ïluibUcAe $iitn Ro-mea eft Qutta
IN SJIMABARA
SLOOT JAPAN
DE DEUR
NAAR EUROPA
Sjimabara
Acteursprestatie groter dan regieprestatie
zen
José Ferrer met June
in zijn film „De
son
HOOG RIJZEN aan drie zijden
de muren van het oude, verwaar
loosde kasteel van Hara uit boven
de stille zeestraat. Aan de vierde
zijde beschermt een groot moeras
de vesting aan de landzijde. Hara
is een sterke, hechte vesting,
sinds tientallen jaren ongebruikt.
Maar in het jaar 1637 wemelde
het op de grote binnenplaats van
de mensen mannen, vrouwen
en kinderen. Hoog op de vesting
muren streden de verdedigers on
der hun witte banieren met de
rode kruizen. Daar klonken hun
strijdkreten: „Maria!" en „Sant'
Iago!"
De verdedigers op de wallen
vochten verbeten, maar daar diep
beneden hen op de binnenplaats
heerste paniek. Want op zee lag
een groot en machtig oorlogsschip
en uit twintig kanonnen vlogen de
zware projectielen de vesting bin
nen. Zij, die die kanonnen af
vuurden, waren Hollanders, het
schip was de „De Rijp" onder ka
pitein Koekebackers bevel. Zij,
die zich verdedigden binnen de
muren van Hara, waren Japanse
Christenen, bekeerlingen sinds
tientallen jaren van Spaanse en
Portugese missionarissen. Twee
oorlogen werden hier uitgevoch
ten op Japans gebied: dte geloofs
strijd uit Europa overgeplant op
het eilandenrijk, de oorlog tussen
de keizerlijke legers en de chris
telijke opstandelingen van Sjima-
bara.
In lente 1638 viel het kasteel
van Hara, omdat alle voorraden
volkomen waren uitgeput. Aeht-
entwintigduizend mensen, kinde
ren inbegrepen, wei-den over de
kling gejaagd of sprongen van de
dertig meter hoge muren in zee.
Met een harde slag viel de deur
toe tussen Japan en de rest van
de wereld. Een deur, d'ie gesloten
bleef tot 1854 toe.
DIE DEUR was voor het eerst
opengegaan in 1542, toen drie
Portugese zeelieden, met een jonk
op weg naar China, door een ver
schrikkelijke storm uit de koers
werden gejaagd om aan te spoelen
op een klein Japans eiland1. Ze
werden door de uiterst verbaasde
bewoners liefderijk opgenomen en
verzorgd. Wat later keerden de
drie Portugezen terug naar Ma-
cao, waar ze de meest opgewon
den verhalen vertelden van hun
avonturen in het wonderlijk scho
ne eilandenrijk met zijn grootse
cultuur en onmetelijke rijkdom
men. Handelsexpedities werd'en
uitgerust en goed ontvangen, zo
dat het er werkelijk naar uitzag,
dat Portugal een nieuwe, rijke
handelsader had aangeboord.
Reeds met de eerste handels
missies kwamen de missionaris
sen mee, van wie de beroemde
Franciscus Xaverius er één was.
In 1549 vestigde hij zich in Kas-
josjima om zijn werk te beginnen,
maar daar Xaverius geen woord
Japans sprak en hij niet over tol
ken beschikte, had hij aanvanke
lijk geen succes. De plaatselijke
vorst, een tolerant en vooruit
ziend man, liet Xaverius volko
men vrijheid, hopende dat de han
delsposten zich dan in zijn gebied
zouden vestigen. Maar tot groot
verdriet van de vorst gingen deze
niet naar Kasjosjima, maar naar
Hirado, waar ze verscheidene fac
torijen vestigden. Om deze reden
(en ook omdat Xaverius wel wat
erg aggressief optrad) gebood hij
de missionarissen weg te gaan. In
1552 ging Xaverius naar Goa te
rug, waar hij enige maanden later
overleed. Maar in zijn voetspoor
volgden andere Jezuïeten, die met
meer tact en overleg te werk gin
gen, de Japanse taal leerden ken
nen en hun werk bekroond zagen
met een steeds groeiend aantal
bekeerlingen, waartoe tenslotte de
hoogste standen toetraden, zoals
vorst Soemitado, die in Nagasaki
de eerste kerk in Japan liet bou
wen, waardoor dit kleine vissers
dorp binnen weinige jaren tot een
grote stad uitgroeide.
