AMINAH AMUSANT HELDENDOM jttaommeig.ie en yemeskuitde Vertolkin VRIJHEID BLIJHEID Hieuuie radioactieve medicijnen Boek over spelregels van het wegverkeer ZATERDAG 6 JULI 1957 Erbij PAGINA DRIE Humoristische Engelse film UITGAVEN HET HIERONDER volgende verhaal hoorde ik van een goede kennis uit de tijd, dat we nog in Semarang woonden. Ze is hier nu huisvrouw en moeder van vier kinderen. Ik laat het hier in haar eigen woorden vertellen: „IK HEB" zei de vroegere buurvrouw uit Semarang „dezer dagen Aminah ont moet. Aminah in Europese kleren, die haar ietwat belachelijk maakten: lange bruin achtige derdehands tweedjas, stijl aapjes koetsier anno 1900, molières die haar ken nelijke fysieke kwellingen veroorzaakten, vuurrode alpino en twee over elkaar ge zwachtelde bouf|antes om een kippevellig' nekje. Het was in de Utrechtsestraat, net even voor het spitsuur. Dat laatste be tekende een gunstige omstandigheid, want met twee trottoirs boordevol en een rijweg beheerst door motorterreur had ik nooit de oversteek kunnen wagen. Zij liep, beter gezegd, waggelde aan de linkerkant. Ik be woog me voort op het rechtertrottoir. Ze merkte me niet op. Natuurlijk merkte ze me niet op. Ze had veel te veel met haar gekwelde voeten te stellen. En met de enorme, volgestouwde karbies, die ze rechtstandig voor buik torste. Ik kon mijn ogen niet geloven. Haar spoor was ik sinds jaren volkomen bijster. Er was dikwijls heimwee in mijn hart naar toen. Toen voor mij, voor ons, nog zo ontroerend recent Aminah had zo ontzaglijk veel voor ons betekend. Zij was een begrip. De kinderen noch ik hadden er diep in ons binnenste vrede mee, dat we haar nooit behoorlijk van onze waardering en dankbaarheid hadden kunnen overtuigen. Dat kwam na tuurlijk door de omstandigheden: oorlog, misère onder de Japanse bezetting: kamp- chaos, repatriëring. Het laatst hadden we haar op de kade van Priok gezien. Ze stond er met rode ogen op onze bagage te passen terwijl onze aandacht door weg brengers en douaneformaliteiten in beslag werd genomen. Waar ze toen zo plotseling vandaan was gekomen, bleef een raadsel voor ons. We waanden haar in een verre oosthoek van Java, waar ze soedara's had, die haar had ze gezegd misschien wat zouden kunnen troosten na onze scheiding. De lieverd.We zouden haar zo graag mee naar Holland hebben genomen, al was het alleen omdat ze met ongelooflijke schranderheid en nooit aflatende energie het kampleven dragelijk voor ons had weten te maken. Duizend-en-één listig- heidjes had ze verzonnen om eetwaar, zeep en andere onontbeerlijke zaken binnen het kamp te smokkelen. Ze bracht briefjes over. Ze trotseerde argwanende blikken van Japanners en ze riskeerde fouillering en desnoods een pak slaag om ons lot zo veel mogelijk te verzachten. Aminah was een der vele Indonesische bedienden, die door dik en dun trouw bleven aan de fa milies bij wie ze in betrekking waren, om dat er een band was gegroeid, vele keren sterker dan welke politieke ophitserij ook. En ik zou in het kleine potsierlijke vrouwtje op het andere trottoir mijn oude Aminah niet herkennen? In een paar se conden stond ik pal voor haar. Zij begreep niets van de dame, die een brievenbesteller opzij drong en bijna ruzie kreeg met een opgeschoten knaap om de dikke watten vulling van een slobber jas beet te kunnen pakken, bovenaan bij een schonkig schou-i dertje. Maar de mystificatie duurde nief lang. Aminah uitte een breed en geluk zalig: „Ehnjonja besar!" Het publiek in de Utrechtsestraat vond het voorval kennelijk grappig. Maar dat kon ons niet