weten, wanneer ze wel en wan neer ze niet een hoofdletter moeten zetten, want er bestaan zonderlinge voorschriften. AMSTERDAM, September. Het be staan van mijn dochter heeft zich nu wat geconsolideerd in de dagelijkse gang van zaken van ons gezinsleven. Daarmee zij niet beweerd, dat zij zich geconsolideerd heeft, integendeel, het leven blijft voor haar een zaak, die niet alleen onbegrijpe lijk is zoals voor ons, maar bovendien ook op alle gronden onverklaarbaar en min of meer verwerpelijk. Dat laatste neem ik tenminste aan, tot eindelijk één psycholoog mij met niet omver te werpen zekerheid een verklaring voor haar huilen en haar schreeuwen aan de hand kan doen. Mijn schoonvader, die op het ogenblik op bezoek is, zegt dat schreeuwen voor babies een soort lichaamsoefening is, de enige die zij op hun leeftijd nog pas kunnen hebben. Zo klinkt het niet, maar het valt niet te ontkennen dat dit een aantrekkelijke expli catie is, cfte het vaderlijk hart van eeri deel van zijn bezorgdheid ontdoet. Maar ik dwaal af. Ik had het over de consolidatie van haar bestaan in ons leven. Voorbij is nu, na zes weken al, de tijd, dat wij vrolijk tegen kennissen zeiden: „Oh ja, dat is gezellig, dan komen we morgenavond de hele avond gezellig bij jullie". Bij de huidige poverheid van de baby-sitmarkt zal dit voorlopig nog wel even onmogelijk blij ven. Nu slaan wij alle invitaties al met geroutineerde beleefdheid af, tenzij zij in het voedingsschema kunnen worden ge past, er een oppas beschikbaar is, de doch ter niet huilt, zij zich in het algemeen die dag goed gedragen heeft en wij dit is niet onbelangrijk zin hebben in het uitje. Dit conglomeraat van voorwaarden wordt in de practijk slechts zelden in goede con ditie aangetroffen. Inmiddels heeft de baby zich met de aangeboren neiging tot regelmaat, die de mens eigen is, al vrij nauwkeurig te be palen schreeuw-uren toegemeten. Die val len voornamelijk tussen vijf en zeven 's middags. Keurige kuren, dat moet ik zeggen. Bijna iedere dag is het tussen vijf en zeven prijs. Behalve als wij haar uit nemen. Dat is nu al een paar keer gebeurd. Zij kan, als we de wielen van de kinder wagen hebben gesloopt, nét met haar mi- niatuurbed door het achterportier van mijn auto'tje. Zij wordt gillend naar beneden gedragen, brullend in de auto geplaatst en barst dan in een mooi, egaal geschreeuw uit. Tot wij vertrekken. Ik neem aan, dat de beweging van een auto haar de sensatie van wiegen geeft. Het is een idee, dat wij, hotsend met zestig kilometer per uur over de keien van Amsterdam, moeilijk kunnen omvatten, maar zij vindt het heerlijk. Zij slaapt als vanouds Doornroosje tot de aan komst bij het doel van onze reis. Daar be gint zij uit protest tegen het ophouden van de rit weer te schreeuwen en houdt niet op tot wij vertrekken. Voor het onderstrepen van de sterke verhalen, die wij over ons kind aan anderen hebben verteld, is dit natuurlijk fataal. Maar bij het vertrek huiswaarts valt zij weer in. slaap zulks met een tevreden begin van een glimlach om de lippen. Niet temin is zelfs het korte oponthoud bij een benzinestation genoeg om haar uit haar sluimer te wekken. Ik geloof, dat wij haar de eerste vijf jaar van haar leven eigenlijk continu de wereld om zouden moeten rij den. Tenzij honger toch af en toe haar lust tot wiegen zou overmannen. En tenzij het resultaat zou zijn, dat zij later auto-coureur (auto-coureuse?)zou wil len worden. Want dan laat ik haar maar liever schreeuwen. Gewoon, iedere dag tussen vijf en zeven. A. S. H. Haast geen Duitser s>napt waarom men „das Recht haben" maar „recht bekom- men" moet schrijven waarom het wel „er fiihrt Kahn" maar „er fahrt rad" moet he ten, terwijl „Rad" toch het woord voor „fiets" is, waarom het „es geschieht ihm Unrecht" maar „es geschieht ihm recht" moet zijn en waarom men „bis ins Endloze" maar „bis ins unendliehe" moet schrijven. Men kan dus niet in West-Duitsland al leen over het lot en de toekomst