Een echte V ïctoriaan
IN DE BAN VAN DE RING
Een sehijnfossiel uit Haarlems bodem!
ONZE NAMEN
Drie oude doopnamen
die begrippen
werden
Persoonsverheerlijking
Erbij i
^Fabelachtig boek over de zich een weg zoekende mens")
Engelse litteratuur
I A ssociaties
Rus Koets kreeg
elfhonderd brieven
Te krijgshaftig
Worstjes aan de bomen
Prehistorische waterput
ZATERDAG 13 JULI 1957
PAGINA TWEE
ROMANS van steeds geringere omvang zijn in Nederland het terrein der
boekwinkeletalages zozeer aan het veroveren, dat men er wel een eigentijds
verschijnsel in moet herkennen, dat niet zeer vreemd kan zijn aan dat, waar
door het welgebouwde sonnet in verval is geraakt. Het verschijnsel is te
kenmerken als een verzet tegen het systeem en - samenhangend daarmee
als een poging een uiterste eenvoud mogelijk te maken of open te leggen,
vanwaaruit een nieuwe weg zal kunnen ontstaan. In het beste geval is de
oppositie zo sterk, dat het systeem bezwijkt en dan blijft er een leegte over.
„Het leven in een wereld, die is toegespitst op de idee van de functie,
staat bloot aan de wanhoop, want in werkelijkheid is die wereld leeg" heeft
Gabriel Marcel gezegd. Welnu, als er die leegte is aangetoond door de mens,
die weigerde een functie van het systeem te zijn, wat blijft er dan over?
Hijzelf. Een nieuwe Neanderthaler, volgens Harry Mulisch. Het nieuwe vraag
stuk voor de mens is hijzelf en dat vraagstuk is zo oud als het mensdom op de
wereld die, steeds toenemend door de mens vervolmaakt, zich langzaam
ontworstelde aan de wisselwerking met de mens tot het punt, waarop beiden
- mens en wereld - als antagonisten tegenover elkaar staan: ochtendmens
en avondland. De laatste moet worden vernietigd. De moderne kunst in
Nederland beoogt vernietiging van de objectieve bovenmenselijk machtige
orde en wil terugkenteren naar de oorsprong: de oermens en een wereld
orde en wil terug naar de oorsprong: oermens en wereld van steen.
Prof. J. J. R. Tolkien
WAT STAAT nu de kunstenaar te doen
die zij het alleen voor zich na het
grote experiment in de leegte is achterge
bleven? Hij loopt op straat, betaalt belas
ting en zit op een terrasje onvernietigde
koffie te drinken. Hij ziet dat zijn overwin
ning objectief niet waar is. Hij kan zich in
een ivoren toren opsluiten en aldus een
nederlaag lijden, tenzij hij als contempla
tief de wereld verzaakt. De andere moge
lijkheid: zich te verwerkelijken in het hem
omringende, heeft hij vernield. Hij heeft
zich de weg terug onmogelijk gemaakt. Hij
kan niet met de filosofen aan één tafel gaan
zitten om in de werkelijkheid een nieuwe
weg te herkennen. Een crisis, zegt de filo
soof. Nee zegt de kunstenaar, een breuk,
een caesuur tussen toen en nu. De wereld
bestaat niet meer, leve de nieuwe wereld.
Maar nog steeds is daar dan het probleem:
welke is die nieuwe wereld, wie is de nieu
we mens? Men kijkt dan in de etalages
der boekwinkels ziet meewarig de ont
snappingslitteratuur van minder dan hon
derd pagina's: allerindividueelste versla
gen van allerindividueelste de wereld is
immers afgebroken emoties. We zijn
weer bij Kloos aangeland, wij zijn vijftig
jaar terug. En tussen al die boekjes liggen
twee dikke kanjers van boeken: „De Reis
genoten" en „De Twee Torens" de eer
ste twee delen van de trilogie „In de ban
van de Ring" door de Engelse hoogleraar in
de taal- - letterkunde J. J. R. Tolkien, die
in twintig jaar dit werk heeft geschreven.
Vooruit, die twee boeken moet u kopen, zij
zijn meesterwerken.
Tolkien laat de wereld en het systeem
voor wat zij zijn. Hij breekt niets af. Hij
bezint zich op het menselijke van de mens
en die niet als eenling „allerindividueel
ste expressie van een allerindividueelste
emotie" maar als variabele veelheid van
een onveranderlijke makelij „de meest
individuele expressie van de meest col
lectieve emoties" zoals Bert Schierbeek
eens formuleerde. „In de ban van de ring"
is een gebeuren van het menselijke avon
tuur, of liever: een doèn gebeuren daarvan.
