Het onbekende leven in Manokwari
Belangstelling voor welvaart
van Manokwari groeit
r:
Ruim dertigduizend
arbeiders werken
aan reuzencomplex
DE „BARANG" VAN DE „WAIJ BALONG
Van de kolonisten wordt zeer veel
aanpassingsvermogen gevergd
Brussel 1958
Verklaring van de vreemde woorden
NEDERLANDERS OP NIEUW GUINEA
Dierbare rienden
IN DE MEESTE Belgische departemen
ten begint men er zich rekenschap van te
geven, dat de tijd snel nadert, waarop men
met de essentiële openbare werken ten
behoeve van de „Wereldtentoonstelling
1958" dient te beginnen. Op 3 April 1958
wordt de expositie geopend,
sproken hebben de organisatoren nog
slechts zevenentwintig maanden voor zich.
Een van de belangrijkste punten is na
tuurlijk. de verbetering van de toegangs
wegen tot de tentoonstelling. Zo wordt een
grote verbreding van de weg tussen de
Belgisch-Nederlandse grens en Antwerpen
voorbereid. De autosnelweg van Brussel
naar Oostende is thans volledig klaar van
Oostende naar Aalst en zal tegen het
einde van 1956 over de gehele lengte ge
bruikt kunnen worden. De Engelse auto
mobilisten en de Belgen uit de provincies
Oost en West Vlaanderen, evenals de Fran
sen uit het Noorden van hun land, zullen
op die autoweg ten hoogste een paar uren
doen over de honderdvijftig kilometer die
Brussel en Oostende van elkaar scheiden.
Er komt ook een geheel nieuwe autoweg
van Antwerpen naar Luik, via Limburg tot
aan de Duitse grens. Rond Brussel wordt
een dubbele ringlaan aangelegd. Wie uit
Antwerpen, Luik of Oostende komt,
respectievelijk de toegang voor de Neder
landse, de Duitse en de Engelse automobi
listen, zal dus niet door Brussel moeten,
maar kan direct van de autoweg de par
keerterreinen van de wereldtentoonstelling
oprijden. Er wordt parkeerruimte gemaakt
voor vijftigduizend wagens.
OP HET tweehonderd hectaren grote
terrein waar de evenzovele gebouwen, tui
nen, amusementsparken, heliport enzo
voorts zullen verrijzen, heeft Koning Bou-
dewijn de eerste vijftienhonderd kilo
wegende blauwe steen van het nieuwe
Paviljoen 11 gelegd. Dezer dagen zijn bull
dozers begonnen met de aanleg van de
nieuwe lanen. Men experimenteert er met
gekleurd asfalt. In het midden van een der
lanen komen bijvoorbeeld rode bloemen.
In het park van Laeken, een deel van het
kasteel van de Belgische koninklijke
familie, komen de buitenlandse afdelingen.
Daar zal Nederland beschikken over een
terrein van drie hectaren. Het is de bedoe
ling van de Nederlandse organisatoren om
een enorm bloemenplantsoen aan te leggen.
Van het park van Laken naar de centrale
laan van de tentoonstelling komt een vier
honderd meter lange hangbrug.
De bouw van de drie definitieve pavil
joens, die later de nuttige expositieruimte
van de Brusselse jaarbeurs zullen aan
vullen, benevens die van de tweehonderd
voorlopige paviljoens, vergt een investering
van drie milliard francs of ruim tweehon
derd millioen gulden. Aan de opbouw van
dit reuzencomplex zullen van 1957 af onge
veer dertigduizend arbeiders worden te
werkgesteld. Om corruptie te vermijden zal
ieder architect slechts één paviljoen mogen
bouwen. De overheidsinstanties zullen een
oogje in het zeil moeten houden en thans
reeds tracht men het effect van de wereld
tentoonstelling op de Belgische economie,
de monetaire toestand, de bouwmarkt en
dc arbeidsmarkt te bestuderen.
