Nederlandse beeldende
kunst
DE BOOM IS JARIG
Uit het Verre Oosten
DER TWINTIGSTE EEUW
ALLEEN VOOR PROVINCIALEN
Britse admiraal houdt van poppen
BOEKOMSLAG
VAN VILT
KERKELIJK LEVEN
Bezoek aan Celebes
Dirigentencursus 1956
„Wat heb jij toch, boom?", vroegen de
winterkraaien aan de grote beuk, die
altijd zo vriendelijk staat te ruisen. „Je
bent helemaal niet vrolijk en vriende
lijk vandaag. Dat begrijpen we niet
goed. Je staat zo gezellig vlak voor de
ramen van dat huis, waar al die vrolijke
kinderen wonen. Je ziet wat ze spelen,
door de ramen heen lees je mee in hun
boek, je viert hun feesten mee. Wat wil
je nog meer?"
„Och," zei de boom, „dat is het juist.
Ik sta nu al de hele dag over die feesten
van ze na te denken. Weet je wat het is?
Om de beurt zijn alle mensen en kinde
ren in dat huis jarig. Eén dag in het jaar
kijkt iedereen alleen naar de jarige. Hij
mag alles zeggen, hij ziet er prachtig uit,
op z'n Zondags, en bovendien is iedereen
nog vriendelijk tegen hem. Alle mensen,
van de kleinsten tot Sinterklaas toe, vie
ren hun verjaardag. Maar wie zal er ooit
aan denken dat ik ook één keer in het
jaar jarig ben? Niemand!"
„Jarig? Wanneer ben jij dan jarig,
beuk?" krasten de winterkraaien
nieuwsgierig.
De beuk schudde treurig zijn pruike-
bol: „Dat weet ik niet. En dat is het hem
juist. Als ik het zélf wist, zou ik het al
fijn vinden. Je kunt je verjaardag ook
helemaal alleen vieren en vriendelijk
zijn tegen jezelf. Maar nu? Och wat is
het toch jammer dat niemand het weet."
De kraaien hielden erg veel van de
beuk en daarom staken ze hun snavels
bij elkaar. Gerrit, die eigenlijk niet bij
Elke morgen, kwart voor negen,
kom ik op 't trottoir
Bartje uit de Kerkstraat tegen.
Hij loopt hier, ik daar.
Nu eens langzaam, dan eens hard,
loopt hij langs me heen.
Ik zeg: „Goeiemorgen Bart".
„Dag", roept hij alleen.
Maar vanmorgen bleef hij staan:
,,Weet je wie ik ben?"
„Nou zeg, dacht je heus dat ik
Bartje niet meer ken?"
„Bartje, nee, dat ben ik niet.
Bartje is niet dik.
Weet je wie je voor je ziet?
Popey, dat ben ik.
Ik til alles: tafels, stoelen
en mijn zusje allemaal.
Hier, moet je mijn spierbal voelen.
Hard Zo hard als staal
En waarvan, vraag je, waarvan?
Hoe en wat, waardoor?
Het geheim zit in een pan,
in een steelpan met een oor.
't Is iets waar ik niet van houd,
toch at ik een bord,
omdat je van havermout
sterk als Popey wordt".
En daar ging hij, sterk en dik.
'k Zag nog net zijn rug.
„Morgen Popey", groette ik.
„Dag", riep Popey terug.
MIES BOUHUYS
ze hoorde, omdat hij in het huis bij de
kinderen woonde en tam was, had nog
het meeste medelijden.
„Weet je wat?" riep hij. „Ik zal het
eens gaan onderzoeken in het huis!"
Hij vloog door het raampje, dat altijd
voor hem openstond, naar binnen en
ging op zoek naar Loeloe, de poes en
Alec, de hond. Ze keken slaperig op toen
hij ze eindelijk in hun mand in de gang
vond.
„Zeg," begon hij, „weten jullie mis
schien wanneer de beuk jarig is?"
„De beuk?" mauwde Loeloe uit de
hoogte. „Wil de beuk nu ook al jarig
zijn? Binnenkort gaan we de muizen
nog cadeautjes brengen!"
