AMINAH
AMUSANT HELDENDOM
jttaommeig.ie en yemeskuitde
Vertolkin
VRIJHEID BLIJHEID
Hieuuie
radioactieve
medicijnen
Boek over spelregels
van het wegverkeer
ZATERDAG 6 JULI 1957
Erbij
PAGINA DRIE
Humoristische Engelse film
UITGAVEN
HET HIERONDER volgende verhaal
hoorde ik van een goede kennis uit de tijd,
dat we nog in Semarang woonden. Ze is
hier nu huisvrouw en moeder van vier
kinderen. Ik laat het hier in haar eigen
woorden vertellen:
„IK HEB" zei de vroegere buurvrouw
uit Semarang „dezer dagen Aminah ont
moet. Aminah in Europese kleren, die haar
ietwat belachelijk maakten: lange bruin
achtige derdehands tweedjas, stijl aapjes
koetsier anno 1900, molières die haar ken
nelijke fysieke kwellingen veroorzaakten,
vuurrode alpino en twee over elkaar ge
zwachtelde bouf|antes om een kippevellig'
nekje. Het was in de Utrechtsestraat, net
even voor het spitsuur. Dat laatste be
tekende een gunstige omstandigheid, want
met twee trottoirs boordevol en een rijweg
beheerst door motorterreur had ik nooit
de oversteek kunnen wagen. Zij liep, beter
gezegd, waggelde aan de linkerkant. Ik be
woog me voort op het rechtertrottoir.
Ze merkte me niet op. Natuurlijk merkte
ze me niet op. Ze had veel te veel met
haar gekwelde voeten te stellen. En met
de enorme, volgestouwde karbies, die ze
rechtstandig voor buik torste. Ik kon mijn
ogen niet geloven. Haar spoor was ik sinds
jaren volkomen bijster. Er was dikwijls
heimwee in mijn hart naar toen. Toen
voor mij, voor ons, nog zo ontroerend
recent
Aminah had zo ontzaglijk veel voor ons
betekend. Zij was een begrip. De kinderen
noch ik hadden er diep in ons binnenste
vrede mee, dat we haar nooit behoorlijk
van onze waardering en dankbaarheid
hadden kunnen overtuigen. Dat kwam na
tuurlijk door de omstandigheden: oorlog,
misère onder de Japanse bezetting: kamp-
chaos, repatriëring. Het laatst hadden we
haar op de kade van Priok gezien. Ze
stond er met rode ogen op onze bagage
te passen terwijl onze aandacht door weg
brengers en douaneformaliteiten in beslag
werd genomen. Waar ze toen zo plotseling
vandaan was gekomen, bleef een raadsel
voor ons. We waanden haar in een verre
oosthoek van Java, waar ze soedara's had,
die haar had ze gezegd misschien
wat zouden kunnen troosten na onze
scheiding.
De lieverd.We zouden haar zo graag
mee naar Holland hebben genomen, al was
het alleen omdat ze met ongelooflijke
schranderheid en nooit aflatende energie
het kampleven dragelijk voor ons had
weten te maken. Duizend-en-één listig-
heidjes had ze verzonnen om eetwaar, zeep
en andere onontbeerlijke zaken binnen het
kamp te smokkelen. Ze bracht briefjes
over. Ze trotseerde argwanende blikken
van Japanners en ze riskeerde fouillering
en desnoods een pak slaag om ons lot zo
veel mogelijk te verzachten. Aminah was
een der vele Indonesische bedienden, die
door dik en dun trouw bleven aan de fa
milies bij wie ze in betrekking waren, om
dat er een band was gegroeid, vele keren
sterker dan welke politieke ophitserij ook.
En ik zou in het kleine potsierlijke
vrouwtje op het andere trottoir mijn oude
Aminah niet herkennen? In een paar se
conden stond ik pal voor haar. Zij begreep
niets van de dame, die een brievenbesteller
opzij drong en bijna ruzie kreeg met een
opgeschoten knaap om de dikke watten
vulling van een slobber jas beet te kunnen
pakken, bovenaan bij een schonkig schou-i
dertje. Maar de mystificatie duurde nief
lang. Aminah uitte een breed en geluk
zalig: „Ehnjonja besar!"
