VAN SANDAAL TOT KNOOPLAARSJE MIJN TWEELING EN IK VAKAN" DE SCHOEN DOOR DE LOOP DER EEUWEN Vlijtig Liesje ZATERDAG 6 JULI 1957 Erbij PAGINA ZES TUIN- EN KAMERPLANTEN Brood uit de automaat voor in onze nieuwe wooing was een dorado water werd het mooiste speelgoed G. Kromdijk door WIES VAN BEEVEREN Als u er eens voor gaat zitten, zult u vast een hele rits spreekwoorden vinden, die betrekking hebben op de schoen. Dit is al een bewijs, dat dit onderdeel van de kleding niet alleen belangrijk is als voet bedekking, maar dat het in het hele leven van de mens een grote rol heeft gespeeld. De voorbeelden hiervan liggen voor liet grijpen. We herinneren zo midden in de zomer aarzelend aan de schoen van Sinterklaas en wijzen er en passant op, dat het schoeisel in dit verband de plaats inneemt van de hoorn des overvloeds. De bijbel staat vol aanhalingen, waarin de schoen wordt genoemd. Een charmante vorm van bijgeloof treffen we nog in sommige streken van Duitsland en ook wel in andere landen aan. De huwbare meisjes verstaan er de kunst hun rechterschoen in de richting van de deur uit te zwiepen. Blijft hij staan met de neus naar binnen gericht, dan moet het meisje er maar op rekenen nog minstens een jaar bij moeder te blijven. Wijst de neus naar buiten, dan. zit daarin de symbolische betekenis van het spoedige vertrek: de bruidegom zal zich weldra melden. VROEGER WERD DE SCHOEN ook als een teken van vruchtbaarheid be schouwd. Als klasse- en standensym bool (het verschil tussen schoenen- en klompendragers) is hij in ons land nage noeg verdwenen, maar de religieuze zus ters, die op blote voeten door Afrika trek ken, doen dit toch nog steeds om de be volking te tonen, dat zij zich los hebben gemaakt van het symbool van rijkdom en blanke overheersing. Tenslotte mogen we nog releveren, dat kunstenaars van naam de schoen in aller lei materialen, (glas, porcelein, goud, zil ver, email en hout) hebben nagebootst en veredeld, deels als sierprodukt, deels als gebruiksvoorwerp; drinkschoen, snuifdoos, parfumflacon, vaas, handwarmer, naalde koker of peper-en zoutvaatje. Hoe het met de voetbedekking in de loop van de eeuwen was gesteld, kunt u zien in een werkelijk unieke tentoonstelling, die in het Amsterdamse museum Willet Holt- huysen bijeen is gebracht. Tot eind sep tember kunt u er terecht. Het is de eerste keer in Nederland, dat zo'n cultuurhistorische en op internatio nale leest geschoeide verzameling aan het publiek wordt voorgesteld en u mag dit gebeuren bepaald niet missen. Een zeer be langrijke bijdrage dankt men aan het Bally Schoenmuseum uit Schönenwerd (Zwit serland) en voorts heeft men uit diverse Nederlandse musea en particuliere verza melingen kunnen putten. Vlijtig Liesje of waterbalsamientje pleegt de bloemist als Impatiens te betitelen; een mooie en rijk bloeiende kamerplant, waar van men veel plezier kan hebben, al geeft ze wel eens aanleiding tot teleurstelling. De plant zit nogal eens onder de luis. Luis komt in de Impatiens veel voor omdat ze te warm gekweekt wordt. Ze heeft wel be hoefte aan de volle zomerzon, maar aan een hoge kunstmatige warmte heeft ze een he kel en dat geeft ze dan ook wel te kennen door veel bladval en optreden van luis. Er HET RONDWANDELEN tussen al deze authentieke voetbedekkingen brengt ons in een heel speciale sfeer het doet ons mij meren over voorbije perioden, waarin cul turen gekomen en gegaan zijn, aan tijden waarin men met primitieve hulpmiddelen ingenieus handwerk tot stand bracht. Het geeft ons vaak de verbaasde gedachte in: hoe heeft men daarop kunnen lopen? Het levert ons eens te meer het bewijs, dat wat stokoud is ook hypermodern kan zijn. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor de sandalen uit de oudheid met een houvast- punt tussen de grote en de daaropvolgende teen en een enkelriem, die nu in de zo mer door meisjes en jonge vrouwen weer volop worden gedragen. Behalve de schoenen dragen schilderijen, grafieken en foto's ertoe bij de schoen in de ruimste zin van het woord aan u voor te stellen. Een weergave van een prehisto rische rotstekening uit oost-Span je toont ons voet- en beenbekledingen van dieren huiden en dat is dan de oervorm van de schoen met als uitgangspunt: bescherming tegen koude, doornen, slangenbeten en zo meer. Op zoolvormige plankjes, door middel van riemen aan de voet bevestigd, bewo gen Egyptenaren zich circa 3000 jaar voor Christus voort, waarschijnlijk om dé voet zolen tegen hitte te beschermen. Door vondsten in Egyptische koningsgraven be schikt men thans over zeer belangrijke gegevens over deze periode. Er zijn sanda len bij met prachtige reliëftekeningen en mozaïekornamenten. Symbolisch is weer het voedsel, dat de dode in een schoenvor- mige vaas werd meegegeven: hij hoefde op zijn wandeling door het dodenrijk niet van honger om te komen. In zekere zin zijn dit reeds grondtypen van de schoensoorten van thans. Na Egyp te hebben de Grieken, Etrusken en Romei nen deze verder ontwikkeld. Bij deze san dalen kan men al verschil zien tussen lin ker- en rechterschoen, hetgeen met schoe nen uit latere perioden lang niet altijd het geval was. In het begin van onze jaartelling doen Byzantijnse en Koptische schoenen van zich spreken. Invloed van het Oosten kan Het knooplaarsje van rond 1900. men terugvinden in de rijk geborduurde muilen. Van het tijdvak tussen de vierde en de dertiende eeuw is helaas weinig authentiek materiaal bewaard gebleven. Ten tijde van Karei de Grote ontstond een vorm, die de voet geheel omsluit. Van de veertiende eeuw af volgen de perioden elkaar zonder hiaten op: de Gothiek, de Schoenen uit de oudheid: bronzen sandaal uit Syrië. Lederen gilde-beker in de vorm van een snavelschoen met roodlederen hak, gevat in verguld zilver (1610-1625). Renaissance, het Barok, het Rococo, het Empire en het Biedermeier. Grappig zijn de Gothische schoenen met lange snavel, die in het midden van de vijftiende eeuw soms een overmaat bezaten van 3070 cm. Hoe hoger men in aanzien stond, hoe lan ger de snavels waren. Grappenmakers be weren wel eens, dat onze voorouders er een hekel aan hadden hun nagels te knip pen! UIT DE ZESTIENDE en zeventiende eeuw dateren gildedrinkbekers in de vorm van snavelschoenen en men kan op de ten toonstelling een „drinkuit" zien in de ge daante van een schoen in dolfijnvorm met de staartvin als „kurk" en de open bek boven de hak. De Renaissance bracht als reactie platte en brede schoenen met een stompe, soms bijna vierkante neus. Met verbazing hebben we staan kijken naar de cioppine, een schoen die veel in Venetië werd gedragen (zestiende eeuw) en die zo hoog was, 10 k 13 cm van de grond, dat de dames een stokje moesten gebrui ken bij een wandeling in de tuin en bij het bestijgen van de trap een steuntje moesten zoeken aan de huisknecht. Veel gevarieerde vormen zijn er te zien, die bewijzen, dat men vroeger kleine en smalle voeten had (geen sportbeoefening!). De periode van de Franse revolutie is weer heel eenvoudig, want men negeerde be wust wat de adel droeg en kwam voor de dag met een soort balletschoentje zonder harde neus. Uit 1897 dateert een zwart schoentje met kralen borduurwerk en de letters V.R. (Victoria Regina) en omstreeks 1900 ver schijnen de laarsjes. Een bezienswaardigheid apart vormen de schoenen uit alle .delen van de wereld, zoals een bewerkt