van' de Duitse taal beslissen. Men moet eerst over eenstemming met de anderen bereiken. Taalgeleerden uit de twee Duitslanden, uit Zwitserland en uit Oostenrijk hebben de kwestie van alle kanten bekeken en zijn nu in Stuttgart bij elkaar -geweest. Deze „werkgemeenschap voor taalbelangen" is met diverse voorstellen voor de dag geko men. In plaats van „tz" zou men in het ver volg alleen maar „z" hoeven te schrijven, wat voor de uitspraak geen verandering met zich brengt: „sitzen" wordt „sizen" en kratzen" wordt „krazen". Wanneer er voor één woord twee schrijfvormen be staan, moest men alleen de eenvoudigste behouden. Men schrijft thans zowel „Email- le" als „Email" en men zou dus alleen het laatste moeten overhouden. Veel vreemde woorden zouden in het vervolg „op zijn Duits" moeten worden geschreven: „ph" zou ,f" moeten worden: Alfabet, teater, metode, termometer, zicho- rei, koffein, farse en fasson. In wooi'den van vreemde oorsprong zou een „v" een „w" moeten worden: „wase" in plaats van ,vase" en „eu" moest als worden geschreven: „ingeniör" bijvoor beeld. „Eau" moest „o" worden: „plumo" en „ai" voortaan „ii" voetballers zouden dus ,far" dienen te spelen.. „Ou" wordt „u" (zodat we dus over Duitse „turisten zullen kunnen lezen) en „rh" gewoon „r" (zoals in „katar") volgens dit voorstel, dat de y" door „i" wil vervangen („zilinder"). En wanneer „ti" als ,,zi" wordt uitgespro ken, moest men er in het vervolg ook maar_ zi voor schrijven: „nazion" en „sensazion"." Voorts zou men een einde willen maken aan de wisselvallige manier om langgerekte vocalen nu eens zus, dan weer zo te schrij ven. Waarom moet men Tier" en „mir" en „ihn" schrijven, waarom „Tod" en „Boot" en „Lohn" enzovoorts, als de uit spraak precies hetzelfde blijft? Wanneer de deskundigen, die in Stuttgart geconfe reerd hebben hun zin krijgen, zal een jon gen in de toekomst aan zijn meisje over „di libe" kunnen schrijven. En zij zal hem begrijpen en niet uitlachen, althans niet wegens zijn kennis van de grammatica. De voorgestelde veranderingen zouden zeker een grote verbetering kunnen zijn, maar ze zullen hier en daar wel op ernstige te genkanting stuiten. Het is dan ook de vraag of ze alle aanvaard zullen worden. (Van onze correspondent in Parijs) VRAAG TIEN toeristen wat hen in het Parijs het dierbaarste is geweest en het meest karakteristiek heeft geleken; zeker negen zullen u hetzelfde antwoord geven: terrasjes voor de cafés. Die terrasjes, van waar men de bevolking, die hier minder massa is dan een veelvoud van afzonder lijke individuën, ziet passeren, als in een levende film, die nooit een einde schijnt te nemen en toch voortdurend de aandacht boeien blijft. Trouwens, de Parijzenaar zelf zal die opinie graag uit volle borst beamen. Wat hij in de andere steden nog wel het bitterst missen moet, dat zijn die zelfde Parijse bistrots, vluchtheuvels van gezelligheid en hun terrassen die zulke uit gelezen observatieposten vormen, omdat men, halverwege het trottoir gezeten, als toeschouwer toch steeds het gevoel be houdt in de beweging te zijn opgenomen. De verdwijning, waarmee een deel van die terrasjes op de Champs Elysées nu wordt bedreigd, voelt de Parijzenaar dan ook als een soort aanslag op het karakter van zijn stad. Het gezicht van Parijs zon der die terrassen lijkt hem bij voorbaat verminkt. De bedreiging is afkomstig van de prefect van de Seine, monsieur Haag, die zich genoodzaakt ziet een nieuw offer te vragen of te brengen aan de me- loch van het hedendaagse verkeer. Zich in een auto voortbewegen in Parijs is op zich zelf al een onderneming, die een ongewone hoeveelheid koelbloedigheid en virtuosi teit van de chauffeur vereist. Maar een nog zwaardere beproeving wordt hem zo mo gelijk opgelegd, wanneer hij, op de plaats van bestemming aangekomen, daar erva ren moet, dat hij nog eens een aantal kilo meters verder heeft te kruipen op zoek naar die paar vrije meters, waar hij zijn voertuig