schelen. We liepen samen op, of beter, we schuifelden zigzaggend voort. „Adoe, adoejuichte mijn donkere vriendin. „Nu is Aminah toch wel zó blij". IK TOONDE me ook blij, maar kon voor haar scherpzinnigheid niet verbergen, dat ik sedert onze scheiding hier in Holland niet bepaald over rozen wandelde. Ze zag het meteen „Is de njonja misschien niet erg gezond?" vroeg ze vol angstige belang stelling. Wel, met mijn gezondheid ging het vrij goed. Er knaagde alleen iets aan mijn mo reel. Hoe gaat dat tegenwoordig.... Je leeft, zoals men zegt, op je zenuwen. Ik heb een man en vier kinderen. O, menig een is jaloers op me, het is een heerlijk bezit. Maar ik ben al doodmoe als ik 's morgens uit mijn bed stap. Dat Hol landse huishouden.... zelf trappen dwei len, bedden afhalen en opmaken, met boodschappen sjouwen, wassen en strijken, geen uurtje hulp. O ja, Kees helpt met de vaat en onze oudste poetst alle schoe nen, maar het huishouden mag er niet on der leiden. Enfin, je begrijpt me wel. En Aminah begreep het. „Kassian!" zei ze met een traan in haar oog. Medelijden was echter iets, dat ik niet van haar ver langde. Daarom begon ik maar naar haar omstandigheden te informeren. Ze ver telde, dat ze oen jaar of wat geleden met een familie mee naar Holland was ge komen. Werken hoefde ze nu niet meer, want haar man had een goede baan als mandoer (chef) in een groot Indisch restaurant. En de kinderen van de ge repatrieerde familie waren uit huis. „Hoe wonen jullie nu hier, Aminah?" in formeerde ik, want ik wist hoe belangrijk deze kwestie is voor de aan zon en ruimte gewende bruintjes. O, ze waren heel behoorlijk onderge bracht in een tehuis. Ze mochten niet kla gen. Iedere dag hadden ze hun bordje rijst met toebehoren en tegen de kou pro beerden ze zich zo goed mogelijk te har den. Daarbij wees ze op haar ampele win terjas en het kleurige stilleven van sjaals om haar hals. „Aminah is sterk!" zei ze fier. „Mis schien is Aminah nog wel sterker dan de njonja". Het waren natuurlijk mijn afgezakte ge zicht en de zucht, die ik per ongeluk liet ontsnappen, waardoor ze tot die conclusie kwam. Ik kan met mijn slappe werk- lichaam ook zo slecht tegen voortbewegen in vertraagd tempo. Ik draaf gewoonlijk, dat maakt me minder moe. Maar wat gebeurde er midden op de Weteringschans? De brave Aminah, die in de loop van het gesprek al ernstig fronsend kennis had genomen van de financiële achteruit gang van haar vroegere toean besar (hij is gewoon pennelikker op een regerings bureau) legde haar kille vingertjes om mijn pols en riep luidkeels: „Na, njonja.... Aminah wil u komen helpen. Dan kunt u een beetje kalmer aan doen. Aminah hoeft geen salaris te hebben. Het zal een wel daad voor haar zijn om weer in de familie terug te komen. Toe, laat me maar. Als de blanke meisjes dan niet in de huis houding willen werken, zal baboe laten zien, dat een Europese keuken allang geen geheim meer voor haar is". We stonden daar op dat drukke kruis punt, allebei met een huilgezicht. De fiet sers slingerden langs ons heen. Trams en auto's jachtten met nerveuze inzittenden naar verre, onbekende doelen. Een blonde jongen met een onsmakelijke loopneus stak zijn tong uit, hetgeen Aminah niet eens merkte. IK KAN mijn verhaal hier gevoeglijk beëindigen. Natuurlijk heb ik haar vrien delijk aanbod dankbaar geaccepteerd. En zo zal reeds overmorgen onze donkere lieverd opnieuw haar intrede doen in ons gezin. Aminah zal onze Hollandse kamers stofvrij maken, onze aardappeltjes koken en onze nieuw-aangeschafte meubeltjes wrijven. Ik