Een echte V ïctoriaan IN DE BAN VAN DE RING Een sehijnfossiel uit Haarlems bodem! ONZE NAMEN Drie oude doopnamen die begrippen werden Persoonsverheerlijking Erbij i ^Fabelachtig boek over de zich een weg zoekende mens") Engelse litteratuur I A ssociaties Rus Koets kreeg elfhonderd brieven Te krijgshaftig Worstjes aan de bomen Prehistorische waterput ZATERDAG 13 JULI 1957 PAGINA TWEE ROMANS van steeds geringere omvang zijn in Nederland het terrein der boekwinkeletalages zozeer aan het veroveren, dat men er wel een eigentijds verschijnsel in moet herkennen, dat niet zeer vreemd kan zijn aan dat, waar door het welgebouwde sonnet in verval is geraakt. Het verschijnsel is te kenmerken als een verzet tegen het systeem en - samenhangend daarmee als een poging een uiterste eenvoud mogelijk te maken of open te leggen, vanwaaruit een nieuwe weg zal kunnen ontstaan. In het beste geval is de oppositie zo sterk, dat het systeem bezwijkt en dan blijft er een leegte over. „Het leven in een wereld, die is toegespitst op de idee van de functie, staat bloot aan de wanhoop, want in werkelijkheid is die wereld leeg" heeft Gabriel Marcel gezegd. Welnu, als er die leegte is aangetoond door de mens, die weigerde een functie van het systeem te zijn, wat blijft er dan over? Hijzelf. Een nieuwe Neanderthaler, volgens Harry Mulisch. Het nieuwe vraag stuk voor de mens is hijzelf en dat vraagstuk is zo oud als het mensdom op de wereld die, steeds toenemend door de mens vervolmaakt, zich langzaam ontworstelde aan de wisselwerking met de mens tot het punt, waarop beiden - mens en wereld - als antagonisten tegenover elkaar staan: ochtendmens en avondland. De laatste moet worden vernietigd. De moderne kunst in Nederland beoogt vernietiging van de objectieve bovenmenselijk machtige orde en wil terugkenteren naar de oorsprong: de oermens en een wereld orde en wil terug naar de oorsprong: oermens en wereld van steen. Prof. J. J. R. Tolkien WAT STAAT nu de kunstenaar te doen die zij het alleen voor zich na het grote experiment in de leegte is achterge bleven? Hij loopt op straat, betaalt belas ting en zit op een terrasje onvernietigde koffie te drinken. Hij ziet dat zijn overwin ning objectief niet waar is. Hij kan zich in een ivoren toren opsluiten en aldus een nederlaag lijden, tenzij hij als contempla tief de wereld verzaakt. De andere moge lijkheid: zich te verwerkelijken in het hem omringende, heeft hij vernield. Hij heeft zich de weg terug onmogelijk gemaakt. Hij kan niet met de filosofen aan één tafel gaan zitten om in de werkelijkheid een nieuwe weg te herkennen. Een crisis, zegt de filo soof. Nee zegt de kunstenaar, een breuk, een caesuur tussen toen en nu. De wereld bestaat niet meer, leve de nieuwe wereld. Maar nog steeds is daar dan het probleem: welke is die nieuwe wereld, wie is de nieu we mens? Men kijkt dan in de etalages der boekwinkels ziet meewarig de ont snappingslitteratuur van minder dan hon derd pagina's: allerindividueelste versla gen van allerindividueelste de wereld is immers afgebroken emoties. We zijn weer bij Kloos aangeland, wij zijn vijftig jaar terug. En tussen al die boekjes liggen twee dikke kanjers van boeken: „De Reis genoten" en „De Twee Torens" de eer ste twee delen van de trilogie „In de ban van de Ring" door de Engelse hoogleraar in de taal- - letterkunde J. J. R. Tolkien, die in twintig jaar dit werk heeft geschreven. Vooruit, die twee boeken moet u kopen, zij zijn meesterwerken. Tolkien laat de wereld en het systeem voor wat zij zijn. Hij breekt niets af. Hij bezint zich op het menselijke van de mens en die niet als eenling „allerindividueel ste expressie van een allerindividueelste emotie" maar als variabele veelheid van een onveranderlijke makelij „de meest individuele expressie van de meest col lectieve emoties" zoals Bert