Het publiek in de Utrechtsestraat vond
het voorval kennelijk grappig. Maar dat
kon ons niet schelen. We liepen samen op,
of beter, we schuifelden zigzaggend voort.
„Adoe, adoejuichte mijn donkere
vriendin. „Nu is Aminah toch wel zó blij".
IK TOONDE me ook blij, maar kon voor
haar scherpzinnigheid niet verbergen, dat
ik sedert onze scheiding hier in Holland
niet bepaald over rozen wandelde. Ze zag
het meteen „Is de njonja misschien niet
erg gezond?" vroeg ze vol angstige belang
stelling.
Wel, met mijn gezondheid ging het vrij
goed. Er knaagde alleen iets aan mijn mo
reel. Hoe gaat dat tegenwoordig.... Je
leeft, zoals men zegt, op je zenuwen. Ik
heb een man en vier kinderen. O, menig
een is jaloers op me, het is een heerlijk
bezit. Maar ik ben al doodmoe als ik
's morgens uit mijn bed stap. Dat Hol
landse huishouden.... zelf trappen dwei
len, bedden afhalen en opmaken, met
boodschappen sjouwen, wassen en strijken,
geen uurtje hulp. O ja, Kees helpt met
de vaat en onze oudste poetst alle schoe
nen, maar het huishouden mag er niet on
der leiden. Enfin, je begrijpt me wel.
En Aminah begreep het. „Kassian!" zei
ze met een traan in haar oog. Medelijden
was echter iets, dat ik niet van haar ver
langde. Daarom begon ik maar naar haar
omstandigheden te informeren. Ze ver
telde, dat ze oen jaar of wat geleden met
een familie mee naar Holland was ge
komen. Werken hoefde ze nu niet meer,
want haar man had een goede baan als
mandoer (chef) in een groot Indisch
restaurant. En de kinderen van de ge
repatrieerde familie waren uit huis.
„Hoe wonen jullie nu hier, Aminah?" in
formeerde ik, want ik wist hoe belangrijk
deze kwestie is voor de aan zon en ruimte
gewende bruintjes.
O, ze waren heel behoorlijk onderge
bracht in een tehuis. Ze mochten niet kla
gen. Iedere dag hadden ze hun bordje
rijst met toebehoren en tegen de kou pro
beerden ze zich zo goed mogelijk te har
den. Daarbij wees ze op haar ampele win
terjas en het kleurige stilleven van sjaals
om haar hals.
„Aminah is sterk!" zei ze fier. „Mis
schien is Aminah nog wel sterker dan de
njonja".
Het waren natuurlijk mijn afgezakte ge
zicht en de zucht, die ik per ongeluk liet
ontsnappen, waardoor ze tot die conclusie
kwam. Ik kan met mijn slappe werk-
lichaam ook zo slecht tegen voortbewegen
in vertraagd tempo. Ik draaf gewoonlijk,
dat maakt me minder moe.
Maar wat gebeurde er midden op de
Weteringschans?
De brave Aminah, die in de loop van
het gesprek al ernstig fronsend kennis
had genomen van de financiële achteruit
gang van haar vroegere toean besar (hij
is gewoon pennelikker op een regerings
bureau) legde haar kille vingertjes om
mijn pols en riep luidkeels: „Na, njonja....
Aminah wil u komen helpen. Dan kunt u
een beetje kalmer aan doen. Aminah hoeft
geen salaris te hebben. Het zal een wel
daad voor haar zijn om weer in de familie
terug te komen. Toe, laat me maar. Als
de blanke meisjes dan niet in de huis
houding willen werken, zal baboe laten
zien, dat een Europese keuken allang geen
geheim meer voor haar is".
We stonden daar op dat drukke kruis
punt, allebei met een huilgezicht. De fiet
sers slingerden langs ons heen. Trams en
auto's jachtten met nerveuze inzittenden
naar verre, onbekende doelen. Een blonde
jongen met een onsmakelijke loopneus
stak zijn tong uit, hetgeen Aminah niet
eens merkte.
