ijiPtr
faohsi£S
We niakem een vlieötui:
tekeriaaM
Moisseiev in Londen en Parijs
TEKENEN
Positie der Joden
in Amerika
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
Tussen piccolo
en contrabas =1
KERKELIJK LEVEN
Enkele getallen
HET BLAD van het Internationale Co
mité van de vrienden van Israël geeft een
overzicht van de positie van de Joden in
de Verenigde Staten.
Hieruit blijkt, dat van de tien millioen
Joden over de gehele wereld iets meer
dan de helft thans Amerikaanse burgers
zijn. Zij willen zich geheel aanpassen aan
de juridische en culturele ordening van
het land, dat hen heeft opgenomen, maar
ondanks dat hebben velen van hen een
gevoel van onzekerheid. Men hoort vaak
zeggen: „Wat in Duitsland gebeurd is, zou
ook in de Verenigde Staten mogelijk zijn".
Vele Joden daar vragen zich af, of hun
niet-Joodse vrienden flink genoeg zullen
zijn om een front te vormen tegen een golf
van anti-semietisme.
Geestelijk leeft de Amerikaanse Jood
in „drie werelden" in het verleden met
alle schaduwen van de tijd der vervol
ging,, in het heden met zijn vele proble
men, in de toekomst met alle verwach
tingen die hij heeft voor zijn land. Zeer
veel Joden in Amerika zijn met de nieuwe
Staat Israel bezig. Dit is voor hen het toe
vluchtsoord van de Joodse emigranten
uit Europa, maar zelf hebben zij niet
kunnen besluiten om de Verenigde Staten
te verlaten en derwaarts te gaan. In
ieder geval is de Staat Israel voor de
Joden het vaderland, waar ze naar toe
zouden kunnen gaan als er nieuwe ver
volgingen mochten komen.
Wat het godsdienstig leven betreft,
kunnen de Joden in de Verenigde Staten
in verschillende groepen verdeeld wor
den. De orthodoxe Joden behoren vaak tot
families, die uit het tsaristische Rusland
zijn gevlucht ten tijde van de pogroms,
veertig tot vijftig jaar geleden. Zij hou
den zich in hun leer en leven aan de
rabbinale uitleg van het Oude Testament.
De conservatieve groep onderscheidt
zich van de orthodoxe. Zij heeft veel meer
de invloed van het land van adoptie on
dergaan. Velen van hen zijn afstammelin
gen van de immigranten uit de jaren
19001910. Zij willen trouw blijven aan
de Joodse leer en tradities, maar houden
ook rekening met de nieuwe omstandig
heden. Vele gedeelten van de oude leer
worden door hen zinnebeeldig uitgelegd. In
hun kerkelijke bijeenkomsten worden de
gebeden vaak in het Engels uitgespro
ken. Hun erediensten kenmerken zich door
een rijke liturgie en door talrijke cere
monieën.
De „Reconstruction" is een Joodse
groep, die in aantal van weinig belang is.
maar toch veel invloed heeft. Deze streeft
er naar om geheel in het Amerikaanse
culturele leven op te gaan. Een hoogleraar
van het Joodse Theologische Seminarie
in de Verenigde Staten heeft een nieuwe
liturgie samengesteld voor de Joodse
diensten, welke de sterke afkeuring van
de orthodoxe Joden ondervindt.
De „Joodse Reform-beweging", ont
staan in Duitsland in de negentiende eeuw,
wil ook geheel in het Amerikaanse cul
turele leven worden opgenomen. Zij wil
alle gebeden afschaffen, waarin gevraagd
wordt om de opbouw van de Tempel en
om het herstel van de offerdienst. Zij
handhaaft de Hebreeuwse taal voor enkele
belangrijke gebeden, maar overigens ver
loopt de dienst geheel in het Engels.
Deze beweging evenwel, waarvan de
aanhangers vooral uit Duitsland zijn ge
komen, neemt in de Verenigde Staten in
belangrijkheid af. De rabbijnen, die ,er toe
behoren, spreken Vrijdagsavonds in de
synagogen „over ieder willekeurig onder
werp, behalve over de Bijbel". Dergelijke
manifestaties, die misschien enkele buiten
staanders belang inboezemen, zijn van ge
nerlei waarde voor hen, die in het Joodse
geloof zijn opgevoed.