Schierbeek eens formuleerde. „In de ban van de ring" is een gebeuren van het menselijke avon tuur, of liever: een doèn gebeuren daarvan. En dat avontuur gebeurt in het kader van de Midden-Wereld,"een fantastisch nieuw door Tolkien uitgedacht land, waar van een zeer preciese kaart in het boek is gevouwen. Hij vindt de echte aarde als schier autonoom systeem te onbelangrijk. Hij wil dan ook zeker niet afbreken. Maar hij beseft dat de echte wereld als kader, als decor voor het menselijk avontuur, in een boek tezeer van het spel zelf zou af leiden, omdat zo'n decor als zodanig reeds niet meer ter zake doende reminiscenties zou wekken bij de lezer. De mens is niet de speelbal maar de bespeler van het hem om ringende. Tolkien wenst een decor dat het spel in zijn zuiverste vorm mogelijk maakt, het spel dat vaste regels heeft, waarvan de marge in de naleving schuilt. Die marge is het avontuur. Zij, die zich niet speler maar speelbal weten, zijn afbrekers, die na de afbraak tot de ontdekking komen dat zij „onspeelbaar" geworden zijn. Speler Tolkien wil geen afbraak: hij ontdoet het spel van van zijn wisselend decor. Hij maakt de omgeving anders. Dat ander is Midden- Aarde, die door de meeste critici als fan tastische conceptie is geprezen. Maar Mid den-Aarde is slechts een middel. Het is een kader, waarbinnen het avontuur moet wor den beleefd, zoals het altijd en ook nu kan worden beleefd. Midden-Aarde is geen ontsnapping van de Aarde, maar een tot in de diepten van tijd en ruimte abstrahe rend intensiveren ervan. Maar zij die van afbraak houden zijn al voldaan, als zij me nen dat een ander het ook doet. Zij kijken niet verder dan hun houweel lang is. Mulisch spreekt van Tegenaarde, waarop de huidige mens als een nieuwe Neander thaler de wereld verzaakt, die van het systeem althans. Mulisch tegenaarde is er een, die krachtens een doctrinair inzicht en dat is altijd een omweg op de huidige wordt gelegd, waardoor in een fantastische wisselwerking chaotische effecten kunnen worden veroorzaakt, die ten doel hebben een middenaarde voort te brengen. Hij heft de werkelijkheid in een idee op. En als het idee wint blijft er die lege leegte. Maar een individuele doctrinaire tegen aarde laat zich niet incarneren in die van alle dag en alle mensen. Die gaat zijn gang, tenzij een god" ingrijpt maar die publi- ceerd niet bij de Bezige Bij. J. J. R. Tolkien schrijft als een schepsel. Hij noemt zich sub-creator (Essays presented to Charles Williams) en laat de schepper wat des scheppers is. Die reverentie voor een al macht is het religieuze van Tolkiens „In de ban van de ring" (drie bezoekers van een Haarlemse boekhandel verklaarden on afhankelijk van elkaar aan de verkoper, dat „In de ban van de Ring" hun geloof weergaf. Zij behoorden tot drie verschil lende kerkgenootschappen!) Mulisch zegt daarentegen: „een schrijver verknoeit zijn werk wanneer hij tijdens het schrijven aan God gelooft, maar evenzeer wanneer bij niet aan God gelooft". Zulk schrijven is directe vergoddelijking, een openhouden van alle persoonlijke mogelijkheden, om dat de werkelijkheid naar willekeur zij het op papiertot een persoonlijk para dijs kan worden veranderd, althans een waar het menselijk tekort niet bestaat. Tolkien daarentegen gaat van dat tekort uit, het is zijn werkmateriaal. Zijn schrij ven is incarnering in de werkelijkheid. Hij beheerst al schrijvend niéts. Hij gaat zoe kend zijn weg tussen de vele mogelijkhe den, waarvan hij er steeds een moet doen gebeuren Hij is de homo viator, de zich een weg zoekende mens, de mens op weg naar een „doel, waarvan men tegelijker tijd kan zeggen (volgens Marcel) dat hij het ziet en omgekeerd ook dat hij het niet ziet". Al levend houdt die mens het my sterie open in plaats van het te beheersen door het schijnbaar met zekerheid afgaan op een