Bertus Aafjes Herinneringen aan omein van „De voetreis" Politie ie Ohio Allerlei nieuws uit Duitsland Pinkeltje in Madurodani Weer een raadsel om prijzen KERKELIJK LEVEN R| de inspiratietijd uit arrestatie optocht van Sinterklaas ging kijken. Alle kinderen waren blij, dat ze zo mooi vooraan stonden, maar Saskia lachte niet, ook niet toen de muziek ging spe len. Eindelijk, eindelijk, hoorden ze in de verte de mensen juichen. Daar kwam Sinterklaas! Boven de hoofden van de zwaaiende mensen en kinderen uit zag je hem zitten hoog op zijn paard. Hij wuifde naar links en rechts en Piet lachte tegen iedereen. En ook het paard leek wel vrolijk. Het boog en knikte met zijn hoofd naar de kinderen. Nu waren ze vlakbij. Saskia zwaaide ook. Maar opeens zakte haar hand. De andere rukte ze los uit vaders hand. Ze duwde de kinderen en ook de grote agent vóór haar opzij en holde de rij weg op. „Hé, dat meisje, wat gaat dat kleine meisje doen?" riep iedereen. De agenten kwamen al op haar af, maar niemand kón eigenlijk iets doen, want Saskia stond vlak voor het paard van Sinter klaas. Het leek wel of ze hem wilde te genhouden. Piet lachte niet meer en kwam met grote stappen op haar af. „Wie ben jij?" vroeg hij. „En wat wil je?" „Ik ben Saskia", zei ze, „en hij".... ze wees met een boos vingertje naar het paard „hij heeft mijn schoentjes aan een koordje om zijn hals!" „O," zei Piet, „dan ben j ij dus ook het meisje van het blauwe doosje en de mooie tekening. Ja, die schoentjes.... het paard vond ze erg mooi, maar ze pasten hem niet. Toen heb ik ze maar om zijn hals gehangen. Ik had nog een koordje". „Maar hij mag ze helemaal niet heb ben! De wortel was voor hem!" De wortel? Opeens wist ze het. Ze was vergeten de wortel neer te leggen! En het briefje lag er wel. „Ooo", zei ze, „ooo".en ze kreeg een kleur. Toen was alles gauw opgelost. Piet lachte, Sint lachte, Saskia lachte en het paard hinnikte. Piet tilde Saskia op en ze mocht vóór op het paard, vlak bij haar schoentjes, in de optocht meerij den. En toen ze voor haar huis kwamen, kreeg het paard een mand vol wortelen cadeau. Dat vond hij nog fijner dan de schoentjes, waarop Saskia om hem heen danste. MIES BOUHUYS Nieuw boek van Dick Laan Weten jullie wie Pinkeltje is? Het is een heel klein mannetje, dat wel eens op bezoek komt bij een mijnheer een schrijver van boeken die Dick Laan heet. Onlangs heeft Pinkeltje aan deze meneer weer een leuk avontuur verteld, namelijk zijn bezoek aan de dwergstad Madurodam. Meneer Laan heeft alles opgeschreven en als boek bij Van Holkema en Wa- rendorf in Amsterdam laten drukken. Rein van Looij tekende er leuke platen bij. Misschien zouden jullie het op je verlanglijstje kunnen zetten. Hier is het tweede van de raadsels ter gelegenheid van het bezoek van Sinterklaas, waarbij wij weer een paar aardige kin derboeken voor goede inzendingen uitloven. De oplossingen moeten uiterlijk Dinsdagmorgen 22 November in onS bezit zijn. Op de enveloppe of briefkaart vermelden: „Kinderpuzzle". De adressen zijn: Haarlem, Grote Houtstraat 93 of Soendaplein; in IJmuiden: Kennemerlaan 186. Het is een kruiswoordpuzzle. Van links naar rechts moeten worden ingevuld: 1. vader, 3. boom, 4. ander woord voor dier, 6. vlammen, brand. 