„Stil nou," riep Gerrit. „De beuk is
toch geen muis. Hij is bijna zo aardig als
een dier."
„Hij lijkt me te veel op een mens,"
mauwde Loeloe en ze kneep haar groene
kattenogen al weer dicht. „Maar," zei ze
nog voor ze insliep, „wanneer hij ge
boren is weet ik ook niet. Ik vind het al
moeilijk om het van me zelf te onthou
den. Als de mensen me op mijn verjaar
dag geen strik ombonden, zou ik het
misschien vergeten."
Alec krabde met zijn poot achter zijn
oor. „De beuk," bromde hij, „maar de
beuk is al zo oud als de wereld. Toen ik
voor het eerst in dit huis kwam, was de
beuk er al."
„O," zei Loeloe en ze deed opeens haar
vinnige ogen weer open, „begon de
wereld dan toen jij geboren werd?"
„Nee," baste Alec, die altijd lang moest
nadenken voor hij iets begreep: „nee,
zó is het niet. Ik bedoel maar, dat de
beuk al heel héél oud moet zijn."
„Daar schiet ik niet veel mee op,"
kraste Gerrit en hij ging er maar weer
op uit. En net wat alle vogels doen, als
ze raad moeten hebben, deed Gerrit: hij
ging naar de wijze uil.
„Weet u wanneer de beuk voor het
huis vol kinderen jarig is?" vroeg hij
beleefd.
„Hoe zou ik?" riep de uil uit de hoog
te. „Vraag het aan de wind. Dié heeft
hem als een zaadje naar de tuin gebla
zen en hem vlak voor dat huis neerge
legd. Dat was dus eigenlijk zijn verjaar
dag."
Gerrit ging als de wind naar de wind.
Maar die schudde zijn hoofd. „Denk je
dat ik nog weet hoe en wanneer ik alle
beukezaadjes heb weggeblazen?" vroeg
hij.
„Och, wind," zei Gerrit, „de beuk is
zo treurig omdat hij nooit jarig is."
„Maar dat is toch heel eenvoudig,"
lachte de wind, „dan zeggen we gewoon
dat hij morgen jarig is. Dat spreken we
af. Voortaan is de boom een week na
Sinterklaas jarig."
Gerrit vond het een prachtig plan en
ging het meteen aan iedereen vertellen.
„Morgen is de beuk jarig, morgen is de
beuk jarig!"
Iedereen deed mee. De wolken zorg
den voor een dikke, dikke mist. Alles
werd opeens heel geheimzinnig. Je hóór
de de vogels alleen nog maar fluisteren.
Maar het mooiste werk deed de vorst,
het koud was natuurlijk. Een hele nacht
ging zo voorbij. En toen, tegen de mor
gen, zette de wind op en blies alle mist
uit de tuin weg. Oh en toéntoen had
je de jarige beuk eens moeten zien. Van
onder tot boven schitterde hij van zilver
Niemand merkte er iets van. Alleen dat
en wit. En alle kleinere boompjes en
struiken om hem heen waren ook ver
sierd. Ja, zelfs de grond. En dat allemaal
ter ere van de jarige beuk. De eerste
mensen, die langs kwamen, bleven vol
bewondering voor hem staan en knik
ten vriendelijk naar hem. En de kinde
ren uit het huis waren niet weg te slaan
bij het raam, toen ze ontdekten hóe
mooi hun beuk was.
„Hij is vast wel jarig," zei het kleinste
meisje. „We moeten voor hem zingen!"
Dat was het heerlijkste ogenblik van
de dag, toen ze met z'n allen achter de
ruit voor hem stonden te zingen van
„lang zal hij leven!"
En ze zongen het zó hard dat de beuk
het door de dichte ramen heen duidelijk
horen kon.
MIES BOUHUYS
35" im.
Je hebt hiervoor een stukje dun vilt van
25 x 45 centimeter nodig. Breng met be
hulp van carbon de bloemtekeningen er
op over en borduur het met heldere
kleuren.