ER VERSCHIJNEN tegenwoordig nogal wat artikelen
over Nieuw Guinea in kranten en tijdschriften en bij het na
slaan van deze lectuur denk ik telkens: „Ja, zo is het - maar
dat andere klopt ten enenmale niet met het leven, dat wij
hier in Manokwari leiden'. Zouden de Nederlanders zich
eigenlijk wel realiseren, dat het eiland Nieuw Guinea zó
enorm groot is, dat een beschrijving van natuur en toestan
den in Hoüarulia slechts gedeeltelijk opgaat voor Biak en
Manokwari en waarschijnlijk helemaal niet voor Fok Fak en
DE NAAM „Manok-Wari" betekent
„oude nederzetting" en hieruit hoort men,
dat van oudsher koopvaardijschepen voor
deze gemakkelijk toegankelijke stad het
anker lieten vallen. De kooplui boden spie
geltjes en kralen aan en namen specerij,
edele houtsoorten en paarlemoer mee terug.
Even buiten Manokwari ligt de kampong,
die „Fanindi" heet en dat betekent „spie
geltje". Hier werd dus de glinsterende op
smuk, die de begeerte der zwarte strand-
mensen prikkelde, neergelegd.
Op de Fanindiweg staan nu enige een
voudige winkels (toko's) en in de middag
verdringen zich de Papoea's-van-buiten,
gekleed in lendendoek en felgekleurde kra
lenketting, voor de uitstalkast. Ze betasten
gretig de kralen, de flesjes odeur en de
nikkelen zaklantaarns. Als er één een
pakje sigaretten wil kopen, gaan er ten
minste vijf mee naar binnen om al het
moois van dichtbij te bekijken. Eigenlijk
zijn zij maar weinig veranderd sinds 1705,
al loeren ze nu naar een zakmes, of een
sigarettenaanstekertje, inplaats van naar
spiegeltjes.
Intussen kwamen en gingen de bezoe
kers, die hier hun voordeel zochten met
schepen, die wonderbaarlijke zeeschepen,
met hoog tuigage, waarnaast een inlandse
prauw niet meer was dan een nietig insect
naast een kaaiman. Maar in de landen van
de Westerse kooplui gingen de eeuwen
niet geruisloos en zonder sporen na te
laten voorbij, zoals in dit onmetelijke oer
boseiland. Daar werd gehamerd en ge
klonken, daar gingen allengs machines het
handwerk vervangen en op een dag voer
Merauke geldtHet is alsof een Spanjaard, sprekend over
het bestaan in Madrid, zijn lezers zou suggereren, dat men
op dezelfde manier leeft in München en in Utrecht. Daarom
wil ik iets vertellen over dat stukje Nieuw Guinea, waar Ma
nokwari ligt: een vriendelijke kota, omgeven door beboste
heuvelrandenmet een prachtige, door eilandjes beschermde
rede. Achter die eilanden strekt zich de wijde Geelvinckbaai
uit, die zijn naam kreeg naar het schip „De Gcelvinck'' waar
mee Jacob Weijland in 1755 deze streken bezocht.
Huis van een strandpapoea.
sige noordkust en de moerassen in het
zuiden. Er kwamen er, die bleven en
landbouw gingen bedrijven. Er kwamen
zendelingen, die op het eiland Mansinam,
dat de baai van Manokwari afsluit, een
kleine Christenkolonie stichtten. Er kwam
wat bestuur, een controleur. De resident
van Ambon bezocht Manokwari op zijn
uitgestrekte tournée's. Er vestigden zich
Chinezen, die handel dreven langs de kust
van de Geelvinckbaai en op de een of an
dere manier steenrijk werden. Japanners
visten langs de kusten op tonijn en ver
kenden intussen de plaatsen, waar troepen
konden landen.
Toen landden die troepen werkelijk en
woordden de vreedzame kolonie uit. Wie
angst voor de représailles, waarmee hun
„blandatrouw" gestraft zou kunnen worden
zodra Nederland het souverein recht zou
hebben neergelegd. Toen het schip van
Soerabaja wegvoer werd het Wilhelmus
gezongen en die het zongen wisten, dat
dit een afscheid was voor goed.
Als een Ark dreef de Waij Balong in de
tropennacht. Er was in die tijd nog steeds
gevaar voor drijvende mijnen. Beesten en
mensen sliepen dus zij aan zij op de dek
ken. De beesten moesten gevoederd wor
den. De mensen hadden proviand meege
nomen: rijst en blikjes vis. Tijdens de
vaart, die vijf dagen duurde, organiseer
den de passagiers zich tot een gemeen
schap. Er werd wacht gelopen en het eten
werd gelijkop verdeeld. De vrouwen schik
ten bij elkaar op tikars1), babies werden
een kleine KPM-stomer de baai van Ma
nokwari binnen. Kletterend viel het anker.
