De schatten
van Perón J
Afhalers aan CS
Mopje en Dropje
Taalverschillen zijn
geen bezwaar
vt
Elke Zaterdag acht pagina s bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
KERKELIJK LEVEN
Algemene taal
Smaragdenscooters
en schoolmeisjes
Heel ver weg, aan een stil paadje
waar nooit iemand komt, stonden twee
huizen. Gelukkig maar, zeg jij natuur
lijk, dat het er twee waren, want
anders zou het wel erg eenzaam zijn
geweest. Maar de mensen in die hui
zen dachten er niet zo over. Ze hadden
nooit anders dan ruzie. De mensen, die
heel veel verder in het dorp woonden,
noemden die twee families Water en
Vuur.
Ze zeiden nooit een woord tegen
elkaar. Het jongetje van de familie
Water mocht niet spelen met het jon
getje van de familie Vuur: als ze naar
elkaar keken werden ze al in huis ge
roepen.
Tussen de weilanden van de familie
Water en de familie Vuur was een
diepe sloot en in het riet langs die sloot
woonden de rietmannetjes. Het waren
heel wijze dwergjes, die hard werkten
en hun hoofdjes schudden, iedere keer
dat ze de familie Water en Vuur ruzie
hoorden maken of de twee kindertjes
in huis riepen.
„We moeten daar eens een eind aan
maken," zeiden ze en ze dachten er
over na hoe dat kon. En op een dag
hadden ze het gevonden. Hoe? Hoor
maar.
Toen de familie Water 's morgens
opstond was er in het hele huis niet één
drupje water meer te vinden. Niet in de
kraan, niet in de pomp, niet op de
bodem van de ketels en pannetjes, ner
gens. Het leek wel of het water was weg
getoverd.
En op dat zelfde ogenblik zocht de
familie Vuur in het hele huis naar één
klein lucifertje of aanmaakhoutje. Niets,
niets was er om het fornuis mee aan te
maken. Niet in het kolenhok, niet op de
takkenzolder, nergens!
„Wat moeten we doen?" zei de familie
Water en: „Wat moeten we doen?" zei
de familie Vuur.
Het kwam niet in hun hoofd op om
het bruggetje neer te laten over de sloot,
waar ook geen water meer in zat om
elkaar om een beetje water of een beetje
vuur te vragen. Ze zaten allebei de hele
dag met boze gezichten te denken. De
familie Water zuchtte van dorst en kon
geen aardappelen en groente koken en
de familie Vuur bibberde van kou en
kon ook niet koken.
In de schoorsteen bij de familie Water
fluisterde een stemmetje: „Ga toch naai
de buren. Haal toch een beetje water!"
In de schoorsteen bij de familie Vuur
fluisterde een stemmetje: „Ga toch naai
de buren. Haal toch een beetje vuur!!"
Maar nee hoor, ze deden net of ze die
stemmetjes niet hoorden en bleven
kaarsrecht op hun stoelen zitten. Nog
eens en nog eens fluisterden de rietman
netjes hetzelfde, maar er veranderde
niets.
„Water!" riep het ene huis boven de
stemmetjes uit.
„Vuur!!" riep het andere boven de
stemmetjes uit. Toen werden de riet
mannetjes boos. „Nou moet het maar
afgelopen zijn!" riepen ze.
„Hoor toch eens vader, wat ze zeg-
zen!" riep het jongetje Water, „hoor
toch!" En: „Hoor toch eens vader, wat
ze zeggen!" riep het jongetje Vuur,
„hoor toch!"
„Onzin kind, dat is de wind," zeiden
de vaders Water en Vuur. Maar toen
hun vaders niet keken, slopen de jon
getjes Water en Vuur het huis uit, de
ene met een kannetje in zijn hand aan
de ene kant van de sloot en de ander
met een stompje kaars aan de andere
kant van de sloot. Ze stonden voor het
bruggetje. Maar net op het ogenblik, dat
ze door de droge sloot naar elkaar toe
wilden stappen, hadden de rietmanne
tjes genoeg van de vaders Vuur en
Water.
„Wil je water?" vroegen ze aan de
watervader. „Goed, hier is water!" Op
eens kletterde en stroomde water met
emmers vol door de ramen en deuren.