In het hartje van December,
in de stilste tijd,
hoor ik hoe een bolderwagen
door de bossen rijdt.
Midden in die grijze dagen
aan het eind van 't jaar
hoor ik kloppen, hoor ik zagen,
alles door elkaar.
Grote mannen zijn daar bezig
- 'k zag ze zelf vandaag
met hun wagens en hun touwen,
met hun bijl en zaag.
Als de avond is gekomen
en die komt al vlug,
rijden ze, hun kar vol bomen
naar de stad terug.
Grote dennen, kleine dennen,
kijk hoe groen ze zijn -
gaan naar 't bomenplein.
En daar staan ze dan te wachten
totdat jij en ik
naar dat plein toe zullen komen
om zo'n boompje dxin of dik.
MIES BOUHUYS.
XXXXXXX«OOCXXX)OOOOOOOOOOOOOCOO
Koesterde men voor de oorlog in kerke
lijke kringen reeds veel belangstelling voor
het verre Oosten, welke gerealiseerd werd
in zending en missie, daarna is deze wel
blijven bestaan, maar is men er veelal toe
overgegaan zich meer dan voorheen te ver
diepen in de feitelijke toestanden. Hetgeen
zeker niet slechts verlies kan worden ge
noemd.
Een goede kijk op deze toestanden geeft
ons de secretaris van de World Presbyte
rian Alliance, dr. M. Pradervand, die zo
juist is teruggekeerd van een rondreis door
het Verre Oosten.
Over Tasmanië is hij kort. Van theologi
sche invloeden van het Westen is hier vrij
wel niets te bespeuren. In Zuid-Australië,
waarvan Adelaide de hoofdstad is, liggen
de kaarten anders. Hier zijn bepaalde ge
bieden nog voor de oorspronkelijke bevol
king gereserveerd. Men treft er bloeiende
Lutherse gemeenten aan, die gesticht zijn
door Duitsers, die er zich een eeuw gele
den hebben gevestigd.
Van de nieuwe immigranten in Zuid-
Australië maken de Nederlanders een be
langrijk. deel uit. De Presbyteriaanse Kerk
wordt hierdoor zowel kwantitatief als kwa
litatief versterkt. In Canberra vormt de in
1934 gebouwde prachtige „St. Andrew's
Church" het centrum van de Presbyteria
nen.
Sydney is een moderne stad met, sinds
de oorlog, veel Amerikaanse invloeden. Er
wonen bijna twee millioen mensen, waar
onder zich vele immigranten bevinden. De
Hervormde Kerk speelt hier een belang
rijke rol, zegt dr. Pradervand, die er ver
der op wijst, dat de in 1912 gestichte In
wendige Zending zich sedert haar bestaan
het geestelijk lot van zeer vele pioniers in
het binnenland heeft aangetrokken. Het
middelpunt van het werk is Alice Springs.
Verder is van groot belang het zendings
werk onder de inheemsen.
Na zijn bezoek aan Australië ging dr.
Pradervand naar Indonesië, waar hij eerst
korte tijd verblijf hield in Djakarta, om
daarna naar Sulawesi (Celebes) te gaan.
De eerste plaats, waar hij aankwam, was
Makassar.
De streek rond deze stad wordt zegt
dr. Pradervand nog steeds onveilig ge
maakt door groepen fanatieke Mohamme
danen. Bij de bevolking is hierdoor een ge
voel van onzekerheid ontstaan. Ook an
dere delen van het eiland worden onveilig
gemaakt en de Christenen zijn er in vele
gevallen het slachtoffer van. Zo heeft de
Toradjakerk vele leden verloren, die met
hun leven de trouw aan het Evangelie
hebben moeten betalen. Nog kort geleden
werd het dorp Mowene, nadat de Chris
tenen het hadden moeten verlaten, platge
brand. De regering doet wel veel moeite
om de veiligheid te verzekeren, maar haar
taak is zeer zwaar.