parkeren kan. En in de buurt van de Champs Elysées willen die kilometers dan nog wel eens zo'n lange afstand wor den. dat onze automobilist tenslotte tot de conclusie komt, dat hij. bij stilstand, nu nóg verder van zijn doel verwijderd is dan toen hij thuis bij zijn vertrek in zijn wagen stapte. Een afstand die hij nu nog eens te voet mag afleggen. GEHEEL OPGEOFFERD zullen de ter rassen van de Champs Elysées overigens (nog?) niet worden. Voorlopig wordt maar een derde van de trottoirs ter wille van de auto's op de terraszitters veroverd. Maar ten gevolge van dat offer van die enkele meters is het volledige syndicaat van de Parijse caféhouders al op de ach terste benen gaan staan. Men vreest en mogelijk niet geheel ten onrechte dat dit de eerste stap zal worden tot de com plete verdwijning van alle Parijs caféter rassen. En Monsieur Francois, de voorzit ter van de vakgroep, is daarom in een (mogelijk meer professionele dan nobele) verontwaardiging ontstoken, een veront waardiging, waarvan om in de vakter minologie te blijven de prefect het gelag kreeg te betalen. Zijn maatregel zou te vergelijken zijn, zo vindt Monsieur Fran cois, met de beslissing van de burgemeester van Venetië om daar alle grachten te dem pen om er autorijwegen aan te leggen. Wil de heer prefect bovendien per se bereiken dat de Parijzenaars en de vreemdelingen, die hun graag geziene gasten zijn, van dorst en uitputting zullen omkomen? In de argumenten van Monsieur Fran cois zit natuurlijk wel iets, zelfs veel, maar zekere onvermijdelijkheden worden er toch niet door opgeheven. Parijs staat nu voor de keuze, waarvoor ook Amster dam jaren terug maar op veel mindgr klemmende wijze werd gesteld toen daar het het Rokin gedempt moest worden. De keuze tussen het behoud van een eigen, MANILLA (United Press). - In de strijd tegen de ratten - op verscheidene plaat sen in de Philippijnen een ware plaag - hebben de autoriteiten een nieuw „wapen" geprobeerd. Zij maken thans propaganda voor van rattenvlees be reide spijzen, die volgens Dominador Chipeco, de gouverneur van de provin cie Laguna, „heerlijk" moeten smaken. Tezamen met de onder-minister van Landbouw en de nationale „rattenbe- strijder" Severfino Luna, bood hij aan honderdvijftig personen een diner aan, waarbij verschillende rattengerechten op het menu prijkten. Eén daarvan was rat „adobo" - gekookt met een knof looksaus. Dit gerecht bracht de gou verneur tot zijn enthousiaste opmer king. „Eet meer rat" is nu het parool in de Philippijnen en men hoopt dat hierdoor een ware jacht op de schadelijke knaag dieren rol ontstaan. traditioneel karakter en de eisen van het moderne verkeer. Eisen waaraan Parijs overigens in de verste verte nog niet be antwoord heeft. Er zullen daarvoor, op den duur, zeker zwaardere offers moeten wor den gebracht dan enkele tientallen meteis caféterras. Architect Hausmann, de schep per van het tegenwoordige Parijs, is eind vorige eeuw wel iets doortastender te werk gegaan. Niettemin: een eerste knoopje wil de prefect nu gaan doorhakken en men mag gerust aannemen dat dit zonder een spoor van blijdschap geschieden zal, om aesthe- tische redenen en misschien nog sterkor vanwege de financiën. Een vierkante me ter trottoir op de Champs Elysées brengt de Parijse stadskas de som van honderd dertig gulden per etmaal op. En daarbij komen dan nog de opbrengsten van de niet zo weinige bonnetjes a raison van tien gul den het stuk, die iedere automobilist te be talen krijgt, die ten einde raad zijn wagen zo maar ergens heeft achtergelaten. Ook die baten zal de prefect nu voor een deel moeten derven. De nieuwe parkeersplaat- sen zullen namelijk gratis zijn. Monsieur Haag heeft intussen de vrien delijkheid gehad zijn ontruimingsgebod pas 1 Januari 1956 van kracht te verkla ren. Een vriendelijkheid, die men mogelijk in het licht moet zien van zijn voornemen op diezelfde datum juist zijn post met pen sioen te verlaten? Was Monsieur Haag