7. busgroente is groente in 8. korenhalm 10. rond stuk speelgoed, 11. een klein, smal bootje, 12. als ieder een weg is ben je 13. afkorting van Nederlands fabrikaat. Van boven naar beneden worden gevraagd: 1. vrucht 2. meisjesnaam, 3. een kuiltje in blik, 4. een bult op je hoofd', 5. als je huilt komen er 6. dunne pudding, 7. afkorting van Be scherming bevolking, 8. paling, 9. kamertje op een schip, 10. Ne derlandse luchtvaartmaatschappij. Op ons eerste raadsel zijn enige honderden inzendingen bin nengekomen. En bijna allemaal waren ze goed. Daarom hebben we het lot moeten laten beslissen, wie een aardig boekje ten geschenke zou krijgen. De gelukkige winnaars (of winnaressen) zijn: Riny van Zomeren, Rambonnetlaan 23 in IJmuiden; Rolf de Zwart, Jan Gijzenkade 145 in Haarlem-Noord en Robby van Norde, Vijfherenstraat 14 in Heemstede. Deze drie kinderen krijgen zo gauw mogelijk het gewonnen boekje thuis. En nu alle maal aan het werk voor de tweede kans. Wat duurde het lang voor Saskia in bed lag. Eerst moest ze zingen bij de schoorsteen, ze maakte nog een teke ning voor Sint en vouwde een doosje van blauw papier voor Piet om 's nachts zijn oorringen in te bewaren. En toen wilde ze opeens haar nieuwe schoentje, die hele mooie rode, naast de gewone schoolschoentjes zetten. Niet om daar ook iets in te krijgen, hoor, alleen maar om ze aan Sint te laten zien. Ze stond er tevreden naar te kijken, maar op eens schrok ze. Sint had een tekening, Piet had een mooi doosje, maar het paardhet paard van Sinterklaas had nog niets! Vlug ging ze weer aan tafel zitten en schreef op een velletje mooi wit papier: „Dit is voor het paard." Ze legde het vast in de mooie nieuwe schoentjes en holde de kamer uit om in de keuken een worteltje of wat sla te zoeken. In de gang kreeg ze wéér een idée. Ze zou Bruin, haar beertje, ook bij de schoentjes neerzetten, dan kon die Sin-, terklaas fijn een handje geven. Wat zou Bruin dat leuk vinden. Saskia holde naar boven om Bruin uit zijn bed te halen. „Bruin, nou moet je niet zo boos kijken," zei ze, toen hij naast de schoentjes zat. „En morgen moet je me alles vertellen wat Sint en Piet hebben gezegd." Bruin knikte maar wat en Saskia zei het allemaal nog een keer. En zó kwam het dat ze helemaal vergat om iets lekkers voor het paard te halen. Het was ook de hoogste tijd om te gaan slapen. Met een zucht van al dat harde werken kroop Saskia onder de dekens. Ze was zó moe, dat ze meteen insliep. Toen yader, moeder en het hele huis sliepen en alles donker was, kwam Piet. Hij sloop naar de schoorsteen met een pakje in zijn hand. Hij wou het al in het schoentje van Saskia leggen, toen hij opeens de tekening en het doosje zag. Hij straalde van plezier, want zó'n doos je had hij altijd willen hebben voor zijn gouden oorringen. „AiAi," zei hij verrukt, „en dat heeft dat meisje zélf gemaakt! Sint, Sint, komt u toch eens kijken wat hier voor mij ligt!", riep hij tegen Sinterklaas, die buiten wachtte. „En voor is er ook wat!" Sinterklaas kwam zélf kijken. Prachtig vond hij de tekening! „O, Sint, kijk eens, er is ook iets voor het paard." „Neem jij dat dan maar voor hem mee," zei Sint, „er wachten nog een heleboel schoentjes. Opschieten, Piet!" Ja, maar wat moest Piet meenemen? Op het velletje papier, dat in de mooie schoentjes lag, stond: „Dit is voor het paard!" Piet zag niets, dat het paard lekker of mooi zou vinden. Die beer misschien? Nee, die hoorde bij Saskia, dat wist hij wel. Maar die schoentjes? Die spiksplin ternieuwe schoentjes, zou ze die voor het paard hebben neergezet? Ja, dat moest wel. Iets anders zag hij niet. „Kom, Piet," riep Sinterklaas voor de deur. Nog heel even dacht hij na, toen wist hij het zeker: hij nam de twee nieuwe rode schoentjes mee naar buiten. „Die zijn voor jóu, van Saskia," zei hij tegen de schimmel, die geduldig stond te wachten. De schimmel straalde van blijdschap. Schoentjes, mooie rode schoentjes! Wat zou hij er nu mooi uit zien als ze morgen in optocht door de stad reden. „Kom, Piet, kom schimmel, er is nog veel te doen!" riep Sint en daar gin gen ze. Van huis tot huis. Saskia was de volgende morgen al vroeg wakker. Het eerste waar ze aan dacht, was haar schoentje bij de schoor steen. Ze holde de trap af en stormde