En dat avontuur gebeurt in het kader van
de Midden-Wereld,"een fantastisch nieuw
door Tolkien uitgedacht land, waar
van een zeer preciese kaart in het boek is
gevouwen. Hij vindt de echte aarde als
schier autonoom systeem te onbelangrijk.
Hij wil dan ook zeker niet afbreken. Maar
hij beseft dat de echte wereld als kader,
als decor voor het menselijk avontuur, in
een boek tezeer van het spel zelf zou af
leiden, omdat zo'n decor als zodanig reeds
niet meer ter zake doende reminiscenties
zou wekken bij de lezer. De mens is niet de
speelbal maar de bespeler van het hem om
ringende. Tolkien wenst een decor dat het
spel in zijn zuiverste vorm mogelijk maakt,
het spel dat vaste regels heeft, waarvan de
marge in de naleving schuilt. Die marge is
het avontuur. Zij, die zich niet speler maar
speelbal weten, zijn afbrekers, die na de
afbraak tot de ontdekking komen dat zij
„onspeelbaar" geworden zijn. Speler Tolkien
wil geen afbraak: hij ontdoet het spel van
van zijn wisselend decor. Hij maakt de
omgeving anders. Dat ander is Midden-
Aarde, die door de meeste critici als fan
tastische conceptie is geprezen. Maar Mid
den-Aarde is slechts een middel. Het is een
kader, waarbinnen het avontuur moet wor
den beleefd, zoals het altijd en ook nu kan
worden beleefd. Midden-Aarde is geen
ontsnapping van de Aarde, maar een tot in
de diepten van tijd en ruimte abstrahe
rend intensiveren ervan. Maar zij die van
afbraak houden zijn al voldaan, als zij me
nen dat een ander het ook doet. Zij kijken
niet verder dan hun houweel lang is.
Mulisch spreekt van Tegenaarde, waarop
de huidige mens als een nieuwe Neander
thaler de wereld verzaakt, die van het
systeem althans. Mulisch tegenaarde is er
een, die krachtens een doctrinair inzicht
en dat is altijd een omweg op de huidige
wordt gelegd, waardoor in een fantastische
wisselwerking chaotische effecten kunnen
worden veroorzaakt, die ten doel hebben
een middenaarde voort te brengen.
Hij heft de werkelijkheid in een idee op.
En als het idee wint blijft er die lege leegte.
Maar een individuele doctrinaire tegen
aarde laat zich niet incarneren in die van
alle dag en alle mensen. Die gaat zijn gang,
tenzij een god" ingrijpt maar die publi-
ceerd niet bij de Bezige Bij. J. J. R. Tolkien
schrijft als een schepsel. Hij noemt zich
sub-creator (Essays presented to Charles
Williams) en laat de schepper wat des
scheppers is. Die reverentie voor een al
macht is het religieuze van Tolkiens „In
de ban van de ring" (drie bezoekers van
een Haarlemse boekhandel verklaarden on
afhankelijk van elkaar aan de verkoper,
dat „In de ban van de Ring" hun geloof
weergaf. Zij behoorden tot drie verschil
lende kerkgenootschappen!) Mulisch zegt
daarentegen: „een schrijver verknoeit zijn
werk wanneer hij tijdens het schrijven aan
God gelooft, maar evenzeer wanneer bij
niet aan God gelooft". Zulk schrijven is
directe vergoddelijking, een openhouden
van alle persoonlijke mogelijkheden, om
dat de werkelijkheid naar willekeur zij
het op papiertot een persoonlijk para
dijs kan worden veranderd, althans een
waar het menselijk tekort niet bestaat.
Tolkien daarentegen gaat van dat tekort
uit, het is zijn werkmateriaal. Zijn schrij
ven is incarnering in de werkelijkheid. Hij
beheerst al schrijvend niéts. Hij gaat zoe
kend zijn weg tussen de vele mogelijkhe
den, waarvan hij er steeds een moet doen
gebeuren Hij is de homo viator, de zich
een weg zoekende mens, de mens op weg
naar een „doel, waarvan men tegelijker
tijd kan zeggen (volgens Marcel) dat hij
het ziet en omgekeerd ook dat hij het niet
ziet". Al levend houdt die mens het my
sterie open in plaats van het te beheersen
door het schijnbaar met zekerheid afgaan
op een doel, dat bij voorbaat is vastgelegd
in een feit of in een voltooid begrip van
zichzelf: creator, die het wel of niet bestaan
van God in zich tegen elkaar heeft opge
deeld.
