OP BEZOEK BIJ MARIJCKE VISSER MIJN TWEELING EN IK... Mar ietteklok j es ZATERDAG 13 JULI 1957 Elfbij PAGINA VIJF De kleuterschool werd het began van een a^root avontuur dat ieder kind naar eigen hart moet leren verwerken G. Kromdijk door WIES VAN BEEVEREN TUIN- EN KAMERPLANTEN „Daar is Koerier", riepen de lamme tjes en ze huppelden met z'n allen het zwarte rijpaard tegemoet. Een beetje langzamer kwamen ook de schapen aan gestapt en nóg langzamer de koeien. Ze liepen hem met z'n allen tot bij het hek tegemoet, zelfs de mussen en spreeuwen die in troepjes over het weiland vlogen, streken bij hem neer. „En?" vroegen ze in koor. Je moet weten dat Koerier een echte verteller was en vooral als hij weer een rit gemaakt had met het meis je Ria op zijn rug dan kwam er geen eind aan zijn verhalen. „Even uitrusten", hijgde Koerier, „en dan zal ik jullie iets vertellen!" Zijn grote zwarte ogen glinsterden. „Is het mooi, Koerier? Is het een mooi verhaal?" „Geweldig", hijgde Koerier. De kleine lammetjes trappelden van ongeduld, de koeien sloegen hun staar ten heen en weer en de stemmetjes van de mussen en spreeuwen sloegen over van opwinding. Toen Koerier was uit- gehijgd, begon hij: „Wat ik heb beleefd. Ik heb dieren ontmoet van wie ik niet wist dat ze bestonden!" Hij keek ze allemaal aan of'hij zeggen wilde: „Wat zeg je daarvan?" Nou ze zeiden niets, maar zelfs de mussen en spreeuwen waren er stil van. „Ik liep....", vertelde Koerier „met het vrouwtje Ria langs een smal zand pad. Het was erg zwaar, want dat pad ging nu eens omhoog, dan weer om laag, over kleine bergjes. Later hoorde ik dat het duinen waren, zo noemen de mensen die bergjes. Goed, ik liep daar dus en kwam bij de laatste allerhoog ste berg. Hij was zo hoog lat je het geen duin meer kunt noemen. Buiten adem kwam ik op de top en toen...." Zijn ogen schitterden weer. „Nou, en toen?" vroegen de dieren die steeds dichter om hem heen kwamen staan. „Toen", zei Koerier, „toen zag ik het mooiste wat ik ooit gezien heb. Een sloot!" „Hè....", zeiden ze allemaal te leurgesteld, want ze hadden iets heel anders verwacht. Sloten waren overal, dat was niets bijzonders. „Stil nou", lachte Koerier, het was geen gewone sloot..Het was een blauwe sloot, zo blauw als de lucht en op dat blauw stonden witte golfjes. De hele sloot tot waar de wereld ophoudt, be woog. Geen minuutje was het stil". „Ongelooflijk", zuchtten de dieren om hem heen. „En waren er ook schrijvertjes en stekelbaarsjes en kikkervisjes in die sloot?" wilden de lammetjes weten. Koerier lachte weer. „Luister. Het vrouwtje Ria gleed van mijn rug en ging die sloot in. Gewoon erin. Hele maal! Ik wachtte aan een paal en ter wijl ik daar zo stond en mijn ogen niet van dat water kon afhouden had ik een ontmoeting met een alleraardigst klein dier. Hij heette Goernal of zo iets, maar precies heb ik het niet verstaan". „Is het een vis?" vroeg een musje. „Dat weet ik niet precies", zei Koe rier, „hij woont wel in zee, maar hij heeft pootjes en snorren. Maar goed, dat doet er niet toe. Die goernal heeft mij alles over de zee zo noemen ze die sloot verteld. Wisten jullie dat er dieren woonden, die groter zijn dan ik? Wisten jullie....", hij draaide zijn hoofd naar de koeien, „dat er zeekoeien bestaan en wisten jullie dat er vissen zijn die ons allemaal in hun bek zouden kunnen verslinden?" „Wat eng. fluisterden de koeien „Nog meer,. Koerier, nog meer ver tellen....", riepen de lammetjes. Koe rier schudde zijn hoofd. „Nee", zei hij, „meer vertel ik niet, want...." Zijn ogen begonnen nog vrolijker te schitte ren. „Wat bedoel je met: want....?", loeiden de koeien opgewonden. „Vanavond....", zei Koerier geheim zinnig, „zijn wij uitgenodigd