MAAR MET het toenemen van
het aan/tal Christenen, zowel Ja
panners als Spanjaarden en Por
tugezen, kwam ook de geest der
Inquisitie uit Europa overgewaaid'.
Vergetend hoe ze in een vreemd
land werden getolereerd', zetten
ze de vervolgingen in tegen do.
Boeddhistische priesters. Het
werd zo erg, dat er in 1582 hon
derdvijftig werden gefolterd en
gedood. De Japanners, die tot no
zeer lankmoedig waren geweei
in Japan bestond een volkomei
geloofsvrijheid begrepen aan
vankelijk niets van deze hande
lingen, maar langzamerhand viel
dit optreden tegenover de officiële
godsdienst niet meer te negeren.
De heersende Sjogoen de man,
d'ie regeert achter de strofiguur,
die de keizer toen reeds was
verbood kort en goed ieder beke
ringswerk en beval de priesters
het land te verlaten, hetgeen ze
natuurlijk niet deden. Velen van
hen werden martelaars door hun
ijver voor hun werk. De hande
laren konden ongestoord hun
werk blijven doen.
Toen kwamen, in 1600, de
Hollanders: ze verschenen met
vierentwintig man, alles wat er
van de oorspronkelijke honderd
entien was overgebleven op de
barre reis, op het schip „De Lief
dé" voor Hirado en wafen vast
van plan hun deel van de handel
van de zo gehate Portugezen en
Spanjaarden op te eisen. De Por
tugezen probeerden hun Europese
vijand nog kwijt te raken door de
Sjogoen te vertellen, dat „De
Liefde" een piratenschip was.
maar de Sjogoen wenste eerst de
kat eens uit de boom te kijken.
Toen hij merkte, dat het de Hol
landers om niets anders dan de
handel was begonnen, liet hij hen
rustig begaan. Een van de schepe
lingen, de Engelsman Will Adams,
trad in Japanse dienst als
scheepsbouwer, werd de beste
vriend van de Sjogoen, bleef
twintig jaar in Japan en werd in
Osaka met veel pracht en praal
begraven. Zijn graf is er nog
steedis te zien.
IEJASOE, de Sjogoen, een bui
tengewoon intelligent en liberaal
mens, wenste echter toch iets
meer van dat verre Europa te we
ten te komen. Hij zond een ge
zantschap naar de grote steden
van Europa en zei de leden daar
van goed rond te kijken en alle
te onthouden. Wat het gezant
schap te zien kreeg schokte hen
diep. Niet de folteringen, de te
rechtstellingen door de Inquisitie
begaan. Op d'it punt durfden ze
zich gerust met de Groot-Inquisi
teur te meten. Maar wel waren
ze er hevig over ontdaan, dat dit
alles gebeurde in naam van een
geloof, dat ze ook in Japan pre
dikten. Bovendien verkregen ze
pas nu een goed inzicht in de ver
bitterde strijd tussen de Span
jaarden en de Portugezen aan de
ene kant tegen Hollanders en En
gelsen aan de andere kant. Ze
keerden met hun verhalen terug
naar Japan en brachten de Sjo
goen van de Europese toestanden
op de hoogte. Als gevolg hiervan
werd het de vreemdelingen ten
strengste verboden hun geloofs
strijd op Japanse grond uit te
vechten. Natuurlijk ging men er
even rustig mee door en hierdoor
kwam er langzamerhand een ken
tering in de Japanse gevoelens.