In een ommezien dreef de familie Water
op haar eigen tafel in de kamer.
„Wil je vuur?" vroegen de rietman
netjes aan de vuurvader, „goed, hier is
vuur!" Langs het dak, langs de muren
en de ramen sprongen overal'kleine boze
tongetjes vuur. En als je die uitbluste
doken ze in een andere hoek weer op.
„Help, help," riep de familie Water en
„Help, help!" riep de familie Vuur.
De jongetjes, die nog nooit met elkaar
hadden durven praten, stonden ieder
aan een kant van de droge sloot en hoor
den het. „Wat is dat?" vroeg de één.
De kleine zwaluw kan niet slapen,
al doet hij ook zijn best,
al knijpt hij zijn twee oogjes dicht
en duikt hij diep in 't nest.
Vooruit, geen kik meer, nu is 't uit,
piept moeder zwaluw wijs,
want anders mag je morgen niet
mee op de grote reis!
En denk je dat eens even in,
dat je een zwaluw bent,
die van de wereld enkel maar
het groene weiland kent.
En dan opeens ga je op reis,
de warmte achterna,
de. koude laat je achter je,
je vliegt naar Afrika.
Gelukkig ga je niet alleen,
dat zou niet leuk zijn, nee.
Familie, vriendjes, kennissen,
wat zwaluw is, vliegt mee.
Je snapt wel dat dat zwaluwtje
er niet van slapen kan
en als hij eindlijk, eindlijk slaapt,
dan droomt hij er nog van.
MIES BOUHUYS.
„Wat is dat?" vroeg de ander. En ze
renden allebei naar hun huis terug.
Maar wat moest één jongetje tegen zo
veel vuur beginnen en tegen zoveel
water? Ze holden weer terug naar de
sloot om elkaar om raad te vragen.
„Kom mee," zei het waterjongetje, „help
me een goot graven dat het water uit
ons huis kan stromen."
„Kom mee," zei het vuurjongetje,
„help me om het water door ons huis te
laten stromen om het vuur te doven.
„Ik kan jou niet helpen,zei de
één. „Ik moet in mijn eigen huis aan het
werk."
„Ik kan jou niet helpen," zei de ander,
„want ik moet in mijn eigen huis aan
het werk."
„Maar...." zeiden ze opeens allebei
tegelijk, „we kunnen elkaar helpen. We
graven een goot van het waterhuis naar
de sloot en een goot van de sloot naar
het vuurhuis. Vlug, vlug! Meteen waren
ze bezig. En het leek wel alsof er hon
derd kleine handjes waren, die hun hiel
pen, zo snel ging het. Voor ze het wisten
waren hun goten klaar en stonden ze
naast elkaar aan de rand van de sloot.
Ze sloegen hun handen in elkaar van
plezier omdat het gelukt was. En op dat
ogenblik hield het water op met stromen
door de ramen en deuren van het water
huis en doofden de vlammetjes langs de
muren van het vuurhuis uit. De familie
Water en de familie Vuur renden naar
buiten om te zien wat er gebeurd was.
Bij de sloot kwamen ze elkaar tegen en
dat was de eerste ontmoeting van wel
honderd volgende. Want ze zijn dikke
vrienden geworden en over de sloot ligt
nu een mooie sterke brug; de jongetjes
hebben er met grote rode letters opge
schreven: Water- en Vuurbrug. En
onder die brug zitten de rietmannetjes
zachtjes te lachen. Iedere keer dat je
over die brug loopt, hoor je ze.
Er zijn heel wat kinderen geweest, die
bij de vier tekeningen van twee weken
geleden een verhaaltje hebben bedacht
en dat naar ons toestuurden, zoals we
gevraagd hadden. Het best-geslaagde
vonden wij dat van Inge Taconis, oud
elf jaar, wonende aan het Planetenplein
te Haarlem - en haar inzending staat
daarom hieronder afgedrukt. We zullen
binnenkort nog eens zo'n kleine wed
strijd houden.
Mopje en Dropje waren iwee neger
jongetjes. Op een goede dag vroeg
Mopje aan zijn moeder een wasteil:
„Mag ik die teil hebben mammie?"
„Nee hoor, ik moet zo direct wassen.