In aansluiting van bovenstaande be
schouwing geven wij nog enkele getallen
volgens mededelingen, gedaan bij het
eerste na-oorlogse zendingsfeest in Ham
burg, dat georganiseerd werd door de
Centrale vereniging voor Zending onder
Israel.
Tegenover de tien millioen Joden in de
gehele wereld, waren er zestien mil
lioen in 1930. In Europa waren er in
1939 ongeveer 9.5 millioen Joden, in 1950
slechts 2.7 millioen. Inmiddels waren er
ongeveer 700.000 geëmigreerd. Tijdens
het bewind van Adolf Hitler daalde het
aantal Joden in Duitsland van 600.000 tot
20.000. Van de bijna 6 millioen Joden in
de Verenigde Staten, wonen er 2 millioen
in New York, dat wil zeggen iets meer
dan de totale Joodse bevolking in de
staat Israel, die thans ongeveer 1.6 mil- -
lioen bedraagt.
„Bommerdebom", ging het onder in
de kast. „Ik hoor iets", zei Hanneke die
beneden zat. „Het is niets", zei haar
zusje, „er valt een schoen om in de kast".
Maar dat was niet helemaal waar. De
schoenen waren boos en van kwaadheid
hadden ze op de grond gebonkt.
„Wij nemen het niet langer", zeiden
de witte regenlaarsjes. „Als jullie het
goedvinden dat Hanneke je niet schoon
maakt en je vuil in de kast laat staan,
ons best, maar wij nemen het niet lan
ger".
Voor de andere schoentjes nog iets
hadden kunnen zeggen, waren de witte
laarsjes over de andere heengesprongen,
hadden ze de deur opengestoten en stap
ten ze de kast uit. Stip-stap deden ze
over het zeil van Hannekes kamer, trip
trap deden ze op de trap en klik-klak
deden ze op de stenen vloer van de keu
ken. En wip-wip sprongen ze over de
drempel van de keukendeur naar buiten.
Waarheen? Dat wisten de witte laarsjes
zelf niet goed. Maar, dachten ze, er is
vast wel iemand die ons gebruiken wil
en dan meteen schoonmaakt. „We zijn
toch niet voor niets wit?" zeiden ze te
gen elkaar, „we lijken wel voetbalschoe
nen, zo zien we eruit".
Alle andere keurige schoenen, die ze
voorbij wandelden op het trottoir, ke
ken verbaasd op. „Hebben jullie geen
voeten bij je?" vroegen ze.
„Nee", riepen de laarsjes terug, „we
zijn op zoek naar nieuwe voeten".
Maar niet één vari de mensen op het
trottoir had witte regenlaarsjes nodig.
Iedereen had al iets aan zijn voeten.
,Ze zien ons niet", zeiden de laarsjes.
„We moeten iets anders bedenken".
Ze sprongen van het trottoir af en
gingen midden op een groot plein staan.
„Hier moeten ze ons zien", zei de één.
„Over een uurtje lopen we glimmend
gepoetst aan twee voeten", zei de ander.
Maar er gebeurde niets. De mensen,
die ze zagen staan, keken verbaasd, maar
liepen door. „Die heeft zeker iemand
vergeten", zeiden ze, „laat ze maar staan,
dan komt iemand ze wel halen".
Maar het werd avond en nog altijd
stonden de laarsjes heel stil en nog even
vuil als ze waren op het plein. Toen
kwam een dikke politieman op de fiets
voorbij.
„Hé", zei hij, hé". Hij stapte langzaam
van zijn fiets af en keek naar de laars
jes. Hij haalde een boekje uit zijn zak
en wilde daar iets in gaan schrijven over
de laarsjes. Maar hij bedacht zich. „Het
is avond", zei hij. Hij keek op de klok,
„Wat zeg ik? Het is nacht!"
Hij hing de twee laarsjes aan zijn
stuur en fietste er mee naar het bureau.
Daar werden de laarsjes op het bureau
van de chef gezet. De chef bekeek ze van
alle kanten, haalde een groot dik boek
en schreef: „Twee zwarte laarsjes
's avonds om elf uur helemaal alleen op
een groot plein gevonden".