lederen pantoffelschoen uit Afghanistan met een grote flap voor op, houten met zilveren schoenen uit In dia met rinkelbelletjes, Indiaanse voetbe dekkingen, met kralen versierd en de ont stellend kleine schoentjes, waarin de afge bonden voetjes van die arme zielen uit China tot voor korte tijd zo hebben ge leden. Tineke Raat De huisvrouwen van Quebec hoeven geen tijd meer te verdoen met wachten in de bakkerswinkels. Ze kunnen brood ha len uit de automaat. Er bestaan al plannen om de broodsoort aan te passen aan het jaargetij: licht witbrood voor de zomer en eeti kröchtigër soort, dat gebruikt kan worden bij warme spijzen, .gedurende herfst en winter. 9 9 9 zijn gelukkig tegenwoordig verschillende goede bestrijdingsmiddelen, dodh over het algemeen heeft men voor klein gebruik te grote hoeveelheden nodig. Dat kan ook an ders: tegenwoordig gebruikt men veel Poli- flor zomer; een uitstekend middel, dat in kleine flesjes in de handel wordt gebracht en dat men zich dus ook kan aanschaffen indien het slechts gaat om luis uit één be paalde kamerplant te bestrijden. Maak dan maar een oplossing van twee tot drie per cent; in de meeste gevallen zal dat wel af doende zijn en indien dat niet zo is kan men over een week nog eens sproeien of spui ten. Sproei liever uw plant niet in de volle zon. Zorg er ook voor dat ze niet in de tocht staat. EINDELIJK kwam de dag in zicht, dat we het ons toegewezen huis konden be trekken. Het lag slechts een paar straten verder in de zelfde buurt. De verhuizing bood dus geen grote moeilijkheden. Als je kinderen 's avonds in bed lagen en de baby-zitster was gearriveerd, trokken mijn man en ik gewapend met zwabbers, emmers, bezems en schoonmaakmidde len naar ons nieuwe domein. Daar had den we reeds een petroleumkachel laten brengen. Wij boenden en schrobden, dat het een lust was. Elke avond brachten wij een deel van onze lichte bezittingen over, tot dat de verhuizer kwam om de zware stukken te transporteren en wij definitief onze intrek konden nemen in ons „paleis". Ja, paleis, want al was het dan een dood gewoon huis in een rij, met een tuintje voor en achter, en beneden een keuken en twee kamers en-suite, al lag er geen loper op de trap en al moesten wij warm water maken in een ketel op het gas, voor ons was het toch na drie jaar inwoning op twee kamers twee-hoog een echt paleis. DE KINDEREN waren even opgetogen als mijn man en ik. Toen wij hun Bra bantsbonte gordijnen hadden opgehangen, hun klerenkastje, hun tafeltje en stoeltjes en hun speeelgoed een plaats hadden ge geven in de kinderkamer, namen zij hun nieuwe wereldje dadelijk in bezit. Van eerst moeten wennen aan een nieuwe om geving was eigenlijk geen sprake. Als ech te ouderen, die om de een of andere reden iedere overgang van oud naar nieuw met enige schroom wensen te vieren, vonden wij de vanzelfsprekendheid, waarmede de kinderen zich installeerden, even een te leurstelling. Wij vergaten die evenwel snel tijdens het treffen van voorzorgsmaatrege len tegen een al te radicale uitbuiting van de vele mogelijkheden, die onze nieuwe woning de kinderen bood en omdat wij vlak na de verhuizing natuurlijk hun on uitputtelijke ondernemingslust in juiste banen wilden leiden. Zo had Stien al gauw ontdekt, dat de houten tralies voor het raam van de kin derkamer op de eerste verdieping een prachtig (hoewel niet onbreekbaar en daarom naar mijn mening gevaarlijk) klimrek waren. Wij waren dus spoedig ge noodzaakt om die tralies te vervangen door het opvouwbare traphekje dat in on ze vorige behuizing had dienst gedaan als onoverkomelijke hindernis tegen stroop tochten op het gebied van onze bejaarde hoofdbewoonster. Dan was er