In 1612 was het Japanse geduld
ten einde en begonnen de eerste
Christenvervolgingen in al hun
verschrikking. Iedere gevangen
genomen priester werd op de vre
selijkste manier afgemaakt, maar
steeds stroomden er nieuwe het
land binnen en zo groot was hun
ijver, dat het aantal bekeerlingen
ondanks alle maatregelen toch
nog toenam.
Toen barstte in 1637 de bom.
Er waren verscheidene oorzaken,
d'ie leidden tot de Opstand van
Sjimabara: de tijden waren on
rustig, er werden exorbitante be-
(Zie verder in de laatste
kolom van pagina 5)
dunkt, hoewel er in deze film,
waarin Shakespeare's dramatische
interpretatie van de geschiedenis
der geliefden van Verona uit de
huizen Montague en Capulet vrij-
wèl op de voet wordt gevolgd,
toch ook wel het een en ander te
waarderen valt.
Om in onze ogen de lyrische
uitwerking te bereiken zijn Oela-
nova en haar partner Y. Zhdanov
te oud. Het beslissende element:
de triomf van de jeugdliefde over
de dood ontbreekt daardoor. Op
het toneel behoeft deze omstan
digheid misschien niet te hinde
ren, op het filmdoek wordt men
er voortdurend op attent ge
maakt. Het lijkt als trachtte de
danseres door ontwikkeling van
een grote snelheid (met behoud
van een prijzenswaardige zuiver
heid in de uitvoering) de af
stand, die haar in jaren scheidt
van de rol, in te lopen. De amou
reuze extase wordt gesuggereerd
door een ontelbare aantal „lifts".
Het is inderdaad verbazingwek
kend, hoe gracieus en zonder
zichtbaar krachtsvertoon dit
rechtstandig met één arm tillen
geschiedt. Maar de voortdurende
herhaling bracht al even snel
verlies van belangstelling teweeg
als de eindeloze harddraverij, die
het filmbeeld bovendien zeer on-
herinnermgen aan een soortge
lijke episode in „De fontein van
Bachtsjisarai".
Buitengewoon fraai en doel
treffend vond ik de overgang
naar de drootonsfeer van de zoge
naamde balkonscène, waarin het
tillen ook zinrijk was: een ont
heffing aan de realiteit. Ook de
plechtigheid in de „cel" van
broeder Lorenzo heeft veel sfeer.
Helemaal buiten Shakespeare om
gaat de carnavalsviering in Ve
rona, een zeer levendig toon
beeld van massale mise-en-scène
met authentieke folklore, zoals
ook de dansen in de balzaal ge
tuigen van zorgvuldige verdie
ping in de stijl van het verleden.
Nogal vreemd doen tegenover
deze historiciteit de costuums
van de titelheldin aan. Het décor
dit Verona werd aan de Krim
gebouwd blijft een kunstma
tige achtergrond. De vele vecht
scènes zijn even knap als fel,
maar men wordt er al gauw beu
van, ondanks het voortreffelijke
aandeel van Yermolajev, Koren
en Kudryasjov in deze tonelen
van strijd.
De drie bijgaande foto's geven
een goede indruk van het roman
tische realisme van deze film,
helaas zonder de kleuren, die
werkelijk voorbeeldig zijn. D.K. 4
MISSCHIEN was ik enigszins
bevooroordeeld tegen de Russische
balletfilm „Romeo en Julia"
onwijs genoeg luidt de kennelijk
naar de Franse versie vertaalde
ondertitel „Romeo en Juliëtte"
op muziek van Serge Prokovjev.