De stoomfluit snerpte. Zijn de donkere
bosmensen toen ontzet naar het strand ge
slopen en hebben ze gevreesd voor duivels
werk en boze geesten? Of hebben ze het
uitvindsel van de blanke mensen geaccep
teerd met dat mengsel van onverschillig
heid en kinderlijk enthousiasme, waarmee
ze nu een electrische lamp, een radio, een
naaimachine en een vliegtuig bekijken?
Soms sluipt in de avond een Papoea
kind om mijn huis, rekt zich op de tenen
naar het verlichte venster en drukt zijn
neusje tegen het muskietengaas, terwijl
zijn donkere vingers zich om het raam
kozijn klemmen. Dan kijkt hij hijkt
er naar hoe die mensen met al die kleren
over hun witte huid zitten op stoelen,
eten van borden, vreemde toestellen be
dienen en druk zijnerg druk.
DE STOOMBOTEN uit het Westen
brachten zwervers en avonturiers naar dit
stukje land, dat vruchtbaar leek en niet
zo ontoegankelijk als Nieuw Guinea's rot-
Industrieterrein bij Manokwari.
leven bleef moest voor de bezetter aan het
werk om wegen en vliegvelden aan te
leggen. Tanks en kustbatterijen werden
aan land geschoven en bulldozers maaiden
het oerbos weg, waar bruggen moesten
worden geslagen. De zoons van vermoorde
kolonisten ploeterden met verbeten gezich
ten voor de Japanner-met-de-zweep, maar
het donkere autochthone volk kroop weg
in ravijnen en vloedbossen. Soms viel een
kleine Japanner, terwijl hij toezicht hield
op het werk, zomaar dood neer, dan was
er van tussen de struiken een giftige pijl
in zijn rug geschoten. Waar hij bleef liggen
groeiden de lianen ijlings over hem heen.
Er kwamen vliegtuigen Liberators
van over de horizon, die werden aangeval
len door vinnige Japanse jagertjes. Waar
er een neerstortte, brandde een gat in het
bos. Toen trokken de Papoea's zich dieper
in de bergen terug. Hen ging de oorlog
immers niet aan. Maar elke vreemdeling,
die het oerbos binnenvluchtte, leerde eer
hij omkwam, dat dit land alleen de eigen
kinderen beschermt en voedt.
In het Noorden sloten Papoea's zich bij
de Amerikaanse troepen aan en vormden
een eigen bataljon, in khaki gekleed, met
kapmessen cn geweren bewapend. Het
Amerikaanse leger stichtte Hollandia en
Biak beide nederzettingen dragen er de
sporen van. Doch Manokwari behield zijn
eigen karakter, al werd het deerlijk ge
troffen door de bombardementen tijdens
de opmars van de geallieerde legers in het
Zuidzeegebied.
Toen de oorlog was afgelopen werd het
een tijdlang heel stil aan deze kusten. De
Japanners waren in gevangenschap weg
gevoerd, de kolonisten uitgeroeid, de be
volking zat weggedoken in de bergen.
Maar zoals een mierennest, dat uit elkaar
is gestampt, langzaam herleeft en tot orde
wil terugkeren, zo begon Manokwari weer
iets te planten, iets te bouwen, iets te ver
schepen.
gevoed, kleuters kregen een droog broekje
of een afstraffing („plès plès" is hier de
klanknabootsende term). De oudere kin
deren groepten luisterend samen, daar,
waar de mannen in lange gesprekken toe
komstplannen maakten. Nieuwe vriend
schappen werden gesloten met een nieuw
vaderland bijna in zicht. Aan boord van
de „Waij Balong" ontstonden de eerste
„kongsies" afspraken voor een gezamen
lijk ontginnen van land, of een belangen
gemeenschap in de handel.