MAAR WAT is nu het verhaal van „In
de ban van de ring" zal men vragen. Een
antwoord daarop kan men alleen geven
als men het einde van het verhaal kent.
Maar Tolkiens verhaal is zo, dat men het
einde nooit kan kennen. De enorme waarde
van het boek schuilt niet in de conceptie
van Midden-Aarde, noch in het uitgangs
punt, de ring. Want ook die is er alleen
maar om het leefavontuur van de hoofd
figuur mogelijk te maken en dat is niet te
analyseren. De ring is één van een drietal,
dat de bezitter de macht geeft de wereld
met kwaad te beheersen. Sauron de boze
heeft er twee. De derde, die zijn duivelse
hem reeds gekende einde voert. Hoe zui
verder hij weglaat, hoe levensechter het
verhaal krachtens die isolatie lijkt. Me®
zegt dan ook na de lezing van zulk een
boek: „Het heeft me helemaal uit mezelf
gehaald" of „boven mezelf verheven". Dat
is de macht der isolatie, die een criticus kan
aanduiden door de kern van het verhaal en
de middelen ervan even geïsoleerd weer te
geven. Bij Tolkien is dat juist andersom.
Hij isoleert niet maar omvaamt en dat is
pure mythe. „In de ban van de ring" is niet
een mythe als zovele, die die schijn ver
wierven door het isoleren van archetypen,
het is een mythe omdat het de mens in
zichzelf drukt tot dat punt, vanwaaruit
alles open ruimte is. En dat punt is niet
een deelpunt, niet een uit het centrum ge
legen concentratie waar de psychoana
lytische romans op uit zijn maar wel de
gelijk het midden: de middenaarde in elke
mens. Vandaar dan ook, dat niets, volstrekt
niets, in Tolkiens boek is te „duiden". De
ring staat voor zichzelf en de hobbit ook.
Hun „geschieden" is de grootheid van het
boek. Als men het geringste feit uit dit
boek kon verklaren als symbool voor iets,
dan zou men uit dat punt de gehele samen
hang kunnen vertalen in een analyse. Het
fabelachtige van Tolkiens werk is, dat hij
het verhaal zo behoedzaam heeft doen ge
schieden, schrijvend tastend tussen de mo
gelijkheden die uit elkaar dus niet uit
hém ontstonden, dat het gebeuren uit
eindelijk als geheel een vitale autonome
waarde kreeg, die geen ingreep verdraagt.
Tolkien schrijft met dat vitaal menselijk
kenvermogen, dat de toekomst als een her
innering in het heden plaatst, ..Het kennen
van een doel, dat men tevens niét kent".
Steeds lijkt de weg aan Frodo te ontsnap-
pen, maar steeds hervindt hij haar. Her
vindend gaat hij zijn weg, deze zuivere
macht volledig zou maken, is in het bezit reiniger, die ondanks de bovenménselijke
van Frodo, een hobbit. Tolkien zegt: „Het wijsheid van zijn makkers toch zelf over
is ondanks latere verwijdering wel duide- c'e we§ moet beslissen als het er op aan-
LAURENCE OLIPHANT (1829-1888) is
een van de belangwekkendste vertegen
woordigers van de Engelse excentrieke
traditie, omdat men in zijn afwijkingen
van de geldende normen, duidelijker dan
meestal bij anderen mogelijk is, de reac
tie op de maatschappij van zijn tijd kan
onderscheiden. Van goeden huize en be
hoorlijk van geld voorzien bracht hij de
eerste tien jaar van zijn volwassen leven
ten dele door op partijen in Londen en
weekeinden in landhuizen, waarvoor hij
zonder ophouden invitaties ontving omdat
hij zo'n briljante prater was en zo char
mant voor dames, voor de rest met reizen
door Europa, Amerika en het Verre Oos
ten, voor zijn plezier, als dagbladcorres
pondent of op diplomatieke missie. Een
jaar of dertig oud was hij al een man van
grote ervaring en een soort beroemdheid.