zal misschien weer een beetje kleur op mijn wangen krijgen. Mogelijk kom ik dan ook 's avonds eens aan het feuilleton toe. Ik kan je niet zeggen hoe dankbaar ik ben voor die ontmoeting in de Utrechtsestraat. We zullen Aminah met open armen in halen. Maar je begrijpt.dat aanbod van haar om het voor niets te doen daar gaan we in geen geval op in. Voor ons trouwe baboetje zullen we ons met liefde een bioscoopje of zo ontzeggen. En in plaats van die bespottelijke tweedjas hebben we nog een mantel van Hennie, die Aminah beter zal passen.... L. Bos-Vergovw EEN VAN DE VERMAKELIJKSTE Engel se films, die ik na „The Ladykillers" heb gezien is wel Geordie" van het duo Sid ney Gilliat en Frank Launder. In het begin verwacht men helemaal niet er zoveel ple zier mee te beleven, maar wanneer eenmaal de lieflijke sentimentaliteit heeft afgedaan en de ironie als een duveltje uit een doosje tevoorschijn komt weet ieder het: dat wordt een geestige geschiedenis. Nou en of! Ik kan ze u niet doen gevoelen zonder iets van de inhoud te vertellen en daarom zal ik ze hier dan ook in grote trekken weergeven. Wij maken kennis met het jongetje Geor die, dat zo vervelend klein van stuk is. Wat moet hij daar nu tegen doen? Gelukkig: in Londen woont zekere heer Samson, die in de krant adverteert met zijn baardige ver schijning, één ton kraoht, hetgeen valt te bereiken wanneer men maar zijn cursus volgt. Het jochie besteedt er de inhoud van zijn spaarpot aan en verzekert zich van de schriftelijke lessen des heren Samson. Het wonder geschiedt! Wanneer wij hem jaren later terugzien - en horen! - rijst er een reus voor ons op, die al spoedig de hamer het verst slingert van al zijn rivalen in Schotland. Dat brengt de heren van het Brits Olympisch Comité op een idee. Laat DE BESTUDERING van de atoomenergie, die geleid I heeft tot de ontdekking van de atoombom, heeft ook voor de mensheid meer gunstige gevolgen gehad. Men is erin geslaagd sommige stoffen kunstmatig radioactief te ma- ken. Onder radioactief ver- I staan wij de eigenschap, van sommige stoffen, stralen uit te zenden. Radium heeft na il tuurlijke, dus spontane radio- activiteit, dat wil zeggen: I radium zendt voortdurend be paalde stralen uit. Maar bij de bestudering van atoom energie is nu gebleken, dat men ook stoffen kunstmatig radioactief kan maken, het geen betekent dat stoffen, die tevoren geen stralen uit zonden, stralen kunnen gaan uitzenden. En die uitgezonden stralen kan men aantonen met behulp van zeer fijngevoelige instrumenten. Geordie de kogel gaan slingeren Geordie doet het en verovert zich prompt een plaats in het team dat in Australië de Britse vaan hoog zal houden. Maar heimwee kwelt de held zozeer dat hij op de Spelen maar een pover figuur slaat, tot.het beeld van zijn meisje voor zijn geestesoog verschijnt. Dan werpt hij de kogel verder dan al zijn concurrenten en wint de gouden plak. GEORDIE IS DUS OVERWINNAAR. Maar roem en eer laten hem koud. Hij wil terug naar zijn dorp, terug naar zijn bos en zijn landheer en het meisje, dat hij wil trouwen. Geordie is een goedhartige impulsieve krachtpatser, het stralend toonbeeld van de amateur, zich niet bewust van zijn buiten gewone eigenschappen. Koppig maar o zo eerlijk.'Daarom is hij zo'n aangename ver schijning. Hij is het tegendeel van de fiere sportheld onzer dagen. De film buit het op alle manieren uit. Het is rondweg idioot zo'n kerel heimwee te zien hebben, maar hij heeft het. Het is krankzinnig zo'n kerel erop te zien staan dat hij tijdens de Spelen zijn Schotse kilt zal