doel, dat bij voorbaat is vastgelegd in een feit of in een voltooid begrip van zichzelf: creator, die het wel of niet bestaan van God in zich tegen elkaar heeft opge deeld. MAAR WAT is nu het verhaal van „In de ban van de ring" zal men vragen. Een antwoord daarop kan men alleen geven als men het einde van het verhaal kent. Maar Tolkiens verhaal is zo, dat men het einde nooit kan kennen. De enorme waarde van het boek schuilt niet in de conceptie van Midden-Aarde, noch in het uitgangs punt, de ring. Want ook die is er alleen maar om het leefavontuur van de hoofd figuur mogelijk te maken en dat is niet te analyseren. De ring is één van een drietal, dat de bezitter de macht geeft de wereld met kwaad te beheersen. Sauron de boze heeft er twee. De derde, die zijn duivelse hem reeds gekende einde voert. Hoe zui verder hij weglaat, hoe levensechter het verhaal krachtens die isolatie lijkt. Me® zegt dan ook na de lezing van zulk een boek: „Het heeft me helemaal uit mezelf gehaald" of „boven mezelf verheven". Dat is de macht der isolatie, die een criticus kan aanduiden door de kern van het verhaal en de middelen ervan even geïsoleerd weer te geven. Bij Tolkien is dat juist andersom. Hij isoleert niet maar omvaamt en dat is pure mythe. „In de ban van de ring" is niet een mythe als zovele, die die schijn ver wierven door het isoleren van archetypen, het is een mythe omdat het de mens in zichzelf drukt tot dat punt, vanwaaruit alles open ruimte is. En dat punt is niet een deelpunt, niet een uit het centrum ge legen concentratie waar de psychoana lytische romans op uit zijn maar wel de gelijk het midden: de middenaarde in elke mens. Vandaar dan ook, dat niets, volstrekt niets, in Tolkiens boek is te „duiden". De ring staat voor zichzelf en de hobbit ook. Hun „geschieden" is de grootheid van het boek. Als men het geringste feit uit dit boek kon verklaren als symbool voor iets, dan zou men uit dat punt de gehele samen hang kunnen vertalen in een analyse. Het fabelachtige van Tolkiens werk is, dat hij het verhaal zo behoedzaam heeft doen ge schieden, schrijvend tastend tussen de mo gelijkheden die uit elkaar dus niet uit hém ontstonden, dat het gebeuren uit eindelijk als geheel een vitale autonome waarde kreeg, die geen ingreep verdraagt. Tolkien schrijft met dat vitaal menselijk kenvermogen, dat de toekomst als een her innering in het heden plaatst, ..Het kennen van een doel, dat men tevens niét kent". Steeds lijkt de weg aan Frodo te ontsnap- pen, maar steeds hervindt hij haar. Her vindend gaat hij zijn weg, deze zuivere macht volledig zou maken, is in het bezit reiniger, die ondanks de bovenménselijke van Frodo, een hobbit. Tolkien zegt: „Het wijsheid van zijn makkers toch zelf over is ondanks latere verwijdering wel duide- c'e we§ moet beslissen als het er op aan- LAURENCE OLIPHANT (1829-1888) is een van de belangwekkendste vertegen woordigers van de Engelse excentrieke traditie, omdat men in zijn afwijkingen van de geldende normen, duidelijker dan meestal bij anderen mogelijk is, de reac tie op de maatschappij van zijn tijd kan onderscheiden. Van goeden huize en be hoorlijk van geld voorzien bracht hij de eerste tien jaar van zijn volwassen leven ten dele door op partijen in Londen en weekeinden in landhuizen, waarvoor hij zonder ophouden invitaties ontving omdat hij zo'n briljante prater was en zo char mant voor dames, voor de rest met reizen door Europa, Amerika en het Verre Oos ten, voor zijn plezier, als dagbladcorres pondent of op diplomatieke missie. Een jaar of dertig oud was hij al een man van grote ervaring en een soort beroemdheid. Toen de Krim-oorlog was uitgebroken, herinnerden de generaals van de staf zich Oliphants boek over Rusland en riepen zij hem op om een beschrijving van de versterkingen van Sebastopol van hem te horen, die hij