Toen de Krim-oorlog was uitgebroken,
herinnerden de generaals van de staf zich
Oliphants boek over Rusland en riepen
zij hem op om een beschrijving van de
versterkingen van Sebastopol van hem te
horen, die hij ook met enige nauwkeurig
heid kon geven, met tot verbazing der
generaals een uitvoerbaar plan van ver
overing eraan toegevoegd. Een paar jaar
later nam hij als secretaris aan diploma
tieke missies van Lord Elgin, eerst naar
Amerika, vervolgens naar China en Japan
deel. Op grond van zijn kennis van het
laatste land werd hij in 1861 eerste secre
taris aan de Britse legatie in Japan, maar
hij was dat nog geen week toen hij ernstig
werd gewond door een bende, die de lega
tie overviel. Hij keer
de daarop naar En
geland terug.
Naar aanleiding van de biografie
„The Life of Laurence Oliphant" door
Philip Henderson, die door Robert Hale
te Londen is uitgegeven.
VOORNAMELIJK
om zijn moeder ver
dere angsten te be
sparen verliet hij
daarna de buiten
landse dienst.Hij ver
vulde alleen nog enkele kleine missies voor
het Foreign Office en verbreidde verder hij extra-inspanning aan Oliphant zelf be-
EEN NIEUWE verrassing wacht de
lezer: in 1870 in Engeland teruggekeerd,
meer of minder in opdracht om nieuwe
volgelingen voor Harris te winnen, hervat
Oliphant het leven in de landhuizen. Ver
volgens treedt hij in de Frans-Duitse oor
log als correspondent van de Times op Dat
betekent nog geenszins dat hij zich van
Harris' invloed bevrijd heeft. Hij ontmoet
en huwt in Parijs een Engelse met aspira
ties, die even ijl zijn als de zijne, maar op
order van Harris blijft het huwelijk onbe-
zegeld. Naar Amerika teruggecomman-
deerd staat Oliphant zijn vrouw zelfs on
der veel hoge voorwendsels aan de
„nieuwe Christus" af. Pas in 1881, nadat
hij weer jaren onder orders van Harris
heeft geleefd maar ook in Europa gereisd
heeft en directeur is geweest van een
Amerikaanse telegraafmaatschapij, ver
breekt Oliphant de relatie, alleen echter
om vervolgens in Palestina de leer der
sympneumata voor eigen rekening te gaan
verbreiden, tezamen met zijn vrouw. Het
is allemaal zeer fantastisch, want die on
derneming in Palestina neemt ook het air
aan van een Zionistische beweging niet
omdat Oliphant zelf joods is of omdat hij
joodse sympathieën heeft, maar omdat hij
op die manier de medewerking verwerft
van de Engelse regering, die Palestina
zachtjes uit de verslapte greep van de
Turken wil losmaken- Na de dood van zijn
eerste vrouw ontmoet hij, weer op reis
in Amerika, zijn tweede echtgenote, maar
kort daarna sterft hij zelf.
Men krijgt de indruk dat Philip
Henderson zich voor
de beschrijving van
deze wonderlijke car
rière minder tijd
heeft gegund don no
dig was, maar het is
waar dat hij jaren
gewerkt zou moeten
hebben om alles wat
de lezer hier intri
geert op te helderen. Voor een deel zou
Bij „Het Spectrum" te Utrecht is het
eerste deel „De Reisgenoten" van de
trilogie „In de ban van de ring" door
J. R. R. Tolkien verschenen. Het tweede
deel „De twee torens" zal zeer
spoedig verschijnen. Het derde deel zal
getiteld zijn: „De terugkeer van de
koning". Max Schuchart heeft het werk
vertaald. „De Reisgenoten" heeft hij in
uitmuntend Nederlands omgezet, dat
evenzeer als het origineel elke litteraire
pretentie mist, die de lezer zou verstik
ken in een taalschoonheid welke van
het elementaire gebeuren rond de ring
zou afleiden.
