OP BEZOEK BIJ MARIJCKE VISSER
MIJN TWEELING EN IK...
Mar ietteklok j es
ZATERDAG 13 JULI 1957
Elfbij
PAGINA VIJF
De kleuterschool werd het began van een a^root avontuur
dat ieder kind naar eigen hart moet leren verwerken
G. Kromdijk
door
WIES VAN BEEVEREN
TUIN- EN KAMERPLANTEN
„Daar is Koerier", riepen de lamme
tjes en ze huppelden met z'n allen het
zwarte rijpaard tegemoet. Een beetje
langzamer kwamen ook de schapen aan
gestapt en nóg langzamer de koeien. Ze
liepen hem met z'n allen tot bij het hek
tegemoet, zelfs de mussen en spreeuwen
die in troepjes over het weiland vlogen,
streken bij hem neer. „En?" vroegen ze
in koor. Je moet weten dat Koerier een
echte verteller was en vooral als hij
weer een rit gemaakt had met het meis
je Ria op zijn rug dan kwam er geen
eind aan zijn verhalen.
„Even uitrusten", hijgde Koerier, „en
dan zal ik jullie iets vertellen!" Zijn
grote zwarte ogen glinsterden.
„Is het mooi, Koerier? Is het een
mooi verhaal?"
„Geweldig", hijgde Koerier.
De kleine lammetjes trappelden van
ongeduld, de koeien sloegen hun staar
ten heen en weer en de stemmetjes van
de mussen en spreeuwen sloegen over
van opwinding. Toen Koerier was uit-
gehijgd, begon hij: „Wat ik heb beleefd.
Ik heb dieren ontmoet van wie ik niet
wist dat ze bestonden!" Hij keek ze
allemaal aan of'hij zeggen wilde: „Wat
zeg je daarvan?"
Nou ze zeiden niets, maar zelfs de
mussen en spreeuwen waren er stil van.
„Ik liep....", vertelde Koerier „met
het vrouwtje Ria langs een smal zand
pad. Het was erg zwaar, want dat pad
ging nu eens omhoog, dan weer om
laag, over kleine bergjes. Later hoorde
ik dat het duinen waren, zo noemen de
mensen die bergjes. Goed, ik liep daar
dus en kwam bij de laatste allerhoog
ste berg. Hij was zo hoog lat je het
geen duin meer kunt noemen. Buiten
adem kwam ik op de top en toen...."
Zijn ogen schitterden weer. „Nou, en
toen?" vroegen de dieren die steeds
dichter om hem heen kwamen staan.
„Toen", zei Koerier, „toen zag ik het
mooiste wat ik ooit gezien heb. Een
sloot!" „Hè....", zeiden ze allemaal te
leurgesteld, want ze hadden iets heel
anders verwacht. Sloten waren overal,
dat was niets bijzonders.
„Stil nou", lachte Koerier, het was
geen gewone sloot..Het was een blauwe
sloot, zo blauw als de lucht en op dat
blauw stonden witte golfjes. De hele
sloot tot waar de wereld ophoudt, be
woog. Geen minuutje was het stil".
„Ongelooflijk", zuchtten de dieren om
hem heen.
„En waren er ook schrijvertjes en
stekelbaarsjes en kikkervisjes in die
sloot?" wilden de lammetjes weten.
Koerier lachte weer. „Luister. Het
vrouwtje Ria gleed van mijn rug en
ging die sloot in. Gewoon erin. Hele
maal! Ik wachtte aan een paal en ter
wijl ik daar zo stond en mijn ogen niet
van dat water kon afhouden had ik
een ontmoeting met een alleraardigst
klein dier. Hij heette Goernal of zo iets,
maar precies heb ik het niet verstaan".
„Is het een vis?" vroeg een musje.
„Dat weet ik niet precies", zei Koe
rier, „hij woont wel in zee, maar hij
heeft pootjes en snorren. Maar goed,
dat doet er niet toe. Die goernal heeft
mij alles over de zee zo noemen ze
die sloot verteld. Wisten jullie dat
er dieren woonden, die groter zijn dan
ik? Wisten jullie....", hij draaide zijn
hoofd naar de koeien, „dat er zeekoeien
bestaan en wisten jullie dat er vissen
zijn die ons allemaal in hun bek zouden
kunnen verslinden?"
„Wat eng. fluisterden de koeien
„Nog meer,. Koerier, nog meer ver
tellen....", riepen de lammetjes. Koe
rier schudde zijn hoofd. „Nee", zei hij,
„meer vertel ik niet, want...." Zijn
ogen begonnen nog vrolijker te schitte
ren. „Wat bedoel je met: want....?",
loeiden de koeien opgewonden.
„Vanavond....", zei Koerier geheim
zinnig, „zijn wij uitgenodigd bij de vis
sen en dan zullen ze ons allemaal ver
tellen over de zee. Alles wat we weten
willen!"