IK KAN mijn verhaal hier gevoeglijk
beëindigen. Natuurlijk heb ik haar vrien
delijk aanbod dankbaar geaccepteerd. En
zo zal reeds overmorgen onze donkere
lieverd opnieuw haar intrede doen in ons
gezin. Aminah zal onze Hollandse kamers
stofvrij maken, onze aardappeltjes koken
en onze nieuw-aangeschafte meubeltjes
wrijven. Ik zal misschien weer een beetje
kleur op mijn wangen krijgen. Mogelijk
kom ik dan ook 's avonds eens aan het
feuilleton toe. Ik kan je niet zeggen hoe
dankbaar ik ben voor die ontmoeting in
de Utrechtsestraat.
We zullen Aminah met open armen in
halen. Maar je begrijpt.dat aanbod
van haar om het voor niets te doen
daar gaan we in geen geval op in. Voor
ons trouwe baboetje zullen we ons met
liefde een bioscoopje of zo ontzeggen. En
in plaats van die bespottelijke tweedjas
hebben we nog een mantel van Hennie,
die Aminah beter zal passen....
L. Bos-Vergovw
EEN VAN DE VERMAKELIJKSTE Engel
se films, die ik na „The Ladykillers" heb
gezien is wel Geordie" van het duo Sid
ney Gilliat en Frank Launder. In het begin
verwacht men helemaal niet er zoveel ple
zier mee te beleven, maar wanneer eenmaal
de lieflijke sentimentaliteit heeft afgedaan
en de ironie als een duveltje uit een doosje
tevoorschijn komt weet ieder het: dat wordt
een geestige geschiedenis. Nou en of! Ik kan
ze u niet doen gevoelen zonder iets van de
inhoud te vertellen en daarom zal ik ze
hier dan ook in grote trekken weergeven.
Wij maken kennis met het jongetje Geor
die, dat zo vervelend klein van stuk is. Wat
moet hij daar nu tegen doen? Gelukkig: in
Londen woont zekere heer Samson, die in
de krant adverteert met zijn baardige ver
schijning, één ton kraoht, hetgeen valt te
bereiken wanneer men maar zijn cursus
volgt. Het jochie besteedt er de inhoud van
zijn spaarpot aan en verzekert zich van de
schriftelijke lessen des heren Samson. Het
wonder geschiedt! Wanneer wij hem jaren
later terugzien - en horen! - rijst er een
reus voor ons op, die al spoedig de hamer
het verst slingert van al zijn rivalen in
Schotland. Dat brengt de heren van het
Brits Olympisch Comité op een idee. Laat
DE BESTUDERING van de
atoomenergie, die geleid
I heeft tot de ontdekking van
de atoombom, heeft ook voor
de mensheid meer gunstige
gevolgen gehad. Men is erin
geslaagd sommige stoffen
kunstmatig radioactief te ma-
ken. Onder radioactief ver-
I staan wij de eigenschap, van
sommige stoffen, stralen uit
te zenden. Radium heeft na
il tuurlijke, dus spontane radio-
activiteit, dat wil zeggen:
I radium zendt voortdurend be
paalde stralen uit. Maar bij
de bestudering van atoom
energie is nu gebleken, dat
men ook stoffen kunstmatig
radioactief kan maken, het
geen betekent dat stoffen,
die tevoren geen stralen uit
zonden, stralen kunnen gaan
uitzenden. En die uitgezonden
stralen kan men aantonen met
behulp van zeer fijngevoelige
instrumenten.
Geordie de kogel gaan slingeren Geordie
doet het en verovert zich prompt een plaats
in het team dat in Australië de Britse vaan
hoog zal houden. Maar heimwee kwelt de
held zozeer dat hij op de Spelen maar een
pover figuur slaat, tot.het beeld van
zijn meisje voor zijn geestesoog verschijnt.
Dan werpt hij de kogel verder dan al zijn
concurrenten en wint de gouden plak.
GEORDIE IS DUS OVERWINNAAR. Maar
roem en eer laten hem koud. Hij wil terug
naar zijn dorp, terug naar zijn bos en zijn
landheer en het meisje, dat hij wil trouwen.