Morgen misschien".
En toen ging moeder waar aan haar
werk. Nou, dacht Mopje, dan pak ik
hem lekker stiekem. Hij ging de hoek
om van het kleine hutje en pakte vlug
de teil. Mopje droeg haar aan de ene
kant en Dropje aan de andere.
Dicht bij het negerdorp was een klein
meertje. Daar liepen ze naar toe. Ze
hadden ook nog twee pollepels van
moeder genomen.
Nu deden ze de teil in het water. Ze
stapten allebei in de teil. „Zo, ik ben
kapitein", verklaarde Dropje, „en jij
bent de matroos, Mop".
„Ja, leuk". Mopje zat met de lepels
in het water te peddelen. En ja hoor,
werkelijk ze gingen vooruit. „O, wat
leuk!" juichte Dropje, „we varen. We
zijn op vacantie. We gaan grote avon
turen beleven!"
Opeens tuurde Dropje voorover in
het water. „Kijk, een vis!" juichte hij.
„Echt hè?" Hij boog nog meer voorover
en.... plops met een plons viel
Dropje in het water. Daardoor ging het
.bootje" natuurlijk kiepen enviel
Mopje ook het water in.
Allebei schreeuwden ze om hulp,
maar het mocht niet baten. Toen greep
Dropje de kant vast. Hij hield zich ste
vig vast aan een paar grasjes. Mopje
greep zich aan Dropje vast en in een
ommezien van tijd stonden ze op het
droge.
Teleurgesteld en drijfnat strompelden
ze naar moeders hutje. Wat hen daar
wel te wachten stond
INGE TACONIS
Hoe groot de moeilijkheden zijn, die de
kerk ondervindt bij de verbreiding van 't
Evangelie in vaak onontwikkelde gebie
den is vrijwel niet omschrijven. Eén der
problemen kan echter gemakkelijk onder
kend worden: het is de taal, die gespro
ken moet worden. Gelukkig wordt er
voortdurend gewerkt aan nieuwe verta
lingen.
Het zijn vooral de Bijbelgenootschappen
die hierij de kerk tot een niet genoeg te
waarderen steun zijn. Inmiddels is het in
de regel zo, dat de zendelingen gedwon
gen zijn zich in een taal te verdiepen,
lang voordat een Bijbelvertaling tot stand
komt. In het Centraal Weekblad der Ge
reformeerde Kerken vertelt dr. J. M. van
Minnen over de gang van zaken op dit
punt in de Belgische Congo.
Zodra er verkeer groeide tussen blan
ken en kikongosprekende Afrikanen in de
beneden-Congo vertelt dr. Van Min
nen ontstond er een soort van het
kikongo afgeleide handelstaal, die de
naam kiboelamatadi kreeg. Het ging hier
om een uiterst simpele vorm van kikongo.
Een vreemd verschijnsel is dit niet. In
tegendeel: het komt vaak voor, dat men,
wanneer men met vreemdelingen een ge
sprek voert, al gauw een sterk vereen
voudigde vorm van zijn eigen taal gaat
gebruiken, waarna de vreemdeling dat
overneemt.
Aanvankelijk troffen de zendelingen,
die naar de Kikongos toe gingen, het niet.
De inboorlingen zagen met een zekere
minachting neer op het in vrij korte tijd
te leren kiboelamatadi, dat afgekort
wordt genoemd kitoeba. Men vond het
eigenlijk een soort misvormd dialect
voor Bijbelvertaling en prediking zou het
dan ook niet in aanmerking kunnen ko
men. In deze redenering zat wel een
grond van waarheid: een dergelijke taal
mist nu eenmaal allerlei fijnere nuances.
Allerlei geestelijke realiteiten kunnen er
niet in worden uitgedrukt.
De toestand werd echter anders toen
het kitoeba verklaard werd tot de alge
mene taal van het Belgisch gouverne
ment in de beneden-Congo en in het ge
bied ten Zuiden van de Kasai-rivier. Van
dit moment af werden alle officiële be
kendmakingen en berichten in het kitoe
ba gesteld, terwijl zowel de zakenlieden
als de plantage-eigenaars geen andere
geschikte taal kenden.
