DE NATUUR VAN EMILE ZOLA
ONZE NAMEN j
Hoornik en Achterberg
„Achter de bergen"
DE MUZE ZWERFT DOOR NEDERLAND
Het offer van Pablo Casals
Veel te veel Vissers,
Bakkers, Dekkers
en De Jongs
Een dichterlijke tocht
Litteraire
Kanttekeningen
Over oude
litteratuur I
Germinalzou vervelender zijn als het niet steeds
bewonderenswaardig was en bewonderenswaardiger
üiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii als het niet soms vervelend werd iiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiïi
Beroeb en herkomst
Bijnamen nodig
HET IS geen wonder dat „Germinal" met
enkele andere romans van Zola nog steeds
bij de meest uitgeleende boeken van de
Franse leesbibliotheken hoort. Het verhaal
stelt in vijfhonderd pagina's het hele pro
ces van de verpaupering der arbeiders
klasse onder het kapitalistische systeem
voor, als het ware in een stroomversnel
ling: crisis in de Noord-Franse mijnen in
de tijd van Napoleon III, verlaging van de
toch al minimale lonen, staking, oproer,
vernielingen, die de werkgelegenheid ver
der beperken. In contrast met de nood van
de mijnwerkersbevolking vertoont zich hier
en daar de levenswijze van een nietsver
moedende aandeelhouder, wiens mollige
vertroetelde dochter aan het slot door een
oude arbeider in een laatste opwelling van
lust en kracht bijna symbolisch gewurgd
wordt. Daar komt bij dat in een critische
beschrijving van Zola's werk alleen het
woord symbolisch met voorzichtigheid ge
hanteerd hoeft te worden. Verder zijn al
de dichtst voor de hand liggende termen
zonder omslag van toepassing. Hier is het
lezing opkrabbelt, is men opgelucht van
zijn overtuigingsmiddelen verlost te zijn.
Dat de mens in zijn gedrag door zijn om
standigheden bepaald wordt, daar is veel
waars in. En ook is het dier in hem niet
weg te praten. Maar de voornaamste reden
voor onze nimmer verflauwende belang
stelling in dit creatuur ligt toch elders. Wat
is die mens dan voor een dier, dat hij zo
beïnvloed wordt? Toen Zola in zijn popu
lairste tijd was, werden er beeldjes en
prenten gemaakt van personen uit zijn
romans. Wanneer op zo'n manier personen
niet in prenten tegenwoordig maar in films,
wordt de toeschouwer gekwetst in de voor
stelling die hij zelf van hen had. Daar is
geen goede rolbezetting tegen bestand,want
het wezen, dat men zich voorstelde, is een
ondefinieerbare eenheid, zeker geen vol
ledig concreet mens. Bij beeldjes of films
van Zola's personen doet die afwijzende
reactie zich niet voor. Zij waren in het
boek zelf toch oningevuld gebleven, witte
vlekken met hier en daar wat grijze scha
duwen, gemanipuleerd door breed en dui-
Ji:illllllllli:il!llllllllllllllllll!lilllll!l!l!llllllllllllllll!llllllllllllllllllli:lllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllll!lll!lllllllllilllllllllllllllllllllllllllilji
een panorama, daar een tragedie, gecon
trasteerd met een eenvoudig gezinstafreel,
nu eens is het aangrijpend, even later
machtig, vervolgens gemoedelijk. Soms
verdient het verscheidene van deze of an
dere waarderingen tegelijk, maar er zijn
nooit raffinementen die hun geldigheid be
perken: Zola gebruikt geen dubbele
bodems.
„Germinal" duurt zeer lang, niet alleen
in zijn geheel, maar ook in ieder van zijn
delen. Tien grote pagina's zijn nog niet
genoeg om ons te laten zien hoe het bij het
opstaan en het ontbijten toegaat in het
mijnwerkersgezin, dat wij het beste leren
kennen: later lezen wij er opnieuw over.
Van de constructie van een kolenmijn in
1865 en van de werkwijzen die er werden
toegepast, leren wij alles wat Zola er zelf
over geleerd heeft, toen hij zich nauw
keurig en onverschillig voor ongerief ging
documenteren voor zijn nieuwe boek. Er
zijn zoveel dialogen en beschrijvingen, die
de loop van het verhaal ophouden, dat het
lijkt of wij hier met de laagst ontwikkelde
romancierstechniek te doen hebben, die
nooit iets kan weglaten.
Dat is toch niet zo, Zola kan heel goed
een scène uitdunnen, wanneer hij dat wil.