„Ziezo", zei de chef, „die staan er
weer in. „Hij sloeg het boek dicht.
„Heb je het gehoord?" vroegen de
laarsjes, die nu weer in een kast terecht
kwamen, „zwèrt" zei hij, „zwart!"
„Allemaal de schuld van Hanneke",
zei de één.
„Ik ga nooit meer terug", zei de andere.
De volgende dag regende het. „Han
neke, doe je laarsjes aan!" riep de moe
der van Hanneke naar boven.
„Hanneke, waar blijf je toch? Je komt
nog te laat!" riep ze een kwartiertje la
ter.
„Ik kan ze niet vinden", riep Han
neke, „ik heb al overal gezocht".
Op het nippertje van negen ging Han
neke met haar gewone schoenen aan
door de regen naar school. Alle kasten
waren nagekeken. Op de grond, in de
gang, in de keuken en de tuin, overal
had ze met moeder gezocht. De laarsjes
waren en bleven weg. „Je hebt ze vast
ergens laten staan", riep haar moeder,
„wat ben je toch slordig!"
's Middags ging Hanneke bij alle
vriendinnetjes vragen of daar misschien
haar laarsjes waren, maar nee hoor.
„Dan moet je maar eens naar het po
litiebureau gaan", zei haar moeder. „Wie
weet heb je ze verloren".
„Heeft u ook witte laarsjes gevon
den?" vroeg Hanneke verlegen aan de
agent op het bureau. Hij stond op en
haalde het grote boek van de chef voor
de dag.
Hanneke stond hem vol verwachting
aan te kijken terwijl hij alle dingen uit
het boek zachtjes oplas. Hij schudde zijn
hoofd. „Wél zwarte laarsjes", zei hij,
„twee zwarte laarsjes, 's avonds om elf
uur op een groot plein. Maar witte?
Nee, die zijn er niet bij.
„Mag ik ze niet even zien"?" vroeg
Hanneke, want opeens dacht ze aan de
laatste keer dat ze de laarsjes had aan
gehad.
„Ga ze maar gauw schoonmaken",
had moeder gezegd toen ze er vol mod
der mee was thuisgekomen. Maar Han
neke had geen zin gehad en stopte ze
gauw weg in de kast tussen de andere
schoenen, die ook niet zo netjes waren.
„Er staat zwarte laarsjes", zei de
agent. Witte laarsjes heb ik niet. Dacht
je dat de chef zich vergiste? Die vergist
zich nooit".
„Och alstublieft", smeekte Hanneke,
„laat u ze alleen maar even zien".
De agent ging naar de kast en kwam
terug met de laarsjes. Hanneke schrok
ervan. Het waren haar laarsjes, waar ze
zo trots op was geweest. Maar de agent
had gelijk. Ze waren zwart. Zwart van
de modder.
„Heeft u een doekje?" vroeg ze met
een kleur. De agent begreep er niets
van. Maar Hanneke hield vol. Ze kreeg
een doekje. Ze mocht het nat maken on
der de kraan en toen toverde ze voor
de agent zwarte laarsjes in witte om.
En 's avonds toen Hanneke al lang
sliep, doodmoe van al het poetsen dat
ze had gedaan, was er feest in de kast.
Ze stonden allemaal: de rode schoentjes,
de zomerschoentjes, de gymnastiek-
schoentjes en de schoolschoentjes blin
kend van plezier om de witte laarsjes
heen.
„Zie je", zeiden die trots, „je moet er
wat \;oor over hebben om erop vooruit
te gaan. De mensen zijn nooit te oud
om ze wat te leren. En Hanneke is dat
zeker niet!" MIES BOUHUYS
Dit vliegtuig kun je maken van tri
plex. Trek alle onderdelen met behulp
van carbon over op het hout. De stuk
ken A, D en E moet je twee keer over
trekken. Zaag ze nu uil en ook het gat
a in het stuk A.
Lijm nu de vleugel B in het gat a.
Vervolgens lijm je C in de gleuf b en
de twee stukjes D aan weerszijden van
A bij letter c. Nu nog de wielen E
met een klein spijkertje bij de bevesti
gingen en de propeller F ook met een
spijkertje bij c.