Makassar heeft een theologische school
met zestig leerlingen. De school heeft
mooie gebouwen. Zij staat aan de rand van
de stad, dicht bij het oerwoud. Verblijdend
is. dat de leerlingen zeer verlangen naar
meer contact met de kerken in andere
landen.
De tocht van dr. Pradervand leidde ver
der naar Menado, de hoofdstad van Mina-
hassa. De zending heeft hier rijke vrucht
gedragen. Meer dan tweederde van de be
volking van Minahassa is lid van de Evan
gelische Kerk. Na de Protestantse zende
lingen zijn hier ook de R.K. missionarissen
hun arbeid begonnen. Voorts zijn er zes
duizend Adventisten, terwijl tot de Pink
stergemeente, d'ie enkele tientallen jaren
geleden haar intrede deed, vijfentwintig
duizend mensen behoren.
Het centrum van de Minahassa-Kerk is
Tomohon, waar de Synode met haar bu
reaux gevestigd is. Voorts treft men hier
aan een Christelijke normaalschool met
vijfhonderd leerlingen, meer dan tweehon
derd lagere scholen van de kerk, enkele
middelbare scholen en zelfs een technische
school.
Terwijl in het algemeen in het gehele
land driekwart van de bevloking ongelet
terd is, kunnen in deze plaats bijna allo
mensen lezen en schrijven. Ook beschikt de
kerk hier over een ziekenhuis, een sana
torium en een weeshuis. Opgemerkt dient
te worden, dat de kerk van de Minahassa
geheel Indonesisch is: behalve een Holland
se dokter in het ziekenhuis in Tomohon is
hier geen enkele zendeling. De Indonesische
kerk is zich hier bewust van haar verant
woordelijkheid.
Dr. Pradervand, die overal hartelijk werd
ontvangen, constateerde dat, zoals ook in
andere jonge kerken, vrouwen deel uitma
ken van de kerkeraad. De kerk van Mina
hassa verlangt niet alleen naar nauwere
contacten met de buitenlandse kerken,
maar heeft ook een officiële ontmoeting
met de Adventisten en de Pinkstergemeente
gehad. Deze had, volgens dr. Pradervand,
tot grote tevredenheid plaats. o
10 DECEMBER 195 5
VAN DE HAND van professor A. M.
Hammacher zijn twee boeken verschenen
over de Nederlandse beeldende kunst van
deze eeuw: „Stromingen en Persoonlijk
heden, een halve eeuw schilderkunst in
Nederland" (J. M. Meulenhoff) en „Beeld
houwkunst van deze eeuw" in de serie „De
schoonheid van ons land" (Contact).
Meer dan het eerste is het tweede ook
als platenboek bedoeld. Vóóral als platen
boek misschien, als niet Hammachers in
leiding betreffende onze beeldhouwkunst
zo buitengewoon interessant was op zich
zelf. Interessant direct at om het gegeven,
het feit dat Nederland in deze eeuw over
een beeldhouwkunst blijkt te beschikken,
hetgeen gedurende eeuwen hiervoor zo
buiten onze traditie leek te liggen. In een
schets van de ontwikkeling in de negen
tiende eeuw vraagt Hammacher zich echter
af of er inderdaad wezenlijk sprake was
van een ontbreken van een beeldhouw
kunst. Hij begint met het afwijzen van de
gebruikelijke argumentatie over het waar
om er hier tot voor deze eeuw geen beeld
houwkunst van belang kon bestaan. Ons
volk zou zich kenmerken door vooral pic
turale geaardheid. Ruimtelijke verheffin
gen in ons landschap zouden ontbreken,
materialen niet aanwezig zijn.
Wat betreft de materialen wijst Ham
macher op de aanwezigheid van voor boet
seren geschikte klei. Tenslotte rekenen we
tot de beeldhouwkunst niet alleen het uit
steen gehakte. Wat betreft de mogelijkheid
tot het ondergaan van ruimtelijke sensaties
meent de schrijver, dat deze wel degelijk
in ons landschap te vinden is. Kleursensa-
ties geven aanleiding tot schilderkunst.