Geordie is een goedhartige impulsieve
krachtpatser, het stralend toonbeeld van de
amateur, zich niet bewust van zijn buiten
gewone eigenschappen. Koppig maar o zo
eerlijk.'Daarom is hij zo'n aangename ver
schijning. Hij is het tegendeel van de fiere
sportheld onzer dagen. De film buit het op
alle manieren uit. Het is rondweg idioot
zo'n kerel heimwee te zien hebben, maar
hij heeft het. Het is krankzinnig zo'n kerel
erop te zien staan dat hij tijdens de Spelen
zijn Schotse kilt zal dragen - hij heeft het
zijn moeder beloofd! - en hij draagt hem.
Het is verrukkelijk zo'n kerel te zien twis
ten met zijn Landheer over de schade welke
torenvalken aanrichten onder het pluimvee
en hem de Landheer in alle stadia te zien
brengen van gramschap om hem toch het
pleidooi te zien winnen. Geordie is zonder
complicaties. Hij schept er een heleboel,
maar dat weet hij zelf niet. Hij leeft van de
correspondentie die hij met de grote Sam
son voert. En zijn ontmoeting met de ver
eerde meester is een unieke gebeurtenis.
De hele film door hebben wij het conter-
feitsel van de Londense Uebermensch op
kerstkaarten, reclamefolders en cursuspa
pieren ontwaard. Eindelijk ontmoeten we
de man zelf, wanneer hij Geordie vaarwel
komt zeggen bij zijn vertrek naar Australië.
De verpletterende indruk, die deze ontmoe
ting achterlaat, tart elke beschrijving. Ik
heb mij, om het maar heel gewoon te zeg-
STELT U ZICH voor, dat u voor een
grote bak staat, waarin zich enige duizen
den knikkers bevinden van verschillende
kleur. Er zijn rode, gele, groene en blauwe
knikkers. De rode knikkers zijn precies
gelijk aar. elkaar, de groene knikkers lijken
ook precies op elkaar, en zo ook de gele en
de blauwe knikkers. Alle knikkers van een
zelfde kleur hebben dus precies dezelfde
eigenschappen, zijn even groot en even
zwaar. Er komt nu iemand, die een paar
honderd knikkers in de bak erbij stopt. Er
zijn rode, gele, groene en blauwe knikkers
bij, die weer precies gelijk zijn aan de rode
knikkers enzovoorts, die al in de bak zijn.
De bak met knikkers wordt geschud. Dan
vraagt men u nu te vertellen, waar de knik
kers, die men zojuist in de bak heeft ge
stopt, terecht zijn gekomen.
U staat voor een lastig vraagstuk. Immers
hoe weet u, als u een aantal rode knikkers
bekijkt, of zij tevoren al in de bak hebben
gelegen, of dat zijn er pas kortgeleden zijn
bijgestopt? Alle rode knikkers zijn immers
even groot. En dit geldt ook voor de gele,
groene en blauwe knikkers.
Voor ditzelfde raadsel stonden sinds vele
jaren de geneeskundigen, die de stofwisse
ling van de mens bestudeerden. Wat ge
beurt er precies met ons voedsel, wat ge
beurt er eigenlijk met de geneesmiddelen,
die wij soms moeten innemen? Hoe weten
we nauwkeurig waar ons voedsel en de ge
neesmiddelen terechtkomen en langs welke
wegen wandelt het voedsel? Het is bekend,
dat in bepaalde organen van het menselijk
lichaam sommige stoffen in grotere hoe
veelheid worden aangetroffen, dan in an
dere. Zo bevat de schildklier naar verhou
ding meer jodium dan enig ander orgaan
in het menselijk lichaam, het beenmerg
meer fosfor, zo bevatten de beenderen meer
kalk dan andere organen. En de samenstel
ling van voedsel of van een medicament
kunnen wij ook precies nagaan. Maar moei
lijk en onoplosbaar bleef de vraag, welke
wegen het jodium in het voedsel bewandelt,
alvorens het in de schildklier is terechtge
komen, of wat er precies gebeurt met kalk,
die wij vaak moeten innemen, als we kalk-
gebrek hebben, of met het ijzer, dat wij
gebruiken, als wij bloedarmoede hebben.