Op 31 December 1949 voer het schip de
Doreh-baai binnen. De derde stuurman,
die het vaarwater kende, loodste het zo
dicht mogelijk naar de kust. Vaak heb ik
aan dit moment gedacht als ik in een mo
torboot over de baai voer, of als ik aan
boord van een voor anker liggend schip
vertoefde en naar de kust tuurde. Dan
dacht ik: „Zó zagen die vluchtelingen Ma
nokwari voor het eerst, zó die groene heu
velrug, de kleine inhammen, het strand
van Sanggeng, het Arfakgebergte, zwaar
en ontoegankelijk, op de achtergrond. Er
stonden toen geen plaatijzeren loodsen en
stenen gebouwen aan de havenkant en er
waren niet veel witte huizen overgebleven
na alle bombardementen, maar de heuvels
glooiden niet te steil en de djoerangs2)
leken niet te nauw en alles was begroeid
met lichte vegetatie, zodat men toch wel
op vruchtbare grond mocht rekenen. En
er was zo véél grond! Zeker voor allen
genoeg!
EéN VAN DE kolonisten, die destijds
met de „Waij Balong" hier aankwamen,
heeft mij verteld dat, toen het schip de
Noordelijke landtong rondde en de Doreh-
baai binnenvoer, zijn oog viel op een heu
vel, omgeven door ondiepe valleien. Hij
zei tegen zijn vrouw: „Daór zijn weide
plaatsen voor het vee en op die tjot3) zal
(Zie verder pagina 5)
en waar een vliegtuig neerstortte,
brandde er een gat in het bos
1). Tikar bamboemat. 2). Djocrang ravijn. 3) Tjot heuvel. 4. Karang
witte kalkrots. 5). Kemoening heester of boom met kleine, sterk geurende
bloemen. 6). Djeroek citrusvrucht. 7). Ramboetan rode vrucht met harige
schil. 8). Aloon aloon marktplein, veld midden in de stad. 9). Kree's jalou-
zieën van bamboe. 10). Atap gevlochten bamboebast. 11). Totoks hier; ln
Nederland geborene. 12. Ketella pokon cassave in struikvorm. 13. Kedeleli
sojabonen. 14. Djagoeng mais.
ZOALS in Amerika's historie een nieuw
tijdperk met de komst van de „Halve
Maen" begon, zo rekenen de kolonisten in
Manokwari, Fanindi, Wosi, Mangoapi en
Pasir Poetih met „vóór de komst van de
Waij Balong" en „nó de komst van de Waij
Balong".
Die „Waij Balong" was de tienduizend
ton metende KPM'er, die in chartervaart
kort voor de overdracht van de souve-
reiniteit aan Indonesië ongeveer vierhon
derd Indische families, meest landbouwers,
met hun koeien, varkens, pluimvee en com
plete verhuisboedels van Java naar hier
overbracht. Het schip was gecharterd met
de passagegelden, die tevoren waren ge
stort. Maar op het laatste ogenblik zijn er
velen, die niet voor passage geboekt ston
den, de loopplank opgevlucht in blinde
(Vervolg van pagina 4)
eens ons huis staan". Het land heet Am-
ban en nu zes jaar later is het per
ceel ontbost. Het bedrijf rendeert. Het huis
werd kortgeleden voltooid. Maar dat zijn
zes heel harde jaren geweest en niet voor
alle kolonisten is het zo naar wens ge
gaan.
De „Waij Balong" liet het anker vallen
op de rede van Manokwari op Oudejaars
dag 1949. Mannen, vrouwen en kinderen
werden in Papoeaprauwtjes naar 't strand
gebracht. Inderhaast werden huisraad en
proviand op de karang4) opgetast, want het
schip moest leeg en de prauwen waren
maar rank en smal. Toen de vloed op
kwam, werden matrassen en zakken kost
bare rijst overspoeld. Het was juist spring
vloed!
Terwijl de mannen de barang losten,
sleepten vrouwen en kinderen alles hoger
op naar een paar open loodsen, vroeger als
Was het heet in de middaguren, dan toef
de men in koele galerijen, afgesloten door
kree's9). Ginds de stille figuur van een
djongos, die marmeren tegels zwabbert
zonder z'n stijf gesteven witte jas te bezoe
delen. In zulke galerijen gedijden de fijne
krulvarens, de koolpalmen en Pauliviool-
tjes in hun blauw Chinese potten, liefde
rijk gestekt en gekweekt door de huis
vrouw, die er ampel tijd voor had. En het
is een wonder, dat deze kieskeurige plan
ten nu, na zes jaar, nóg in leven zijn onder
het hete dakzink, in de vensterbank van
een uit atap10) gesneden raam, of ergens in
een badhok buiten, tussen teilen vol
luiers en khakibroeken. Ook die teilen, dat
dakzink en de wanden van gevlochten
bamboe, waaruit een woonruimte voor het
gezin moest worden opgebouwd, lagen zes
jaar geleden op het strand van Manokwari:
barang!