Hij geeft daar in „Germinal" enkele dui
delijke bewijzen van in korte passages,
maar bovendien stelt men niet zonder ver
wondering vast dat het hele boek, hoewel
enorm breed en dik van gestalte, toch
overal gespierd is, zonder slappe kwabben.
Men kan daar het naturalisme ter verkla
ring aanvoeren, dat zich verlustigde in uit
voerige beschrijvingen, maar dan alleen als
een theorie die Zola's aanleg voorbeeldig
convenieerde. Aan het begin van zijn car
rière waren zijn voornemens heel anders:
„Ik keer mijn blik van de mesthoop af en
richt hem op de rozen, niet omdat ik het
nut ontken van de mest die mijn mooie
bloemen doet groeien, maar omdat ik de
voorkeur geef aan de rozen, hoe weinig
nuttig ze ook zijn". Met die theorie bleek
hij toch niet te kunnen werken. Pas toen
hij uitgemaakt had dat de mest even
„waar" was als de rozen, kwam hij op gang
en voltooide in vijfentwintig jaar van stug
doorwerken de twintig grote romans, die
de serie van de Familie Rougon-Macquart
heten, hoewel zij overigens geheel afzon
derlijk van elkaar staan, niet in het minst
een vervolgverhaal. Iedere ochtend schreef
hij, als de documentatie eenmaal verzameld
was, vier of vijf pagina's. In tien maanden
ongeveer was een roman klaar. De vraag
of hij wel goed gestemd was om te schrij
ven stelde hij zich niet, noch kwam hij ooit
na afloop tot de conclusie dat er eigenlijk
iets verwijderd of veranderd moest wor
den.
Deze manier van werken kwam hem des
te beter van pas, doordat hij aan finesses
toch weinig te bieden had. Evenals de op
vatting dat de mens in zijn dierlijke waar
heid beschreven hoorde te worden, stelde
zijn theorie, dat de gedragingen van het
dier tenslotte bepaald worden door zijn
omstandigheden, hem schadeloos voor een
gebrek aan psychologie. De waarheid, in
de litteratuur niet anders dan in de weten
schap, bestond uit al de feiten, mooi of
lelijk. Al de feiten waren dus ter zake: de
overtuiging waarmee hij ze noteerde ver
slapte nooit en als men ze nu leest heeft
men nog steeds de indruk, dat ze inderdaad
alle van belang zijn voor wat hij wil ver
tellen.
GEEN TEGENSTANDER van Zola die
ontkent, dat zijn werk een geweldige kracht
heeft. Dat die kracht "zo onmiskenbaar is,
kari men er overigens als een bezwaar
tegen gebruiken: men wordt niet omge
praat maar omgeduwd tot een aanvaarden
van zijn visie. En wanneer men na de
delijk aangegeven omstandigheden en ge
beurtenissen.
Behalve zijn overtuigingen en zijn ge
breken heeft Zola echter ook zijn talent,
dat groot is voor het vertellen van een
verhaal en in een meer technische zin
voor het construeren ervan. „Germinal"
zoals trouwens al gezegd werd is be
wonderenswaardig. En meer dan dat, in
een van de standaardwoorden uitgedrukt:
boeiend. Het is wel degelijk de moeite
waard om hem het mijnwerkersdorpje te
zien beschrijven, de zwartgerookte huisjes
met de dunne muren, waar doorheen de
bewoners kennis nemen van eikaars hui
selijke twisten, de lanen door het effen
kale land, waar zich 's zomers de kinderen
verspreiden en gedwongen huwelijken
voorbereiden, de winkel waar de impopu
laire kruidenier krediet verleent in ruil
voor intieme gunsten van de huisvrouwen
en het café waar de jonge idealist Etienne
gesprekken heeft met de Russische anar
chist Souvarine, die hem aan het lezen
brengen, zodat hij later als leider van de
staking gaat optreden. En dan het onder
grondse decor in de mijn, waar wij de
mannen, die wij boven ontmoet hebben,
terugvinden, hakkend in de kolenlagen,
terwijl het water op hen sproeit en zij be
dreigd worden door verzakkingen in de
gangen, of anderen die karretjes naar de
hoofdgangen moeten duwen, waar zij in
treinen gezet worden en door paarden naar
de lift getrokken (ook de paarden laat Zola
niet ongemoeid, hij spreekt over deze niets-
dan-dieren met een opvallende tederheid
en natuurlijkheid).
Al deze dingen zijn nog maar het begin.
