MACHINALE GRAVERIJ HOUDT OPRUIMING DER LAATSTE RESTEN VAN ONZE GESCHIEDENIS Legende van de Spanjaardsberg DINSDAG 23 OKTOBER 1956 19 MAAR ER ZIJN BIJ DE TUNNELBOUW BELANGRIJKE VONDSTEN GEDAAN UIT HET WOONGEBIED ROND HET BEGIN DER JAARTELLING Water en vuur invasie ee GRAUWE nevelflarden hangen over het land. Slechts vaag zijn de omtrekken der dingen te onderscheiden. Wat daar achter ligt, laat zich slechts raden. Zo is het in dit jaargetijde, maar, zo is het in figuurlijke zin eigenlijk steeds, waar het betreft de oude historie van ons gewest: Kennemerland. SOMS EVENWEL, vaak geheel onver wacht, duikt er iets op uit die grijsheid, alsof een klein lichtstraaltje even de duis ternis doorboort. Een telefoontje uit de tunnelput in Velsen-Noord: er zijn op een diepte van zeventien meter paaltjes ge vonden, die kennelijk door mensen zijn bewerkt. Zeventien meter? Maar hoe kan dat? Dat moet duizenden jaren vóór Chris tus' geboorte zijn. Waren er toen hier al mensen? Wij dalen de glibberige trap af die in de tunnelput naar de diepte voert. Wonderlijk idee: elke trede lager vertegenwoordigt een periode van meer dan honderd jaar! En dan, onder een natte, haast zwarte veen laag: daar liggen zij, die paaltjes, een tien tal bij elkaar, alle even groot, vlak bij de oever van een voormalige kreek. Het eikenhout is goed bewaard gebleven. Nog geen halve meter zijn zij lang en aan één zijde aangepunt: dat moet met een stenen werktuig gebeurd zijn. De bovenkant ver toont een ingehakte gleuf (afbeelding I, A). Ongetwijfeld: dit is mensenwerk. Archeo logen komen kijken, geologen geven hun mening: ten minste vijf eeuwen vóór onze jaartelling! Maar wat zijn het voor dingen, waar hebben zij voor gediend? Voor een steiger van een aanlegplaats, voor. oevej;-. versterking, voor visserij? Niemand weet hét, want nog nooit werd in ons land op zo'n grote diepte iets vergelijkbaars ont dekt. Maar de ouderdom van ongeveer zevenduizend jaar staat wel vast. Eigenlijk zegt zo'n groot getal ons weinig. Als wij echter bedenken, dat het nog ruim twee duizend jaar zou duren vóór de eerste pyramide in Egypte werd opgericht, dan kunnen wij ons misschien iets beter deze enorme spanne tijds voorstellen. Hoe graag zouden wij wat meer omtrent deze oudste bewoners van Velsen willen weten! Wat voor mensen waren dit en welke taal spra ken zij? Woonden zij hier permanent of waren het rondtrekkende vissers of jagers? EEN DING IS ZEKER: de zeespiegel is sindsdien vele meters gestegen en telkens weer heeft de waterwolf het land bespron gen en het lang, soms eeuwen achtereen, tot zee gemaakt. Maar tenslotte heeft deze zelfde aartsvijand ook onze bodem weer opgebouwd tot een pakket van lagen zand en klei, door veenstroken afgewisseld. De rus zijn „Ilias" dichtte, terwijl het nog drie eeuwen zou duren vóór de grote Griekse beschaving tot bloei kwam ko men wij in Velsen opnieuw mensenwerk tegen en weer is het de bodem, die veel daarvan trouw voor ons bewaard heeft. Ditmaal is er, naa»t water en vuur, nog een derde vijand bijgekomen: het stuif zand. Maar tevens is dit de oorzaak, dat een beschermende laag zand de resten van menselijke bewoning voor ons conser veerde. PROF. GLASBERGEN heeft door zijn jongste onderzoekingen aangetoond, dat er in de Bronstijd, twaalf eeuwen vóór Chris tus, en ook nog daarna, aanzienlijke hoe veelheden Britse emigranten naar ons land zijn overgestoken. Hun grafheuvels vinden wij in Brabant en in het Gooi, terwijl ook langs de Noordzeekust (Den Haag, Lisse, Velsen) herinneringen aan hun verblijf zijn te vinden. Zij brachten een bijzonder soort urnen mee, som^ zeer groot en dit aarde werk (afbeelding II, A) zou eeuwenlang zijn invloed doen gelden op de vormgeving van de bewoners van ons land. Dergelijke, ten dele afgeleide vormen van aardewerk, zijn in Driehuis, vlak bij het Waterloo- terrein aan de Driehuizerkerkweg