lie thans in het Amsterdamse the
ater Kriterion te zien wordt gege
ven. In mei 1954 immers, toen d i 1
werk van de cineast Arnstam en
de choreograaf Lavrovsky juist
gereed was gekomen, had ik in
Parijs een exclusief interview met
de befaamde ballerina Galina
Oelanova, die er de vrouwelijke
titelrol in vertolkte en zich door
het resultaat ten zeerste teleurge-
sfev- tTof»v3e. p^ar m;i
rustig maakt. Het is wat overdre
ven om van gebrek aan inventief
vermogen te spreken, maar de
t— i-io v,ij 7iitwekte sterke
DE STAD HAARLEM is van
grote betekenis geweest voor Jan
Nieuwenhuyzen, de stichter van
de Maatschappij tot Nut van 't
Algemeen, die op 25 februari 1806,
dus vandaag juist honderdvijftig
jaar geleden, overleed. Hij zag er
het levenslicht, ontving er zijn
opvoeding, vestigde er zich als
boekdrukker en boekverkoper en
vond er zijn roeping. Zijn ouders
behoorden tot de Doopsgezinde
gemeente en hielden de traditie
der Mennonieten streng in ere. Bij
hen gold de stelregel „om af te
leeren pracht en kleederen, brui
loften, maaltijden, vercieringen
der huizen, onmatig gewoel in
neringen en koopmanschappen" en
heerste de gezindheid „nederig en
eenvoudig de stille deugden des
gemoeds te oefenen".
Het is te begrijpen dat de jonge
Jan niet geheel in zijn bedrijf op
ging, maar als „vermaner" van de
Haarlemse Doopsgezinde gemeen
te in de Peuzelaarssteeg zich meer
en meer tot godsdienstige studie
en overpeinzing wendde. In 1758
nam de toen 34-jarige de beslis
sing van zijn leven door een be
roep als „vast leraar" bij de
Doopsgezinde gemeente te Mid-
delharnis te aanvaarden. In 1763
vertrok hij naar Aardenburg en
in 1772 verwisselde hij deze stand
plaats voor Monnikendam, waar
hij tot zijn dood werkzaam was.
DE TWEEDE grote beslissing
viel in 1784. In Slagtmaand van
dat jaar richtte hij met enige
vrienden het „Genoodschap van
Konsten en Wetenschappen" op
dat onder de zinspreuk: „Tot Nut
van 't Algemeen" zou werken.
Uiterlijk had zijn stichting allerlei
trekken gemeen met andere in de
tweede helft der achttiende eeuw
opgerichte, waarvan Teyler's Ge
nootschap van 1778 een der be
kendste is. Maar innerlijk is er
een hemelsbreed verschil. Nieu
wenhuyzen „keerde zijne gedach
ten af van de hooger geplaatsten
en bepaalde dezelve op den zoo-
genaamden gemeenen burger".
Daarmee stempelde hij „het Nut"
tot een organisatie van volksont
wikkelend karakter. De volks-
JOSE FERRER kenden wij van
de film alleen als acteur. Een zeer
begaafd acteur overigens, al ver
wierf hij met zijn creatie van
Toulouse Lautrec in „Moulin
Rouge" een vermaardheid, welke
meer steunde op de sensationele
kanten aan zijn verschijning
hij speelde de rol op zijn knieën
dan op de erkenning en het
inzicht van zijn talent. Die erken
ning was hem eerder ten deel
gevallen met zijn Cyrano de Ber
gerac naar Edmond Rostands fa
meuze heldenstuk. De wijze waar
op Ferrer deze Cyrano speelde,
zijn weergaloze voordracht vooral,
stempelde hem op slag tot een dei-
talentrijkste acteurs van het film
doek. Nadien kon men hem in nog
andere rollen zien. Ik herinner
mij hem ook als de advocaat uit
„Muiterij op de Caine".
Ferrer is een karakterspeler van
bijzondere allure. Hij heeft geen
sterk spel nodig om ons te over
tuigen. Hij beheert met uiterste
voorzichtigheid en een verfijnd
ontwikkeld gevoel voor verhou
dingen heel het gecompliceerde
samenstel van uit te beelden ge
voelens en emoties.Er zitten harts
tocht en temperament achter,
maar hoe beheerst. Hij heeft een
persoonlijke stijl, die intrigeert. Is
hij eenmaal in het beeld versche
nen, dan volgt men hem nauw
lettend om maar niets te hoeven
missen van zijn in het bijzonder
mimische uitbeeldingskracht.