De enorme apparatuur van Zola's verhaal
komt pas werkelijk in beweging als de
staking uitbreekt en het dorp langzamer
hand uithongert. Voor de beschrijving van
het uithongeringsproces zijn veel natura
listische pagina's nodig, teveel zelfs, maar
het doorzettingsvermogen van de lezer
wordt beloond als het oproer losbreekt. De
uitgemergelde stakers trekken in massa
door het winterlandschap om in verschil
lende mijnen de stakingsbrekers tot op
houden te dwingen. Met het vorderen van
de dag worden zij steeds wilder, zij ver
nielen de installaties van een van de mij
nen en trekken dan naar het huis van de
directeur, die een hoofdkantoor in Parijs
vertegenwoordigt en zolang de staking
duurt niet veel anders gedaan heeft dan
manoeuvreren in een voorzichtige diplo
matie. Terwijl zij woelen en schreeuwen
bij de tuinmuur, komen juist de dames aan,
de vrouw van de directeur met enige ken
nissen. De vertroetelde dochter van de aan
deelhouder beleeft angstige minuten tussen
de woedende stakers, totdat de hele troep
dank zij een list van Etienne afdrijft naar
de winkel van de impopulaire kruidenier,
die als hij een poging doet om te ontkomen
voor hun ogen van het dak doodvalt op de
straat, waar zij zijn lijk verminken.
Als de staking enige tijd later bijgelegd
is, gehoorzaamt Souvarine aan zijn over
tuiging, dat alles vernield zal moeten wor
den voor er een beter leven op aarde
mogelijk is: hij maakt de beschoeiing van
een van de mijngangen kapot, zodat die op
de eerste dag van de hervatting van het
Bij de uitgeverij Bigot en Van Rossum
N.V. te Amsterdam is wederom een der
romans van Emile Zolate weten
„Het dierlijke in de mens" in een nieu
we vertaling verschenen. Deze geschie
denis van liefde en haat, vermengd met
koortsachtige politieke gevoelens, speelt
zich af in het milieu van een grote
spoorwegmaatschappij. De vertaling is
van P. Th. van der Plas van Rossum.
werk vol water loopt. De meeste arbeiders
ontsnappen, maar niet Etienne, zijn vrien
din Cathérine en haar vroegere minnaar
Chaval. Vreselijke scènes volgen in een
afgesloten mijngang, waar Etienne in een
ruzie Chaval doodslaat en dan met Cathé
rine alleen blijft wachten op de redders,
met wie zij klopsignalen uitwisselen, maar
die weken nodig hebben om hen te berei
ken. Het water staat tot vlak onder hun
voeten en daar drijft het lijk van Chaval
in, dat zij tevergeefs proberen weg te
duwen. Als de reddingsploeg bij hen door
dringt, is Cathérine dood. Etienne, na zes
weken in het ziekenhuis, vertrekt naar
Parijs om verder te werken aan de organi
satie van de arbeiders.
OM WAT HIJ met deze massa-scènes
doet, met het tweezijdige verhaal van de
opsluiting en de redding, verdient Zola al
zijn positie als een oude meester. Zijn werk
betekent minder dan het zou willen be
tekenen: de wetenschappelijke pretenties
hebben niet veel waarde meer en de natu
ralistische uitbeelding schokt maar licht.
De waarde van „Germinal" is beter te
onderscheiden als men de theorieën ne
geert. Ondanks al zijn pijnlijke waarheden
zoekt het boek niet de betekenis van een
„J'accuse" dat Zola later in de zaak-Drey-
fus uitsprak: het blijft een uitbeelding van
„la condition humaine". In de galerij van
de klassieken is het werk van Zola niet een
stuk waar men iedere bezoeker aanstonds
naar toe zou willen brengen. En als men
er weer eens naar gekeken heeft, wil men
het liefst voorlopig vergeten. Niettemin,
daar staat hij, veel te groot en veel te
breed om weggezet te worden. S. M.
Horizontaal: 1. stad in Nederland, 8. kan
men op schrijven, 9. gem. in Gelderland,
10. lidwoord (fr.), 11. deel van het gelaat,
13. bijwoord, 14. kaatsnetje, 16. landman,
17. gepast, bruikbaar, 18. lengtemaat, 20.
afkorting van idem, 22. oude lap, 23. West-
Afrika (afk.), 24. ligplaats voor schepen,
26. meisjesnaam, 27. ivoor.
Verticaal: 1. alle twee, 2. honigdrank, 3.
muzieknoot, 4. azijn, 5. lidwoord, 6. vaar
wel, 7. denkbeeldige cirkel, 11. jongens
naam, 12. zwarte, 14. deel van een auto, 15.
kever, 19. op die tijd, 21. woedend, 23. vra
gend voornaamwoord, 25. kanaalpeil(afk<.
26. muzieknoot.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f 7.50, f 5 en
f 2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur
de oplossing in te zenden aan een van onze
bureaus in Haarlem: Grote Houtstraat 93
en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer-
laan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding: „Puzzel".