5 NOVEMBER 1955
HET IEDER KWARTAAL verschijnen-,
de tijdschrift „Zwart en Wit" dat al
leen in ongebroken zwart gedrukte teke
ningen van meestal Nederlandse en soms
enkele buitenlandse kunstenaars bevat
bestaat vijf jaar. Ter viering van dit feit
is in het Stedelijk Museum te Amsterdam
een expositie geopend van portretten van
beeldende kunstenaars: „Tekenaars teke
nen tekenaars". De titel dekt niet geheel
het tentoongestelde. Er is werk dat typisch
van schilders is. De voor het tijdschrift
geldende eis: alleen zwart en wit ter wille
van de clichering, heeft men voor deze
tentoonstelling laten vallen. Naast por
tretten van collega's werd ook een zelf
portret gevraagd.
Er zijn koel objectiverende figuren
vertegenwoordigd. Het merendeel staat
subjectief tegenover het model of laat in
het werk sterk de eigen persoonlijkneia
gelden. Zoals bij foto's lopen die meer ob
jectieve portretten de kans niet geheel te
lijken, al is het uiterlijk van het model
ook nog zo knap gevolgd. Een subjectieve
indruk van een bewegelijk gezicht kan
het vaak beter doen. Kennis van het in
nerlijk van het model, van gedachten en
streven, van het leven van het model,
kan maken dat de kunstenaar met kleine
afwijkingen van het door het uiterlijk ge-
bodene een indringender portret maakt.
Hoezeer verschillende opvattingen moge
lijk zijn, zonder verlies van de gelijkenis,
blijkt uit de vele portretten die gemaakt
werden naar de schilder en tekenaar
Henk Broer, die voor „Zwart en Wit" en
deze expositie zoveel gedaan heeft. Het
zijn de besten ook der deelpemers aan deze
expositie, die hem ontmoetten. In de eer
ste plaats was dat Ari Kater, die voorheen
nooit als portrettist van zich had doen
spreken. Voorts is het ook een verrassing
Jo Mulder als portrettist te ontmoeten.
Hoe anders zag hij Broer en hoe bleef het
model toch hetzelfde. Van Jacob Kuijper
zijn er twee meer objectiverende portret
ten van Broer te zien. Van Tony Buyten-
dijk een charge, waarbij het model, ook
weer Broer, ondergeschikt gemaakt werd
aan zijn eigen voelen. Geestig en opval
lend getypeerd is het portretje van Broer-
op-de-rug-gezien door zijn collega en
medewerker aan „Zwart en Wit" en deze
expositie: Oey Tjeng Sit.
Dat sommiger uiterlijk wel eens moei
lijk te realiseren is, blijkt uit enige por
tretten door verschillende figuren naar
de schilder Dik van Gulik gemaakt. Het
meest geslaagde is dat van Jo Mulder, één
van de beste portrettisten hier en zelfs
dat lijkt niet geheel.
Denkende aan Mulders werk valt het
me in hoe weinig bevredigend de meeste
zelfportretten eigenlijk zijn in vergelij
king tot de portretten van anderen. Hier
spreekt de mogelijkheid tot al dan niet
kunnen objectiveren een grote rol. Men
kan soms zo moeilijk afstand tot zich zelf
nemen. Het wordt blijkbaar nogal eens
verleidelijk om in het zelfportret van be
doelingen te getuigen. Men stelt in eigen
beeltenis een programma, dat veelal nog
gerealiseerd moet worden. In het zelfpor
tret is vooral goed prof. Jan Wiegers, die
voorts zo uitstekend het lichtelijk ijdele
raakte van zijn eveneens hier vertegen
woordigde collega Ton Meyer.
Portrettist voor alles was Paul Citroen
altijd. Hij tekende onder meer twee por
tretten van Charles Roelofsz en we kun
nen deze vergelijken met het eveneens
uitstekende portret dat J. S. Sjolleman op
zijn beurt van Roelofsz maakte.