misschien bevreesd als prefect in functie op de Champs Elysées door de verzamelde caféhouders met bierflesjes bekogeld te zullen worden? Men hoeft maar aan de ge- barricardeerde wegen in de wijnstreken tt denken om te weten dat in deze branche der Franse nering de koppen snel verhitten, zodra de boterham, of beter de fles: in de knel dreigt te geraken. Tussen wolken en water is de Nederlander in zijn element - een fraaie foto van onlangs gehouden zeilwedstrijden nabij Hoek van Holland. PARIJS LIGT in een dal. door heuvels omgeven. Montmartre met de Sacré-Coeur, in het Noor den, is bij ieder wel bekend. Montparnasse, in het Zuiden, misschien iets minder. Als vermaaks centrum is het niet erg belangrijk. Zeker, bij het bekende café-restaurant „Le Döme" zit in het hartje van het seizoen, buiten op het brede ter ras, nog wel een twintig percent vreemdelingen. Voor de echte minnaar van Parijs, die maar het liefst alleen Frans om zich heen wil horen spre ken, ligt dit cijfer al veel gunstiger dan bijvoorbeeld de bezetting der stoeltjes bij de cafés op de Champs Elysées: daar zit men met vrijwel honderd percent vreemdelingen. En uitdrukkingen als „hij wou me in m'n nek kijken, maar ik liet me niet verlin ken" bewijzen, dat de bloem van Holland aanwezig is. Op Montparnasse is dit dus al veel beter. Zoals de naam al zegt, bevinden we ons hier op de Parnassusberg, temidden van de kunstenaars. Het aantal schilders in deze buurt is, ondanks alle tegenstrijdige berichten van die handige boekjes, die u in een vloek en een zucht alles over Parijs weten te vertellen, toch nog heel groot. Ook zijn er zomercursussen, waaraan ook door Fransen buiten Parijs veel wordt deelgenomen en waarbij bekende schilders en beeldhouwers (zoals Zad- kine) als docenten fungeren. In de avond ontmoeten al deze mensen elkaar op het kruispunt van de boulevard Montparnasse en de boulevard Raspail. Hier staat ook het beroemde beeld van Balzac, het meester werk van Rodin, waar indertijd zoveel deining over geweest is. En zoals het meestal met deining gaat, op een gegeven moment is ze uitgedeind, en dan kan het wel eens erg stil worden. Van het terras van „Le Döme" kan men Balzac zien staan, maar geen mens die er naar kijkt. Ik heb er veel avonden gezeten (het café ic goedkoop en op één consumptie kan men uren blijven plak ken), maar nooit zag ik toeristen of Parijzenaars ook maar enige aandacht aan Rodins meesterwerk schenken. Balzac staat er overigens lang niet zo mooi als de copie op Sonsbeek: de takken van de bomen zitten hem wel wat in de weg. Toen ik op een avond om het beeld heen liep om een strategische positie in te nemen, werd ik aangesproken door een vrijmoedig Parijs meisje, dat het oudste beroep ter wereld uitoefende. Het pleintje om Balzac bleek een trefpunt van deze juffertjes te zijn en de toe rist met belangstelling voor beeldende kunst wordt door deze da mes eerder als een ietwat verlegen klant bekeken. Maar hoe dan ook, ook overdag, als dit gevaar van de baan is, is de belang stelling voor het beeld van Rodin vrijwel nul. We zijn hier vlak bij het Métro-station Vavin: de lijn die uit het Noorden komt, het Gare du Nord passeert en haar eindpunt vindt bij Porte d'Or- léans, helemaal in het Zuiden van het veertiende arrondisse ment. Wanneer men maar één of twee haltes verder gaat dan Métro Vavin, is men alle vreemdelingen op slag kwijt. De straat waar wij woonden, ongeveer evenver van Métro Raspail als van Métro Denfert-Rocherau verwijderd, was wel zó Frans, dat we in een hele maand geen andere taal hebben horen spreken. Hotels zijn hier vrijwel niet, pension wordt er ook niet gehouden. WE ZATEN DAAR wel op het topje van Montparnasse. De straat behoort al tot het hoogste gedeelte en onze beide zolderka mertjes op de achtste verdieping van het hoge flatgebouw de den ons werkelijk op hoog niveau leven. De huurprijs van twee van zulke kleine hokjes bedroeg evenveel als die van een groot huis