Het duurde toen zelfs niet lang meer of
de bevolking, zowel die op de plantages
als die in de mijnen en die in de buurt
van de handelsnederzettingen, sprak niet
anders meer dan het kitoeba. Hierbij
kwam nog, dat er zendelingen waren, die
ontdekten, dat er streken waren, waar al
lerlei kleine groepen woonden, die wel
hun eigen stamtaal spraken, maar voor
wie het kitoeba toch ook wel geschikt
was.
Geen wonder dus, dat de zendelingen
zich aan de studie van het kitoeba zet
ten. Ze hadden hierbij de wind niet te
gen, want de taal bleek vrij gemakkelijk
te leren te zijn: binnen een half jaar kan
men het bij goed studeren vloeiend spre
ken. Sedert dien is er veel tot stand ge
komen. Behalve dat men elkaar verstond,
kwam een vertaling van het Nieuwe
Testament tot stand.
De voortgaande industrialisatie zorgt er
inmiddels voor, dat de betekenis van het
kitoeba blijft toenemen. Er zijn nu reeds
meer dan drie millioen mensen die de
taal spreken. Het is zelfs reeds zover dat
vele inboorlingen alleen nog maar kitoe
ba kennen. Hun eigen stamtaal is hun
vreemd geworden. Hierbij doet zich het
merkwaardige verschijnsel voor, dat de
nieuwe taal zich nu is gaan ontwikkelen
tot een volwaardige taal. De woorden
schat neemt voortdurend toe. Iets derge
lijks is eigenlijk gebeurd met het Grieks
toen de soldaten van Alexander de Grote
dat in Voor-Azië brachten. Van de litte
raire verfijning en van de ingewikkelde
vormenleer verdween veel. Het werd een
simpele handelstaal, waarmee aanvanke
lijk nog wel in Athene de spot werd ge
dreven. Toch was het uit dit Grieks dat
zich het zogenaamde „koine" ontwikkelde.
Hierin werd het Nieuwe Testament ge
schreven.
Wat het kitoeba betreft: dit zal nu ver
der door het Bijbelgenootschap moeten
worden bestudeerd, opdat onderzocht kan
worden welke betekenis het heeft voor
een vertaling van de gehele Bijbel en
voor de vorming van een christelijke lit
teratuur. Het is op deze wijze, dat de kerk
de gelegenheid krijgt het Evangelie ook
te brengen dóór, waar mensen wonen,
die soms uiterst moeilijk onder meer
door de taalverschillen te bereiken
zijn. Dat men voor deze moeilijkheden
niet uit de weg gaat is duidelijk.
15 OCTOBER 1955
OUD-PRESIDENT Juan Perón van
Argentinië, die in de jaren van zijn dic
tatorschap altijd geposeerd heeft als de
eenvoudige, alle weelde verafschuwen
de vriend van de armen, blijkt in zijn
Êrivé-leven een staat gevoerd te heb-
en, die in overdadige luxe en decaden
tie alleen te vergelijken is met de hof
houding die ex-koning Faroek van Egyp
te er in zijn glorietijd op nahield.
AMERIKAANSE journalisten hebben
vorige week, vergezeld door een officiële
gids, de drie huizen bezocht, waar de
voormalige dictator in Buenos Aires ge
woond heeft. „Het was ons, alsof wij de
schatkamers van Ali Baba en de veertig
rovers betraden" zo schrijven zij
„toen wij het eerste appartement, de offi
ciële ambtswoning van Perón aan de
Avenida de Alvear betraden. De politie-
inspecteur die ons begeleidde, ontsloot er
achter elkaar drie kamers, waarin het
meubilair letterlijk schuil ging onder dc
schatten van wijlen Eva Perón: stapels
gouden armbandhorloges, oorringen, hals
snoeren en andere sieraden. Schitterender
dan alles was een prachtige halsketen van
de Orde van San Martin, de legendarische
bevrijdingsheld van Argentinië: een snoer
van diamanten, smaragden en robijnen,
sommige zo groot als duiveneieren en ge
vat in prachtig bewerkt wit goud en pla
tina. Dit kostbare stuk ter waarde van
twee millioen pesos, ongeveer een millioen
gulden) kreeg Peróns tweede echtgenote
kort voor haar dood in 1952.