dragen - hij heeft het zijn moeder beloofd! - en hij draagt hem. Het is verrukkelijk zo'n kerel te zien twis ten met zijn Landheer over de schade welke torenvalken aanrichten onder het pluimvee en hem de Landheer in alle stadia te zien brengen van gramschap om hem toch het pleidooi te zien winnen. Geordie is zonder complicaties. Hij schept er een heleboel, maar dat weet hij zelf niet. Hij leeft van de correspondentie die hij met de grote Sam son voert. En zijn ontmoeting met de ver eerde meester is een unieke gebeurtenis. De hele film door hebben wij het conter- feitsel van de Londense Uebermensch op kerstkaarten, reclamefolders en cursuspa pieren ontwaard. Eindelijk ontmoeten we de man zelf, wanneer hij Geordie vaarwel komt zeggen bij zijn vertrek naar Australië. De verpletterende indruk, die deze ontmoe ting achterlaat, tart elke beschrijving. Ik heb mij, om het maar heel gewoon te zeg- STELT U ZICH voor, dat u voor een grote bak staat, waarin zich enige duizen den knikkers bevinden van verschillende kleur. Er zijn rode, gele, groene en blauwe knikkers. De rode knikkers zijn precies gelijk aar. elkaar, de groene knikkers lijken ook precies op elkaar, en zo ook de gele en de blauwe knikkers. Alle knikkers van een zelfde kleur hebben dus precies dezelfde eigenschappen, zijn even groot en even zwaar. Er komt nu iemand, die een paar honderd knikkers in de bak erbij stopt. Er zijn rode, gele, groene en blauwe knikkers bij, die weer precies gelijk zijn aan de rode knikkers enzovoorts, die al in de bak zijn. De bak met knikkers wordt geschud. Dan vraagt men u nu te vertellen, waar de knik kers, die men zojuist in de bak heeft ge stopt, terecht zijn gekomen. U staat voor een lastig vraagstuk. Immers hoe weet u, als u een aantal rode knikkers bekijkt, of zij tevoren al in de bak hebben gelegen, of dat zijn er pas kortgeleden zijn bijgestopt? Alle rode knikkers zijn immers even groot. En dit geldt ook voor de gele, groene en blauwe knikkers. Voor ditzelfde raadsel stonden sinds vele jaren de geneeskundigen, die de stofwisse ling van de mens bestudeerden. Wat ge beurt er precies met ons voedsel, wat ge beurt er eigenlijk met de geneesmiddelen, die wij soms moeten innemen? Hoe weten we nauwkeurig waar ons voedsel en de ge neesmiddelen terechtkomen en langs welke wegen wandelt het voedsel? Het is bekend, dat in bepaalde organen van het menselijk lichaam sommige stoffen in grotere hoe veelheid worden aangetroffen, dan in an dere. Zo bevat de schildklier naar verhou ding meer jodium dan enig ander orgaan in het menselijk lichaam, het beenmerg meer fosfor, zo bevatten de beenderen meer kalk dan andere organen. En de samenstel ling van voedsel of van een medicament kunnen wij ook precies nagaan. Maar moei lijk en onoplosbaar bleef de vraag, welke wegen het jodium in het voedsel bewandelt, alvorens het in de schildklier is terechtge komen, of wat er precies gebeurt met kalk, die wij vaak moeten innemen, als we kalk- gebrek hebben, of met het ijzer, dat wij gebruiken, als wij bloedarmoede hebben. Wij weten immers, dat het ijzer meehelpt de rode bloedkleurstof op te bouwen. Heeft iemand bloedarmoede, dan heeft hij (meest al) te weinig ijzer in zijn bloed. Gebruikt de patiënt nu enige tijd achtereen een me dicament dat ijzer bevat, dan zien wij na verloop van tijd, dat het bloed meer rode kleurstof heeft dan vroeger het geval was: de bloedarmoede is verminderd of geheel verdwenen. Maar het is niet uit maken, welk deel van het ijzer in het bloed al bij het begin aanwezig was en welk deel ge