HET NEDERLANDSE volk is taai en
Ter gelegenheid van de jaarlijkse autosalon in Parijs bood het Franse week
blad „Noir et blanc" een pagina getekende anecdotes over de moderne monsters
van het verkeer. Eén voorbeeld nemen wij hier over.
pakhuis in gebruik. Het was midden regen- bezit aanpassingsvermogen. Eer het nieuwe
tijd. De regen plensde dag en nacht op hun jaar een week oud was stonden er bladen
ellende neer. Het woord „ellende" betekent zink tegen de bomen aan het strand van
oorspronkelijk „ballingschap" en zo zullen Manokwari gesjord. Er Werd gestut met
op vele plaatsen en in verscheidene tijd- een paar bamboes en afgeschermd met
perken bannelingen de eerste nacht aan dekzeilen: het gezin „woonde". Ik sprak
een vrouw, die in die dagen haar baby
kreeg. Tropische regenbuien zwiepten over
het dakzeil terwijl het kindje ter wereld
kwam. Maar men hielp elkaar. De land-
een vijandig vreemde kust hebben door
gebracht. Maar dit gebeurde met Neder
landers in het eind van December 1949,
terwijl in Nederland de kerstbomen brand-
komen. Het gaat om enkele tonnen voor
een regering niet zo'n groot bedrag, maar
den en de radio's stemmige programma s bouwers, die er vanouds woonden, gaven heel erg belangrijk voor de centenhuis-
uitzonden. Niemand van ons heeft het ge
weten Vreemd, in onze door vliegt mg en
r
voorlichting over de keus van bospercelen,
die voor openlegging geschikt waren.
Sommige nieuwelingen konden beslag
leggen op een stukje grond, dat reeds
vroeger was ontgonnen en weer verlaten.
Dan stond er in het oerbos een verkom
merde citrusaanplant. Of men vond pisang-
tuinen, vergroeid met de rimboe. Dat was
dan een meevaller. Het bleek me, dat men
meestal de naam van zo'n voorganger niet
eens wist en ook geen naspeuringen deed
om die te weten te komen. In Nieuw Gui-
houding van deze kolonisten.
Wie rond Manokwari hun woningen heeft
gezien, primitiever dan menig kampong-
jongste kind, dat zij niet alleen thuis durf
de laten, zeulde ze op de bagagedrager
mee. Later kon ze een betrekking krijgen
als onderwijzeres dat was haar vak.
Er is een mevrouw, die pisang salé ver
koopt. Het smaakt als vijgen, heerlijk. Men
huis op Java, wie hen heeft zien ploeteren: moest eigenlijk de weg kunnen vinden om
man, vrouw en de kinderen, met de patjol
op het erf, waarvan zij moeten leven, ter
wijl driekwart van hun perceel nog in het
zo'n gezonde lekkernij naar Holland te
kunnen exporteren. Net als die verrukke
lijke „opak" een soort kroepoek uit
bos staat omdat mankracht alleen niet in cassavemeel, die door vele kolonistenvrou-
staat is, dit terug te dringen, wie op de
hoogte is van de vele tuberculosegevallen
door ondervoeding, die heeft niet het hart,
hun dit kwalijk te nomen, omdat hij be-
nea wordt ons wel heel aanschouwelijk grijpt, hoe deze mensen in de engte zijn
geleerd, dat „de dagen des mensen zijn
als het gras, gelijk een bloem des velds
bloeit hij en als de wind daarover gegaan
is, zo is hij niet meer en zijn plaats kent
hem niet meer."
Tijdens de Japanse inval werden de ar
chieven van bestuur en kadaster vernie
tigd. Zij, die ervan afwisten, kwamen om
of trokken weg. Doch met de vestiging
gedrongen door een onrechtvaardig lot.