bij de vis sen en dan zullen ze ons allemaal ver tellen over de zee. Alles wat we weten willen!" Het bleef wel vijf minuten stil voor iedereen dèt verwerkt had, maar toen ze begrepen dat zij met z'n allen naar die sloot zouden gaan, toen brak er een geloei en gejuich los, Maar nu die vissen. „Hoe heb je dat nou kunnen doen?" vroegen de schol letjes, de botjes en de haringen aan de garnaal. „We hebben niets om die die ren mee te ontvangen. We kunnen ons niet mooi maken, zoals zij, „we kunnen geen versieringen ophangen. We kun nen ze niet eens meenemen naar onze tuinen vol zeeanemoontjes en zeesterren onder water". Daar had de kleine garnaal niet aan gedacht en hij vond nog wel dat ze ge lijk hadden ook. Als je zo'n prachtig zwart paard met zijn vrienden op be zoek kreeg dan moest je toch iets doen. Hij peinsde erover tot het donker werd en alle mensen aan h strand naar huis waren. Hij werd er een beetje treurig van. Kijk, daar was de eerste ster al. Dadelijk zouden Koerier en zijn vrienden komen. Hij tuurde omhoog naar dat ene sterretje en dacht: „viel het maar naar beneden. Dan mocht ik een wens doen. Ik zou wensen dat het hier recht voor mijn snorren viel, zo dat ik een versiering had". Hij fluisterde dat nog maar net of het sterretje viel. Garnaal zei zijn wens en wachtte wat er gebeuren zou. Nee, voor zijn snorren viel het niet. Hij draaide zich om om te zien waar het dan wèl terecht kwam. En toentoen zag hij iets! Hij dacht eerst dat hij droomde: de hele zee was opeens vol met wel een milioen kleine lichtjes. Ieder golfje, ieder dier dat erin zwom was van blinkend zilver. Hij zelf, een gewone grijze garnaal, ook! De tranen sprongen hem in de ogen, zó mooi was het. En Koerier met zijn vrienden, die hijgend op de top van het hoogste duin aankwamen, konden het eerst ook niet geloven. Maar het was waar, want twee mensen die voorbij liepen in het donker zeiden: „Kijk toch eens hoe mooi de zee licht, het lijkt wel of de sterren erin gevallen zijn". „Je hebt niets teveel gezegd, Koerier", fluisterden de koeien, „dit is het mooi ste wat we ooit gezien hebben". Garnaal streek zijn snorren op van trots, slikte zijn tranen weg en ging met een buiging zijn gasten voor naar de zilveren sloot. Mies Bouhuys Zaag deze muis netjes uit triple.i Schuur de kantjes en schilder hem in leuke kleuren met plakkaatverf. Als hij droog is een laagje vernis erover. We nemen in ijltempo het houten bruggetje onder de ereboog van bladeren en stuiven de tuin door naar het beschut tende huis, terwijl de eerste dikke drup pels uit een onheilspellende onweerslucht op ons neerslaan. En daar zijn we dan veilig aangeland bij onze gastvrouw in Bergen: mevrouw Marijcke Visser, edel smid en beeldhouwster, van wie enkele vitrines met werk momenteel te zien zijn in 'het Huis Van Looy te Haarlem op de expositie van de Bergense kunstenaars. Terwijl het onweer in alle hevigheid losbarst, genieten we de gezelligheid van het vertrek waar we ontvangen worden. We bewonderen het Chinees porcelein in een grote kastdat dadelijk onze aan dacht trekt. „Dat hebben mijn voorouders in 1770 met zeilschepen uit China gehaald," ver telt mevrouw Visser. „Ze ginaen er heen met hout uit Noorwegen en brachten er porcelein voor terug. Nog meer prachtige oude familie stukken kriigen we te -''en: van voor ouders uit Workum en Hindeloopen af komstig zijn ook de Hindelooper voor werpen vaaties stoven, een kinder stoel en klaptafeltjes, die aan de ach terkant haast nog noo'er beschilderd zijn dan aan de voorkant. „Daarom heb ik ze achterstevoren neergezet", zegt onze gastvrouw. Onze belangstelling bemerkend gaat ze ons voor naar de woonkeuken, waar merklappen hangen uit 1813 „van