Wij weten immers, dat het ijzer meehelpt
de rode bloedkleurstof op te bouwen. Heeft
iemand bloedarmoede, dan heeft hij (meest
al) te weinig ijzer in zijn bloed. Gebruikt
de patiënt nu enige tijd achtereen een me
dicament dat ijzer bevat, dan zien wij na
verloop van tijd, dat het bloed meer rode
kleurstof heeft dan vroeger het geval was:
de bloedarmoede is verminderd of geheel
verdwenen. Maar het is niet uit maken,
welk deel van het ijzer in het bloed al bij
het begin aanwezig was en welk deel ge
vormd is, nadat wij de patiënt medicijnen
hebben laten gebruiken. Alle bloedkleur-
stof, alle ijzerdeeltjes in die bloedkleurstof,
lijken sprekend op elkaar.
Als een kind Engelse ziekte heeft, dan
weten wij, dat de beenderen van het kind
te weinig kalk bevatten. Geven wij het kind
nu kalk en vitamine D dan verdwijnt de
Engelse ziekte. Maar het is dan- moeilijk
uit te maken, welk deel van de kalk dank
zij de medicijnen in het lichaam is terecht
gekomen en welk deel er aanwezig was.
HET IS EVEN MOEILIJK te vertellen
welke knikkers, in de bak, waarvan wij in
het begin spraken, er bij gelegd zijn en
welke oorspronkelijk reeds aanwezig wa
ren. Anders wordt het probleem echter, als
wij in de bak rode knikkers werpen, die
volkomen gelijke, broertjes en zusjes knik
kers, die in de bak reeds aanwezig waren,
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
maar die bovendien op een of andere ma
nier een lichtje dragen. En als wij nu ook
een aantal gele, groene en blauwe knikkers
in de bak stoppen, precies gelijk aan broer
tjes in de bak, maar verlicht, dan weten wij,
als wij de bak goed geschud hebben, na
een tijdje toch precies welke knikkers eer
der in de bak waren en welke er later bij
gedaan zijn. Immers, de laatste knikkers
dragen een lichtje en zijn van, overigens
volkomen gelijke, broertjes en zusjes te
kers te herkennen.
BEVINDT ZICH in een lichaam een ra
dioactieve stof, dan kan men precies zeg
gen, waar deze stof zich bevindt. Normaal
bevinden zich in ons lichaam geen radio
actieve stoffen. Brengen wij nu in het li
chaam radioactieve stoffen, bijvoorbeeld
door injecties of door het laten innemen
van radioactief gemaakte voedselbestand-
delen, dan kunnen wij precies aangeven,
waarheen de radioactief gemaakte stoffen
zich begeven als zij in het lichaam zijn
aangekomen, welke wegen zij bewandelen
alvorens zij hun einddoel bereikt hebben
en in welke tijd.
Radioactieve deeltjes in ons lichaam dra
gen lichtjes door de grote menigte van ge
lijke deeltjes in ons lichaam, die niet radio
actief zijn. Zij zijn te midden van hun ove
rigens gelijke broertjes en zusjes te her
kennen, juist omdat zij radioactief zijn en
als het ware een lichtje dragen.
In deze cyclotron wordt jodiumcobalt
radioactief gemaakt.
HET IS REEDS lang bekend, dat radio
actieve stoffen een genezende invloed kun
nen uitoefenen op sommige ernstige ziek
ten. Radium, een stof, die van nature ra
dioactief is, dus stralen uitzendt, wordt al
sinds vele jaren in de geneeskunde gebruikt
bij de bestrijding van gezwellen, zoals kan
ker. De stralen, die radium voortdurend uit
zendt, kunnen soms een kankergezwel tot
verdwijning brengen.
Nu kan men ook stoffen kunstmatig ra
dioactief maken, De moderne geneeskunde
heeft hiervan een dankbaar gebruik weten
te maken. Men kan nu immers, dank zij
overal te controleren radioactiviteit in het
liobaam, precies nagaan waar bepaalde
stoffen terecht komen. En omgekeerd we
tende, dat sommige stoffen bij voorkeur in
bepaalde organen belanden, zoals kalk in
de beenderen en jodium in de schildklier,
kan men deze stoffen radioactief maken en
aldus een ophoping van radioactiviteit in
bepaalde organen verkrijgen. Men heeft bij
voorbeeld jodium radioactief gemaakt en
het als medicijn gegeven bij bepaalde ern
stige gezwellen van de schildklier. Na ver
loop van tijd kwam dit radioactieve jo
dium in de schildklier en bleef daar enige
tijd liggen.Het radioactieve jodium straalde
voortdurend stralen uit, die een genezende
invloed uitoefenden op het gezwel ter plaat
se in de schildklier. De kunstmatige radio
activiteit verdwijnt na verloop van tijd, de
straling houdt op. Maar dan was soms in
die tijd het gezwel reeds verdwenen.