Maar hoezeer een voortreffelijk
acteur, hoe goed wellicht ook als
toneelregisseur, in zijn kwaliteit
van filmmaker, blijft hij ons toch
een beter cinematografisch werk
stuk schuldig dan „De klauwier",
dat wij nu krijgen voorgezet.
HET PROBLEEM, dat de film
stelt, doet in de verte denken aan
„The country girl". Hieraan moet
echter direct worden toegevoegd,
dat het heel wat minder opper
vlakkig is uitgewerkt. In de per
soon van Ferrer zelf steekt „De
Klauwier" ver boven de nonsens
kunnen keren in het maatschap
pelijk leven eist de wet van hem,
dat hij teruggaat naar zijn vrouw.
Hij weigert eerst, maar het ver
blijf in de inrichting wordt een
hel. Tenslotte geeft hij zijn laatste
de verbetering van het school
wezen, is te danken aan de eerste
secretaris der Maatschappij, dr.
Martinus Nieuwenhuyzen, die „in
de verbetering der jeugd zijn
hoogste wellust zag". Hij had ge
studeerd te Leiden, Harderwijk en
Franeker, als student bewijzen af
gelegd van dichterlijke aanleg en
welbespraaktheid, zich in Edam
gevestigd als geneesheer en ijver
de met voortvarendheid voor de
verwezenlijking van zijns vaders
denkbeelden. Naar de geest des
tijds begon men met het uitschrij
ven van prijsvragen. Dat de in
zending van een katholieke gees
telijke het eerst werd bekroond,
is minder vreemd dan het lijkt.
Katholieken, lutheranen, doopsge
zinden waren allen dissenters en
vormden daardoor tegenover de
Neder-duitse Hervormde Kerk in
zekere zin een eenheid.
Toen de zetel der Maatschappij
naar Amsterdam was verplaatst,
veranderde de aard der onder
werpen onder Martinus' invloed
sterk. Men besloot tot de uitgave
van een reeks moderne school
boekjes, zonderde een bedrag van
twaalfhonderd gulden af tot op
leiding van onderwijzers, ont
wierp plannen tot stichting van
een kweekschool voor onderwij
zers, vooral ten dienste van be
hoeftige kinderen en van een
schoolbibliotheek, te weten een
serie leerboeken voor de gehele
leerstof van het lagere onderwijs.
Ook thans zijn de bemoeiingen
der Maatschappij vele en veel
vuldige. Haar Departementen
klasse op eenvoudige en stichte
lijke wijze op haar plichten wij
zen, dat was de taak die Nieuwen
huyzen zich stelde.
Dat deze opdracht zich al heel
spoedig ook ging uitstrekken tot
houden 117 Nutskleuterscholen, 31
lagere en uloscholen en een aan
tal vaktekenscholen in stand. De
kroon op de onderwijsactiviteiten
vormt het Nutsseminarium voor
Paedagogiek aan de Universiteit
van Amsterdam, loor wijlen prof.
dr. Ph. Kohnstamm gesticht. Aan
de indrukwekende reeks Mede
delingen van het Nutsseminarium
zullen weldra twee publikaties
worden toegevoegd, een over de
„comprehensive schools" in Enge
land en een over de televisie ten
plattelande.