Maar menige Hollander, die een dienst
verband voor enige jaren aanging bij een
wen wordt bereid en verkocht. Een heel
oude man fietst elke dag kilometers ver
van huis tot huis om de loempia's te ver
kopen, die zijn vrouw 's nachts bakt.
Dan is er Oma uit de groentencentrale,
die haar zeer bijzonder zakentalent in
dienst heeft gesteld van de tuinbouwers.
Zij koopt hun groenten en vruchten in
handelsfirma, of bij het gouvernement, of een paar handenvol lombok, tien kropjes
bij de Marine en die regelrecht naar Ma
nokwari wordt gedetacheerd, voelt hun
stuurse afwijzing, krijgt een snauw op
eigen goedbedoelde toenaderingspogingen
en begrijpt dat niét. Zo botsen de „Indische
van deze nieuwe immigranten kwamen de jongens" en de „totoks"11) waar zij samen
complicaties. De passagiers van de „Waij te werk gesteld worden tegen elkaar. Hoe
Balong" hadden zoveel mogelijk bezit op meer er ondernomen wordt tot opbouw
Java te gelde gemaakt en waren dus kapi- van Manokwari, hoe scherper deze tegen-
talisten vergeleken bij de reeds in Manok- stelling tot uiting komt, omdat de „kort-
wari gevestigde landbouwers. Zij begonnen verbanders" die meestal ook bekwame
de toch al schaarse voorraden op te kopen, vaklui zijn onder zeer gunstige finan-
De Chinese handelaren schroefden onmid- ciële voorwaarden door Nederland worden
dellijk de prijzen van alle levensmiddelen uitgezonden, hetgeen weer de afgunst wekt
op. Het Nederlandse bestuur heeft toen in- van de kolonistenzoons.
Papoeajongen als scheepsbouwer.
Het woord „barang" is een karakteristiek
Maleis woord, dat ik door geen Neder
lands equivalent zou weten te vervangen.
Men vraagt aan een reiziger: „Heb je nog
barang bij je?" en dan betekent het „ba
gage". Maar ook kan men verzuchten: „Het
huis wordt te klein voor al onze barang"
en dan betekent het: „meubilair". Of men
kan tegen een leverancier zeggen: „Leg de
barang maar in mijn tas" en dan bestaat
die barang misschien uit twee flesjes limo
nade en een pakje sigaretten. Vaak hoorde
ik in de afgelopen maanden: „Het schip is
niet tijdig klaargekomen met lossen en
honderd vijf tig ton barang stoomt naar
Hollandia door". Maar o, die barang van
de „Waij Balong!"
Want niemand gaat met zo'n totale be
pakking op reis als landverhuizers. En
onder alle landverhuizers ter wereld zul
len misschien de Indo-Europeanen nog wel
het record slaan. Na al deze jaren worden
er nog steeds stekjes van kemoening5) weg
gegeven met de woorden: „Maar goed voor
zorgen, ja? 't Is een stek van een moeder
plant, die met de „Waij Balong" is mee
gekomen!"
„Die mangga? Uit pit geplant. De vrucht
alen wij aan boord vaixde „Waij Balong"
nu gaat de manggaboom bloeien." Zo
kwamen hier de djeroeks") cn de ramboe-
tans7), de witte clematis, de larat-orchi-
deeën, de zeldzame cactusplantjes, de
pauwoogchevelures en de naar hyacint
geurende melati, herinneringen uit een
verleden, dat nu alreeds een sprookje lijkt,
als een moeder in de avond aan haar kin
deren vertelt, hoe het vroeger op Java
was:
Stenen huizen, ordelijk om een aloon-
aloonH) geschaard, de puntige top van een
vulkaan boven wuivende bamboebossen in
de maneschijn, gamelanmuziek in de verte.
gegrepen. Na registratie werd hun kapi
taal voor het grootste deel „bevroren".
Harde tijden vragen harde maatregelen.
Hierop past geen critiek. Maar het vreem
de van deze zaak is, dat zij tot nu toe
slechts veertig percent van hun bezit heb
ben teruggekregen, terwijl velen van hen
dat geld zo bitter nodig hebben voor de
aankoop van landbouwmachines en vee.