Ruimtesensaties tot beeldhouwkunst. Ruim
te voelen we door de begrenzingen directer
in een landschap met heuvels en bergen.
In zo'n landschap bestaat dus een gereder
aanleiding tot het omzetten van- sensaties
in een ruimtelijke kunst als die der beeld
houwers is. De ruimte in ons land wordt
in abstractere zin gevoeld, zo meen ik aan
Hammachers betoog te moeten toevoegen.
Een groot deel van ons land bestaat op on
natuurlijke wijze, dankt het best aan de
menselijke geest, die land op het water
wist te overwinnen. Dat pas later onze
beeldhouwkunst, die volgens Hammacher
wel bestond, meer naar buiten trad, kan
voortkomen uit het feit, dat we pas sinds
het irnpressdonnisme „abstracter" leerden
zien.
Volgens de schrijver bestond in Neder
land geen opvallend gemis aan beeldhouw
kunst. Altijd beschikte men wel over goede
steenhouwers, beeldhouwers en beeld
snijders, meestal werkend ter verrijking
van ons intérieur, maar ook van de exté
rieurs van onze huizen. Waarbij, zou ik wil
len toevoegen, de ruimte ook weer minder
in abstracte zin ondergaan werd, dan bij de
vlakke polder met de wolkenluchten.
Schrijver verwijst verder naar laat-mid-
öeleeuwse houtplastieken, naar de grotere
betekenis ook van een Claus Sinter, die
liaar persoonlijkheid toch zo Nederlands
genoemd kan worden.
Vergelijkenderwijze merkt Hammacher
op, dat beeldhouwkunst in andere landen
in dezelfde tijd van de bloei onzer schilder
kunst een sterk picturale kant had. De
vergelijking doortrekkende met wat bij
voorbeeld in Frankrijk gebeurde, is het nu
dan zo opvallende bestaan van een beeld
houwkunst in Nederland niet zo vreemd.
Ter aanvulling zou ik willen zeggen, dat
een eventueel gevoeld gemis aan een beeld
houwkunst hier in de laatste anderhalve
eeuw voor de onze een te grote waardering
inhoudt van de schilderkunst in dezelfde
tijd. Er moge in die tijd veel geschilderd
zijn, vergeleken met wat elders (en met
name in Frankrijk) gebeurde, is al dat
schilderen hier toch heus niet zo veel be
langrijker dan de enkele beelden, d'ie in
die tijd ontstonden. Waarom het dan ook
nü niet zo verwonderlijk behoeft te zijn, dat
we geneigd zijn de beeldhouwkunst van
vandaag soms te stellen boven de schil
derkunst.
Wat betreft het overzicht van de Neder
landse beeldhouwkunst zou ik wensen, dat
iedere liefhebber in staat was dit boek met
ae prachtige foto's van Hans Sibbelee aan
te schaffen. Graag zou ik nog mijn waar
dering willen uitspreken voor de aandacht,
Op het omslag van het hierbij be
sproken boek „Beeldhouwkunst van
deze eeuw" prijkt de hieronder ge
reproduceerde foto door Hans Sib
belee van het Bevrijdingsmonument
te Roosendaal van H. M. Wezelaar.
die besteed is aan de beeldhouwer Ferdi
nand Leenhoff, die leefde van 1841 tot
1914, de schepper van Thorbecke's beelte
nis, tenslotte nog steeds één van Amster
dams beste monumenten, met dat van de
dokwerker, het verzetsmonument van Mari
Andriessen, al evenzeer door Hammacher
bewonderd.
Aan het boek is nog toegevoegd een uit
voerige lijst van Nederlandse beeldhouwers,
waarbij iets over hun werk vermeld werd.
Geheel volledig kon deze lijst niet zijn,
daar sommigen geen zin hadden gegevens
te verstrekken. Ter documentatie is deze
lijst niettemin een belangrijke toevoeging.