MAAR DE Maatschappij tot
Nut van 't Algemeen bestrijkt een
breder terrein dan dat van het
onderwijs alleen. Dat terrein is de
volksontwikkeling in volle om
vang. In de eerste plaats dient
daartoe te worden gerekend het
Nutsbibliotheekwezen. Het was
wederom Haarlem, dat de beslis
sende stap deed. In 1791 richtte
het Nutsdepartement in deze stad
de nog steeds bestaande Nuts-
bibliotheek op, waaruit ieder zon
der onderscheid van stand, gods
dienst of geslacht kosteloos boe
ken kon lenen. Dit voorbeeld dat
de Maatschappij aan geheel de
wereld gaf want zulke biblio
theken kende men nergens
heeft alom navolging gevonden en
ook thans nog handhaaft zich de
volksbibliotheek, naar Nederland
se zede gedifferentieerd naar
levensbeschouwelijke richting,
overal in den lande. Van de drie
honderdzesendertig Nutsdeparte-
menten in Nederland houden ruim
tweehonderd zo'n Nutsbibliotheek
in stand. Die Departementen zijn
autonome verenigingen en bepa
len dus zelf de wijze waarop zij
naar de doelstelling van het Nut
„algemeen volksgeluk" zullen be
vorderen. Vele hebben in de ne
gentiende eeuw Nutsspaarbanken
gesticht die thans alle zelfstandig
zijn geworden. Andere organise
ren cursussen op allerlei gebied,
van timmeren tot talen. Er zijn
Departementen die woningbouw
verenigingen onder hun instellin
gen hebben of zweminrichtingen
of toneelclubs of die aan jeugd
werk doen. Het totaal aantal in
stellingen van Nutsdepartementen
beloopt achthonderd.
En dan zijn nog niet genoemd
de jaarlijks zeker duizend Nuts-
avonden, die in de kleine en
kleinste plaatsen voor de bevol
king nog steeds van grote beteke
nis zijn. Hier en daar leeft nog de
oude traditie: mannen rechts,
vrouwen met. de breikous links en
de koffiepotten in het midden. In
andere past men moderne hulp
middelen toe, niet slechts door
lantaarnplaatjes en film, maar
ook door discussie. Bijzondere
aandacht heeft de Maatschappij
dan ook steeds gehad en heeft zij
nog voor andere organisaties die
volksontwikkeling beogen: de
buurthuizen en in het bijzonder
de volkshogescholen heeft zij
krachtig gesteund, zoals zij ook
op het gebied van de armenzorg
baanbrekend werk verrichtte.
VERANDEREN de tijden en de
omstandigheden, dan wijzigt zich
ook het Nut: het richt de blik op
nieuwe initiatieven en poogt daar
aan mede leiding te geven. Te al
len tijde zal het echter blijven
streven naar de belangen van
allen en niet naar de belangen
harer bijna vierenveertigduizend
leden. Dat is de kracht der oude
Maatschappij en zolang zij die
kracht behoudt, zal zij een plaats
innemen in Nederlands culturele
leven en over luttele jaren haar
175-jarig bestaan in volle '\ister
vieren, door een keten van ge
slachten, die door drie eeuwen
loopt, verbonden aan haar stich
ter. Dr. P. H. SCHRöDER.
uit, welke crooner Bing Crosby
indertijd heeft gedebiteerd, toen
hij de rol speelde van een man,
die de schuld van eigen lamlen
digheid schoof op zijn vrouw en
het de wereld voorstelde of zijn
ondergang aan haar ingreep op
zijn leven te wijten was. Grace
Kelly heeft met haar rol in die
film nog een Oscar gewonnen.
Wel, Ferrer zal geen Oscar win
nen en ook June Allyson niet, die
hem in „De Klauwier" terzijde
staat, maar ik zie hen duizend
maal liever, ook al is dan „De
Klauwier" een duidelijk toneel
matige film geworden met slechts
zelden een onafhankelijke eigen
taal, die aanspreekt. Ferrer blijft
een boeiende en imponerende ver
schijning en de vele close-ups,
waarin zijn masker is gevangen,
mogen dan wel erg voor de hand
liggende en derhalve vrij goed
kope oplossingen zijn om 's mans
innerlijk waarneembaar te maken,
dat innerlijk komt eruit dank zij
Ferrers meesterlijke expressie, die
alles verraadt, suggereert en doet
vermoeden wat er in hem moet
omgaan. Men moet dan ook con
cluderen dat regisseur Ferrer de
acteur Ferrer kansen heeft ont
houden. Maar wat de regisseur
heeft gemist, vergoedt de acteur,
al kan hij de film, zeker in de
momenten, waarin zijn verschij
ning afhankelijk in uitwerking
wordt door het optreden zijner
medespelenden, niet redden.