zijn reputatie door aan zijn reisverhalen, die
al in druk verschenen waren, een satiri
sche roman toe te voegen. Deze „Pic
cadilly" getiteld getuigde van zijn be
sef dat het leven in de Engelse „society"
niet genoeg voor hem was. Dat het hem
ernst was met zijn ontevredenheid, bleek
vervolgens in 1867, toen hij besloot „alles
te verlaten" om zich in Amerika aan het
beschouwende leven te gaan wijden onder
steed moeten hebben: aan een beschrij
ving van het karakter van het personage
(niet in de diepte psychologisch be
schouwd maar van buiten gezien) en aan
zijn financiële beleid, dat vooral ondoor
grondelijk is in de tijd wanneer hij zoge
naamd al zijn geld aan Harris heeft afge
staan. De winst aan ruimte had zo nodig
bereikt kunnen worden door een aantal de
tails van zijn reizen weg te laten niet
de hoede van een personage, genaamd aDe, want zij zijn vaak de moeite waard, -
Thomas Lake Harris een van de baardige die van de Russische reis in het bijzonder. !°Y enkcle oiule narnen vo
HarnS' eln,Za^^?^Daar.!£e Anderzijds had de auteur de stemming de tota,e vergetelheid behoed. Een daar-
DE AMBTENAAR van de Burgerlijke
Stand zal u raar aankijken als ge hem
verzoekt een stamhouder als Hagabard,
j Elugsuind, Saxbrath, Altrafan, Thrudlaf
5 of Liudrad in te schrijven. Toch wer-
den deze namen eens in onze gewesten
j gedragen: men vindt ze in een'om-
streeks het jaar 960 opgemaakte lijst
van goederen der Utrechtse Sint Maar-
jj tenskerk. In een Egmondse oorkonde
uit 1162 treffen we de namen Weren-
bold, Frethelif, Ekbrecht en Athelgir
aan en in de stadsrekeningen van Dor-
drecht uit de jaren 12841287 komen
burgers voor, die Blankhard, Brande-
kijn, Ghildekin, Ghodwoud, Heylaes,
Ricward, Stoechout, Wibel en Wolbrand
heten. Vrouwen vinden we in d<»ze pe-
j riode met namen als Ermengard, Ghyote
en Avesoete vermeld.
jj ZO STUIT men in oude schrifturen
5 voortdurend op doopnamen, die thans
de met de inschrijving der jonggebore-
j nen belaste ambtenaar in verlegenheid
kunnen brengen. Want het is niet ge-
i makkelijk uit te maken welke voorna-
men hij in zijn geboorte-akten mag op-
j nemen en welke hij dient te weigeren.
Van bovenstaande namen kan niet wor-
den gezegd, dat ze algemeen bekend
j zijn. Toch is te bewijzen, dat ze eens
in onze landen voorkwamen. En nog
steeds kan met succes een beroep wor-
den gedaan op een nimmer buiten ge-
bruik gestelde wet uit de Franse tijd,
die het mogelijk maakt kinderen te ver-
noemen naar lieden, die een rol speel-
den in de geschiedenis. Het is waar, dat
de Franse wettenmakers hierbij spe-
ciaal aan oude Grieken en Romeinen
dachten: ze deden hun werk in het
Parijs van 1803, waar de klassieken
hoog in de gunst stonden. Men kan zich
echter op het standpunt stellen, dat de
middeleeuwers uit de oorkonden tot
onze oude geschiedenis behoren.
m
HOE MEER nieuwe door het chris
tendom meegebrachte namen in onze
gewesten in omloop kwamen, hoe meer
germaanse namen verdwenen. Slechts
lijk dat de hobbits familie van ons zijn"
„Welke echter precies de verwantschap is
valt niet meer uit te maken". Hiermee is
het boek aangeduid. Men ervaart bij voort
during een intense verwantschap, maar die
is niet te definiëren. Definitie veronder
stelt een begrip van buiten af. „In de ban
van de ring" is echter slechts van binnen
uit te ervaren. Zoals de psychologie faalt
in het definiëren van het collectief onder
bewuste of het archetypische, zo zou een
criticus over Tolkiens boek ook slechts af
geleide en benaderende formuleringen
kunnen geven. Men kan slechts zeggen dat
een groot gebeuren zich heeft ontwikkeld
uit het begin: een hobbit heeft als levens
taak om te verhinderen dat zijn ring in de
macht van Sauron komt.
DE WAARDE van de meeste romans is,
dat de schrijver er in is geslaagd alles weg
te laten, dat niet noodzakelijk tot het door
komt.
Wie zich graag een psychische inflatie
wil aandoen kan zich ertoe zetten „In de
ban van de ring" te enten op een analy
seerbare levensbeschouwing, op manuscrip
ten van de Oeeanishad en Bhagavad-Gita
tot die van Sartre toe, op sagen, mythen en
sprookjes van alle tijden uit alle deien der
wereld, maar uiteindelijk zal hij moeten
erkennen dat „In de ban van de ring" al
leen maar waar is, omdat hij het heeft ge
lézen. De lezer is de „missing link" tussen
dit boek en de wereld en voor hém alleen
is het waar. Hij is de enige sleutel tot dit
werk en niemand anders. Het boek is voor
iedereen-apart waar. In hem begint en
eindigt het. En wie kan zijn eigen begin en
einde analyseren? Ook de lezer heeft zijn
eigen reis. Ook wij zijn de reisgenoten.