Expressionnisten kunnen prachtige
portretten maken. Denk aan Kokoschka
bijvoorbeeld. Sommigen maken hun model
echter wel al te zeer ondergeschikt aan
het uiten van eigen persoonlijkheid. Als
portrettekenaar viel de voor mij altijd wel
aantrekkelijke figuur Reidi Bierman niet
mee. Nog minder H. Fiedler en ook Max
Reneman leek me hierin niet zo overtui
gend. Lex Metz, die wel weet van de gra
fische uitdrukkingsmiddelen heeft, neemt
ons toch eigenlijk bij de neus met zijn
zelfportret. Was het om te bewijzen dat
Wekenlang heeft artistiek Parijs over
„Le Ballet Soviétique Moisseiev" ge
sproken. Avond aan avond is de reus
achtige zaal van het Palais de Chaillot,
waar dit Russische volksdansgezelschap
optrad, uitverkocht geweest. De kans
om de laatste veertien dagen een plaats
te krijgen was practisch nihil. Intussen
is de groep Het Kanaal overgestoken.
Vandaag begint in het Prince's Theatre
aan Shaftesbury Avenue te Londen een
vier weken durende reeks voorstellingen.
Hieronder volgt het verslag van een bij
zondere, zeer deskundige medewerker,
die het optreden in de Franse hoofdstad
heeft bijgewoond.
DE LAATSTE JAREN zijn talrijke en
sembles van achter het zogenaamde ijzeren
gordijn naar West-Europa gekomen om
met een schat van volksdrachten meer of
minder bewerkte volksdansen te demon
streren. Bijna al deze groepen stonden on
der een leiding, die stamde uit de school
van Igor Moisseiev, de vermaarde Russi
sche baanbreker en voorganger. Men mocht
dus verwachten, dat de komst van de mees
ter zelf een gebeurtenis zou zijn. En dat is
het ook geworden.
Na een aanvankelijk onzekere start de
samenwerking tussen muziek en dans is zo
hij het wel kan, dat van Gerrit van 't
Net een indringend portret naar een
schrijver als extra'tje werd vertoond?
Men zou het zich kunnen indenken, ge
zien zijn weinig geslaagde zelfportret.
Ontroerend is het in zijn grote atelier
zo verloren silhouet van de wel eens een
zame C. J. Maks.
Er zijn nog meer tekenaars vertegen
woordigd op deze tentoonstelling, die tot
21 November duurt. Een expositie van
kunstenaarsportretten is natuurlijk wel
attractief. Voor insiders is zo het beoor
delen van het kunnen gemakkelijker.
BOB BUYS
verfijnd, dat Moisseiev niet minder dan
tien orkestrepetities vooraf noodzakelijk
vond heeft de vertoning een waarlijk
grootse allure gekregen. Moisseiev heeft de
techniek van zijn dansers tot een bijna on
gelofelijke precisie opgevoerd. De fenome
nale lichaamsbeheersing kan men het beste
vergelijken met de kunde van een violist,
van een instrumentalist. Er zijn geen uit
blinkende persoonlijkheden, maar Mois
seiev heeft uit deze stuk voor stuk knappe
vakmensen een „dansorkest" samengesteld'.
Ieder weet van de meest virtuoze sprongen
en draaien zonder aarzelen de volmaakt ge
slaagde overgang te vinden naar een prach
tige langzame beweging.
De volksdansen krijgen op deze manier
een zo genuanceerde, zo gevoelige vertol
king, dat zij ver uitstijgen boven het ge
wone, spontane volksvermaak. Daarbij
heeft iedereen nog een speciale truc tot
zijn beschikking. De één draait bij voor
beeld tien pirouetten in één ruk, een ander
springt in de lucht tweemaal om zijn eigen
as en komt op zijn knieën neer. Enzovoorts.
Maar dat zijn bijkomstige effecten, die
overigens op het publiek hun uitwerking
niet missen. Loeiend als een orkaan be
groetten de duizenden bezoekers de zeld
zaam vaardige dansers, die lachend en wui
vend voor het voetlicht kwamen. De groep
heeft een perfecte discipline, die juist
door het knappe individuele werk nooit
ontaardt tot circusdressuur. Deze discipline
is van dezelfde orde als die van een orkest
onder een doelbewuste dirigent.