Bij gezwellen van de beenderen heeft
men kalk of fosfor radioactief gemaakt en
in die vorm ingegeven. Kalk en fosfor ko
men uiteindelijk altijd in de beenderen te
recht. De straling, die ontstaat door het ra
dioactieve kalk en fosfor kon soms een
nuttige invloed uitoefenen op de gezwellen.
Ook bij ernstige bloedziekten, die ge
paard gaan met gezwelvermen van lever en
milt, heeft men soms met succes radioactie
ve medicijnen kunnen gebruiken. Tot nu
toe zijn enige honderden lijders aan deze
ziekten met radioactieve stoffen behandeld,
soms, maar lang niet altijd, met enig succes.
Men kan ook niet altijd en ongestraft ieder
een met radioactieve geneesmiddelen be
handelen, omdat de radioactiviteit ook een
schadelijke invloed kan uitoefenen, bij
jonge mensen zelfs tot volledige steriliteit
kan leiden.
En zeker is de dag nog ver verwijderd,
dat u op recept in elke apotheek radioac
tieve geneesmiddelen kunt krijgen.
J. Z. Baruch
gen, de beroerte gelachen. Omdat die ont
moeting zo goed is voorbereid, omdat de
film daar helemaal naar toe speelt is dat
een hoogtepunt. Maar men kan zich even
zeer amuseren met de merkwaardige land
heer, die van Alaister Sim een voortreffe
lijke vertolking krijgt: zo verstrooid, opge
wonden, filosofisch, zo een caricatuur van
een eenzaam alleen levend Schots edelman.
Vergeten we daarbij ook niet de Lord, die
de Olympische ploeg in Australië leidt. Hij
kan Geordie niet toestaan een kilt te dra
gen. Hij heeft daarvoor de telegrafische
permissie nodig uit Londen. Maar het is
onbegonnen werk Geordie te overreden.
Voor het telegram arriveert zegt de lord
maar „ja" en zijgt neer in zijn loge. Juist
als Geordie in de stoet der atleten, luid be
jubeld, voorbijgaat, komt het telegram.
„Nee", zegt het, „géén kilt". Het gezicht
van de Lord als hij dat leest en naar Geor
die kijkt is om je te verkneukelen van pret.
Vol van die geestige trekjes
zit de film. Ze neemt een heel klein beetje
een loopje met haar held, omdat ze de
draak steekt met alle gewichtigdoenerij om
hem heen. Hij contrasteert er zo mee, dat
het bijna belachelijk is. Hierin schuilt het
wezen van de komedie, waarin het contrast
zo wordt gelegd dat de toeschouwer zich
net niet met de held vereenzelvigt omdat
hij lacht om zijn vermakelijke gebreken. De
toeschouwer wil lachen. Hij kan ook niet
anders. Gilliat en Launder komt de eer toe
daar alle gelegenheid voor te hebben ge
schapen.
P. W. Franse
„De spelregels van het wegenverkeer"
(Enige hoofdstukken van het wegenver
keersrecht) door mr. f. f. Lindeman. Uit
gave H. D. Tjeenk Willink en Zoon n.v.,
Haarlem.
Nuttige lectuur vormt dit boekje zeker,
al zou men zich kunnen indenken dat de
behandelde stof op een iets prettiger ma
nier zou kunnen worden opgedist. De
hoofdstukken over het verkeersrecht, die
van het meeste belang voor de dagelijkse
weggebruiker zijn, worden uitvoerig en
met verduidelijkende aantekeningen uit
eengezet, terwijl voor dubieuze interpre
taties rechtsgedingen worden aangehaald.