EEN DERGELIJKE lijst ware onmogelijk
in Hammachers overzicht over de laatste
vijftig jaar schilderkunst in Nederland, een
boek dat wat betreft de inhoud van min
dere kwaliteit dan dat over de beeldhouw
kunst moest worden. Het is of de schrijver
de taak opgelegd was in een zo klein mo
gelijk bestek zoveel mogelijk te zeggen. De
compactheid in het beweerde vermoeit en
verwart. De schrijver zelf erkent niet ob
jectief te kunnen zijn. Zijn subjectiviteit
dringt naar mijn smaak te ver door in d'e
beschrijving zijner voorkeuren. Waar het
gaat om een overzicht over alles wat deze
vijftig jaar gemaakt werd, bestaat tege
lijkertijd toch een zin tot objectiveren. Het
maakt dat verschillende figuren van belang
ongelijk belicht worden. Gezien de enorme
verscheidenheid in de te bespreken stof, de
tekorte afstand in tijd hierbij gerekend,
ware hieraan ook nauwelijks te ontkomen.
Zo is naar mijn smaak Kruyders belang
niet hoog genoeg gesteld en krijgen figuren
als de gebroeders Boers meer dan hun toe
komt. De waardering voor een Bart van
der Leek komt mij altijd als een te grote
voor en de reproductie naar de aquarel
„Mijnwerkers" (1914) waarin vooral de
figuren zo knullig gedaan zijn sterkt me
weer in dat bezwaar.
Voor een belangrijk deel wil dit boek
een poging zijn te bepalen wat in onze
schilderkunst van typisch Nederlandse
aard is. Tendele moeten daartoe dus ver
gelijkingen gemaakt worden met wat bui
ten ons land ontstond. Een dergelijke ver
gelijking motiveerde het onbesproken laten
van „de ender indruk van de onovertroffen
Rousseau ook hier ontdekte groep Zondag
schilders." Persoonlijk kan ik het hier vol
ledig mee eens zijn, maar toch vraag ik me wens ook bij de schrijver heeft voorgezeten
wel met enige ongerustheid af of bij deze en die hem in zijn liefde voor onze schil-
bezinning op kwaliteit er niet veel meer derkunst toch bewoog tot een poging tot
zou moeten afvallen. Een onrust, die trou- positiebepaling. BOB BUYS
LONDEN (United Press) Admiraal Sir Michael Denny, bevelhebber van de
Britse Home Fleet, bezit een verzameling poppen, waar elk meisje razend jaloers
op zou worden. In het geheel telt zijn collectie niet minder dan vijftig exem- j
plaren, die alle gekleed zijn in de nationale costuums van de landen, waar zij
gemaakt zijn. Deze poppen hebben een ruime ereplaats gekregen in de hut van
admiraal Denny op zijn vlaggeschip „Apollo".
Admiraal Denny heeft deze week zijn commando overgedragen aan Sir John
Eccles en gaat naar Washington als voorzitter van de Britse „Joint Services"-
missie aldaar. Zijn poppen vergezellen hem.
Zijn laatste aanwinst kreeg hij onlangs in Leningrad, aan welke stad hij als
commandant van een Brits eskader een beleefdheidsbezoek bracht. Een jong
meisje schonk hem toen een prachtige pop in Russische klederdracht, welke door
de admiraal onmiddellijk Natasja gedoopt werd.
AMSTERDAM, December. Na nu een
aantal jaren in Amsterdam gewoond te
hebben, is één ding mij zeer duidelijk ge
worden: een Amsterdammer gaat niet uit
op het Rembrandtplein. Hij moge er zin in
hebben, hij moge eens willen zien wat daar
nu eigenlijk te koop is, hij doet het niet.
Het Rembrandtplein is wat indertijd op
bordjes van onze bevrijders werd genoemd:
„Out of bounds". We kunnen hier in Am
sterdam uit op het Leidseplein, in de hele
Leidsestraat, in heel Zuid of als u wilt en
voorzover dat mogelijk is, in het hele cen
trum en desnoods op de Zeedijk en de
Nieuwendijk, maar niet op het Rembrandt
plein. Want dat is gereserveerd voor de
provincialen. En een provinciaal, zoals
iedere Amsterdammer van zijn geboorte af
weet, dat is iedereen die geen Amsterdam
mer is. Men komt gemakkelijk tot deze
laatste opvatting. Ik heb er mij zelf, als
niet-geboren-Amsterdammer en eigenlijk
maar gebrekkig kenner van de stad, al een
paar maal in de laatste maanden op be
trapt, dat ik Rotterdammers of Hagenaars,
of zelfs Haarlemmers, als provincialen be
titelde. Voor dat laatste vooral betuig ik u
mijn verontschuldigingen.