Oplossing van de vorige keer:
Horizontaal: 1. gala, 5. stek, 8. gelaten,
11. Elclen, 13 armee, 15 tak, 17. Aa, 18. sla,
20. a.k., 21. ris, 23. adèle, 25 paard, 27. ma
kreel, 29. kans, 30. snee.
Verticaal: 2. Ag, 3. leem, 4. alles, 5. sté,
6. tent, 7. en, 9. adelaar, 10. maart, 12. ak
ker, 14. RAI, 16. aal, 19. adres, 22. span,
24. eden, 26 aks, 27 ma, 28.1e.
De prijzen van onze vorige puzzel wer
den na loting als volgt toegekend: J. E.
Meyer, Velserduinweg 260, IJmuiden-Oost
7.50), J. van Dijk, Colensostraat 42 rd.,
Haarlem-Noord 5.en mej. L. Dentz,
Meeuwenstraat 64, Haarlem-Noord (ƒ2.50).
„AGORA-MUSEUM" IN ATHENE
Op 31 augustus zal in Athene het „Ago-
ra"-Museum" (marktmuseum) worden ge
opend. Dit instituut wordt zo genoemd, om
dat er in onder worden gebracht de voor
werpen, die bij het opgraven van de oude
markt aan het licht zijn gekomen. Deze
opgraving werd in 1931 door Amerikaanse
archeologen ter hand genomen. De opening
van het museum valt samen met het 75-
jarig bestaan van de Amerikaanse school
voor klassieke studies te Athene.
Het „Agora-Museum is een reconstruc
tie ter plaatse van de tot ruïne vervallen
„Stoa van Attalos".
WIJ ZAGEN dat onze naamvorming
haar beslag kreeg zonder dat enige
instantie regelend optrad. De gevolgen
bleven niet uit. Want door de gestage
toeneming van onze bevolking gaat er
zelfs een tekort aan namen komen. Niet
omdat de tachtigduizend familienamen,
die we gezamenlijk dragen, onvoldoen-
de zijn voor elf miljoen Nederlanders,
maar omdat het met de verdeling zo on
billijk gesteld is.
MEN WEET HET, onze geslachtsna
men werden in 1811 vastgelegd door
de invoering van de Franse wetten.
Maar terwijl de bevolking thans vijf
keer zo groot is, verminderde het aan
tal namen omdat tal van kleine fami
lies uitstierven. Zo is bijvoorbeeld de
aardige naam Slaghregen verdwenen.
Uiteraard kwamen namen uit den
vreemde de gaten vullen
Dat het met de verdeling der beschik,
bare namen ietwat wonderlijk toeging,
ligt voor de hand. Daar in onze landen
de mansvoornamen Jan en Piet zeer
populair waren, is het aantal dragers
van de patroniemen Jansen en Pïetersen
ettelijke keren groter dan dat der va
derlanders, die geboekt slaan als Faas-
sen, voor het eerst gedragen door de
zoon van een (Boni)fac(ius) of Gat-
sonides, de vergriekste vorm van de
Friese vadersnaam Gaszesz. Gezwegen
nog van andere namen, die eveneens uit
patroniemen ontstonden: Meynen. So-
mers, Winia. Sannes. Heslinga en Ger-
brandy.
BJ DE UIT beroepen voortgekomen
namen winnen Bakker. Mulder en Dek
ker het glansrijk van Vorster (van for-
starius: boswachter, later de bode van
een schoutsgerecht) en Boomsluiter, de
man die eens in de steden iedere avond
b« het sluiten der poorten, de water
wegen, die binnen de veste voerden,
afsloot met een drijvende boom. Een
haastige blik op onze kaart kan leren
dat Visser een meer gangbare naam za!
zijn dan Goudstikker, de man die met
gouddraad borduurde. In de geogra
fische groep hebben de Van Leeuwens
een duidelijk overwicht op medebur
gers, die luisteren naar namen als Van
de Brandeler, Ter Smitten. Reddingius.
Groustra, Lobman en Bieruma. welke
toch ook een herkomst aangeven. Even
enorm als onverklaarbaar was de voor
liefde voor De Vries boven Den Hol
lander, De Zeeuw, Groninger, Drenth
en Den Braber (Brabander).
Daarentegen is het dnideüik dat men
eerder de zoon van de vader wil on
derscheiden dan omgekeerd, zodat de
tot familienaam geworden aanduiding
De Jong veelvuldiger voorkomt dan
Den Oude.
DE GEVOLGEN van deze ongelijke
verdeling zijn zichtbaar. Te Zandvoort
moet men zich van vele dozijnen bij
namen bedienen om alle lieden uit el
kaar te houden, die in het Bevolkings
register als Paap vermeld staan, te
Overveen doet men insgelijks met de
Roozens.