Ton Neelissen
sektestichters en „reïncarnaties van
Christus" die de Amerikaanse geschiede
nis verluchten. Wat Oliphant zich veer
tien jaar lang van die potentaat liet wel
gevallen-is onbegrijpelijk zolang men hem
als een redelijk man met gewone ambities
wil zien. Daarom is hij een dankbaar ob
ject voor biografische studie: zelfs nadat
men hem verklaard heeft, blijft hij een
bezienswaardigheid. Philip Henderson ge
bruikt op een wat schoolse manier de be
kende psychologische middelen ter ophel
dering: Oliphant leed aan een ernstige
moederbinding die hem ongeschikt maak
te voor een rustig seksueel leven ëh Harris
had daar juist de goede remedie voor^ met
een leer waarin mystiek en seksualiteit
precies hetzelfde voorschreven. Het was
voornamelijk Harris zelf die zijn voordeel
deed met de doctrine der sympneumata,
het „samenademen". Maar Oliphant profi
teerde toch moreel van de mystieke ver
heffing van een activiteit, die door de ze
den van de Victoriaanse gemeenschap met
smaad werd bejegend. Intussen mocht hij
zelf alleen nederige handwerken verrich
ten. die zijn eigenliefde zouden doden en
hem wellicht op den duur geschikt maken
voor „goddelijke communicatie" Het werk
dat de leden van de kolonie verrichtten
strekte tot financieel voordeel van Harris
zelf. Die was inderdaad een formidabei
soort openlijke bedrieger: men zou iets
meer willen onderscheiden van de betove
rende persoonlijkheid, die hem in staat
s'elde tientallen rijkaards onder zijn or
ders te stellen en hun vermogen aan hem
te doen afstaan, maar zulke dingen zijn
nooit te reconstruëren.
van het midden-Victoriaanse tijdvak in het
algemeen uitvoeriger kunnen karakterise
ren. Zelfs al weet men, zoals men in alle
gevallen bij voorbaat kan weten, dat het
gangbare beeld van het tijdvak maar met
een fractie van de werkelijkheid overeen
komt, men vindt toch mooie stof voor ver
bazing in de tijd waarop Oliphant reageer
de en de manier waarop de mensen op hem
reageerden. Zelfs nu veel van deze dingen
minder duidelijk zijn dan men zou kunnen
wensen, is het boek daardoor de moeite
van het lezen waard. S. M.
De Russische lange afstandloper Vladimir
Koets, die in Melbourne Olympisch kam
pioen werd, is thans het lijdend voorwerp
van de roem. Hij heeft haast nergens an
ders tijd voor dan voor het beantwoorden
van zijn fan-mail. Sinds de Olympische
Spelen heeft hij 1.100 brieven ontvangen
in 22 talen en elke dag komen er meer bij.
Op de boot die hem naar Rusland terug
bracht schreef hij per dag gemiddeld 12
brieven terug, maar thuis lagen toen al
weer 300 op een antwoord te wachten. Ze
venhonderd persoonlijk ondertekende
foto's heeft hij al naar de Duitse Oostzone
gestuurd.
van is Rembrandt, welke doopnaam in
de zeventiende eeuw nog slechts door
twee Amsterdammers gedragen werd.
En al is bakker Rembrandt Lubbersz,
j die anno 1666 in de Batavierenstraat
woonde nu al lang vergeten, de hele
wereld kent Rembrandt Harmensz van
Rhyn, die zijn werken vaak slechts met
zijn doopnaam signeerde en deze daar-
mee tot een begrip maakte. Op deze
wijze bleef de naam „leven", geen amb-
tenaar zal u beletten een zoon Rem-
brandt te noemen. Van deze mogelyk-
heid wordt echter maar hoogst zelden
gebruik gemaakt. Want men moet voor-
zichtig zijn met namen, die associaties
oproepen. Stel u voor dat zo'n jeugdige
Rembrandt zich ook nog als schilder
j ontpopt, zijn pad zal dan zeker niet over
rozen gaan. Een soortgelijke bedenking
zal ouders ervan weerhouden een doch-
ter de naam Kenau te geven.