miin betovergrootmoeder" en waar Hindelooper schooltassen staan (uit circa 1770) van minuteus beschilderd hout, in de vorm van schuifkastjes voor spons en lei met ronde gaten in de bovenkant, waardoor de scholieren uit die tijd hun vingers staken om ze te dragen. Tegels uit Makkum (1770) ver sieren de schouw: aan één kant blauwe vrouwekopjes in een medaillon, aan de andere kant de mannen met hun ge zichten naar de dames toe. Opgegroeid temidden van zulke schone zaken, is het geen wonder, dat de dochter van de beeldhouwer Tjipke Visser zelf kunstenares werd. „Ik beoefen nu twintig jaar mijn twee vakken, het beeldhouwen en het edelsmeden en ze zijn me allebei even dierbaar. Van kind af aan heb ik graag groot beeldhouwwerk willen maken. Vooral de laatste jaren is die wens verwezenlijkt, bijvoorbeeld in opdrach ten voor gevelstenen en vrijstaande beelden, onder andere voor schoolge- Middag: Waar is het koetje Roosje, het koetje Koosje, het koetje Betje, Jetje en Letje en 't koetje Toosje nu? O. die? Die zijn van neus tot staartje nat, ze nemen nu een zonnebad, een strooien hoedje op hun kop. Ze eten 't hele baaltje op. Fijn! Avond: Waar is het koetje Roosje, het koetje Koosje, het koetje Betje, Jetje en Letje en 't koetje Toosje nu? O, die? Ze liggen op één oor in 't gras en dromen van die blauwe plas, ze slaan hun staartjes heen en weer en fluistren morgen gaan we weer' Fijn! Mies Bouhuys Het Marietteklokje is een Campanula. Er komen vele soorten Campanula's in de tuinen voor; soorten met een kruipende groeiwijze die speciaal in de rotstuin ge poot worden of op de voorgrond in de bor der. Vele kunnen ook met succes door mid del van zaaien voortgekweekt worden. De Marietteklokjes behoren er in ieder geval toe. U moet ze bestellen onder deze naam: Campanula medium en u kunt ze in ver schillende kleuren bestellen. Blauw en rose zullen u echter wel het meest voldoen, maar ook het heldere wit is mooi. Nu kan men ze na ontvangst van het zaad al in de volle grond van de tuin zaaien; zoek er maar een zonnig plekje voor op. Houd de grond goed vochtig, anders zal het zaad niet tot ontkieming komen. Zodra de plant jes na opkomst hanteerbaar worden, moet men ze verplanten en komen ze op een apart bedje te staan op een onderlinge af stand van ruim tien centimeter. Het is goed wat turfmolm of molmmest door de boven grond te spitten; de plantjes zullen dan in de herfst veel beter kluitjes houden als ze op de voor hen bestemde plaats in de bor der gepoot moeten worden. Zet ze niet di rect op de voorgrond; het gewas kan me! de lange bloemstengels wel een hoogte van ruim één meter bereiken De planten die men verleden jaar gezaaid heeft staan nu in volle bloei. Neem steeds alle dorre bloemresten weg. U moet ze de kans ont nemen om zelf zaad te vormen; ze zuller. dan beter doorgaan met het vormen van nieuwe bloemknopjes. „MAMMIE, ik wil met Marijke spelen!" „Dat gaat niet, kind, Marijke is weer naar school, de vakantie is voorbij", antwoordde ik een beetje onrustig. Ons huis had name lijk de laatste tijd dienst gedaan als een soort kinderbewaarplaats. In het begin vond ik dat wel aardig,, maqr nadat ik vele dagen enige malert pér dag met telkens weer andere anonieme kindergezichten was geconfronteerd, was de aardigheid er een heel eind af. Vooral ook, daar de be- zittertjes van die kindergezichten door Stan en Stien royaalweg waren verklaard tot rechthebbenden op onze voorraad snoepjes en koekjes. Teleurstellingen wa ren daardoor beslist onvermijdelijk, want mijn huis is nu eenmaal geen zoete inval. Die kinderinvasie was begonnen, toen de grote vakantie uitbrak. Het was of het eigen wereldje van onze tweeling open barstte. De legkaarten, de