ook met enige nauwkeurig heid kon geven, met tot verbazing der generaals een uitvoerbaar plan van ver overing eraan toegevoegd. Een paar jaar later nam hij als secretaris aan diploma tieke missies van Lord Elgin, eerst naar Amerika, vervolgens naar China en Japan deel. Op grond van zijn kennis van het laatste land werd hij in 1861 eerste secre taris aan de Britse legatie in Japan, maar hij was dat nog geen week toen hij ernstig werd gewond door een bende, die de lega tie overviel. Hij keer de daarop naar En geland terug. Naar aanleiding van de biografie „The Life of Laurence Oliphant" door Philip Henderson, die door Robert Hale te Londen is uitgegeven. VOORNAMELIJK om zijn moeder ver dere angsten te be sparen verliet hij daarna de buiten landse dienst.Hij ver vulde alleen nog enkele kleine missies voor het Foreign Office en verbreidde verder hij extra-inspanning aan Oliphant zelf be- EEN NIEUWE verrassing wacht de lezer: in 1870 in Engeland teruggekeerd, meer of minder in opdracht om nieuwe volgelingen voor Harris te winnen, hervat Oliphant het leven in de landhuizen. Ver volgens treedt hij in de Frans-Duitse oor log als correspondent van de Times op Dat betekent nog geenszins dat hij zich van Harris' invloed bevrijd heeft. Hij ontmoet en huwt in Parijs een Engelse met aspira ties, die even ijl zijn als de zijne, maar op order van Harris blijft het huwelijk onbe- zegeld. Naar Amerika teruggecomman- deerd staat Oliphant zijn vrouw zelfs on der veel hoge voorwendsels aan de „nieuwe Christus" af. Pas in 1881, nadat hij weer jaren onder orders van Harris heeft geleefd maar ook in Europa gereisd heeft en directeur is geweest van een Amerikaanse telegraafmaatschapij, ver breekt Oliphant de relatie, alleen echter om vervolgens in Palestina de leer der sympneumata voor eigen rekening te gaan verbreiden, tezamen met zijn vrouw. Het is allemaal zeer fantastisch, want die on derneming in Palestina neemt ook het air aan van een Zionistische beweging niet omdat Oliphant zelf joods is of omdat hij joodse sympathieën heeft, maar omdat hij op die manier de medewerking verwerft van de Engelse regering, die Palestina zachtjes uit de verslapte greep van de Turken wil losmaken- Na de dood van zijn eerste vrouw ontmoet hij, weer op reis in Amerika, zijn tweede echtgenote, maar kort daarna sterft hij zelf. Men krijgt de indruk dat Philip Henderson zich voor de beschrijving van deze wonderlijke car rière minder tijd heeft gegund don no dig was, maar het is waar dat hij jaren gewerkt zou moeten hebben om alles wat de lezer hier intri geert op te helderen. Voor een deel zou Bij „Het Spectrum" te Utrecht is het eerste deel „De Reisgenoten" van de trilogie „In de ban van de ring" door J. R. R. Tolkien verschenen. Het tweede deel „De twee torens" zal zeer spoedig verschijnen. Het derde deel zal getiteld zijn: „De terugkeer van de koning". Max Schuchart heeft het werk vertaald. „De Reisgenoten" heeft hij in uitmuntend Nederlands omgezet, dat evenzeer als het origineel elke litteraire pretentie mist, die de lezer zou verstik ken in een taalschoonheid welke van het elementaire gebeuren rond de ring zou afleiden. zijn reputatie door aan zijn reisverhalen, die al in druk verschenen waren, een satiri sche roman toe te voegen. Deze „Pic cadilly" getiteld getuigde van zijn be sef dat het leven in de Engelse „society" niet genoeg voor hem was. Dat het hem ernst was met zijn ontevredenheid, bleek vervolgens in 1867, toen hij besloot „alles te verlaten" om zich in Amerika aan het beschouwende leven te gaan wijden onder steed moeten hebben: aan een beschrij ving van het karakter van het personage (niet in de diepte psychologisch be schouwd maar van buiten gezien) en aan zijn financiële beleid, dat vooral ondoor grondelijk is in de tijd wanneer hij zoge naamd al zijn geld aan Harris heeft afge staan. De winst aan ruimte had zo nodig bereikt kunnen worden door een aantal de tails van zijn reizen weg te laten niet de hoede van een personage, genaamd aDe, want zij zijn vaak de moeite waard, - Thomas Lake Harris een van de baardige die van de Russische reis in het bijzonder. !