Van deze flat gingen de journalisten
naar de Calle Temdoro Garicia, waar
Perón zijn kostbaarste schatten bewaarde.
Deze paleisachtige witte villa, in Spaans-
koloniale stijl gebouwd, was volgens de
politie een geschenk van de Duitse multi-
millionnair Ludwig Freude aan Evita
Perón, maar hoewel de dictatorsvrouw-
filmster nog wel aanwijzingen gegeven
heeft voor de inrichting, schijnt zij er niet
meer gewoond te hebben. Na haar dood
gaf Perón hier feestjes voor zijn zestien
jarige vriendinnetje Nelly Rivas en an
dere meisjes van dure middelbare scho
len en kunstacademies. De meisjes droe
gen dan de avondtoiletten van Eva.
„Wij betraden het huis via een garage,
waar nog twee van Peróns zestien privé-
auto's stonden: een glanzende Rolls Royce
en een knalgele Chevrolet-sportwagen. Er
was ook een aantal scooters van Italiaan
se en Duitse makelij, waarvoor Perón
blijkbaar een grote voorliefde koesterde.
In de gang, die van de garage het huis
binnenleidde, stonden fraai bewerkte Chi
nese en Koreaanse beelden. Op een tafel
tje in de hal prijkte een kunstvogel in
een zilveren kooi, niet ongelijk aan de
namaak-nachtegaal uit het bekende
sprookje van Andersen en een gouden
telefoontoestel. Overal hingen kostbare
antieke wandtapijten en schilderijen,
waaronder een prachtige Rubens van
twee bij anderhalve meter. Pièces de
■e milieu in de grote ontvangzaal vormden
twee meer dan levensgrote ivoren borst
beelden van Perón en Eva, geflankeerd
door een gouden aardbol, waarop de om
trekken der werelddelen en de ligging der
hoofdsteden met edelstenen waren aange-
geven.
DIT ALLES was echter nog maar bij
zaak. De ware schatkamer was een
brandvrij, als kluis ingericht vertrek,
waarin behalve Perón zelf en destijds Eva
waarschijnlijk niemand ooit een blik heeft
kunnen werpen. Nu ontsloot de politie
gids dé zware, gepantserde deur, waar
achter de liquide middelen van de dicta
tor liggen opgestapeld: stapels bankpa
pier in Argentijnse en vreemde valuta,
laden vol gouden munten, juwelen, zilve
ren ornamenten, kleine plastiekjes uit
jade en speksteen en honderden andere
kostbaarheden, waarvan de totale waarde,
volgens een voorlopig schatting, op meer
dan twintig millioen dollar geraamd
wordt.
Een waardig pendant van deze schat
kamer was de garderobe van de ex-dicta
tor, waarin men vierhonderd costuums en
gala-uniformen, tweehonderd paar schoe
nen, en ontelbare andere kledingstukken
aantrof, zoals negentig sportpetten en
vijftien paar rijlaarzen.
De derde en laatste behuizing was min
der overdadig, maar zij diende dan ook
een nuttiger doel. Het is een geheim ge
pantserde schuilplaats in het sousterrain
van een gebouw waarin verschillende
Perónistische bladen gehuisvest waren.
Deze schuilkelder, waarvan alleen de dic
tator en zijn boezemvriend Carlos Aloe
de voormalige gouverneur van de provin
cie Buenos Aires een sleutel bezaten,
bestond uit een hal, een keuken en twee
comfortabele zit-slaapkamers. Een korte-
golfzender en verbindingen met de voor
naamste telefooncentrales van Buenos
Aires geven de kelder het aanzien van
een commandopost. In een in de muur
gemetselde brandkast bevond zich, toen
de politie er binnendrong, een bedrag
van vijfendertig centavos.
In de schuilplaats werden voorts prach
tige tapijten, een zilveren servies en gla
zen van Boheems kristal gevonden. Een
noodaggregaat voor de opwekking van
electriciteit, enige cylinders met zuurstof,
een welvoorziene koelkast en een lucht
verversingsinstallatie behoorden ook tot
deze uitrusting. Zij zouden het Perón mo
gelijk gemaakt hebben, hier in geval van
nood enkele dagen door te brengen. De
schuilplaats bezit voorts verschillende
geheime uitgangen, waarvan er een uit
mondt aan de oever van de Rio de la
Plata.