MEN KRIJGT WEL EENS de indruk
dat de Haarlemmers onbewust zijn van het
feit, dat in Teyler's Museum aan het
Spaarne de fraaiste verzameling fossielen
van ons land is tentoongesteld. Is de kwa-
lifikatie „fraaiste" overdreven, hetgeen ik
betwijfel, dan deelt het museum deze eer
toch met ten hoogste twee andere in den
lande. Tegenover deze onbekendheid bij
vele Haarlemmers staat echter het verheu
gende feit, dat af en toe fossielen, of voor
werpen die daarvoor worden gehouden,
opgegraven te Haarlem of in de onmiddel
lijke omgeving, hun weg naar het museum
vinden. Zij getuigen dan van een ongetwij
feld bij sommige Haarlemmers bestaande
belangstelling in het Palaeontologisch Ka
binet van Teyler's Museum.
VOOR DE VINDERS is het vaak een
teleurstelling te moeten vernemen dat zij
geen echt fossiel hebben gevonden, maar
ten hoogste een zogenaamd subfossiel. Dat
is het gevolg van de voor fossielen jagers
zo bijzonder ongunstige ligging van de
stad. Om dit te verklaren dienen wij aller
eerst het begrip „fossiel" te definiëren.
Wij mogen zeggen dat een fossiel een rest
is van een organisme, plant of dier, dat ge
leefd heeft in een andere periode van de
aardgeschiedenis dan die, waarin wij thans
leven. Nu rekent men de recente tijd in het
algemeen te behoren tot de „holocene"
periode van de aardgeschiedenis, dat is de
tijd, die aanbrak na het einde van de ijs
tijden (het „pleistoceen") dus ongeveer
tienduizend jaren geleden. Daar de Spaar-
nestad ligt in een gebied, waar gedurende
deze holocene periode sedimentatie (het
tot afzetting komen van nieuwe aardlagen
in water en op land) de erosie of denuda-
tie afslijting of blootlegging) aanmerkelijk
heeft overtroffen, moet men tot ongeveer
vijftien meter onder N.A.P. of dieper gra
ven om afzettingen uit de laatste ijstijd en
daarmee de jongste plaatselijke fossielen,
aan te treffen. Oudere afzettingen liggen
uiteraard nog dieper.
Wel bevat de bodem van Haarlem en
omgeving nog resten van planten en die
ren, die ons inlichtingen kunnen verschaf
fen over de flora en fauna van de jongste
tienduizend jaren van de aardgeschiede- die walvisbotten uit noordelijke zeeën mee
nis. Deze kan men als subfossielen aandui- huiswaarts namen om er onderweg de kost-
den. Lang niet alle resten van dieren, om bare „kneukolie" uit te laten druipen en
ons nu maar tot deze te bepalen, die bij dat later deze botten in het land gebruikt
graafwerk te voorschijn komen, verdienen werden als palen voor heiningen en schu-
echter deze betiteling. Immers de stad en ren, die na jaren het lot van ander afval
WE WETEN het, ze heeft nimmer op
de Haarlemse wallen rapieren gezwaaid
of de loodpot gehanteerd; dat is door de
stedelijke archivaris dr. Gerda H. Kurtz
in haar recente boek „Kenu Symons-
dochter van Haerlem" nu wel definitief
aangetoond. Maar het zal lang duren
voordat de naam Kenau niet meer de
gedachte aan een manwijf oproept. Ge
deeltelijk kan deze associatie zelfs blij
ven bestaan: de historische Kenau was
stel'ig geen gem"" e'üke dame Van
veel latere datum is de derde voor
naam, die bijgedachten opwekt: Na
poleon. Zelfs in Frankrijk kende nie
mand deze naam eer een generaal Na-
poleone Buonaparte van zich deed
spreken. Door twee letters weg te laten
gaf de drager z>in Italiaanse namen een
Frans aanzien, als keizer liet hij ten
slotte zijn geslachtsnaam vervallen Als
één naam een hegrio werd was dat wel
die van Nano'eon! De keizer werkte
beroemdheid in d„ Zn decreteer
de hii na de slag bü Austerlit.z dat alle
wier vaders n«der z5lu vaan
dels gevallen waren, ziin naam aan de
hunne meektev toevoegen. Door ver
noeming kow+ d—Te naom Ook thans near
bij ons voo" Onlangs een dienst
weigeraar Na.ve'eon te heten
J. G. de Boer van der Ley
kwamen tot in historische tijd in de om
geving voor. Plaatsnamen als Beverwijk
getuigen daar nog van.