Doch de moeilijkheden beginnen pas
goed als men in een onzer grote steden
een Smit. Visser, Bakker, Meyer of De
Vries wil opbellen. Want het telefoon
boek bevat in elke categorie steeds hon
derden naamdragers, waarvan er vele
dezelfde voorletters hebben. Lapmidde
len als sr. of jr. en Wzn. sorteren geen
effect meer. En al hebben we stellig wel
andere zorgen, ook die steeds groter
wordende gelijknamigheid gaat ons
problemen stellen. Dit is ai lang het
geval in de Scandinavische landen,
waar namen als Gustavson. Person en
Nielsen door tienduizenden worden
gedragen: het telefoonboek van Stock
holm telde eens ruim zesduizend An-
holm telde zesduizend Andersons!
men in deze landen maatregelen geno
men. En wel door de mogelijkheid te
scheppen tot naamsverandering zonder
kosten. Zo neemt te Kopenhagen iedere
Jensen, die na een verhuizing in zijn
nieuwe woning op een andere etage een
naamgenoot aantreft, een afwijkende
naam aan. Hoewel het er nog de vo
rige maand gebeuren kon, dat een sport
club een bestuur koos, waarbij toen ze
ven Jensens uit de bus kwamen. Echter;
in het Noorden wordt tenminste iets
gedaan. Nederland kan er een voorbeeld
aan nemen.
J. G. DE BOER VAN DER LEi'
HOORNIK ZOU DE laatste zijn om zijn verwantschap met Gerrit Achterberg te
ontkennen. Nadrukkelijk zelfs heeft hij deze beaamd. „Zijn verzen", schreef hij, „zijn
mij eigen als harteklop en ademtocht. Een nieuw gedicht van hem kan mij overrom
pelen als een onverwacht schokkend bericht, dat mij met de zoetste pijn, de pijn der
vervulling, doortrekt". Wat beiden verbindt zo sterk verbindt dat Hendrik de Vries
terecht van een wisselwerking kon spreken is, dunkt me, eenzelfde, althans ge-
'ijkgeaarde toespitsing van het levensgevoel, dat voor deze dichtergeneratie beslis
send was: de tragische onmogelijkheid om in een tijd, die de levensstructuur ver
vangen heeft door een bestaansconstructie, nog „schoon" te leven, dat wil zeggen in
harmonie, in harmonie met zichzelf, met de wereld, met het leven als zodanig. Op
gegroeid tussen twee wereldoorlogen, in een verbeten, heilloze tijd, in een werkelijk
heid die door een opportunistische organisatie trachtte te verbloemen dat zij haar kans
op een mensengemeenschap roekeloos had verspeeld volwassen geworden tenslotte
onder de dictatuur van een cynische verzakelijking, werden dichters als Aafjes en
Vasalis, Achterberg en Hoornik, tot een „alleenzijn met zichzelf" gedoemd.
:COOOOCOOCOOCOCOOCGCKXXXOOOC<XXXX)COOOOOOCCOCOO<XX3C<XXXX»XCCOOOOOOCnoCOOCCOOOCOCCOOCOCOOCCC/XC<'COCCCOCCCOOCOOCCOCX»
ZOMIN ALS Achterberg heeft Hoornik
in een ivoren toren zijn toevlucht gezocht.
Beiden hebben zij het er op gewaagd het
onherstelbaar-verlorene, het ongeschonde.
ne, het onproblematisch-volstrekte bij hun
poëzie en dat wil voor een dichter zeg
gen: bij hun leven in te lijven, de le
venseenheid te herstellen, de dood der ont
luistering. der ontzieling, der onkenning,
•te achterhalen en ongedaan te maken. Al
verscheen het gemis hun in een verschil
lende gedaante: aan de één als de onher
roepelijke dood der geliefde, aan de ander
als de verloren schuldeloosheid der kin
derjaren, beider gedicht was een verzet
tegen hst fataal-vergankelijke. Tegen de
dood, de eindigheid, de onvolmaaktheid,
het tekort van dit verminkte leven-in-
vereenzaming. Beider dichten was een on
ophoudelijk pogen om, met het onheil op
de hielen, het verbroken verbond met het
eeuwige, het goddelijke te herstellen. Een
pogen om, zoals Hugo van Hofmannsthal
in zijn meestelijke essay over Beethoven
schreef, als Mozes voor God te treden van
aangezicht tot aangezicht, om van ginds,
van de grimmigè steenwoestenij van de
Horeb, „terug te keren en het woord des
levens te brengen: het Woord dat God is".