de kamer in. En ja hoor, uit haar schoolschoentje stak een pakje in wit vloeipapier. En kijk eens, er zat een marsepeinen appeltje in, juist zo één waar ze zo dol op was! De tekening was weg, het mooie doosje was weg, maarhaar schoentjes! De mooie nieuwe schoentjes waren óók weg! Ze schrok zó dat het marsepeinen appeltje uit haar hand viel. Het rolde de hele kamer door, tot onder de grote kast, maar ze ging het niet eens zoeken. „Bruin", riep ze, „Bruin, heb j ij niet gezien waar mijn schoentjes zijn? Va der, moeder!" Het hele huis stond op zijn kop, maar niemand wist iets van de schoentjes en Bruin hield, net als altijd, zijn mond. Er was niets aan te doen, de schoen tjes waren en bleven weg. Met een treurig gezicht ging Saskia naar school en ze was nóg niet vrolijk toen ze des middags met vader en moeder naar de BIJNA ONTTROKKEN aan de publici- iteit voltrekt zich aan de grenzen van West- Duitsland en Oost-Duitsland een proces, waarvan de gevolgen .nog niet zijn te over zien: een dagelijks toenemende stroom van jongeren vlucht over de grens, de laat ste maanden gemiddeld zevenduizend per maand en in September zelfs zestien duizend. Na de ondertekening der Parijse accoorden, moest er rekening mee worden gehouden, dat in de Oostelijke zóne de ver vreemding van West-Duitsland snel zou verdergaan. Het tegendeel blijkt echter waar te zijn, nu zoveel duizenden jongeren en onder hen in feite zelfs hele compagnieën van de Volkspolitie (In September ongeveer driehonderdzestig man) vluchten, vooral sedert het moment, dat de Oost-Duitse re gering meedeelde een eigen leger te zullen vormen. En dat ook, ofschoon in de laatste tijd de levensomstandigheden, in materiële zin, verbeterd zijn. Al deze vluchtelingen komen natuurlijk eerst in doorgangskam pen. Het opmerkelijke doet zich daar voor, dat steeds weer de vraag gesteld wordt, hoe zij in West-Duitsland soldaat kunnen worden. Zoals de stroom van jonge vluchtelingen nu aanhoudt, moet verwacht worden, dat over afzienbare tijd een hele lichting jeugd de grens over gevlucht zal zijn. Economisch is de situatie intussen in West-Duitsland sterk veranderd. Ook daar: welvaartsstaat en gebrek aan arbeids krachten. Op de doorgangskampen voor jongeren werpen zich derhave de „agen ten" van grote en kleine bedrijven in West- Duitsland om personeel. Officieel is aan deze agenten de toegang tot de kampen verboden, doch overal in Berlijn bijvoor beeld hebben zij hun adressen en ver richten zij hun werk. Bijna kan van een moderne slavenmarkt worden gehouden. Met alle gevaren van dien, nu deze te werkstelling zich goeddeels afspeelt buiten de officiële arbeidsbureaux om. Maar het gebrek aan arbeidskrachten maakt, dat velen zich op deze jongeren storten. Ge varen, die nog vergroot worden, omdat het merendeel dezer jongeren alleen staat. Tot nu toe waren er dit jaar meer dan twintigduizend zulke alleenstaanden. De jeugdorganisaties (de C.J.M.V. bijvoor beeld) kunnen die verantwoording en zorg onmogelijk alleen aan. Zij menen, dat tenminste op elke veertig jongeren van regeringswege een soort „voogd" zou moeten komen, die hen helpt en raadt en zorgt, dat zij goed terecht komen. De jeugdverbanden in West-Duitsland klagen er echter over, dat de noodzakelijke hulp van overheidswege niet wordt geboden. Bisschop Dibelius De regering van de Duitse Democratische Republiek heeft op 26 October de uitgave voor Oost-Duitsland van het Berlijnse Zondagsblad „Die Kirche" in beslag geno men. Als reden hiervoor is opgegeven het bekend maken van de open brief, die bis schop Dibelius tot de ouders richtte in verband met de (politieke) jeugdwiiding. „Hierdoor", zo wordt gezegd, „wordt de bevolking verontrust en worden gewetens conflicten in het leven geroepen". Het