vormd is, nadat wij de patiënt medicijnen hebben laten gebruiken. Alle bloedkleur- stof, alle ijzerdeeltjes in die bloedkleurstof, lijken sprekend op elkaar. Als een kind Engelse ziekte heeft, dan weten wij, dat de beenderen van het kind te weinig kalk bevatten. Geven wij het kind nu kalk en vitamine D dan verdwijnt de Engelse ziekte. Maar het is dan- moeilijk uit te maken, welk deel van de kalk dank zij de medicijnen in het lichaam is terecht gekomen en welk deel er aanwezig was. HET IS EVEN MOEILIJK te vertellen welke knikkers, in de bak, waarvan wij in het begin spraken, er bij gelegd zijn en welke oorspronkelijk reeds aanwezig wa ren. Anders wordt het probleem echter, als wij in de bak rode knikkers werpen, die volkomen gelijke, broertjes en zusjes knik kers, die in de bak reeds aanwezig waren, IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII maar die bovendien op een of andere ma nier een lichtje dragen. En als wij nu ook een aantal gele, groene en blauwe knikkers in de bak stoppen, precies gelijk aan broer tjes in de bak, maar verlicht, dan weten wij, als wij de bak goed geschud hebben, na een tijdje toch precies welke knikkers eer der in de bak waren en welke er later bij gedaan zijn. Immers, de laatste knikkers dragen een lichtje en zijn van, overigens volkomen gelijke, broertjes en zusjes te kers te herkennen. BEVINDT ZICH in een lichaam een ra dioactieve stof, dan kan men precies zeg gen, waar deze stof zich bevindt. Normaal bevinden zich in ons lichaam geen radio actieve stoffen. Brengen wij nu in het li chaam radioactieve stoffen, bijvoorbeeld door injecties of door het laten innemen van radioactief gemaakte voedselbestand- delen, dan kunnen wij precies aangeven, waarheen de radioactief gemaakte stoffen zich begeven als zij in het lichaam zijn aangekomen, welke wegen zij bewandelen alvorens zij hun einddoel bereikt hebben en in welke tijd. Radioactieve deeltjes in ons lichaam dra gen lichtjes door de grote menigte van ge lijke deeltjes in ons lichaam, die niet radio actief zijn. Zij zijn te midden van hun ove rigens gelijke broertjes en zusjes te her kennen, juist omdat zij radioactief zijn en als het ware een lichtje dragen. In deze cyclotron wordt jodiumcobalt radioactief gemaakt. HET IS REEDS lang bekend, dat radio actieve stoffen een genezende invloed kun nen uitoefenen op sommige ernstige ziek ten. Radium, een stof, die van nature ra dioactief is, dus stralen uitzendt, wordt al sinds vele jaren in de geneeskunde gebruikt bij de bestrijding van gezwellen, zoals kan ker. De stralen, die radium voortdurend uit zendt, kunnen soms een kankergezwel tot verdwijning brengen. Nu kan men ook stoffen kunstmatig ra dioactief maken, De moderne geneeskunde heeft hiervan een dankbaar gebruik weten te maken. Men kan nu immers, dank zij overal te controleren radioactiviteit in het liobaam, precies nagaan waar bepaalde stoffen terecht komen. En omgekeerd we tende, dat sommige stoffen bij voorkeur in bepaalde organen belanden, zoals kalk in de beenderen en jodium in de schildklier, kan men deze stoffen radioactief maken en aldus een ophoping van radioactiviteit in bepaalde organen verkrijgen. Men heeft bij voorbeeld jodium radioactief gemaakt en het als medicijn gegeven bij bepaalde ern stige gezwellen van de schildklier. Na ver loop van tijd kwam dit radioactieve jo dium in de schildklier en bleef daar enige tijd liggen.Het radioactieve jodium straalde voortdurend stralen uit, die een genezende invloed uitoefenden op het gezwel ter plaat se in de schildklier. De