°Y enkcle oiule narnen vo HarnS' eln,Za^^?^Daar.!£e Anderzijds had de auteur de stemming de tota,e vergetelheid behoed. Een daar- DE AMBTENAAR van de Burgerlijke Stand zal u raar aankijken als ge hem verzoekt een stamhouder als Hagabard, j Elugsuind, Saxbrath, Altrafan, Thrudlaf 5 of Liudrad in te schrijven. Toch wer- den deze namen eens in onze gewesten j gedragen: men vindt ze in een'om- streeks het jaar 960 opgemaakte lijst van goederen der Utrechtse Sint Maar- jj tenskerk. In een Egmondse oorkonde uit 1162 treffen we de namen Weren- bold, Frethelif, Ekbrecht en Athelgir aan en in de stadsrekeningen van Dor- drecht uit de jaren 12841287 komen burgers voor, die Blankhard, Brande- kijn, Ghildekin, Ghodwoud, Heylaes, Ricward, Stoechout, Wibel en Wolbrand heten. Vrouwen vinden we in d<»ze pe- j riode met namen als Ermengard, Ghyote en Avesoete vermeld. jj ZO STUIT men in oude schrifturen 5 voortdurend op doopnamen, die thans de met de inschrijving der jonggebore- j nen belaste ambtenaar in verlegenheid kunnen brengen. Want het is niet ge- i makkelijk uit te maken welke voorna- men hij in zijn geboorte-akten mag op- j nemen en welke hij dient te weigeren. Van bovenstaande namen kan niet wor- den gezegd, dat ze algemeen bekend j zijn. Toch is te bewijzen, dat ze eens in onze landen voorkwamen. En nog steeds kan met succes een beroep wor- den gedaan op een nimmer buiten ge- bruik gestelde wet uit de Franse tijd, die het mogelijk maakt kinderen te ver- noemen naar lieden, die een rol speel- den in de geschiedenis. Het is waar, dat de Franse wettenmakers hierbij spe- ciaal aan oude Grieken en Romeinen dachten: ze deden hun werk in het Parijs van 1803, waar de klassieken hoog in de gunst stonden. Men kan zich echter op het standpunt stellen, dat de middeleeuwers uit de oorkonden tot onze oude geschiedenis behoren. m HOE MEER nieuwe door het chris tendom meegebrachte namen in onze gewesten in omloop kwamen, hoe meer germaanse namen verdwenen. Slechts lijk dat de hobbits familie van ons zijn" „Welke echter precies de verwantschap is valt niet meer uit te maken". Hiermee is het boek aangeduid. Men ervaart bij voort during een intense verwantschap, maar die is niet te definiëren. Definitie veronder stelt een begrip van buiten af. „In de ban van de ring" is echter slechts van binnen uit te ervaren. Zoals de psychologie faalt in het definiëren van het collectief onder bewuste of het archetypische, zo zou een criticus over Tolkiens boek ook slechts af geleide en benaderende formuleringen kunnen geven. Men kan slechts zeggen dat een groot gebeuren zich heeft ontwikkeld uit het begin: een hobbit heeft als levens taak om te verhinderen dat zijn ring in de macht van Sauron komt. DE WAARDE van de meeste romans is, dat de schrijver er in is geslaagd alles weg te laten, dat niet noodzakelijk tot het door komt. Wie zich graag een psychische inflatie wil aandoen kan zich ertoe zetten „In de ban van de ring" te enten op een analy seerbare levensbeschouwing, op manuscrip ten van de Oeeanishad en Bhagavad-Gita tot die van Sartre toe, op sagen, mythen en sprookjes van alle tijden uit alle deien der wereld, maar uiteindelijk zal hij moeten erkennen dat „In de ban van de ring" al leen maar waar is, omdat hij het heeft ge lézen. De lezer is de „missing link" tussen dit boek en de wereld en voor hém alleen is het waar. Hij is de enige sleutel tot dit werk en niemand anders. Het boek is voor iedereen-apart waar. In hem begint en eindigt het. En wie kan zijn eigen