Wat ontbreekt, zijn illustraties van ver
keerssituaties. „Scherper dan welke for
mulering ook werkt het beeld op het ge
heugen van de leerling" heeft menig peda
goog betoogd en aangezien de lezer van het
onderhavige boekje als een leerling moet
worden beschouwd, zou dat ook in dit ge
val zijn opgegaan. Niettemin, men kan er
menige wetenswaardigheid uit opdiepen en
er, wat betreft een onderwerp waarmee
iedereen dagelijks te maken krijgt, alleen
maar wijzer door worden.
De sympatieke krachtfiguur en zijn meisje
in de Engelse film „Geordie"
„Dick en Dallie en de ponies" door Ur
sula Bruns (Van Holkema en Warendorf,
Amsterdam). Het is een goede gedachte
geweest dit buitengewoon lezenswaardige
kinderboek, dat in de oorspronkelijke
Duitse versie zes drukken beleefde en nog
steeds gretig aftrek vindt, in het Neder
lands uit te geven. Het is een boek over
kinderen en paarden, waarbij dat woordje
„en" eën innige, vertrouwde en begriprijke
wisselwerking tussen kleine mensen en
kleine paarden, een echte dierenliefde dus,
betekent. De manier waarop deze liefde tot
stand komt, is niet zoetelijk of gechar
geerd, doch in natuurlijke en avontuurlij
ke vormen gegoten, die het boek doen be
antwoorden aan de eisen die de jonge le
zer stellen mag. Ons aan paardensport ar
me land, waarin de jeugd vooral meren
deels gespeend blijft van een directe om
gang met het paard, mist een belangrijk
aspect van de belangstelling die het kind
in zijn ontdekking van de wereld koestert.
Het lezen erover kan dat gemis gedeelte
lijk goed maken en daarom is dit frisse en
boeiende boek zeer aan te bevelen.
„Wat men vér haalt...." is een door
mevr. R. Lotgering-Hillebrand vertaalde
en door W. P. van Stockum Zoon in
Den Haag uitgegeven verzameling van re
cepten uit vijfentwintig landen. Men hoeft
nu niet meer naar het Quartier Latin in
Parijs of naar Soho in Londen te reizen
om eens wat anders te eten, want hier
vindt men gedetailleerde voorschriften
voor de bereiding van bouillabaisse of ma
kreel met kruisbessen, van Servische ker-
senstrudel of Milanese risotto, van kippe-
soep met yoghurt (een Turkse specialiteit)
of diverse soorten pilaf. Een aardig boekje
voor als men af en toe van de maaltijd
een verrassing wil maken. Er zijn ook
allerlei variaties op de bereiding van be
kende gerechten aan te ontlenen.
NIETS SCHIJNT verder van elkaar te
zijn dan de hooggestemde uitroepen van
Beethoven over de verheven roeping zijner
kunst ten opzichte der mensheid en de za
kelijk meegedeelde gedachte van Stra-
winsky dat de muziek niet tot uitdrukking
van gevoelens in staat is. Voor Beethoven
was de muziek de on
miskenbare stem van
zijn gevoelens en het
is zeer zeker waar
dat hij niet alleen
met nauwgezet gewe
ten aan de gestalte
van zijn composities
werkte, maar ook in
een gespannen ge-
voelstoestand leefde
als hij zijn werken
concipieerde. Men
kan zeggen dat alle
gevoelens en gedachten zonder muziek
niet denkbaar waren in deze man. Maar,
op gevaar af in tegenspraak te lijken met
de woorden van de componist zelf, geloof
ik dat ook bij Strawinsky niets in voelen,
denken en doen bestaat zonder muziek. Met
dit te zeggen spreek ik de moderne mees
ter niet tegen.
Waarom lijken dan de meningen dezer
componisten zo verschillend? Omdat de be
wustheid ten opzichte van muziek en mu
zikaliteit bij Strawinsky anders is dan deze
bij Beethoven was. U moogt de grote man
nen beiden gelijk geven, al klinkt dit on
zinnig. En waarom zouden zij misschien
niet óók wat ongelijk hebben? Zij hebben
toch in muziek ook allebei gelijk, of wat
het dan is? En of zij een van beiden mis
schien helemaal ongelijk hebben is eigen
lijk een beetje uw zaak, waarde lezer. U
kunt van die muziek vinden wat u wilt
en dan hebt u misschien gelijk. Vrijheid,
blijheid!