„De Klauwier" zou men dan
ook alleen moeten, gaan zien om
een pracht acteur gade te slaan.
Bevredigd door het eigenlijke
filmspel, het spel met het beeld,
wordt men niet. Daaraan ligt ook
de dubieuze conceptie van de film.
die naar een bekroond toneelstuk
is gemaakt, ten grondslag.
DE TITEL ontleent de film na
melijk aan het pathologisch geval
van een vrouw, die de roem van
haar echtgenoot, een toneelregis
seur, niet kan verteren en hem in
een tweegevecht tussen liefde en
haat geen vrijheid meer laat in
het nemen van beslissingen en het
ontwikkelen van een eigen oor
deel. Ze wil hem terzijde staan,
maar het gaat zo. dat zij hem haar
wil oplegt en hij een machteloze
slaaf wordt van haar mening en
haar inzicht. Het gaat bergaf met
hem. Hij mislukt. Wanneer ze dan
nog zijn toekomst gaat uitstippe
len en hem ook daarin met raad
en daad wil bijstaan, verbreekt
hij de banden met haar. Hij maakt
kennis met een jong toneelspeel-
stertie. Tot een blijvende ver
houding komt het niet. want in
de diepste ellende probeert hij
zelfmoord te plegen. Hij wordt in
een gemeenteziekenhuis opgeno
men en onder psychiatrische be
handeling gesteld. Om terug te
weerstand en daarmee zichzelf
prijs en onderwerpt hij zich. Hij
wordt ontslagen en is nu geheel
geketend aan een toekomst zon
der uitzicht, een vrouw zonder
zelfbegrip.
EEN TRIEST gegeven en ellen
dig om te zien: de afbraak van
een veelbelovend leven, de totale
ontreddering van een goed en
begaafd mens. Geen film om blij
vandaan te komen. Een film ook
die twijfels wekt, want ze laat in
het vage of de vrouw, de les ge
lezen door de psychiater, mis
schien toch niet inziet dat zij de
oorzaak van al zijn ellende is. Een
film, die u zelfs in opstand brengt,
omdat het college van genees
heren, onder wie ook de psychia
ter, met de menselijke achter
gronden veel minder rekening
houdt dan met wat de wet eist als
voorwaarden om tot het normale
leven terug te keren. Zo geeft „De
Klauwier" meer te denken dan zij
had behoeven te doen en verzwakt
zij de waarde van haar inhoud.
Men voelt er zich niet door vol
daan.
P. W. FRANSE.
(Vervolg van pagina 4)
lastingen geheven, de oogsten '.va
ren slecht en vijf Samoerai, leden
van de strijdende kaste van Ja
pan, zwierven vogelvrij verklaard
rond, daar ze Christenen waren en
daardoor alles verloren hadden.
Er waren de kuiperijen van de En
gelsen en Hollanders, van de Por
tugezen tegen hen. De Spanjaar
den was reeds eerder de toegang
tot het land ontzegd.
Tegen het einde van 1637 ston
den Amakoesa en het schiereiland
Sjimabara in vuur en vl'am. De
keizerlijke legers trokken op en
dreven langzaam maar zeker de
opstandelingen tezamen op Sji
mabara tot ze zich tenslotte op 27
januari 1638 in het oude kasteel
van Hara terugtrokken. De bele
gering duurde tot 12 april. Voor
Europa was de val van Hara het
einde van de grote handel op
Japan en alleen de Hollanders
mochten als dank voor hun hulp
met de „De Rijp" een factorij be
houden op Oecima en daarmede
het monopolie der Japanse waren.
Japan sloot zich op binnen de
grenzen van zijn eilanden en leef
de afgezonderd van de rest van
de wereld tot 1854, toen de Ame
rikaan Perry er met vele verkap
te en onverbloemde bedreigingen
in slaagde Japan weer voor de
buitenwereld te openen.
BOB TADEMA SPORRY