is thans de vierde keer dat „Die Kirche" in beslag is genomen. In een uiterst scherpe aanval van de plaatsver vangende minister-president van de Duitse Democratische Republiek op bisschop Di belius en op de Evangelische Kerk. wordt gezegd, dat de bisschop „tegelijkertijd met zekere maatregelen tot verscherping van de koude oorlog in Bonn. beschuldigingen tegen de D.D.R. heeft uitgebracht". Ul- bricht dreigde met het sluiten van de grenzen voor kerkelijke leiders uit het Westen en riep op lot een vernieuwde ideologische strijd tegen de „Godsdien stige" wereldbeschouwing. Kerstfeest in gevaar In Brandenburg is door een vereniging voor inwendige zending een brochure uit gegeven onder de titel „Het Kerstfeest in gevaar". Daarin keert men zich tegen de valse Kerstsfeer en de verwording van het Kerstfeest, dat steeds meer wordt tot een aanleiding om elkaar geschenken te geven, tot overmatige maaltijden en een dansje onder de Kerstboom. Verder wordt gezegd: het Kerstfeest is het toonbeeld, de liftbron van alle burger lijke sentimentaliteiten en onwaarachtig heden, het is aanleiding tot grootse reclame van warenhuizen, het ruikt naar gelakt blik, naar dennennaalden en gramofoons, naar oververmoeide, heimelijk vloekende bestellers en postboden, naar bedorven feestelijkheid in burgerlijke kamers, naar extra pagina's bij de kranten, kortom naar duizend dingen, die op zichzelf niet kwaad zijn, maar die niets te maken hebben met het feest van de Heiland. Het Kerstfeest is geen Duits lichtfeest, geen familiefeest en geen zakelijke aange legenheid. Het is en blijft het feest van de liefde Gods, die in Jezus voor de wereld zichtbaar is geworden. 19 NOV li iVl 15 l i\ 19 o BERTUS AAFJES, die na zijn pelgrims tocht in 1936 en een langdurig verblijf in 1938 en 1939, waaraan wij „De voet reis" te danken hebben, maar één keer en heel kort in Rome is geweest, gaat voor een paar jaar Romeins burger wor den. Hij is al enkele weken in Rome ge weest, heeft een huisje gehuurd in een bergnest ten Zuiden van de stad en komt in het voorjaar terug voor een langdurig verblijf. Dit eerste bezoek had een zeer beslist doel: het was een „weerzien van Rome" - een heel ander Rome dan hij vroeger heeft gekend - op het ogenblik dat in Nederland de jubi leumuitgave, het vijftigste duizendtal, van „De voetreis" van de pers kwam. Dat heeft de dichter in Rome willen vieren, voor zoveel mogelijk met de vrienden van „toen". ZO ZATEN we daar dan op een avond ach ter een paar goede flessen Noord-Italiaanse wijn op de Piazza Navonne, het arenavor- mige plein met de pompeuze barokgevel van Sint Agnes en de drie vervaarlijk- spuitende fonteinen in het hartje van de echte oude stad. Het was een avond naar Aafjes' hart. Hij had er om zich heen wie hem in Rome het liefst zijn, enkele Neder landse journalisten, de bejaarde maar springlevende dichter Felix Rutten en een Amsterdamse vriend, de toneelspeler Fons Rademakers, die zich hier ophoudt om te zien hoe de Italianen hun neo-realistische films maken en er dag op dag met De Sica op uitgaat om aanwezig te zijn bij het ma ken van diens nieuwste werk „II tetto" (Het onderdak). Plet was een mooie avond, warm genoeg om de hele nacht zonder jas buiten te kunnen zitten. Het plein was verlicht ter herdenking van de overwinning op de Duitsers, die van 1918 wel te verstaan, die de Italianen trouw ieder jaar op 11 November vieren. Er ontstond een levendig gesprek over dichters en kunstenaars 1 en toneel, dat alleen werd onderbroken als Norah Berk- huisen, één onzer collegae, weer een van de vele bedelaars ontwaarde, die zij onder het motto: misschien wordt ik ook nog eens zo", om zich heen pleegt te verzamelen en op een glas wijn en een vriendelijk woord te onthalen. Óns