Ze zijn verschillende, tegengestelde we
gen gegaan: Achterberg nam een kos
mische, Prometheïsche opvlucht door ruim
te en tijd naar hetgeen in het verlengde
van het eindige ligt. Hoornik keerde Epi-
metheïsch terug tot zijn jeugd, tot de ge
boorte, het voor-geboortelijke, de moeder.
In dit buiten-tijdelijke, dat aan de greep
van het vergankelijke, van de dood, ont
snapt, ontmoetten zij elkaar: lotgenoten in
het gemis, strijdmakkers in hun verzet
tegen het onvolkomene, zielsverwanten in
hun hardnekkig dichtergeloof aan het vol
maakte. En zo is dan hun gemeenschappe
lijke reis door de Haute Savoie een sym
bolische tocht en de gedichtencyclus „Ach
ter de bergen" die er voor Hoornik uit
is voortgekomen een symbolische bun
del geworden: een bundeling van beider
verwantschapsgevoelens.
MISSCHIEN MOET MEN, als Hoornik
en Achterberg, ieder op zijn eigen wijze,
éénmaal zijn meegestorven, éénmaal deel
gehad hebben aan de dood als lichamelijk
feit, om zo hevig de titanische drang te
kennen in het leven, mèt het leven, de
dood te overwinnen. Voor Hoornik kwam
deze zeer reële doodservaring pas met
Dachau, waar elk uur een doodsuur, elke
dag een foltering was. Dachau en Ausch
witz en Bergen-Belsen zijn inmiddels „ver
leden" geworden, één naam onder de vele
Maar voor Hoornik „tot in zijn zie) ver.
minkt" is Dachau gebleven, is dit doods-
oord hiér en nü:
„Ik weet zeker dat het geen verschil maakt.
of ik Dachau of de wereld zeg.
en dat is wat mij kwelt en stil maakt"
dichtte hij in zijn bundel „Na jaren'
Meer dan ooit tevoren van het leven ver
vreemd, machtelozer dan ooit in de han
van het gevoel als gestorvene nog in leven
als levende al gestorven te zijn, heeft hii
in de sonnettencyclus „Achter de ber
gen"**) nog eens de opvlucht gewaagd, die
hem „buiten de tijd" zou kunnen voeren,
vooraf wetend dat hij, omlaa'ggetrokken
door zijn aardse zwaarte, terug zou vallen.
Dichters als hij berusten niet. Ze zijn be
vlogenen. Zij hebben niets te verliezen dar,
hun gedicht. En hun gedicht is hun enige
levensmogelijkheid. Het is amulet, doods-
afweer, reddingspoging. Het is het nauw-
besloten domein, waarbinnen alleen het
wonder de hereniging met het onher
stelbaar-verlorene zich nog kan vol
trekken. Vandaar waarschijnlijk Hoorniks
voorkeur voor de meest hermetische van
7 alle dichtvormen: het sonnet dat hem
met zijn veertien-regelige wetmatigheid
wel eens noodlottig is gewoiden. In het
gedicht „Initialen" bij voorbeeld is zijn
techniek (het befaamde „Hoornik-sonnef'j
zelfs dodelijk geweest. Meer dan één strofe
heeft trouwens schade geleden van de
dwingelandij van het obligate yersschema.
Maar er blijft zoveel klankzuivere, beeld
rijke, woordbetoverende dichtkunst-van-het
zuiverste-gehalte te bewonderen, dat men
deze tweestemmige cyclus Achter de ber
gen, waarin twee Achterbergen of twee
maal een Hoornik achter de bergen de
vervulling zoeken van hun eensluidend ge
mis, niet graag in het oeuvre van Hoornik
gemist zou hebben.
BEIDEN ZIJN ZIJ „het" gewaargewor-
den, in, échter de bergen: het beeld der
vervulling. Samen riskeren zij in de
steenwoestenij het deven om het te ach
terhalen. Maar het dwaalt, het beeld. Het
wijkt terug het visioen. Als dan de dich
ter Hoornik nogmaals en alleen nu het on
mogelijke beproeft, blijkt ook hij te moe
ten falen. Eendrachtig bezweren zij de
toverkrachten der verbeelding, delen zij
in de offerande aan het onbereikbare,
herkenner zij elkanders angst, sterven zij
dezelfde dichterdood van verraad en steni
ging in de weer betreden wereld.
„Wij willen het alleen nog niet bekennen:
Onder de spitse hoeden van de dennen
lopen wij somtijds woordelijk in elkander".