de badkamer die uitkomt op de kinderkamer. Eindelijk konden zij met hun tweetjes in een heus en groot bad, waarin ze naar hartelust konden rond- spartelen, als ze hun dagelijkse wasbeurt ondergingen. Op die leeftijd dus tussen twee en vier jaar is water het speelgoed bij uitstek. Niets is dan voor de kinderen onafwasbaar. Dat een negerpop na één be handeling blank wordt, deert de pret niet in het minst. Het bruikbaarste kledingstuk op die leeftijd is daarom een plastic mouw- schort. Daarin kunnen ze waterfeesten houden naar hartelust! Een plotseling op tredend grillig patroon in tamelijk vieze kleuren op mijn overigens hagelwit plafond (onder de badkamer!) bracht mij tot het besluit de badkamer dagelijks slechts voor korte tijd en dan nog maar alleen onder toezicht van volwassenen voor de kinde- ren open te stellen. Toch onderschatte ik de vindingrijkheid van mijn engeltjes nog! Op een goede ochtend toen ik moeizaam een stapel nette kinderkleertjes door de wringer haalde, hoorde ik boven op de gang een luid gelach. En daar bovenuit klonk de stem van Stien: „Gauw, gauw! Anders komt Mammie!!" Ik vloog naar bo ven. Daar vond ik Stan. Zij was bezig om water te scheppen uit de W.C. en dat over te gieten in haar poppenbadje. Misschien was het pedagogisch niet verantwoord, maar ik gaf ze allebei een flinke tik. En tegelijkertijd vroeg ik mij af, wat ze nu weer zouden bedenken. GELUKKIG BEGON HET VOORJAAR aan te breken. Op mooie warme dagen par keerde ik Nickie in haar wagen in de zon nige voortuin. De tweelingen gestoken in spijkerbroeken en sterke (wasbare) wollen jasjes gingen naar de achter tuin, waar mijn man en ik in het zonnigste hoekje een grote, diepe zandbak hadden gemaakt. Daar bakten Stan en Stien zand taartjes, die ze elkaar en de poppen voer den. Daar bouwden zij torens, daar groe ven zij holen en gangen. Toen het wat warmer werd, kregen ze zo nu en dan een emmer water, zodat ze heerlijk modder- puddingen konden bereiden. Toen het zo mer was, hield ik er mee op om elk kind iedere dag schone kleren aan te trekken en beperkte ik mij er toe om de gelijk vloerse kamers tweemaal in de week zand vrij te maken. Maar de kinderen genoten naar hartelust. Onderwijl groeide Nickie, wat meer met rust gelaten, voorspoedig op. Vanuit haar wagen in de tuin of door de tralies van haar box volgde zij met belangstelling het doen en laten van haar zusjes. Het was al ras duidelijk, dat het niet lang meer zou duren, alvorens zij haar plaats in het we reldje van de tweelingen zou opeisen. Mijn man en ik dachten, dat zij het dan wel een beetje moeilijk zou krijgen. Immers, de tweelingen haden een solidariteit ontwik keld, die iedereen, inclusief het ouderpaar, buitensloot. Zij spraken een eigen taal, die mijn man en ik niet konden verstaan. Als er een van de twee ziek werd, dan was het strijk en zet zo dat de ander het een of twee dagen later ook was. In bed hielden zij elkaar dan bezig. Zo hielpen ze elkaar door de mazelen en de bof heen, en wel op een manier, die onze zorgen vrijwel dwaas deed schijnen. Na de derde verjaardag kregen Stan en Stien een passie voor legkaarten. Stan had het geduld en het oog om kleuren bij el kaar te zoeken, terwijl Stien met haar vlugge, peuterige vingertjes de stukjes snel in elkaar paste Die eenheid ging ver loren, toen Nickie op eigen benen de twee ling-gemeenschap binnenstapte en mee begon te doen. Tot onze verbazing en dankbaarheid werd zij onvoorwaardelijk geadopteerd. Nooit beschouwden Stan of Stien haar als een indringster. Natuurlijk kon het kleine ding haar oudere zusjes niet altijd bijhouden en waren er' spelletjes die boven haar krachten gingen. Nooit echter