In dit laatste toevluchtsoord zijn slechts
weinig documenten gevonden. Men neemt
aan dat ex-gouverneur Aloe, die in de
critieke dagen van 16 tot 19 September
herhaaldelijk de schuilplaats bezocht, de
belangrijkste compromitterende stukken
ter plaatse verbrand heeft.
Deze heer Aloe is, toen het getij keerde,
niet zo fortuinlijk geweest als Perón zelf.
Hij kon zich niet meer tijdig in veiligheid
stellen en wacht nu in de strafgevangenis,
op drie minuten afstand van het paleis
waar hij als provinciaal gouverneur resi
deerde, zijn berechting af. Aloe heeft
daarbij de schrale troost, dat hij jaren
lang na Perón de belangrijkste man in
Argentinië geweest is en daar volop pro
fijt van getrokken heeft. Hij had aan
delen tot een waarde van ruim achttien
millioen gulden in de Uitgeverij Haynes,
die de dagbladen van de El Mundo-groep
financierden. Als president-commissaris
van dit concern genoot hij een salaris van
zesendertigduizend gulden, terwijl hij als
directeur van het Perónistische orgaan
„Democracia" nog een zeventigduizend
gulden per jaar toucheerde. Bovendien
was hij mede-eigenaar van een groep
drukkerijen, een groot advertentiebureau,
een aantal benzinestations en tal van an
dere lucratieve ondernemingen.
DE GROENOGIGE Nelida (Nelly Ri
vas) was slechts een van de honderden
jonge meisjes, waarmee de zestigjarige
dictator zich sinds de dood van Evita
placht te omringen. Hij had een Unie van
Middelbare Scholieren opgericht en
schonk aan de meisjesafdeling van deze
bond een groot buiten in een der voor
steden van Buenos Aires, waar hij dik
wijls haar wedstrijden in basketbal, rol
schaatsen en zeilen bijwoonde of geld
prijzen uitdeelde aan meisjes die uitblon
ken in balletdansen, gymnastiek en to
neelspel.
„Bij een van die gelegenheden", zo ver
telt „Time", „ontmoette hij ook de toen
veertienjarige Nelly, die zijn favoriete
werd. Hij bedolf haar en haar familie on
der geschenken als rashonden, parfums
en een villa-tje aan de rand van de stad,
gaf partijtjes voor haar en haar vriendin
nen of organiseerde scootertochtjes dooi
de uitgebreide parken van zijn buitengoed
bij Qlivas.
Nelly is tot het laatst zijn steun en zijn
toeverlaat gebleven en waarschijnlijk
nog veel meer dan dat, getuige het billet
doux, dat hij haar vorige week uit bal
lingschap schreef: „Mijn lieve kleintje, ik
mis je elke dag, net als mijn kleine hond
jes. Blijf vooral kalm en doe geen ondoor
dachte dingen. Veel kussen, veel verlan
gens en tot spoedig weerzien, Juan D.
Perón". H.C.
Achter zware gepantserde deuren
verborg Argentinië s gewezen dictator
fabelachtige kostbaarheden.
De afbeelding hiernaast toont Nelhj
Rivas, het zestienjarige, groenogige
boezemvriendinnetje van de gewezen
dictator (foto: International). De
plaat hieronder laat Perón zien te
midden van zijn pupillen, meisjes can
middelbare scholen, naar wie sinds
het overlijden van zijn tweede vrouw,
Evita, zijn bijzondere belangstelling
uitging (foto: Time).
AMSTERDAM, October. Waar ik u
vandaag over wil vertellen, is niet iets,
dat ik vrijwillig, uit eigen verkiezing of
uit innerlijke noodzaak ooit zou doen.
Maar als mijn echtgenote dan werkelijk
de afgesproken trein moet missen en een
half uur later in de vroege Zaterdagse
avond aan het Centraal Station terug
moet komen, dan is het kijken naar de
mensen, die uit de uitgang komen, een
drukke en interessante bezigheid. Als u
ooit zo iets overkomt, gaat u dan niet
halsstarrig en licht ontstemd achter een
kop koffie in het Noord-Zuid-Hollands
Koffiehuis zitten, maar blijft u staan,
daar aan de uitgang. Ik garandeer, dat
niemand zich daar althans op een Za
terdagavond zal vervelen.