in Bloemendaal of Heemstede niet voor ons echter, want dank zij een vriendelijke relatie mochten we ze gratis betrek ken. Op de hele achtste étage, waar toch elf mensen woonden, was geen gas te bekennen. Koken deed men op een primus of op een petroleumstel ofhelemaal niet. Dan at men buitenshuis. Onze linkerbuurman placht van Zaterdag op Zondag vlees te braden tussen half één en half vier 's nachts. Hij ging er rustig bij slapen want op zijn petroleumpitje duurde de operatie toch al lang genoeg. Voor de hele étage was één waterkraan beschik baar. Het was voor ons nog wel tien meter lopen en je ontmoette daar de medebewoners, zoals men dat op het platteland bij de dorpspomp doet. Zoals een zwemmer, die voor het eerst in het diepe springt, zijn we daar met mannenmoed in de Franse con versatie geplonsd. Er was ook één W.C. voor de hele étage en daar hingen twee waslijnen. Bij onderlinge regeling kon men daar het oen en ander te drogen hangen. Men kreeg de was namelijk nog nat uit de wasserij thuis, in een plastic zak. Natuurlijk kon men de „blanchisseuse" (wasvrouw) wel alles laten doen, maar dat kwam veel te duur uit. Eén van onze beide kamertjes had een schattig balconnetje. Om niet te veel inkijk te hebben was langs twee kanten van het balcon latwerk aangebracht, dat ge heel mot een wilde wingerd was be groeid. De open kant gaf ons een schitterend uitzicht over het Zuidelijk deel van Parijs, zowel 's avonds laat, met alle lichtjes, als 's morgens vroeg, om niet genoeg van te krijgen. Op het heetst van de dag moest men echter op het balconnetje niet zijn. Dan was de hele étage trouwens uitgestorven. AAN ONZE VOETEN lag het kerkhof Montparnasse. We kon den het graf van César Franck, de beroemde componist, van ons balcon af zien. Zijn tombe hebben we meermalen bezocht. Het is even zoeken. Alle graven staan dicht op elkaar, het kerkhof is reeds lang geheel vol. Sommige graven, waar geen onder- houdsgelden meer voor betaald worden zijn bar verwaarloosd. Wanneer men het smalle paadje naar Franck's graf inslaat ziet men reeds een twintig meter van te voren het prachtige borst beeld in relief vooruit springen. Ook dit beeld is van Rodin: de grote kunstenaar heeft de componist jong en vurig afgebeeld. Franck kijkt met felle componistenogen het pad af. Zijn rech teroor valt ogenblikkelijk op. Het is groot en zeer bijzonder. Het is alsof de componist ingespannen luistert naar de hemelse melodieën die hem omringen. Ook Franck's vrouw ligt hier be graven. Zij overleefde haar man bijna dertig jaren, leert ons de inscriptie. Ze heeft op haar oude dag de eerste wereldoorlog nog meegemaakt. Zou ze toen nog eens teruggedacht hebben aan het jaar 1870, toen Parijs ook door de Duitsers werd belegerd en Franck een vurige „Ode" schreef op de stad, die hem boven alles lief was? Het graf van de componist ziet er zeer verzorgd uit, maar er waren geen bloemen. Daar hebben w ij toen maar voor gezorgd. Bij ons weggaan hebben we er nog strobloemen neergelegd, die het een hele tijd uit kunnen houden. U wilt ze wel rustig laten liggen als u er nog mocht komen? Het graf rechts van daf van Franck is al niet veel zaaks, maar het graf van zijn linkerbuur man is totaal vergaan. Het ijzerwerk is verroest en in elkaar gezakt, de steen is gebroken, door een gat kijkt men in een tien meter diepe kuil. Ongelooflijk diep zijn de spelonken onder deze zerken. Er kruinen mieren in het rond. Bij het verlaten van de begraafplaats vind ik er twee tussen mijn kleren. Die wilden al aan een leven de eomoonist beginnen, maar dat zat ze niet glad! En elke morgen wanneer ik ontwaakte door het lawaai van de vuilnisauto's boog ik mij over mijn balconnetje. Alvorens mii aan het uitzicht te wijden zei ik zachtjes: „Goeden morgen, Ces;y Franck" - en dan was het alsof de componist, met de vurige bid' in de ogen, mij vriendelijk toeknikte. PAUL CHR. VAN WESTERIING

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 15