werd zij opzettelijk buitengesloten of in de steek gelaten. Het komt voor, dat tweelingen al te ver knocht aan elkaar raken en al te zelfstan dig tegenover de rest der wereld worden. Gebeurt dat, dan hebben zij de grootste moeite om vriendjes of vriendinnetjes te vinden, zodat de schooljaren dan soms tot een kwelling worden. In het geval van Stan en Stien was Nickie zo'n beetje een reddende engel. Zij voorkwam, zonder enig bewust plan, een al te grote wederzijdse aan- en afhankelijkheid van de tweelin gen. Later zullen Stan en Stien haar daar voor misschien dankbaar zijn „ZIEZO", zei meester Bron vrolijk en hij veegde met één grote zwaai alle vervelende sommen en alle moeilijke woorden van het bord. „Ziezo, dat mo gen jullie voorlopig vergeten. Daar heb je niets aan als je aan het pootje ba den bent of in de bomen van het bos klimt. Nog één verhaaltje vertel ik en dan is het vakantie!" „Hè", zuchtten ze allemaal, „einde lijk". Meester Bron zat al midden in de va kantie, dat voelde je zo. Hij joeg niet eens de twee musjes weg, die op de vensterbank van het schoollokaal zaten mee te luisteren. „Ze boffen maar", tsjirpte Tjiep, het éne musje. „Waarom boffen ze?" vroeg Tjup, het andere musje. „Nou, zo maar, omdat ze vakantie hebben", zei Tjiep eigenwijs. „Weet je dan wat het is?" vroeg Tjup weer. Hoeveel fouten kun je in deze tekening ontdekken? Laat je niet misleiden. „Tuurlijk", tsjirpte Tjiep, „als je va kantie hebt dan mag je gaan waar je wilt". „Tsjonge", piepte Tjup, „wat een bof fers! Zullen wij ook gaan?" „Tja....", knikte Tjiep, „dat is een idee. En dan gaan we...." „Naar het bos natuurlijk", floot Tjup, „daar wilden we toch altijd al heen". Tjiep en Tjup vlogen naar het bos. Nou, dat is een hele reis voor twee klei ne stadsmusjes, hoor! Toen ze er aan kwamen waren ze doodmoe. Ze streken meteen op de tak van een grote eik neer. „Hè, hè", zuchtten ze, „we zijn er!" „Hela", ruiste de eik, „dat gaat zo maar niet. Wie zijn jullie en waar kom ie vandaan?" „Wij zijn Tjiep en Tjup", tsjirpten de musjes, „we komen uit de stad. „We zijn met vakantie, weet u". „Met vakantie?" De eik ruiste van verbazing en alle bomen om hem heen ruisten mee: „Vakantie? Wat is dat?" „Wie vakantie heeft mag gaan waar hij wil", riep Tjiep hard, „meer weet ik er ook niet van. Maar alle mensen ne men het". „Némen het?" Het hele bos ritselde en ruiste nu mee, „kun je vakantie ne men? Kun je zo maar zeggen: nu ga ik waar ik wil?" „Tuurlijk", riepen Tjiep en Tjup, „wij hebben het toch ook gedaan! Wij zei den: we gaan naar het bos en hier zijn we!" „Tjonge, tjonge". Het hele bos stond ervan te suizebollen. „Stel je voor. ruiste de één. „Als we eens.fluis terde een andere boom. „Ik zou het wel weten", ritselde een braamstruikje. „Ik ookik ook", kraakten de den nen. „Zullen we dan maar?" zei de oude eik, „hoe meer ik erover denk, hoe meer plezier ik erin krijg. Vooruit, daar gaan we!" „Ho.... hola! Wat gebeurt er?" rie pen Tsjiep en Tjup bang, want alles om hen heen begon opeens te kraken, te buigen en te ruisen. „Wij gaan ook!" lachte de eikeboom, „wij nemen vakantie en we gaan naar zee! Al honderd jaar lang heb ik naar zee gewild. Nu gaan we". Hij trok langzaam zijn eeuwenoude wortels uit de bosgrond. De beuken, de dennen, de berken en de kleine braam struiken deden hetzelfde. En daar gin gen ze. Voorop de oude eik met een heel warnet van wortels als een sluier ach ter zich aan. Daarachter andere eiken, beuken, de dennetjes op smalle kraak- voeten en de bramen met kleine prik- teentjes. „Naar zee! Naar zee!" zongen ze. Tjiep en Tjup keken elkaar eens aan. „We zullen maar meegaan, hè", zei Tjiep. „Goed", zei