Maar van de week ben ik gedwongen op
het Rembrandtplein uit te gaan. Er werd
een feest georganiseerd, waar ik zelfs als ik
gewild had niet van had kunnen wegblij
ven. Het was in de bovenzaal van een
groot en respectabel établissement op het
Rembrandtplein. Toen ik er aankwam al,
voelde ik een licht knagen van het geweten.
Ik stapte uit mijn auto'tje en keek behoed
zaam rond of ik geen vrienden of kennissen
zag, die mij zouden betrappen op het euvele
feit, dat ik op dit plein parkeerde. Enfin,
misschien had het gemogen, want Schiller
en héél soms Max Tailleur kunnen voor
ons, hoofdstedelingen, door de beugel. Bij
voorkeur op Dinsdagavonden, want dat is
om de een of andere duistere reden de
avond waarop de Amsterdammer zich be
reid toont incognito in zijn eigen stad uit
te gaan. Dit was echter een Donderdag.
Wij zijn zachtjes naar binnen geslopen
en naar boven gegaan. Daar waren we ver
der vrij, want de zaal was gevuld met an
dere Amsterdammers die een niet minder
goed excuus hadden om in dit niet-Amster-
aamse oord gezien te worden. Er zijn
slechtere feesten georganiseerd in deze
wereld dan dit feest op het Rembrandtplein.
Maar terwijl wij zaten te eten, kon ik door
een onverhuld raam voortdurend op het
plein kijken. Het was eigenlijk de eerste
keer van mijn leven, dat ik het allemaal
eens goed en nauwkeurig en zelfs bijna
objectief heb kunnen observeren. Het zag
er eigenlijk als een leuk, levendig plein
uit. Hoewel ik in dit zelfde huis al ras had
gemerkt, dat de prijzen geenszins provin
ciaals waren, groeide mijn waardering voor
het plein. Enfin, deze feestelijke bijeen
komst heeft een aantal uren geduurd' en
toen het eigenlijk al meer de volgende dag
was dan de vorige, hebben wij besloten om
het plein op te gaan.
Er zijn tenslotte maar weinig plaatsen
geweest, die we niet bezocht hebben. Het
is een heerlijk avondje geworden, hoewel
misschien niet geheel in overeenstemming
met de aan dit begrip verbonden Sinter
klaas-associaties. De dag werd jonger en
jonger en steeds maar joliger. We begon
nen ons bepaald thuis te voelen op het
Rembrandtplein en het nabijgelegen plein,
waar Thorbecke zich voor zou hebben ge
schaamd. We voelden ons echt als Amster
dammers uit in een vreemde stad. Het
leven leek zonnig en mooi.
De ontgoocheling kwam pas, toen we
eigenlijk al vaag begonnen te denken over
teruggaan naar huis. Toen hield een portier
ons aan, buiten een établissement op het
Thorbeckeplein. „Mot-u hier 's binnen
komen", zei hij, „zulke dingen zie je in
Zutphen niet."
Toen zijn we naar huis gegaan. En voort
aan kunt u me weer op het Leidseplein
vinden. Misschien was het een nieuwe
portier, maar hij hééft de verkeerde tech
niek. A. S. H.
Voor de internationale dirigentencursus
1956 van de Nederlandse Radio Unie zijn
als docenten uitgenodigd: Willem van Ot-
terloo (diligent van het Residentie-Orkest)
en Albert Wolff (directeur van de Opéra
Comique te Parijs). De cursus zal worden
gehouden van 14 Juni tot 22 Juli 1956.