gevon den. Op slechts een meter onder het tegen woordige oppervlak bevindt zich daar in het gele zand een donkergrijs gekleurde woonlaag, doorspekt met scherven, houts- r^.'T kool, botten en kleine, vuurstenen werk tuigjes. De klei van de potten is met steen gruis verschraald altijd een bewijs van hoge ouderdom en zij vertonen een op vallende versiering van opgelegde banden, indrukken van vingertop en nagel (afbeel ding II, B). De lieden, die hier van onge veer achthonderd tot vijfhonderd jaar vóór Christus gewoond moeten hebben, hadden reeds vee, zoals paard, rund en mogelijk geiten of schapen, maar daarnaast zijn ook overblijfselen van jachtbuit ontdekt' her ten en reeën. De houtskool schijnt voor namelijk van wilgen afkomstig te zijn en dit valt niet te verwonderen, als wij zien, hoe de veenlaag in een rioleringssleuf van de Waterloolaan wijst op hun woonplaats dichtbij een moeras, waardoor een diepe kreek liep. Tenslotte wordt deze veenlaag, ontstaan door afgestorven waterplanten, steeds dikker waar hij Schoonenberg na dert; hier heeft zich lange tijd een meer bevonden. Op diezelfde plaats zouden vijf tienhonderd jaar later op het overgestoven zand weer mensen komen te wonen diepe insnijding van de tunnelput heeft deze bewogen geschiedenis voor onze ogen opengelegd. Reeds duizenden jaren vóórdien had een andere, niet minder geweldige catastrofe plaats. Daarvan verhaalt ons het zoge naamde laagje van Usseloo, dat zich op iets grotere diepte dan de vindplaats van de paaltjes in het lichte zand aftekent, als een grillige, bruine, met zwarte stukjes gespikkelde band (afbeelding I, B). Usseloo is het plaatsje bij Enschedé, waar deze laag bijna aan de oppervlakte komt en waar hij, met de sporen van zijn bewoners, nauw keurig door dr. Hijszeler is onderzocht. Dit oude bosniveau er groeiden voorname lijk berken en dennen loopt onder ons hele land door, vrij zeker tot in Engeland. De geleerden spreken hier van achtduizend vóór Christus. De zwarte spikkels zijn stukjes houtskool en die kunnen alleen ont staan zijn door enorme bosbranden, die zich over honderden kilometers hebben uitgestrekt en waaraan alles wat niet snel genoeg kon vluchten is ten offer gevallen. Waarschijnlijk is deze brand aangestoken door de toen nog werkzame vulkanen in de Eifel. waarna een langdurige oostenwind de rest heeft gedaan. Hoewel het niet geheel onverwacht kwam. was het toch een boeiend moment, toen deze beruchte laag onder Velsen met zekerheid kon worden aangetoond. Vindt u dit allemaal wel heel erg lang geleden, lezer? Dan haast ik mij u te ver tellen van een tijd, die veel dichterbij ligt, hoewel toch nog van een respectabele ouderdom. Omstreeks achthonderd vóór Christus dat is dus ongeveer toen Home- DIEP GRAVEN in onze bodem leidt vaak tot verrassingen en weer was het een rio leringssleuf, ditmaal in de vroegere Dood weg (een zeer oude naam, thans helaas gewijzigd in Van Lenneplaan) die een merkwaardige vondst opleverde. Hier werd op anderhalve meter diepte een grondver- kleuring in de vorm van een laag heuveltje waargenomen, dat bij nader onderzoek de scherven bleek te bevatten van een paars- grijze urn met versierde rand. Ernaast lagen de overblijfselen van een gepolijste, zwarte schotel, die oorspronkelijk de pot zal hebben afgedekt. Helaas was bij het achteloos graven de zaak ernstig bescha digd, zodat er geen as of verbrande been deren werden geconstateerd. Maar één en ander doet wel sterk denken aan een graf, in dit geval van een crematie. Indien dit juist is. zouden wij eindelijk eens in Velsen, op nauwelijks een kilometer afstand van het huidige crematorium, een graf uit die lang vervlogen tijden hebben ontdekt. In dit geval bet graf van een gecremeerde vrouw, want ook haar spinklosje van door boord aardewerk werd ter plaatse gevon den. Het geheel moet dateren uit de Ijzer tijd een eeuw vóór