poppen, de ge vaarlijke spelletjes met op elkaar gesta pelde stoelen en tafels, het waterballet in de badkamer, dit alles had zijn aantrekke lijkheid eensklaps verloren. Stien en Stan hadden ontdekt, dat er andere kinderen op de wereld zijn. Andere kinderen met andere pappies en mammies, die er andere levensgewoonten op na hielden. Het eigen huis kreeg toen een plaats in een groter geheel. Eerst had het nog slechts betekenis als het vaste punt in een steeds groter wordende wereld. Later, toen de ontdek- kingslust ietwat verzadigd raakte, beseften Stien en Stan, dat het eigen thuis ook niet mis was. Als mensjes van vier jaar wil je niet achterblijven en ze vonden het dus de hoogste tijd om aan anderen de schatten achter de deur van de speelgoedkast te tonen. De zandbak, die gedurende enige tijd het exclusieve domein was geweest van de kleine Nickie, onderging een in vasie van een wilde bende. Kortom, de gastvrijheid, die de tweeling alom genoten had, beantwoordde zij op een voor ons overstelpende wijze. Gelukkig vond ik de oplossing. De openbare speelplaats vlak in de buurt met schommels, wippen en wat dies meer zij redde mij van de ver twijfeling en viel gelukkig bij de kinderen in de smaak. OP EEN GOEDE dag was al die dolle drukte afgelopen. De scholen waren weer begonnen. Alleen kleine hummels, stijf aan de hand van hun moeders, of stevig verankerd in een wandelwagen, vertoon den hun stille toetjes. „Geen gezelschap voor ons", vond de tweeling, „daar zijn we te groot voor. Wij willen ook naar school.Maar het bestuur van de kleu terschool, een paar straten verder, dacht er anders over. „Vier jaar, mevrouw, en geen maand, geen week en geen dag jonger. Onze subsidie is daar niet op be rekend!" Later hoorden wij, dat die vier- jaar-grens nog mild was. Het weer werd slechter. Van buiten spe len kwam steeds minder. De katten her namen haar recht op de zandbak Met tegenzin haalden Stien en Stan de leg kaarten voor de dag. Ook speelden ze „vadertje en moedertje" met Nickie in de rol van gewillig en braaf kind. Maar van harte ging het niet. Eindelijk brak de grote dag aan De ver jaardag. die het oude leventje uit- en het nieuwe leven inluiden moest, werd gevierd met een gezellige kinderpartij De volgen de ochtend om kwart voor negen bracht ik een tamelijk zwijgzame tweeling naar het kleuterschooltje. Met gepaste terug houdendheid, een heel klein beetje bang, een klein knuistje stevig in mammies hand gedrukt, zo stapten ze het nieuwe leven tegemoet. Op school aangekomen lieten ze zich gedwee uit hun jasjes hel pen. Stien, met haar bewegelijke gezichtje, nam alles gretig-nieuwsgierig in zich op Achter haar kwam Stan, het rokje van haar zusje in een stevige greep, met een mondje dat op huilen stond, met ogen groot en donker van verlegenheid staarde zij in al die onbekende gezichten, die plot seling iets vreesaanjagends hadden gekre gen. Met een gebaar van „Nou, mensen, daar zijn we dan" nam Stien voor zichzelf en voor Stan bezit van een plaatsje in de kindergemeenschap en daarmee was de spanning gebroken. NIET bijster opgetogen keerde ik naar huis terug. Gelukkig vond ik daar in de vreemde, ongezellige, stilte Nickie. Het kleine ding begreep natuurlijk niet, wat er gebeurd was. Telkens vroeg zij: „Waar Stienstan?" Tegen het einde van de och tend gingen wij samen het stel weer halen De begroeting sprak boekdelen wat be treft de aard der tweeling. Met uitbundig enthousiasme stormde Stien ons tegemoet Zij kwam woorden en adem tekort. Het leek wel of tien Stienen met al haar er varingen, elkaar verdringend, op mij stormliepen. Stan vond echter alles nog griezelig. De volgende dag holde Stien de school binnen, gooide haar jasje op de