begin en einde analyseren? Ook de lezer heeft zijn eigen reis. Ook wij zijn de reisgenoten. Ton Neelissen sektestichters en „reïncarnaties van Christus" die de Amerikaanse geschiede nis verluchten. Wat Oliphant zich veer tien jaar lang van die potentaat liet wel gevallen-is onbegrijpelijk zolang men hem als een redelijk man met gewone ambities wil zien. Daarom is hij een dankbaar ob ject voor biografische studie: zelfs nadat men hem verklaard heeft, blijft hij een bezienswaardigheid. Philip Henderson ge bruikt op een wat schoolse manier de be kende psychologische middelen ter ophel dering: Oliphant leed aan een ernstige moederbinding die hem ongeschikt maak te voor een rustig seksueel leven ëh Harris had daar juist de goede remedie voor^ met een leer waarin mystiek en seksualiteit precies hetzelfde voorschreven. Het was voornamelijk Harris zelf die zijn voordeel deed met de doctrine der sympneumata, het „samenademen". Maar Oliphant profi teerde toch moreel van de mystieke ver heffing van een activiteit, die door de ze den van de Victoriaanse gemeenschap met smaad werd bejegend. Intussen mocht hij zelf alleen nederige handwerken verrich ten. die zijn eigenliefde zouden doden en hem wellicht op den duur geschikt maken voor „goddelijke communicatie" Het werk dat de leden van de kolonie verrichtten strekte tot financieel voordeel van Harris zelf. Die was inderdaad een formidabei soort openlijke bedrieger: men zou iets meer willen onderscheiden van de betove rende persoonlijkheid, die hem in staat s'elde tientallen rijkaards onder zijn or ders te stellen en hun vermogen aan hem te doen afstaan, maar zulke dingen zijn nooit te reconstruëren. van het midden-Victoriaanse tijdvak in het algemeen uitvoeriger kunnen karakterise ren. Zelfs al weet men, zoals men in alle gevallen bij voorbaat kan weten, dat het gangbare beeld van het tijdvak maar met een fractie van de werkelijkheid overeen komt, men vindt toch mooie stof voor ver bazing in de tijd waarop Oliphant reageer de en de manier waarop de mensen op hem reageerden. Zelfs nu veel van deze dingen minder duidelijk zijn dan men zou kunnen wensen, is het boek daardoor de moeite van het lezen waard. S. M. De Russische lange afstandloper Vladimir Koets, die in Melbourne Olympisch kam pioen werd, is thans het lijdend voorwerp van de roem. Hij heeft haast nergens an ders tijd voor dan voor het beantwoorden van zijn fan-mail. Sinds de Olympische Spelen heeft hij 1.100 brieven ontvangen in 22 talen en elke dag komen er meer bij. Op de boot die hem naar Rusland terug bracht schreef hij per dag gemiddeld 12 brieven terug, maar thuis lagen toen al weer 300 op een antwoord te wachten. Ze venhonderd persoonlijk ondertekende foto's heeft hij al naar de Duitse Oostzone gestuurd. van is Rembrandt, welke doopnaam in de zeventiende eeuw nog slechts door twee Amsterdammers gedragen werd. En al is bakker Rembrandt Lubbersz, j die anno 1666 in de Batavierenstraat woonde nu al lang vergeten, de hele wereld kent Rembrandt Harmensz van Rhyn, die zijn werken vaak slechts met zijn doopnaam signeerde en deze daar- mee tot een begrip maakte. Op deze wijze bleef de naam „leven", geen amb- tenaar zal u beletten een zoon Rem- brandt te noemen. Van deze mogelyk- heid wordt echter maar hoogst zelden gebruik gemaakt. Want men moet voor- zichtig zijn met namen, die associaties oproepen. Stel u voor dat zo'n jeugdige Rembrandt zich ook nog als schilder j ontpopt, zijn pad zal dan zeker niet over rozen gaan. Een soortgelijke bedenking zal ouders ervan weerhouden een doch- ter de naam Kenau te geven. MEN KRIJGT WEL EENS de indruk dat de Haarlemmers onbewust zijn van het feit, dat in Teyler's Museum aan het Spaarne de fraaiste verzameling fossielen van ons land is tentoongesteld. Is de kwa- lifikatie „fraaiste" overdreven, hetgeen