kunstmatige radio activiteit verdwijnt na verloop van tijd, de straling houdt op. Maar dan was soms in die tijd het gezwel reeds verdwenen. Bij gezwellen van de beenderen heeft men kalk of fosfor radioactief gemaakt en in die vorm ingegeven. Kalk en fosfor ko men uiteindelijk altijd in de beenderen te recht. De straling, die ontstaat door het ra dioactieve kalk en fosfor kon soms een nuttige invloed uitoefenen op de gezwellen. Ook bij ernstige bloedziekten, die ge paard gaan met gezwelvermen van lever en milt, heeft men soms met succes radioactie ve medicijnen kunnen gebruiken. Tot nu toe zijn enige honderden lijders aan deze ziekten met radioactieve stoffen behandeld, soms, maar lang niet altijd, met enig succes. Men kan ook niet altijd en ongestraft ieder een met radioactieve geneesmiddelen be handelen, omdat de radioactiviteit ook een schadelijke invloed kan uitoefenen, bij jonge mensen zelfs tot volledige steriliteit kan leiden. En zeker is de dag nog ver verwijderd, dat u op recept in elke apotheek radioac tieve geneesmiddelen kunt krijgen. J. Z. Baruch gen, de beroerte gelachen. Omdat die ont moeting zo goed is voorbereid, omdat de film daar helemaal naar toe speelt is dat een hoogtepunt. Maar men kan zich even zeer amuseren met de merkwaardige land heer, die van Alaister Sim een voortreffe lijke vertolking krijgt: zo verstrooid, opge wonden, filosofisch, zo een caricatuur van een eenzaam alleen levend Schots edelman. Vergeten we daarbij ook niet de Lord, die de Olympische ploeg in Australië leidt. Hij kan Geordie niet toestaan een kilt te dra gen. Hij heeft daarvoor de telegrafische permissie nodig uit Londen. Maar het is onbegonnen werk Geordie te overreden. Voor het telegram arriveert zegt de lord maar „ja" en zijgt neer in zijn loge. Juist als Geordie in de stoet der atleten, luid be jubeld, voorbijgaat, komt het telegram. „Nee", zegt het, „géén kilt". Het gezicht van de Lord als hij dat leest en naar Geor die kijkt is om je te verkneukelen van pret. Vol van die geestige trekjes zit de film. Ze neemt een heel klein beetje een loopje met haar held, omdat ze de draak steekt met alle gewichtigdoenerij om hem heen. Hij contrasteert er zo mee, dat het bijna belachelijk is. Hierin schuilt het wezen van de komedie, waarin het contrast zo wordt gelegd dat de toeschouwer zich net niet met de held vereenzelvigt omdat hij lacht om zijn vermakelijke gebreken. De toeschouwer wil lachen. Hij kan ook niet anders. Gilliat en Launder komt de eer toe daar alle gelegenheid voor te hebben ge schapen. P. W. Franse „De spelregels van het wegenverkeer" (Enige hoofdstukken van het wegenver keersrecht) door mr. f. f. Lindeman. Uit gave H. D. Tjeenk Willink en Zoon n.v., Haarlem. Nuttige lectuur vormt dit boekje zeker, al zou men zich kunnen indenken dat de behandelde stof op een iets prettiger ma nier zou kunnen worden opgedist. De hoofdstukken over het verkeersrecht, die van het meeste belang voor de dagelijkse weggebruiker zijn, worden uitvoerig en met verduidelijkende aantekeningen uit eengezet, terwijl voor dubieuze interpre taties rechtsgedingen worden aangehaald. Wat ontbreekt, zijn illustraties van ver keerssituaties. „Scherper dan welke for mulering ook werkt het beeld op het ge heugen van de leerling" heeft menig peda goog betoogd en aangezien de lezer van het onderhavige boekje als een leerling moet worden beschouwd, zou dat ook in dit ge val zijn opgegaan. Niettemin, men kan er menige wetenswaardigheid uit opdiepen en er, wat betreft een onderwerp waarmee iedereen dagelijks