Maar deze „woordelijke" eensgezindheid
heeft Hoornik niet belet, zijn cyclus te be
sluiten met een allervoortreffelijkst son
net, dat mèt het „Dichters" getitelde ge
dicht alle onvolkomenheden van deze bun
del ruimschoots teniet doet. Het bergon-
weer is voorbij, de donder rolt nog na,
„maar 't klonk weer aards". Liefelijk is
het landschap, kinderen en schapen komen
naderbij en dartelen „zonder bedoeling en
om alles blij". Eén kind, een jongetje, be
hoedt dit arcadische tafereel:
„Pas later waagden wij wat we vermoedden
te zeggen, lachend om zijn gekke hoed en
gebroken stok. Een kind, Jezus misschien''.
Mozes noemde ik. Jezus, zegt Hoornik.
,,A1 het vergankelijke is slechts gelijkenis",
dichtte Goethe. C. J. E. DINAUX
Verschenen bij N.V. Daamen, 's-Gravenhage.
Uitgegeven door A. A. M. Stols, Den Haag.
Ter gelegenheid van de Boekenweek
1956 heeft de dichter Ed. Hoornik in
opdracht van de Vereniging ter bevor
dering van de belangen des Boekhan
dels een bloemlezing van verzen uit
vele eeuwen over ontmoetingen met
provincies, steden en stadjes onder de
titel „De Muze zwerft door Nederland"
samengesteld. Henk Broer tekende de
voortreffelijke illustraties, waarvan
hierboven (bij „Meimorgen in Lim
burg" van Jan Engelman behorend)
voorbeeld wordt gegeven. Mart Kern-
pers nam te typografische verzorging
voor zijn rekening.
Deze gedichten over zoveel ver
trouwde onderwerpen, zullen zeker de
•,V<xxxxxx>cooocoocoaxxxxxxxxxxxxxx>ococxxxxxxxxx3ococccoco
belangstelling prikkelen van de jeugd,
waarvoor deze kleine bundel bestemd
is. Slechts weinige bladzijden zijn aan
figuren uit het verleden gewijd. De
meeste plaatsruimte is gegund aan
vertegenwoordigers van de generaties
van deze eeuw: van Boutens en Bloem
tot Lehrmann en Vinkenoog, waarbij
men het (en dat is eigenlijk de enige
aanmerking) betreuren moet, dat de sa
mensteller zichzelf niet heeft doen ver
tegenwoordigen. De bescheidenheid
siert hem echter en trouwens: Am
sterdam wordt meer dan eens bezon
gen. Haarlem ook: door Adriaan Mor-
riën en door Viruly (naar aanleiding
van een schilderij van Jan van Goyen).
X500CO00CXXXXXXXXXXXXXXXXXX>C)0C3CXX)C)00C50C)0OC300000ClO0O0CCC0
(Overgenomen uit „Who's in charge here?" door
George Price Berkley Publ. Co. te New York)
PESSIMISTEN beweren soms, dat de uit
voerende instrumentalisten van nu, verge
leken bij die, welke door vorige generaties
zijn voortgebracht, hun spel weliswaar tot
een vroeger ongekende technische perfectie
weten op te voeren, maar dat onder hen
minder markante persoonlijkheden worden
gevonden. Er zijn
voor deze stelling
zeer zeker verklarin
gen te vinden. In de
eerste plaats hebben
de moderne, ratione
lere methouden der
technische vorming
ongetwijfeld tal van
remmingen weten op
te heffen, die aan
veel musici van vroe
ger de toegang tot
het topgebied der
virtuoze prestaties beletten. Het gevolg
hiervan is geweest, dat een groot aantal
jongeren bereikten, wat eertijds slechts
aan een beperkte groep van uitverkorenen
bleef voorbehouden. Persoonlijkheid is ech
ter iets anders. Het is een gave der natuur,
die niet, door welke methode dan ook, kan
worden verkregen of aangekweekt. In
ieder geval is de vermaarde executant,
wiens naam boven dit artikel staat, een
man, die sinds meer dan een halve eeuw
men mag wel zeggen ieders bewonde
ring verwierf, niet alleen door de volko
menheid van zijn speltechniek, maar zeker
niet minder door de macht der persoon
lijkheid, die dit spel zijn hoogste bezieling
heeft geschonken.
Enkele maanden geleden verscheen bij de
uitgever Albin Michel te Parijs een bundel
samenspraken tussen de 79-jarige maestro
en zijn vurige vereerder en landgenoot J.
Ma. Corredor. („Conversations avec Pablo
Casals" getiteld). De onderwerpen, in dit
boek van 339 bladzijden ter sprake geko
men, zijn veelzijdig. Het lange leven van
de cellist trekt ons erin voorbij: de moei
lijkheden uit zijn jeugd, de grote en succes
rijke kunstreizen, de laatste jaren van vrij
willige ballingschap in Zuid-Frankrijk on
der meer. Als ik een keuze doe uit wat Ca
sals vertelt, dan trekt mij natuurlijk het
meest aan wat hij zegt over zijn kust.