het begin onzer jaar telling. Het bliift raadselachtig, dat hier, waar toch in de eeuwen rond het begin van onze jaartelling een dichte bewoning is geweest, nog nooit iets van de oude be graafplaatsen aan het licht is gekomen. Wanneer wij bedenken, hoe een groot Ger maans dorp als daar bii Rooswiik heeft gelegen en dat ten minste honderdvi.iftig jaar heeft bestaan, wel duizenden botten van dieren opleverde, maar geen enkel fragment van een mens, dan vraagt men zich af: zullen wij nog eens en dan waarschijnlijk wat meer noordelijk hun begraafplaats vinden? Een klein stuk men selijk schedeldak, zoals de Cremerlaan dat opleverde, is toch te weinig om op voort te bouwen. Reeds eerder mochten wij m dit blad iets vertellen over de Germaanse, ook wel Fries-Bataafs genoemde bevolking van Velsen, waarvan nu op een tiental plaatsen, verspreid over de hele gemeente, de neder zettingen zijn vastgesteld. Meestal stam men deze uit de eerste en tweede eeuw na Christus en vertoont het hier gevonden aardewerk grote overeenkomst met dat uit de Friese terpen. Aan de Cremerlaan ech ter, waar het thans bijna v^rd^enen Span jaardsbergje in het vorig jaar „grondig" door de Rijksdienst van het Oudheidkundig Bodemonderzoek werd onderzocht, vangt de eerste bewoning zeker reeds omstreeks tweehonderd vóór Christus aan. Opvallend is, dat het aardewerk uit deze oudste lagen in totaal zijn er zes boven elkaar geheel anders is dan het latere. Het is beter en harder gebakken en mooier van vorm. De slanke, hooghalzige potten, glan zend zwart of gepolijst lederbruin, ver tonen soms een fraaie, geometrische ver siering, die er met zorg ingestippeld of in- gegrift is, vóór dat de klei droog was (af beelding III, A). Wie waren de makers ervan? Mogen wij hier al van Friezen spreken? Een bran dende vraag! Maar de kans is groot, dat zij over zee hierheen gekomen zijn, evenals hun Britse voorgangers duizend jaar eer der. De kustvaart moet omtrent het begin van onze jaartelling zeer intensief zijn geweest. MERKWAARDIG is, dat sommige vor men van het hier gevonden aardewerk niet alleen in de richting van Hannover en van de Duitse Rijnstreek, maar zelfs naar het Marnegebied in Noord-Frankrijk wijzen. Hierdoor komt eensklaps dit onaanzienlijke zandheuveltje (afbeelding III, B) in Sant poort in een geheel ander licht te staan, opgenomen als het schijnt te zijn in een stelsel van internationale handelswegen, van allerlei contacten met andere volken, waarvan wij nog veel te weinig weten! EN NU WIJ het toch over de Cremerlaan hebben, mag ik hier wel vertellen, hoe tijdens de genoemde opgraving, in Velsen dus, voor het eerst in het westen van ons land de grondslagen van twee volledige Germaanse huizen zijn blootgelegd, waar van één een lengte had van twaalf meter. En ook, op gezag van dr. Modderman, die het onderzoek leidde, dat op deze plek het grootste aantal vierkante meters geploegde akkergrond werd aangetroffen, dat ooit in Nederland is gevonden. Wij zien het daar staan, dat boerenhuis op zijn lage heuvel. Door een gat in het rieten dak kronkelt de rook van het vrij liggende haardvuur omhoog. Het vee (paard, rund, varken, schaap) wordt bijeen gedreven in de lagere bijgebouwen. Er wordt geploegd en gezaaid. De vrouwen zijn aan het spinnen en aan het weven (zie de spinklosjes en de doorboorde verzwa ringen van het weefgetouw, waarmee de draden van de schering werden gespan nen). Maar ook vormen, drogen en bakken zij de benodigde potten geheel uit de hand, dus zonder draaischijf (een diepe put met voorraad ongebruikte klei is gevonden). Er wordt druk getimmerd aan hetjhuis en op enige afstand stijgt een grijze rookkolom op van de primitieve, in de grond aange brachte smeltoven. Hier wordt het ijzeroer, uit de Veluwse beekgronden afkomstig, gesmolten tot een halffabrikaat, waaruit men al smedend en hamerend vrij goed gereedschap