te maken krijgt, alleen maar wijzer door worden. De sympatieke krachtfiguur en zijn meisje in de Engelse film „Geordie" „Dick en Dallie en de ponies" door Ur sula Bruns (Van Holkema en Warendorf, Amsterdam). Het is een goede gedachte geweest dit buitengewoon lezenswaardige kinderboek, dat in de oorspronkelijke Duitse versie zes drukken beleefde en nog steeds gretig aftrek vindt, in het Neder lands uit te geven. Het is een boek over kinderen en paarden, waarbij dat woordje „en" eën innige, vertrouwde en begriprijke wisselwerking tussen kleine mensen en kleine paarden, een echte dierenliefde dus, betekent. De manier waarop deze liefde tot stand komt, is niet zoetelijk of gechar geerd, doch in natuurlijke en avontuurlij ke vormen gegoten, die het boek doen be antwoorden aan de eisen die de jonge le zer stellen mag. Ons aan paardensport ar me land, waarin de jeugd vooral meren deels gespeend blijft van een directe om gang met het paard, mist een belangrijk aspect van de belangstelling die het kind in zijn ontdekking van de wereld koestert. Het lezen erover kan dat gemis gedeelte lijk goed maken en daarom is dit frisse en boeiende boek zeer aan te bevelen. „Wat men vér haalt...." is een door mevr. R. Lotgering-Hillebrand vertaalde en door W. P. van Stockum Zoon in Den Haag uitgegeven verzameling van re cepten uit vijfentwintig landen. Men hoeft nu niet meer naar het Quartier Latin in Parijs of naar Soho in Londen te reizen om eens wat anders te eten, want hier vindt men gedetailleerde voorschriften voor de bereiding van bouillabaisse of ma kreel met kruisbessen, van Servische ker- senstrudel of Milanese risotto, van kippe- soep met yoghurt (een Turkse specialiteit) of diverse soorten pilaf. Een aardig boekje voor als men af en toe van de maaltijd een verrassing wil maken. Er zijn ook allerlei variaties op de bereiding van be kende gerechten aan te ontlenen. NIETS SCHIJNT verder van elkaar te zijn dan de hooggestemde uitroepen van Beethoven over de verheven roeping zijner kunst ten opzichte der mensheid en de za kelijk meegedeelde gedachte van Stra- winsky dat de muziek niet tot uitdrukking van gevoelens in staat is. Voor Beethoven was de muziek de on miskenbare stem van zijn gevoelens en het is zeer zeker waar dat hij niet alleen met nauwgezet gewe ten aan de gestalte van zijn composities werkte, maar ook in een gespannen ge- voelstoestand leefde als hij zijn werken concipieerde. Men kan zeggen dat alle gevoelens en gedachten zonder muziek niet denkbaar waren in deze man. Maar, op gevaar af in tegenspraak te lijken met de woorden van de componist zelf, geloof ik dat ook bij Strawinsky niets in voelen, denken en doen bestaat zonder muziek. Met dit te zeggen spreek ik de moderne mees ter niet tegen. Waarom lijken dan de meningen dezer componisten zo verschillend? Omdat de be wustheid ten opzichte van muziek en mu zikaliteit bij Strawinsky anders is dan deze bij Beethoven was. U moogt de grote man nen beiden gelijk geven, al klinkt dit on zinnig. En waarom zouden zij misschien niet óók wat ongelijk hebben? Zij hebben toch in muziek ook allebei gelijk, of wat het dan is? En of zij een van beiden mis schien helemaal ongelijk hebben is eigen lijk een beetje uw zaak, waarde lezer. U kunt van die muziek vinden wat u wilt en dan hebt u misschien gelijk. Vrijheid, blijheid! Het wezen der muziek is ongrijpbaar. En wat de componisten zeggen is niet hetzelf de als wat zij maken. De intuïtieve zeker heid waarmee zij componeren zou niet be trouwbaar zijn voor redeneren met woor den. En