tafeltje was dan ook al gauw beladen met koralen (vals-koralen) horentjes tegen het boze oog, door bultenaars ingevulde en dus on feilbaar-winnende loterijbriefjes, stukjes gedroogd paardevlees, onwelriekend in een mate die in geen verhouding staat tot hun microscopische afmetingen en „bedelaars- glazen", die op den duur zo talrijk werden, dat het niet meer mogelijk was ze van ons eigen drinkgerei te onderscheiden. En toen kwamen de „Voetreizen" voor den dag, de jubileumexemplaren voor de Romeinse vrienden. Voor het eerst hebben we toen ook Aafjes voor de vuist weg horen spreken, iets waarvan hij altijd zegt, dat hij het niet kan, zodat hij nooit ergens het woord neemt zonder een blaadje papier voor zich te hebben. Aafjes haalde herin neringen op aan de dagen, toen „De voet reis" ontstond, eerst te Rome in zijn geest en daarna in Friesland, in de onderduikda gen, op papier. Hij zei iets, dat voor de meeste aanwezigen (en in Nederland ver moedelijk voor iedereen) nieuw was, toen hij dr. Felix Rutten als de man noemde, die hem tot het gedicht heeft geïnspireerd. Rutten, een Zuid-Limburger, is een heel bijzonder man. In Nederland kent men zijn naam alleen nog uit bloemlezingen, waarin hij een plaats heeft tussen de leden der generatie, die onmiddellijk op de Tachti gers volgd. Maar Rutten werd het al gauw in Nederland te benauwd, te klein. Hij zwierf: in Noorwegen, Ierland, Slowakije, de Balkan, maar vooral door Italië, waar hij nu al een kleine dertig jaar woont, Op die manier verloor hij het contact met Ne derland, met de uitgevers, met het publiek, maar niet met de muzen. Hij leefde heel eenvoudig van wat jour nalistiek werk en nu en dan een reisbe schrijving of een novelle. In 1936 leerde Aafjes de toen al bejaarde Rutten kennen in het armelijke logement (een tehuis voor reizende handwerkslieden) waar hij een onderdak had gevonden en waar ook Rut ten woonde. Deze heeft hem bij zwerftoch ten door de stad en de campagne Rome le ren zien, hem de ziel van de stad ge openbaard. Dit was voor wie in die jaren al in Rome woonden, niets nieuws. Maar wel hoorden wij op, toen Aafjes zei: „Als je van een dichter kunt zeggen, dat hij als dichter een vader heeft gehad, dan is voor mij Felix die vader". Aafjes getuigde van grote waardering voor Ruttens vrijwel on bekende geschriften als poëet TEVOREN had Aafjes herinnerd aan een (achteraf bekeken) vermakelijk avontuur, waarbij uw correspondent betrokken is, die op 31 Augustus 1939 de dichter, drie ande re jonge landgenoten, waaronder een „Prix-de-Rome"-winnaar en een Vlaamse schilder, uit de Romeinse gevangenis vrij wist te krijgen. Het is misschien wel'aardig die zaak eens te vertellen. De beeldhouwer G. Steenbergen, de Vlaamse schilder Rogier Verdruysse, Bertus Aafjes en schrijver de zes vormden in die dagen te Rome een klein viermanschap, dat zijn „zetel" had in het Nederlands Historisch Instituut, waar aan ik in die jaren verbonden was. Na de Russisch-Duitse verbroedering ijlings uit Nederland naar mijn Romeinse standplaats teruggekeerd, .nfoimeerde ik natuurlijk di rect hoe het met de „studenti" stond. De portier van het Instituut zei mij, dat hij al twee dagen en nachten niemand had ge zien, iets wat nog nooit was voorgekomen. Ze waren zeker naar Napels gegaan of zo iets. Direc teur Hoogewerff was nog niet te rug van zijn vacantie. De gewoonten en de zwakke financiën van de drie jonge kun stenaars kennende, leek het mij uitgesloten dat ze op reis zouden zijn gegaan. Ze zou den trouwens hebben gewaarschuwd. De consul, die ik opbelde, wist ook niets, maar vond het geen zaak om zich over op te winden: „Ze lopen heus niet in zeven sloten tegelijk". Vast overtuigd dat er een oorlog op het punt stond uit te breken, maakte ik