kan vervaardigen. Een typisch gevormd mesje en een ijzeren ploegschoen, waarop de hamerslagen nog duidelijk zicht baar zijn, vertellen ons hiervan (afbeelding IV, A en B). Vele ijzerslakken liggen in het rond verspreid. Zo heerst een grote bedrij vigheid op deze boerderij uit de eerste eeuw. Men kan hier zichzelf bedruipen De voornaamste vijand blijft het ver raderlijke stuifzand, dat keer op keer uit het westen zijn aanvallen doet, de water put volstuift, de akkers verstikt. Laag boven laag zien wij het liggen, als stille getuigen van een harde strijd, die tenslotte in de tweede eeuw door de mens definitief werd verloren „De schone en rijke Aleid Halewijn woont bij haar oom in op Endelgeest, het atere huis te Spijck (Hofgeest). Zij is verloofd met de dappere Arnoud de Raet, ie zich onderscheidt door moedig ondergronds werk, gericht tegen de Span aarden die Haarlem belegeren. Doch de snode, met de vijand heulende heer Van Groeneveen (later Papenburg, Hagelingerweg), die wel eens op Endelgeest komt, eeft een oogje op haar en vooral: op haar geld. Zij wijst zijn aanzoek af. Groeneveen weet van de Spanjaarden gedaan te krijgen, dat zij Endelgeest zullen nnemen, onder het mom van hulp aan een jonge maagd, die door een oude oom wordt vastgehouden. Arnoud wordt op één van zijn gedurfde tochten naar de lelegerde stad, op aanwijzing van Groeneveen, gevangen genomen en in de kelder an Brederode, dat in Spaanse handen was, opgesloten. Aleid wil uitwijken naar LIkmaar, maar eerst begraaft zij op een donkere nacht, met vertrouwde hulp, en zware eiken kist vol sieraden en goud in een heuveltje onder Santpoort en an gaat zij van haar huis via een onderaardse gang naar het nabije huis te Wissen (auspiciïs et Telis, Biezenweg) waar vrienden wonen en van daar naar Brederode, door een tweede onderaardse gang. Zij vindt Arnoud in de kolder, levrijdt hem en keert met hem samen ondergronds terug. Helaas slaan zij, dicht )ij Velsen gekomen, een verkeerde zijgang in, waardoor zij, vóór zij er erg in xebben, in het huis van Groeneveen belanden. Een gevecht heeft plaats, waarbij Arnoud wordt gedood. Aleid kan slechts door het innemen van vergif, in haar ing verborgen, ontkomen aan de wraak van haar belager. Maar vóór zij sterft, preekt zij een zware vervloeking over hem uit: niet alleen zal hij binnen een aar door Watergeuzen worden gedood, wat prompt gebeurt, maar bovendien zal lij de begraven schat nooit in handen krijgen. Want bij elke steek gronds, die e spade uit de heuvel zal halen, zal de kist met goud even zoveel dieper in de arde wegzakken! Sindsdien heet deze heuvel Spanjaardsberg. Velen hebben er egraven, maar de schat is nooit gevonden." HET VERHAAL, als zou een schat dieper wegzinken, naarmate men er meer naar graaft, is al heel oud, veel ouder dan deze legende. Psychologen weten ons e vertellen, dat dit gegeven niets anders betekent, dan het conflict in ieder mensenleven tussen het gestelde ideaal en de verwerkelijking daarvan. Wat die nderaardse gangen betreft, waarvan er uit het huis te Wissen ook een in noorde- ijke richting, dus naar Driehuis zou hebben gelopen: bij veel en diep graafwerk n deze contreie is daar nooit iets van ontdekt, ondanks de beweringen van wichelroedelopers, die meenden ze te kunnen aantonen. Wel is eigenaardig, dat r inderdaad ten noorden van te Wissen, even ten zuiden van de P. C. Hooftlaan, bij het vergraven van bloembollenland oude, waarschijnlijk middeleeuwse funda menten van een onbekend huis zijn aangetroffen. Maar de vinders hebben de vondst geheim gehouden en ijlings weer bedekt! Waarschijnlijk hebben wij hier e doen met het derde, thans nog naamloze huis, dat met het huis te Wissen n het huis te Velsen de naam „Driehuis" heeft doen ontstaan (zie kaartje fbeelding V). Wij willen geen afscheid nemen van dit Spanjaardsbergje, vóór u er nog enkele bij zonderheden