ik betwijfel, dan deelt het museum deze eer toch met ten hoogste twee andere in den lande. Tegenover deze onbekendheid bij vele Haarlemmers staat echter het verheu gende feit, dat af en toe fossielen, of voor werpen die daarvoor worden gehouden, opgegraven te Haarlem of in de onmiddel lijke omgeving, hun weg naar het museum vinden. Zij getuigen dan van een ongetwij feld bij sommige Haarlemmers bestaande belangstelling in het Palaeontologisch Ka binet van Teyler's Museum. VOOR DE VINDERS is het vaak een teleurstelling te moeten vernemen dat zij geen echt fossiel hebben gevonden, maar ten hoogste een zogenaamd subfossiel. Dat is het gevolg van de voor fossielen jagers zo bijzonder ongunstige ligging van de stad. Om dit te verklaren dienen wij aller eerst het begrip „fossiel" te definiëren. Wij mogen zeggen dat een fossiel een rest is van een organisme, plant of dier, dat ge leefd heeft in een andere periode van de aardgeschiedenis dan die, waarin wij thans leven. Nu rekent men de recente tijd in het algemeen te behoren tot de „holocene" periode van de aardgeschiedenis, dat is de tijd, die aanbrak na het einde van de ijs tijden (het „pleistoceen") dus ongeveer tienduizend jaren geleden. Daar de Spaar- nestad ligt in een gebied, waar gedurende deze holocene periode sedimentatie (het tot afzetting komen van nieuwe aardlagen in water en op land) de erosie of denuda- tie afslijting of blootlegging) aanmerkelijk heeft overtroffen, moet men tot ongeveer vijftien meter onder N.A.P. of dieper gra ven om afzettingen uit de laatste ijstijd en daarmee de jongste plaatselijke fossielen, aan te treffen. Oudere afzettingen liggen uiteraard nog dieper. Wel bevat de bodem van Haarlem en omgeving nog resten van planten en die ren, die ons inlichtingen kunnen verschaf fen over de flora en fauna van de jongste tienduizend jaren van de aardgeschiede- die walvisbotten uit noordelijke zeeën mee nis. Deze kan men als subfossielen aandui- huiswaarts namen om er onderweg de kost- den. Lang niet alle resten van dieren, om bare „kneukolie" uit te laten druipen en ons nu maar tot deze te bepalen, die bij dat later deze botten in het land gebruikt graafwerk te voorschijn komen, verdienen werden als palen voor heiningen en schu- echter deze betiteling. Immers de stad en ren, die na jaren het lot van ander afval WE WETEN het, ze heeft nimmer op de Haarlemse wallen rapieren gezwaaid of de loodpot gehanteerd; dat is door de stedelijke archivaris dr. Gerda H. Kurtz in haar recente boek „Kenu Symons- dochter van Haerlem" nu wel definitief aangetoond. Maar het zal lang duren voordat de naam Kenau niet meer de gedachte aan een manwijf oproept. Ge deeltelijk kan deze associatie zelfs blij ven bestaan: de historische Kenau was stel'ig geen gem"" e'üke dame Van veel latere datum is de derde voor naam, die bijgedachten opwekt: Na poleon. Zelfs in Frankrijk kende nie mand deze naam eer een generaal Na- poleone Buonaparte van zich deed spreken. Door twee letters weg te laten gaf de drager z>in Italiaanse namen een Frans aanzien, als keizer liet hij ten slotte zijn geslachtsnaam vervallen Als één naam een hegrio werd was dat wel die van Nano'eon! De keizer werkte beroemdheid in d„ Zn decreteer de hii na de slag bü Austerlit.z dat alle wier vaders n«der z5lu vaan dels gevallen waren, ziin naam aan de hunne meektev toevoegen. Door ver noeming kow+ d—Te naom Ook thans near bij ons voo" Onlangs een dienst weigeraar Na.ve'eon te heten J. G. de Boer van der Ley kwamen tot in historische tijd in de om geving voor. Plaatsnamen als Beverwijk getuigen daar nog van. WALVISRESTEN, die op enige diepte zijn gevonden, kunnen afkomstig zijn uit oude strandafzettingen, die daar enkele duizenden jaren voor het begin van onze jaartelling zijn gevormd. Dit is echter al leen bewezen, wanneer bij de