mij wel ongerust en ging naar de politie. Ik kreeg het antwoord dat in die tijd verwacht kon worden: wij weten van niets, maar als er drie vreemdelingen zich onbetamelijk hebben gedragen, dan zijn ze natuurlijk ge arresteerd en dan zeggen we dat heus niet aan een andere vreemdeling, die misschien hun medeplichtige is". We waren in de tijd van het fascisme. Na de „sancties" was de Italiaanse overheid vreemdelingen slecht gezind. De houding van de politie was voor mij voldoende om te begrijpen, dat het drietal inderdaad in moeilijkheden was. De stoute schoenen aangetrokken hebbende ging ik naar de gevangenis Regina Coeli, vroeg met mijn journalistenkaart belet bij De zevende druk van Bertus Aafjes' vers „Een voetreis naar Rome" - de eerste geruchtmakende druk ver scheen in 1946 - maakt het aantal exemplaren vol op de feestelijke cij fers 50.000. Uitgever J. M. Meulen- hoff heeft zijn „Ceder"-reeksgedeel te dan ook een feestelijk aanzien gegeven. Het is een forse geïllustreer de jubileumuitgave geworden, waar in foto's een fraai beeld geven van negen der taferelen die Aafjes tot poëzie heeft gemaakt, onder meer het klooster van San Marco, de Via Appia en het atrium der Vestalinnen. Hoe fraai de foto's ook zijn, toch vormen zij meer een kijkje in de „werkplaats" van de dichter dan een illustratie bij diens vers. Daarom is deze zevende druk meer een welver zorgd document dan een vers-uit gave, meer een nadruk op het succes van het vers dan het vers zelf. Bij een jubileum is dat geen tekort. N. de directeur om inlichtingen in te winnen „over de hervorming van het gevangenis wezen onder het fascistisch regiem". Het gesprek werd toegestaan. Na een tijdje wist ik het wel zo te sturen dat ik vroeg of er gegevens bestonden over de landaard van in Rome gearresteerde vreem delingen. Door die cijfers te vergelijken zo wendde ik voor met het aantal toe risten uit de verschillende landen, zou ik aardige gegevens krijgen over de baldadig heid of criminaliteit van de bezoekers. Al gauw liet de gevangenisdirecteur, die ten slotte geen politieman is, zich ontvallen: „Ik heb op het ogenblik vier landgenoten van u hier". Toen ik zei dat één van hen een Belg was, heeft hij mij waarschijnlijK doorzien. Maar toen hij opmerkte: „U weet er blijkbaar al iets van?" zag ik dat hij even glimlachte. Ik begreep dat ik het pleit kon winnen. Het bleek, dat vijf Nederland se en Belgische studenten tegen een paar Italiaanse studenten dingen hadden gezegd, die door de laatsten beledigend waren ge vonden voor Italië en het fascisme. Het was tot een ruzie gekomen. De Italianen hadden de politie geroepen en de vreemdelingen waren „niet zonder verweer, al waren ze niet handtastelijk geworden", gearresteerd. In Duitsland zou zoiets hopeloos zijn ge weest. In Italië was het destijds stellig ern stig. Maar Italianen zijn redelijke wezens, ook al waren zij fascisten. Ik wees erop hoe erg het voor studenten, vooral voor een „Prix-de-Rome"-winnaar zou zijn, wan neer de consul over hun gedrag in slechte zin naar Nederland zou moeten rapporte ren, wat een verdriet het zou zijn voor hun ouders en dergelijke dingen meer. Tenslotte kreeg ik de directeur op mijn hand. Hij belde de politie op. Dat duurde wel even, maar na heel wat telefoongesprekken kreeg ik de verzekering dat het vijftal over twee uur zou worden vrijgelaten, dat men van een proces afzag en dat de consul niet zou worden ingelicht. Het bleken er inderdaad vijf te zijn. Twee andere jongelui waren tijdens mijn vacantie aangekomen. De ruzie was ont staan, doordat zij hadden gereageerd, toen een groep Italiaanse studenten in hun bij zijn Hitier en Duitsland als de twee hoogste idealen voor de moderne jeugd hadden ge prezen. Na een warm bad (Italiaanse ge