grond en baande zich. met haar ellebogen een weg naar de klas Stan klemde zich huilend aan mij vast, totdat de juffrouw haar met zachte dwang het lokaal binnen loodste Het duurde nog enige tijd aleer alles weer genormaliseerd was. Stien's buitensporige energie werd door de juf frouw doeltreffend in constructieve baan geleid. Zij kwam thuis met allerhand bij zonder aardig verzonnen knutselwerkjes, die zij had uitgeprikt, geknipt, gevouwen, geplakt, geverfd of gekleurd. De zachte discipline van de school maakte boven dien, dat ze thuis wat minder eigengereid en destructief optrad. Op school had zij geleerd en begrepen, dat zij maar niet alles kon doen wat haar inviel. Gaande weg bracht zij deze les ook thuis in prak tijk. Ook Stan ging na enige tijd het naar school gaan even gewoon vinden als ademhalen. Haar aanvankelijke tegenzin (gedemonstreerd met veel tranen!) konden mijn man en ik door vriendelijk, doch be slist op te treden, overwinnen. Toen Stan eenmaal ontdekt had, dat ze haar meeste klasgenootjes al kende en dat de juffrouw niet alleen meeviel, maar zelfs een engel was, voelde zij zich meer en meer „thuis" op haar school. Zozeer zelfs, dat zij rustig alleen naar school ging, als Stien eens wat treuzelde. Op den duur raakte zij ook haar verlegenheid kwijt, die haar steeds had dwars gezeten. De aankomst van nieuwe leerlingen, die aanvankelijk dezelfde moeilijkheden moesten overwin nen als waarvoor zij had gestaan in den beginne, droeg er veel toe bij om Stan flink te maken. DE BAND TUSSEN STAN EN STIEN is (sedert ze op school zijn) wel wat losser geworden, maar toch laten ze elkaar nooit in de steek. Als Stien door andere kinde ren geplaagd wordt meestal door jon gens van de „grote school", die niet van haar gezelschap gediend zijn kan ze altijd rekenen op de steun van Stan. Anderzijds, als Stan gevallen is en zich bezeerd heeft, is Stien er altijd het eerst bij om haar te troosten. Op school werd het proces van de ont wikkeling der persoonlijkheid, dat mijn man en ik zolang wij de kinderen thuis hadden zoveel mogelijk bevorderden, ge lukkig niet onderbroken. Elk kind of het nu de helft is van een tweeling of niet heeft niet alleen een eigen karakter, maar ook eigen talenten. Wij hebben er steeds naar gestreefd, dit nooit uit het oog te verliezen en Stien en Stan zoveel mo gelijk de gelegenheid te bieden, zich naar eigen wezen te ontplooien. Daarom maak ten wij in hun bijzijn nooit vergelijkingen, die in het nadeel van een van beiden uit vielen. Het is ongemeen boeiend om te zien, hoe de beide helften van een tweeling zich ontplooien. In de sleur van het dagelijks leven waren mijn man en ik nog wel eens geneigd om er te weinig op te letten. Tel kens echter weer zorgde óf Stien óf Stan wel voor een uitspraak of handeling, die >ns wakker schudde. Het rijmpje, dat tweelingen „double the trouble and twice the fun" zijn voor de ouders, is niet alleen vaar voor heel jonge tweelingen, maar laat ook op de kinderjaren tot zij de leef- ijd des onderscheids bereikt hebben en elf het leven ingaan. Stien en Stan zijn nu in het tweede jaar 'an de kleuterschool. De „grote school" igt reeds in een nabij verschiet. En ik /raag mij reeds nu af, welke ervaringen mijn tweeling (en ik!) daar zullen opdoen. EINDE Morgen: Waar zou het koetje Roosje, het koetje Koosje, het koetje Betje, Jetje en Letje en 't koetje Toosje zijn? O, die? Die zitten in de trein. Die gaan een dagje naar de zee, een baaltje hooi en klaver mee. Fijn! bouwen en in tuinen. Vorige maand is mijn beeld in de tuin van de Land- bouwhuishoudschool in Alkmaar ont huld." Ze legt ons een afbeelding voor van een jong meisje, dat een mandje groente torst op haar schouder, met