vondst door een deskundige is geconstateerd dat de la gen, waarin het voorwerp werd gevonden, ongestoord waren. Dikwijls is dat niet neer na te gaan en zo bevinden zich in Teyler's Museum enige walvisresten, ■vaarvan waarschijnlijk is dat ze uit de :ijd der walvisvaarders dateren en dus loor de mens zijn aangevoerd, zonder dat iit nu meer te bewijzen valt. Op onverwachte wijze was dit bewijs wel dag zijn plotseling in het grqen van de bo- |Q,R Ten VT T schoude,rblad: dft ln men langs de weg tussen de dorpen Horn- 926 bij graafwerken voor oe Schalk wij- ,b en Fohrenbüh worstjes van uitste- verbrug werd gevonden Op dit schouder- kende kwaliteit gegroeid.... Had, waarvan een afbeelding hierbij is ge- Q de eerste ril van dit jaar deden eproduceerd, is namelijk nog vaag een driehonderd worstjes hun met vreugde voorsteUmg te zien, dieer m kleuren oP door de dorpsbeWOners begroette intrede vas geschilderd: een drinkglas dat op een en zij zjjn sindsdien zonder mankeren elke tafeltje staat. Bovendien is de kop van dit maand weer verschenen. schouderblad doorboord. Uit een en ander De plaatselijke politie heeft alles in het Hijkt dat het als uithangbord van een her- werk t Jd Qm de edelmoedige schen_ ,erg heeft dienst gedaan. kers dezer „boomworsties,. op fe sporerii Hier was dus het bewijs te leveren, dat doch tot nu toe vergeefs. Ook het inscha: Sinds één april doet zich op de eerste van elke maand een hoogst merkwaardig (natuur)verschijnsel voor in de omgeving van Stuttgart in West-Duitsland: op die ye niet met een fossiel te doen hadden en net voorwerp is daarom geschonken aan het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden, dat in tegenstelling tot Teyler's Museum een verzameling van recente die kelen van politiehonden met bijzonder fijne neuzen leverde niets op. Wel heeft men kunnen vaststellen, dat het hier geen Duitse, doch Franse worst jes betreft. Daar in de omgeving van haar omgeving kennen reeds lang mense lijke bewoning. Het gebied is al van ouds uoor sloten en grachten doorkruist ge weest, die gegraven zijn, maar ook vaak weer gedicht, het laatste menigmaal nadat daarin afval, waaronder bijvoorbeeld beenderen van huisdieren, was terecht ge komen. Ook zijn in het gebied van oudsher lijken van dieren begraven. Voegt men daar tenslotte bij dat in de omgeving van het oude IJ, in wijde zin opgevat, in vroe ger eeuwen veel walvisvaarders woonden. deelden, dan blijkt wel, dat de kans om beenderen te vinden, die de mensen zélf in de bodem hebben gebracht, in Haarlem en omgeving groot is. Werkelijk subfossiel zijn natuurlijk res ten van dieren, die betrekkelijk kort gele den in het gebied zijn uitgestorven en niet als huisdieren, in hertenkampen en derge lijke worden gehouden. Teyler's Museum bezit bijvoorbeeld de schedel van een be ver, die bij de ruïne van Brederode is op gegraven en zeker subfossiel is. Bevers h„T,fb Württemberg talrijke Franse troepen gele gerd zijn, wordt nu verondersteld dat de „wonderworstjes" afkomstig zijn uit reser- vevoorraden van het Franse leger. (AFP). Tijdens baggerwerkzaamheden in Eind hoven is een uitgeholde eiken boomstam met een doorsnede van bijna anderhalve meter on'dekt, welke waarschijnlijk in het jongste stenen tijdperk door de prehistori sche bevolking als waterput werd gebruikt. heel of vrijwel geheel is uitgestorven, heeft het bewaren van skeletresten van deze soorten voor de wetenschap belang. On derkaken zijn in ons land te over te vin den, in de ridderzaal van Haarlems stad huis onder meer, maar schouderbladen werden door de walvisvaarders niet zo vaak mee teruggebracht. De onbekende, die in 1926 meende dit schouderblad niet verloren te moeten laten gaan, had het dus tenslotte bij het juiste eind. Dr. C. O. VAN REGTEREN ALTENA

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 18