Een afzonderlijk hoofdstuk is aan Bach
gewijd. Degenen, die Casals de suites van
de grote Thomascantor hoorden spelen, zul
len dit begrijpen. Zijn weergeving verricht
te het wonder, dat hij deze, alle uiterlijke
aanlokkelijkheid ontberende kunst, heeft
opengelegd voor zijn tijdgenoten, dat hij
die in alle zuiverheid en eenvoud toegan
kelijk heeft gemaakt ook voor hen, die uit
het sobere donkerkleurige spel der vier
snaren de muziek niet konden afleiden of
verstaan. „Er is geen sentiment, dat niet
door Bach, het universeelste genie, is uit
gedrukt, behalve de kleinzieligheid, de
laagheid, datgene wat een nobele geest ver
foeit. Ik heb de gewoonte, te zeggen:
Bach is een vulkaan". En verder: „Sedert
lang is een mijner vurigste verlangens, de
Mattheus-Passie te dirigeren volgens mijn
inzichten. Ik zou willen, dat dit mijn mu
zikale testament zou warden."
Men weet, dat Casals veel gedirigeerd
heeft en in 1920 te Barcelona een orkest
het „Orquestra Pau Casals" oprichtte.
Aan de bewogen geschiedenis van dit or
kest is eveneens een hoofdstuk gewijd. Op
de vraag, hoe hij de suites van Bach leerde
kennen, antwoordt Casals, dbt hij die als
jongen van dertien jaar in een muziekhan
del te Barcelona zag
liggen. In die tijd trad
hij al op concerten op.
„Welk geheim, welk
te ontsluieren myste
rie kon zich schuil
houden onder de
woorden: Zes suites
voor violoncel-solo?
Ik wist niets van hun
bestaan evenmin
als mijn leraar ove
rigens. Niemand had
mij er ooit over ge
sproken. Deze vondst werd de grote ont
dekking van mijn leven, ik was mij onmid
dellijk van de uitzonderlijke betekenis be
wust. Toen wij thuiskwamen, betastte en
liefkoosde ik mijn schat. Opgetogen ging
ik de suites studeren, een studie, die nog
twaalf jaar werd voortgezet, voordat ik be
sloot, ze in het openbaar te spelen."
Casals spreekt zich uit over de meeste
belangrijke componisten van vroeger en
nu en hij geeft daarin blijk van breed in
zicht en een kerngezond oordeel. Corredor
maakt de opmerking, dat een beroemd kun
stenaar eens had gezegd: „Heel mijn werk
is alleen maar een reeks experimenten".
Waarop Casals reageerde: „In de loop der
eeuwen hebben de meesters der muziek hun
experimenten voor zichzelf bewaard en
waren ze erop bedacht, dat ze aan de toe
hoorders sléchts moesten geven wat ge
voeld, overdacht en gerijpt was". Zijn in
druk over „Wozzeek" van Atban Berg blijkt
uit de opmerking: „Werk van een meester,
die zich beweegt in een wereld, diie niet de
mijne is." Wat Nederland betreft, worden
voornamelijk vele bladzijden gewijd aan de
verdiensten van en de vriendschap met Ju
lius Röntgen, die hij ten onrechte miskend
en vergeten acht.
Na de oorlog, in 1945, heeft Casals ge
poogd de geallieerden voor de politieke sta
tus van zijn vaderland te interesseren. Als
overtuigd tegenstander van elke dictatuur,
ze moge van rechts of van links komen,
hooptehij bij de overwinnaars begrip te
vinden voor zijn streven. „Terug in Prades
overwoog ik, dat mijn protest tegen de on
rechtvaardigheid, waarvan mijn vaderland
slachtoffer was, een algemene strekking
moest hebben. In het daaropvolgend jaar,
1946, gaf ik nog enkele weldadigheidscon
certen het laatste was in Montpellier
die ik beloofd had, maar ik verklaarde, dat
ik geen enkele uitnodiging, vanwaar dan
ook, zou aanvaarden, zolang men in Spanje
niet een régime zou herstellen, dat de fun
damentele vrijheden en de volkswil zou
eerbiedigen. Ik deed de deuren achter mij
dicht. Het was het smartelijkste offer, dat
een kunstenaar kon brengen."
En Pablo Casals bleef in Prades, tot
welke kleine plaats hij nadien zijn muzi
kale arbeid heeft beperkt.
WILLEM ANDRIESSEN