uit later tijd over verteld te hebben. In de eerste plaats de mededeling, uit de mond van bejaarde Santpoorters op getekend, dat het daar „niet pluis" was, waarom men er in het donker maar liever niet langs moest wandelen. Dergelijke ver halen hebben vaak als ondergrond de on bewuste wetenschap, dat er met zulk een plek iets bijzonders, iets geheimzinnigs aan de hand is. En ten tweede de fraaie legende aan deze heuvel verbonden, op schrift gesteld door de bekende, te vroeg overleden amateur- archeoloog J. S. Visser te Santpoort. Wij nemen dit verhaal elders op deze pagina in het kort over. REEDS EERDER mochten wij in dit blad iets schrijven over enkele Romeinse vondsten, die werden gedaan in Germaanse nederzettingen alhier. Daarbij werd dan gewezen op de goede dateerbaarheid van Romeins aardewerk (soms tot op tien jaar nauwkeurig) en hoe deze vondsten ons in staat stelden, dan tevens de Fries-Bataafse overblijfselen vrij accuraat in het tijdsbeeld te kunnen plaatsen. Nu is het aantreffen van Romeinse zaken in inheemse milieus in ons land iets algemeens. Vooral in en na de tweede eeuw, als de handel toeneemt en daardoor het door de Germanen zo zeer begeerde import-aardewerk ook voor hen in beperkte mate toegankelijk wordt. Maar in Velsen zijn die Romeinse dingen vrijwel allemaal uit de eerste eeuw afkomstig en dit geeft te denken. Nu wij weten, dat er bij Velsen, tussen de jaren 40 en 50 na Christus een belangrijke Romeinse sterkte, een castellum, heeft gelegen, begrijpen wij dat beter. Kort na de oorlog was uit een Duitse tankgracht, tegenover Beeckestein bij de /Lp c hóórt U \&7 U Rijksstraatweg, al Romeins aardewerk te voorschijn gekomen. Het graven van de diepe tunnelput vlakbij dit terrein, heeft geholpen iets van de sluier op te heffen. Het heeft ons zekerheid gegeven omtrent het bestaan van dit fort en zelfs de plaats ervan hebben wij vast kunnen stellen, ook al is dan het castellum zelf later geheel door het opdringende water van het Wij- kermeer weggespoeld. Al hebben wij niet de minste zekerheid daaromtrent, toch blijft het verleidelijk deze sterkte in ver band te brengen met het verhaal van Tacitus over de veldtocht van Corbulo tegen de Chaukische zeerovers (47 na Christus) hij vertelt daar onder meer dat Corbulo een castellum „ergens in het land der Friezen" stichtte. Wij weten, hoe de Romeinse geschiedschrijver Plinius als jong officier Corbulo op zijn veldtochten volgde. Zeer wel mogelijk is deze beroemde man dus ook in Velsen geweest! Maar genoeg gissingen. Waar wij echter zeker van zijn want dat vertellen ons de vondsten is, dat de Romeinen hier in 70 na Christus niet meer zaten. Ik wil u niet vervelen, lezer, met een opsomming van het vele, dat de tunnelput in de laatste jaren heeft opgeleverd. Dat zou ook on mogelijk zijn, gezien de duizenden en nog eens duizenden Romeinse fragmenten die voor den dag kwamen. Aanvankelijk raap ten wij alles trouw op. maar tenslotte heb ben wij ons moeten bepalen tot het meest bijzondere. Daaronder waren stukken Ro meins vaatwerk van de meest uiteenlopen de soort: naast grove voorraadsvaten en kookpotten, ten dele in Belgica gemaakt, zeer veel stukken van geïmporteerde wijn kruiken. In één daarvan is nog duideiijk de neerslag, lichtpaars van kleur, van de opgedroogde wijn van negentien eeuwen geleden te zien! Maar bovendien veel frag menten van heel fijn import-aardewerk uit Zuid-Gallië (Zuid-Frankrijk), waaronder het kostbare warmrode terra-sigillata in meer dan honderd exemplaren. Dit laatste is vooral boeiend, als de pottebakker, die het maakte, zijn naam in de bodem gestempeld heeft. Twee van die stempels zijn weergegeven in afbeelding VI, beide afkomstig uit de fabriek te La- graufesenque, niet ver van de mond van de Rhóne, waar Ingenuüs en Aquitanus in (Zie verder pagina 21)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 23