Het programma bevat fraaie oude dan
sen, moderne composities, geestige panto
mimes en zelfs een „Cilly-Wang-nummer"
van twee vechtende jongens, die naar
later blijkt door één man vertolkt wer
den. Natuurlijk is ook het effect (men her-
innere zich „Berjozka") van de „glijdende"
mensen niet vergeten. In grote, zwarte
mantels bewogen de dansers (als „partisa-
nen") over het enorme plateau van het
theater. Met grote tact heeft Moisseiev de
smalle weg tussen het variéténummer en
het klassieke ballet met zijn hoge eisen
aan de vertolkers weten te bewandelen. Het
resultaat is een verrukkelijk mengsel van
Hierboven ziet men twee scènes uit de
voorstellingen van „Het Sovjet-Ballet
Moisseiev" in het Thé&tre National du
Palais de Chaillot in Parijs, die thans
naar Londen zijn verplaatst. Links: de
dans der partisanen. Rechts: een tafereel
uit „Voetbal" (een caricaturale panto-
mime). Moisseiev, in 1906 te Kiev ge
boren, is solodanser en balletmeester
van het Bolsjoi-Theater in Moskou ge-
weest. Deze „kunstenaar van het volk
van de U.S.S.R." en drager van de hem
driemaal toegekende Stalin-médaille
.vormde in 1937 zijn flokloristische groep,
die kort nadien officieel als eerste
staats-volksdansensemble werd erkend.
vitale volksuitingen en meesterlijke „voor
dracht" van volkswijsheid.
Het is te hopen, dat een ondernemende
impresario erin slaagt dit schouwspel naar
Nederland te halen.
Al/« ifl* A'*'L
Tekening uit het jubileumnummer van „Zwart en Wit"
MEN KAN ZICH soms verbazen over de
oppervlakkige kennis betreffende de essen
tiële dingen van de toonkunst, welke men
kan constateren bij mensen, die men kent
als concertbezoekers en die zelfs, zij het dan
eenzijdig, de muziek beoefenen. In een na
beschouwing van een orkestuitvoering
hoort men ze dan vaak praten over da
hoorns, waarmee ze evengoed de trompet
ten en de trombones bedoelen en tot fluiten
promoveren al de instrumenten die tot de
houtgroep behoren. De jongere generatie,
die steeds de jeugdconcerten bijwoont, zal
uiteraard een beter inzicht verwerven in
deze materie en de klankkleuren van een
orchestra le bezetting leren onderscheiden.
Schoolradio en schoolorkest zullen ook
beter gefundeerde begrippen kweken die
het beluisteren van muziek meer houvast
kunnen geven. Bovendien kan de ernstige
liefhebber zijn licht opsteken in populaire
verhandelingen, dié tegenwoordig niet zeld
zaam meer zijn.
Zopas is er weer één verschenen, dat om
zijn degelijke verklaringen van het instru
mentarium van het grote symphonie-orkest
de aandacht verdient. Chr. J. Maas schreef
zijn handig en rijkelijk geïllustreerd boekje
„Tussen piccolo en contrabas" (een uitgave
van F. J. Duwaer en Zonen te Amsterdam)
als een speurtocht van een twaalfjarige
knaap, die er in slaagt 'n paar repetities van
een groot orkest mee te maken en van die
gelegenheid profiteert om tijdens de pauze
de techniek van de diverse instrumenten
der bezetting door hun bespelers te horen
uiteenzetten. Deze vluchtige „lessen" lijken
mij wel wat te grondig om het waarschijn
lijk te maken dat zo'n knaap dat allemaal
maar direct verwerken kan. Maar dat maakt
ten slotte niets uit: de lerende vorm van
het werkje berust immers op een onwaar
schijnlijkheid, want het is niet om die
denkbeeldige knaap te doen, maar om de
lezer van het boekje. Naar gelang van leef
tijd en ontwikkeling zal hij de behandelde
stof met meer of minder vrucht verwerken.
Wat voor een twaalfjarige nog wat inge
wikkeld is, zal hun een paar jaar later wel
duidelijk worden. En ouderen zullen met
vrucht kunnen putten uit de gefundeerde
uiteenzettingen. Aldus een boekje voor de
jeugd van tien tot tachtig of daaromtrent.
JOS. DE KLERK