Ik heb aan verscheidene bestuursambte
naren om uitleg van deze maatregel ge
vraagd, doch niemand kon mij die geven.
Het excuus, dat indien zij in Indonesië
waren gebleven hun roepia's tóch op
den duur zouden zijn gedevalueerd, is na
tuurlijk niet steekhoudend. Ook van be
stuurszijde verwonderde men zich erover,
dat de Nederlandse regering nooit haar
beloften tegenover deze mensen is nage-
Gelukkig kunnen, nu Manokwari zich
gaat uitbreiden, kolonisten dikwijls een
betrekking krijgen, die goede bijverdien
sten oplevert.
HEEL ERG ZWAAR is het leven van de
kolonistenvrouwen, die even hard als de
mannen meewerken op het land en die bo
vendien de zorg voor kinderen, huis en
keuken torsen. En als dan tóch de akker
niet genoeg opbrengt om het gezin te voe
den, grijpt vaak de kolonistenvrouw naar
nog extra werk. Ik denk aan dat magere
mevrouwtje, dat fietsend langs de huizen
ging met tapé, een lekkernij, die zij zelf
bereidde uit gegiste ketella-pohon12). Haar
Eigenlijk eten wij liever van een ganzenbord.
sla, maar evengoed grote partijen kede-
leh13) en djagoeng14), die de verder weg
wonende kolonisten met de Higginsboot
aanvoeren. Ze verkoopt die aan de huis
vrouwen. het leger en de marine en zelfs
aan de K.P.M.-boten, want Manokwari is
vrijwel de enige plaats op Nieuw Guinea,
waar groenten en vruchten in voldoende
mate worden geteeld.
Kunt u begrijpen, dat deze vrouwen, in
dien ze in krant of tijdschrift lezen, hoe
in Nederland gelden bijeengebracht wor
den voor slachtoffers van een ramp in
Griekenland, een overstroming in Italië,
een kamp in Triest, zeggen: ,,'t Is mooi,
dat het gebeurt, maar waarom denkt er
nooit iemand aan ons? Wij vragen geen
hulp wij vragen het geld, waar we recht
op hebben en respect voor het pioniers
werk dat wij hier doen".
IN DE LAATSTE JAREN is de belang
stelling voor de welvaart van Manokwari
gegroeid, zowel van regeringszijde als van
de kant van particulieren. De wegen wor
den enigszins onderhouden, er kwamen een
lagere school en een Mulo-school voor de
Hollandssprekende kinderen en een volks
school voor de jonge Papoea's, waar het
Maleis nog steeds de voertaal is. Het zie
kenhuis werd uitgebreid en men is bezig
met de bouw van een sleephelling, waar
schepen zullen worden gerepareerd en ge
bouwd. Er vestigden zich enkele impor
teurs, concurrenten van de NIGIMIJ, de
Nieuw Guinea Import Maatschappij, die
tot dusver het monopolie van de import
had. Het gevolg hiervan is, dat nu niet
meer alle levensmiddelentoko's precies de
zelfde blikjes vlees, groenten en biscuits
verkopen en dat er enig verschil begint te
ontstaan tussen de katoentjes van toko
Makassar en toko Mangga.
Sinds twee jaar werken in Manokwari
een landbouwspecialist en een veeteelt
consulent jonge, enthousiaste mensen, die
ieder op eigen gebied proberen om het
levenspeil van de landbouwers te ver
beteren. Soms lukt dat en soms niet, want
in dat opzicht lijkt Nieuw Guinea op Ne
derland: „Wat de boer niet kent, dat neemt
hij moeilijk aan!"
Er is een landbouwproeftuin, waar
cacaoplanten worden gekweekt, die be
stemd zijn voor uitplanting op de land-
bouwpercelen. Indien deze over vijf jaar
volwassen zijn en men zou dan kunnen
komen tot uitvoer van deze superieure
kwaliteit cacao, dan zou dat meer stabili
teit geven aan het bestaan van de Neder
landers, die nu leven van wat hun groen-
tentuin „van de hand in de tand" op
brengt. Met andere cultures, zoals wij die
vroeger in Indonesië kenden, is het moei
lijk gesteld, omdat Noord Nieuw Guinea
door zijn ligging aan de evenaar geen
regelmatige moessons kent. C. C. K.-L.