Het wezen der muziek is ongrijpbaar. En
wat de componisten zeggen is niet hetzelf
de als wat zij maken. De intuïtieve zeker
heid waarmee zij componeren zou niet be
trouwbaar zijn voor redeneren met woor
den. En het verstandelijk inzicht en over
leg dat voor woordelijke uiting of verkla
ring nodig is, zou in het geheel niet toe
reikend zijn voor de muzikale creatieve ar
beid. Het is zeer zeker waar, dat de mu
ziek, bij iedereen die muzikaal is, soms
zeer sterk heersende gevoelens opwekt.
Maar het is niet na te gaan hoeveel van
deze werking veroorzaakt wordt door het
objectieve stuk muziek en hoeveel door de
muzikaliteit en nog andere innerlijke za
ken van uitvoerder en hoorder. En nie
mand kan zeggen ook de componist niet
welk deel van die magische activiteit
dan nog eigenlijk van de maker zelf is.
Men mag wel aannemen dat het bewust
zijn, de vertolker te wezen van bepaalde
gevoelens bij componisten meer voorkwam
en zich meer laat gelden dan het besef, dat
het componeren is: een blijkbaar onweer
staanbare drang om muzikale gegevens tot
gestalte te brengen. Zeker is het dat de
pogingen om „tot klaarheid" te komen in
deze aangelegenheid geen enkele compo
nist nader brengt tot zijn feitelijke inner
lijke arbeidsveld, want de onkenbaarheid
der creatieve krachten behoort tot de aard
daarvan. Er mogen aanleidingen genoeg
zijn tot componeren, het wezen van het
werk is iets anders, komt ergens anders
vandaan. En als het
in handen en oren
van uitvoerders en
hoorders komt, wekt
het bij iedereen an
dere reacties.
Mijn vriend Fer-
mate fluistert mij in
dat ik niet de schijn
moet wekken te me
nen, dat Beethoven in
een soort zelfbedrog
leefde en Strawinsky
een soort helderzien
de is. Dit wil'ik ook niet. Ik wil wel zeggen
dat de meningen dezer meesters ten op
zichte van het wezen hunner muziek geen
enkele zekere verklaring bieden. Zelfs bij
vocale muziek, dat is dus een kunst waar
bij de componist zich liet inspireren door
een tekst en waarbij vele uitvoerders en
waarschijnlijk zo goed als alle hoorders
zich laten leiden door de inhoud der woor
den, kan men niet zeggen dat de muziek
„bevat" of „weergeeft" wat men in de
woorden leest. Het is nochtans wel waar
dat onder de dwang der woorden de mu
ziek in haar samenhang van harmonie,
ritme en melodie bij uitvoerders en hoor
ders de gevoelens opwekt, welke door de
tekst worden gezegd of gesuggereerd. Dat
is dan wat men terecht noemt: de macht
der muziek. Maar deze macht heeft de mu
ziek ook als er geen woord bij de composi
tie te pas komt.
Zeer zeker is de componist de eerste die
onder de macht der muziek leeft. En hier
ligt misschien het duidelijkste punt waar
de schijnbaar volkomen uiteenlopende
ideeën van Beethoven en Strawinsky el
kaar treffen. Zowel de meester der „Missa
Solemnis" als de schepper van „Le Sacre
du printemps" danken de mogelijkheid der
„creatie" aan de ondoorgrondelijke supe
rioriteit der muziek. De aanleiding tot een
werk zal liggen in vele gevoelens of ver
beeldingen, de oorzaak schuilt in de wer
king der muziek op het vermogen van de
componist. De zich bewegende, zingende
en dansende gestalte, welke men de com
positie noemt, roept bij de muzikale uit
voerder en hoorder gevoelens op die mis
schien overeenstemmen met het sentiment
dat de componist bewoog, toen hij het werk
maakte. Deze mogelijkheid van overeen
stemming wijst erop dat de muzek de
eigenschap kan hebben bepaalde gevoelens
over te brengen van de ene mens op de an
dere. Het heeft er veel van dat Strawinsky
het bestaan van deze eigenschap ontkent.
Ik keek tersluiks mijn vriend Fermate
aan en hij mij - en omdat wij beiden ble
ven zwijgen, heb ik er op het ogenblik
verder niets over te zeggen.
Hendrik Andriessen