het verstandelijk inzicht en over leg dat voor woordelijke uiting of verkla ring nodig is, zou in het geheel niet toe reikend zijn voor de muzikale creatieve ar beid. Het is zeer zeker waar, dat de mu ziek, bij iedereen die muzikaal is, soms zeer sterk heersende gevoelens opwekt. Maar het is niet na te gaan hoeveel van deze werking veroorzaakt wordt door het objectieve stuk muziek en hoeveel door de muzikaliteit en nog andere innerlijke za ken van uitvoerder en hoorder. En nie mand kan zeggen ook de componist niet welk deel van die magische activiteit dan nog eigenlijk van de maker zelf is. Men mag wel aannemen dat het bewust zijn, de vertolker te wezen van bepaalde gevoelens bij componisten meer voorkwam en zich meer laat gelden dan het besef, dat het componeren is: een blijkbaar onweer staanbare drang om muzikale gegevens tot gestalte te brengen. Zeker is het dat de pogingen om „tot klaarheid" te komen in deze aangelegenheid geen enkele compo nist nader brengt tot zijn feitelijke inner lijke arbeidsveld, want de onkenbaarheid der creatieve krachten behoort tot de aard daarvan. Er mogen aanleidingen genoeg zijn tot componeren, het wezen van het werk is iets anders, komt ergens anders vandaan. En als het in handen en oren van uitvoerders en hoorders komt, wekt het bij iedereen an dere reacties. Mijn vriend Fer- mate fluistert mij in dat ik niet de schijn moet wekken te me nen, dat Beethoven in een soort zelfbedrog leefde en Strawinsky een soort helderzien de is. Dit wil'ik ook niet. Ik wil wel zeggen dat de meningen dezer meesters ten op zichte van het wezen hunner muziek geen enkele zekere verklaring bieden. Zelfs bij vocale muziek, dat is dus een kunst waar bij de componist zich liet inspireren door een tekst en waarbij vele uitvoerders en waarschijnlijk zo goed als alle hoorders zich laten leiden door de inhoud der woor den, kan men niet zeggen dat de muziek „bevat" of „weergeeft" wat men in de woorden leest. Het is nochtans wel waar dat onder de dwang der woorden de mu ziek in haar samenhang van harmonie, ritme en melodie bij uitvoerders en hoor ders de gevoelens opwekt, welke door de tekst worden gezegd of gesuggereerd. Dat is dan wat men terecht noemt: de macht der muziek. Maar deze macht heeft de mu ziek ook als er geen woord bij de composi tie te pas komt. Zeer zeker is de componist de eerste die onder de macht der muziek leeft. En hier ligt misschien het duidelijkste punt waar de schijnbaar volkomen uiteenlopende ideeën van Beethoven en Strawinsky el kaar treffen. Zowel de meester der „Missa Solemnis" als de schepper van „Le Sacre du printemps" danken de mogelijkheid der „creatie" aan de ondoorgrondelijke supe rioriteit der muziek. De aanleiding tot een werk zal liggen in vele gevoelens of ver beeldingen, de oorzaak schuilt in de wer king der muziek op het vermogen van de componist. De zich bewegende, zingende en dansende gestalte, welke men de com positie noemt, roept bij de muzikale uit voerder en hoorder gevoelens op die mis schien overeenstemmen met het sentiment dat de componist bewoog, toen hij het werk maakte. Deze mogelijkheid van overeen stemming wijst erop dat de muzek de eigenschap kan hebben bepaalde gevoelens over te brengen van de ene mens op de an dere. Het heeft er veel van dat Strawinsky het bestaan van deze eigenschap ontkent. Ik keek tersluiks mijn vriend Fermate aan en hij mij - en omdat wij beiden ble ven zwijgen, heb ik er op het ogenblik verder niets over te zeggen. Hendrik Andriessen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 19