Tjup. „Zeg Tjiep....", vroeg hij, terwijl ze boven de oude eik met de stoet meevlo gen, „je weet het toch wel zeker, hè, van die vakantieWe zullen er toch geen last mee krijgen?" „Onzin", tjierpte Tjiep, „kom mee, ik wil ook de zee wel eens zien". „Stoppen!" kraste opeens een stem boven ze. Een heel legertje zwarte kraaien-agenten begonnen om Tjiep en Tjup heen te cirkelen. Ze sloten de twee musjes in en dwongen ze om naar de grond te gaan. De uil zat ze op de lege bosgrond vol kuilen al op te wachten. „Wat betekent dat?" kraste hij streng, „waarom heb ben jullie het bos dat verhaal verteld? Nu zijn wij ons huis en onze nesten kwijt. En weet je wat er gebeuren zal? Als de zee hoort dat het bos vakantie heeft genomen, wil zij ook weg. En als de stad het hoort, wil de stad ook op reis. En houd dat dan maar eens tegen: het bos dat naar zee gaat, de zee die naar de stad gaat en de stad, die weer naar het bos of de hei of weet ik waar heen wil. Waar moeten de mensen en de dieren blijven? Dacht je soms, dat jij in die warboel ooit je nest nog zou terug vinden? Of een hapje eten?" Tjiep en Tjup werden wit om hun snavel.'Ze hadden er nooit aan gedacht, dat dat allemaal gebeuren kon. Ze vlo gen als pijlen uit een boog het wande lende bos achterna en vertelden over de gevaren van hun reis. De oude eik knikte het eerst van ja. Hij plantte zijn wortels diep in de grond en zei: „ze hebben gelijk. We moeten de vakantie maar overlaten aan de mensen. Laat ze maar klimmen en hollen en zwemmen. Wij némen geen vakantie. Wij maken vakantie!" „Wij zijn het er mee eens", knikten de beuken en ze gingen weer in de rij staan aan twee kanten van een bospad. „Wij ook", zeiden de dennen en de ber ken. Alleen de kleine braamstruikjes die hard vooruit gehold waren kwamen niet terug. Die staan nu boven op een duin en kijken hun ogen uit naar het strand en de zee. „Daar moeten jullie wel eens naar gaan kijken, jongens", zei meester Bron tegen de kinderen voor hem. „En naar ons", tsjirpten de musjes Tjiep en Tjup in de vensterbank van het schoollokaal, „tjiep tjiepook naar ons". „Ja", lachte meester Bron, „naar jul lie ook. Maar nu jongens, wègIk ga het raam sluiten en het blijft vier weken dicht!" „Hoera", riepen de kinderen. „Hoe vond jij dat verhaal?" vroeg Tjiep aan Tjup, terwijl ze boven het schoolplein vol juichende kinderen cirkelden. „Och", zei Tjiep, „die domme meester weet natuurlijk niet, dat wij altijd va kantie'hebben en gaan waar we willen!" Mies Bouhuys WÉÊmÊÊlêt/M, Als je schelpen hebt gezocht op het strand kun je leuke poppetjes maken. Als voorbeeld zie je er hier een afge beeld, Je lijmt de schelpen aan elkaar met plasticlijm. Begin onderaan op een stukje karton en lijm ze .zo boven op elkaar als op het plaatje. Voor de armen zou je pijpeschoonmakers kunnen gebruiken. Kijk nou eens, zegt het zwaluwtje, moet je die boom eens zien. Ze zit vol rode knikkertjes, wel een miljoen misschien! Ze ruiken zo verrukkelijk, ze glimmen ook zo fijn. De spreeuwen zijn er ook al bij, het moet iets heerlijks zijn. Miljoenen rode knikkertjes, het lijkt wel of ik droom! Het sap loopt om mijn snaveltje. Op naar de wonderboom! Daar gaat ze naar de kerseboom, zo vlug, zo vlug, zó vlug! Maar héze is maar even weg, of ze komt al weer terug! O ma, o pa! O help, o help! Wat heeft die zwaluw dan? Help help vlak bij die boom, daar staat een grote man! Rrrtsj 't kleine zwaluwtje vlucht weg naar moedei op het dak De spreeuwen in de kerseboom vallen haast van hun tak. Zij lachen om dat zwaluwtje en eten alles op. Zij lachen om die grote man. Het is gewoon een pop! Mies Bouhuys

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 18