aan haar voeten andere symbolen van de landbouw: een kip, een gans en een haan. Het is ontroerend zuiver. Een ander groot onderwerp, een jon gensfiguurtje vol vaart dat een zelfge maakt vliegtuigje de lucht in werpt (het symbool van de spelende jeugd) staat nu bij de Openbare Lagere School in Acrum. We zijn echter in de eerste plaats ge komen voor haar edelsmeedwerk, dat strak is van opzet. Een voorbeeld hier van is de zilveren armband, ingelegd met ivoor, die op de tentoonstelling te zien is. Daar ligt onder andere ook de zilveren burgemeestersketen uit Ber gen waarvan de schakels door haar een voor een gezaagd, gevijld, gepolijst en gegraveerd zijn. Verder kan men er ringen en een fraaie zilveren armband met forse schakels bewonderen. „Ik maak de sieraden grotendeels in opdracht en dan geheel passend bij het type van de draagster. Dit heeft dus niets met een mode, als bijvoorbeeld grote of kleine oorknoppen te maken, maar zuiver met de persoonlijkheid van haar voor wie ik het sieraad maak. De een kan alleen een rustig stuk verdra gen en voor de ander moet het grillig zijn. Een goed gemaakt sieraad gaat een mensenleeftijd mee en is eigenlijk voor alle tijden. Als het past bij het type van de draagster, p :t het ook bij haar japonnen, die op de mode af gestemd zijn". „Is er nog voldoende belangstelling voor het persoonlijk sieraad?", vragen wij. Mevrouw Visser antwoordt, dat er nog steeds vrouwen zijn, die per se iets eigens, een handwerksieraad, willen dragen. „Er is trouwens, vergeleken met voor de oorlog, veel meer belang- teslling voor kunst. Door middel van schoolcursussen en publikaties is men er meer mee vertrouwd geraakt. Ik maak nooit tweemaal hetzelfde; altijd is het een andere steen, een ander slijp sel of een andere zetting, die ik toe pas". MEVROUW VISSER TOONT ONS SIERADEN VAN DEZE TIJD, die toch tijdloos zijn, in strakke lijnen en vor men: ringen, oorknoppen, maar ook lepeltjes met in vorm gebogen orna mentjes aan de top, poederdozen met fijn gegraveerde dekseltjes en kettin gen van edelstenen, met hiertussen smeedwerk en bewerkte sloten. „Uit een plaat zilver zaag ik eerst de hoofdvorm, vervolgens c" openingen eruit. Dan vijl en schuur de randen mooi soepel. Met een burijn een stuk gereedschap met een scherpe stalen punt steek ik de patroontjes uit. Ogen en tussenschakels maak ik apart en ik soldeer vervolgens alle delen aan elkaar, waarna ik weer polijst". Lang niet eenvoudig, al deze bewerkingen, vinden wij. „En hoe maakt u nu een ring?" „Platen goud en zilver laat ik op de juiste dikte pletten en draad op ver schillende lengten trekken; stenen, bij voorbeeld van kornalijn, turkoois en lapis lazuli laat ik volgens tekening op maat slijpen. Kijk, hier is mijn verza meling stenen". Liefkozend glijden haar handen langs de wonderen van kleur en gloed, die haar zozeer inspireren. „Bij deze ring, een zilveren met topaas kwarts, heb ik eerst de draadjes door elkaar gevlochten en gesoldeerd en daarna heb ik een kastje gemaakt voor de steen, de ring gesoldeerd en de steen erin gedrukt". Haar vader is haar leermeester beeldhouwen geweest en in Engeland (Reading) nam zij eveneens lessen. Op het Instituut voor Kunstnijverheid te Amsterdam volgde zij onderricht in drijf- en hamerwerk in koper. Ervaring in de technieken verkreeg zij voorts door het werken in een bronsgieterij en een aardewerkfabriek. Het onweer behoort al geruime tijd tot het verleden, als wij de gastvrije woning van deze veelzijdige kunstena res verlaten en onder de geurende groene erepoort door via het bruggetje de terugtocht aanvaarden. Tineke Raat Zilveren armband met forse schakels.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 23