Ik heb nog nooit een stukje geschre
ven over het bestuderen van de passa
giers, die tegenover mij in de treincoupé
hebben gezeten en ik denk ook niet, dat
ik me er ooit aan zal wagen. Dit soort
vage, maar ingenieuze karakterstudies op
grond van voornamelijk verveelde gezich
ten is te moeilijk voor mij. Vooral ook,
omdat een gezicht zelfs in een kwartier
zoveel emoties kan reflecteren, dat het
raden naar herkomst, achtergrond, toe
komst en „standing" een uiterst riskante
zaak wordt.
Maar op het moment, dat diezelfde
mensen op Zaterdagavond uit het „CS-
Asd." (zoals de Nederlandse Spoorwe
gen het noemen) komen, is hun gezicht
een veel duidelijker zaak. Het wordt, be
halve bij geroutineerde en getraind-ver-
veelde forensen, misschien geen open
boek, maar de emoties er in worden
grijpbaarder. Bovendien en dat, moet
ik toegeven, is mijn belangrijkste hulp
bron geweest worden al die gelaatsuit
drukkingen sterk ondersteund door ac
ties. Door kussen, het roepen van taxi's,
warme handdrukken, tranen.
Ik heb het u al gezegd: ik ben na een
gedwongen half uur nog maar een ama
teur, een armzalig beginner in dit alles.
Maar zelfs ik heb toch echt geen moeite
met de twaalf soldaten, die even aarze
lend, maar toch al een beetje van „Waar
is nou die Johnny Jordaan" en „Van je
hela-hola" op een politie-agent aflopen
en hem vragen welke tram ze naar de
heer Jordaan óf de Zeedijk moeten ne
men. En het pleit voor Johnny, dat voor
hem al vele jaren geleden lijn 13 en 17
zijn ingelegd en dat de Zeedijk nog nooit
een tram van nabij heeft gezien be
halve om een hoekje op het Damrak en
op de Gelderse Kade. Het pleit boven
dien voor de agent, dat hij de troep sol
daten zonder aarzeling de standplaats van
13 en 17 aanwees. Maar misschien moest
hij wel later op de avond dienst doen op
de Zeedijk en wenste hij vóór alles een
rustige avond.
En meent u werkelijk, dat zelfs een
beginneling moeite zou hebben met het
meisje van een jaar of twintig, dat al voor
de kaartjescontröle halsrekkend door de
gang van het station liep, toen ging hol
len en regelrecht, zonder aardzeling, in de
armen van haar geliefde buiten NS-ter-
rein viel?
Wat dacht u van het ernstige, wat
oudere echtpaar, dat buiten de uitgang
bloemen kocht en daarna een taxi riep?
Weet u het niet? Welnu, als u hen voluit
en met een goed Zwols accent „Naar het
Wilhelmina Gasthuis" had horen zeggen,
had u ook niet langer getwijfeld.
Er is een ontelbaar aantal jongens, óf
onder elkaar, óf met giechelende meis
jes, die op Zaterdagavond het Centraal
Station uitkomen. Er is een geringer aan
tal „vrije" jongens en meisjes, die uitkij
ken naar degeen die hen afhaalt. En er
zijn, als u mijn ervaringen eens probeert
te herhalen, beslist één arrivé(e) en één
afhaler ot afhaalster, die teleurgesteld
worden. Dat zijn de nare momenten, maar
omdat u er 1. toch niets mee te maken
heeft, 2. op dit ogenblik niet eens populair
zoudt zijn als vervanger en 3. op iemand
anders staat te wachten, kunt u het ver
driet met medelijden-op-een-afstand aan
zien.
Dat zijn maar een paar voorbeelden om
u een idee te geven. Het is de moeite
waard. Maar ongetwijfeld zult u aan het
eind van het half uur geïrriteerd aan uw
wederhelft vragen „of dat nog nodig
was". Want ondertussen is u niet ontgaan,
dat andere afhalers u als een van de on-
gelukkigen van de avond zien. A.S.H.