WALVISRESTEN, die op enige diepte
zijn gevonden, kunnen afkomstig zijn uit
oude strandafzettingen, die daar enkele
duizenden jaren voor het begin van onze
jaartelling zijn gevormd. Dit is echter al
leen bewezen, wanneer bij de vondst door
een deskundige is geconstateerd dat de la
gen, waarin het voorwerp werd gevonden,
ongestoord waren. Dikwijls is dat niet
neer na te gaan en zo bevinden zich in
Teyler's Museum enige walvisresten,
■vaarvan waarschijnlijk is dat ze uit de
:ijd der walvisvaarders dateren en dus
loor de mens zijn aangevoerd, zonder dat
iit nu meer te bewijzen valt.
Op onverwachte wijze was dit bewijs wel dag zijn plotseling in het grqen van de bo-
|Q,R Ten VT T schoude,rblad: dft ln men langs de weg tussen de dorpen Horn-
926 bij graafwerken voor oe Schalk wij- ,b en Fohrenbüh worstjes van uitste-
verbrug werd gevonden Op dit schouder- kende kwaliteit gegroeid....
Had, waarvan een afbeelding hierbij is ge- Q de eerste ril van dit jaar deden
eproduceerd, is namelijk nog vaag een driehonderd worstjes hun met vreugde
voorsteUmg te zien, dieer m kleuren oP door de dorpsbeWOners begroette intrede
vas geschilderd: een drinkglas dat op een en zij zjjn sindsdien zonder mankeren elke
tafeltje staat. Bovendien is de kop van dit maand weer verschenen.
schouderblad doorboord. Uit een en ander De plaatselijke politie heeft alles in het
Hijkt dat het als uithangbord van een her- werk t Jd Qm de edelmoedige schen_
,erg heeft dienst gedaan. kers dezer „boomworsties,. op fe sporerii
Hier was dus het bewijs te leveren, dat doch tot nu toe vergeefs. Ook het inscha:
Sinds één april doet zich op de eerste
van elke maand een hoogst merkwaardig
(natuur)verschijnsel voor in de omgeving
van Stuttgart in West-Duitsland: op die
ye niet met een fossiel te doen hadden en
net voorwerp is daarom geschonken aan
het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie
te Leiden, dat in tegenstelling tot Teyler's
Museum een verzameling van recente die
kelen van politiehonden met bijzonder
fijne neuzen leverde niets op.
Wel heeft men kunnen vaststellen, dat
het hier geen Duitse, doch Franse worst
jes betreft. Daar in de omgeving van
haar omgeving kennen reeds lang mense
lijke bewoning. Het gebied is al van ouds
uoor sloten en grachten doorkruist ge
weest, die gegraven zijn, maar ook vaak
weer gedicht, het laatste menigmaal nadat
daarin afval, waaronder bijvoorbeeld
beenderen van huisdieren, was terecht ge
komen. Ook zijn in het gebied van oudsher
lijken van dieren begraven. Voegt men
daar tenslotte bij dat in de omgeving van
het oude IJ, in wijde zin opgevat, in vroe
ger eeuwen veel walvisvaarders woonden.
deelden, dan blijkt wel, dat de kans om
beenderen te vinden, die de mensen zélf in
de bodem hebben gebracht, in Haarlem en
omgeving groot is.
Werkelijk subfossiel zijn natuurlijk res
ten van dieren, die betrekkelijk kort gele
den in het gebied zijn uitgestorven en niet
als huisdieren, in hertenkampen en derge
lijke worden gehouden. Teyler's Museum
bezit bijvoorbeeld de schedel van een be
ver, die bij de ruïne van Brederode is op
gegraven en zeker subfossiel is. Bevers
h„T,fb Württemberg talrijke Franse troepen gele
gerd zijn, wordt nu verondersteld dat de
„wonderworstjes" afkomstig zijn uit reser-
vevoorraden van het Franse leger. (AFP).
Tijdens baggerwerkzaamheden in Eind
hoven is een uitgeholde eiken boomstam
met een doorsnede van bijna anderhalve
meter on'dekt, welke waarschijnlijk in het
jongste stenen tijdperk door de prehistori
sche bevolking als waterput werd gebruikt.
heel of vrijwel geheel is uitgestorven, heeft
het bewaren van skeletresten van deze
soorten voor de wetenschap belang. On
derkaken zijn in ons land te over te vin
den, in de ridderzaal van Haarlems stad
huis onder meer, maar schouderbladen
werden door de walvisvaarders niet zo
vaak mee teruggebracht. De onbekende,
die in 1926 meende dit schouderblad niet
verloren te moeten laten gaan, had het dus
tenslotte bij het juiste eind.
Dr. C. O. VAN REGTEREN ALTENA