vangenissen zijn niet erg zindelijk) hebben we de bevrijding met een feestmaal ge vierd, dat Aafjes nu nog aanduidt als „het eerste volledige diner dat ik in Rome ooit gehad heb". OP Piazza Navona werd ook dit opge haald, Aafjes ging zelfs zo ver te zeggen: „Je weet, dut de dag daarop de oorlog begon. Waren we er die avond niet uitge komen, dan weet ik nog niet hoe het zou zijn afgelopen". Het lijkt ons wat al te sterk. Het „bijzondere fascistisch gerecht" was ongetwijfeld heel streng, maar op dat ogenblik ivilde Italië „neutraal" zijn en zou men dus een opmerking van een vreemdeling ten aanzien van Hitler mis- sclüeii wel door de vingers hebben gezien. Doyd Bacon overleden Loyd Bacon, de filmregisseur die o.m. bekend werd door „The singing fool" met Al Jolson en „The french line" met Jane Russell, is Dinsdag in Hollywood overleden. Ondanks het ernstige gezicht van j| de heer K. J. A. Janson - ontwer- E per van de nieuwe wereldtaal „Picto" - is dit natuurlijk, maar een grapje. „Wellicht zult u in de 1 toekomst Haarlems Dagblad in Picto ontvangen", heeft hij op het schoolbord geschreven - en nu 1 beweert hij, dat iedereen, waar j| ook ter wereld en ongeacht welke taal hij spreekt, deze Picto-hiüro- 1 glyphen vlot zou kunnen ontcijfe- |j ren. Hoe dat allemaal in elkaar ff zit, leest u op pagina 3 van Erbij. llllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllf CINCINNATI (Ohio) Toen ik in het dorp Lebanon, Ohio, wat geld wilde ver dienen, bezocht ik de hoofdredacteur van een kleine krant, die wekelijks verschijnt. De grijze Gardner Townsley, een merk waardig mengsel van leepheid en vriende lijkheid wilde wel een stukje over mijn reis hebben. Ik bracht het hem de volgende dag. Hij las het, en belde toen de grootste krant van Cincinnati op. De dag daarop zat ik tegenover de uitgever van de „Enqui rer" - Roger Ferger. „Rijd niet meteen door naar Califomi," zei hij. „Als je wilt mag je hier een maand op de redactie rondkijken". Hoe leer je in een maand een stad ken nen? Ik kijk altijd eerst naar de agent op de hoek. In Holland heeft bijna iedere stad de politie die zij verdient. Bizonder sym pathiek is nu de politie van Cincinnati. Ten eerste dragen de agenten niet zwarte jas sen en laarzen, maar kraakheldere witte hemden en opengewerkte witte petten. Verder geen dikke koppelriemen en hol sters, maar eenvoudig een zesschieter op de heup en een rijtje patronen in de riem gestoken. Ik heb nachtenlang met deze mannen opgetrokken op hun patrouilles door de sloppen, en gisteren liep ik een halve dag met twee negeragenten door het drukste deed van de stad. In Nederland is een agent toch eigenlijk een kwalijk iets in het oog van de wielrijder. Iemand die er is om „wilt u dat wel eens anders doen meneer" te zeggen. Hij moet dat doen; het is nu eenmaal zo gegroeid. Niet alzo in Cincinnati. Dag in dag uit legt kolonel Stanley Schrotel bij zijn mannen de na druk op het belang van een goede verhou ding met het publiek. Handhaving der wet? Ja zeker, maar met tact. De agent is in dienst van de stad, en niet andersom. Houdt een agent iemand aan, dan is deze altijd klaar om van zich af te bijten. Laat het zo ver niet komen. Wijs hem eenvoudig op zijn fout, zonder beveltoon, zonder opge legde beleefdheid. Het werkt wonderwel. Tegen de man die te dicht bij een brand- kraan wil parkeren: „Parkeer wat verder, meneer." Tegen de man die door een rood licht rijdt: „Stop hier even, meneer." Hij krijgt een bon, maar geen enkele opmer king, zoals het Hollandse „Heeft u dat licht soms niet gezien?" Dagelijks deelt de politie hier vele honderden bonnen uit, maar hoe denkt de Cincinnatian over zijn „corps"? „Ach, zij zijn wel geschikt."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 17