Het bleef wel vijf minuten stil voor
iedereen dèt verwerkt had, maar toen
ze begrepen dat zij met z'n allen naar
die sloot zouden gaan, toen brak er een
geloei en gejuich los,
Maar nu die vissen. „Hoe heb je dat
nou kunnen doen?" vroegen de schol
letjes, de botjes en de haringen aan de
garnaal. „We hebben niets om die die
ren mee te ontvangen. We kunnen ons
niet mooi maken, zoals zij, „we kunnen
geen versieringen ophangen. We kun
nen ze niet eens meenemen naar onze
tuinen vol zeeanemoontjes en zeesterren
onder water".
Daar had de kleine garnaal niet aan
gedacht en hij vond nog wel dat ze ge
lijk hadden ook. Als je zo'n prachtig
zwart paard met zijn vrienden op be
zoek kreeg dan moest je toch iets doen.
Hij peinsde erover tot het donker werd
en alle mensen aan h strand naar
huis waren. Hij werd er een beetje
treurig van. Kijk, daar was de eerste
ster al. Dadelijk zouden Koerier en zijn
vrienden komen. Hij tuurde omhoog
naar dat ene sterretje en dacht: „viel
het maar naar beneden. Dan mocht ik
een wens doen. Ik zou wensen dat het
hier recht voor mijn snorren viel, zo
dat ik een versiering had".
Hij fluisterde dat nog maar net of
het sterretje viel. Garnaal zei zijn wens
en wachtte wat er gebeuren zou. Nee,
voor zijn snorren viel het niet. Hij
draaide zich om om te zien waar het
dan wèl terecht kwam. En toentoen
zag hij iets! Hij dacht eerst dat hij
droomde: de hele zee was opeens vol
met wel een milioen kleine lichtjes.
Ieder golfje, ieder dier dat erin zwom
was van blinkend zilver. Hij zelf, een
gewone grijze garnaal, ook! De tranen
sprongen hem in de ogen, zó mooi was
het. En Koerier met zijn vrienden, die
hijgend op de top van het hoogste duin
aankwamen, konden het eerst ook niet
geloven. Maar het was waar, want twee
mensen die voorbij liepen in het donker
zeiden: „Kijk toch eens hoe mooi de
zee licht, het lijkt wel of de sterren
erin gevallen zijn".
„Je hebt niets teveel gezegd, Koerier",
fluisterden de koeien, „dit is het mooi
ste wat we ooit gezien hebben".
Garnaal streek zijn snorren op van
trots, slikte zijn tranen weg en ging
met een buiging zijn gasten voor naar
de zilveren sloot.
Mies Bouhuys
Zaag deze muis netjes uit triple.i
Schuur de kantjes en schilder hem in
leuke kleuren met plakkaatverf. Als hij
droog is een laagje vernis erover.
We nemen in ijltempo het houten
bruggetje onder de ereboog van bladeren
en stuiven de tuin door naar het beschut
tende huis, terwijl de eerste dikke drup
pels uit een onheilspellende onweerslucht
op ons neerslaan. En daar zijn we dan
veilig aangeland bij onze gastvrouw in
Bergen: mevrouw Marijcke Visser, edel
smid en beeldhouwster, van wie enkele
vitrines met werk momenteel te zien zijn
in 'het Huis Van Looy te Haarlem op de
expositie van de Bergense kunstenaars.
Terwijl het onweer in alle hevigheid
losbarst, genieten we de gezelligheid van
het vertrek waar we ontvangen worden.
We bewonderen het Chinees porcelein in
een grote kastdat dadelijk onze aan
dacht trekt.
„Dat hebben mijn voorouders in 1770
met zeilschepen uit China gehaald," ver
telt mevrouw Visser. „Ze ginaen er heen
met hout uit Noorwegen en brachten er
porcelein voor terug.
Nog meer prachtige oude familie
stukken kriigen we te -''en: van voor
ouders uit Workum en Hindeloopen af
komstig zijn ook de Hindelooper voor
werpen vaaties stoven, een kinder
stoel en klaptafeltjes, die aan de ach
terkant haast nog noo'er beschilderd
zijn dan aan de voorkant. „Daarom
heb ik ze achterstevoren neergezet",
zegt onze gastvrouw.
Onze belangstelling bemerkend gaat
ze ons voor naar de woonkeuken, waar
merklappen hangen uit 1813 „van
miin betovergrootmoeder" en waar
Hindelooper schooltassen staan (uit
circa 1770) van minuteus beschilderd
hout, in de vorm van schuifkastjes voor
spons en lei met ronde gaten in de
bovenkant, waardoor de scholieren uit
die tijd hun vingers staken om ze te
dragen. Tegels uit Makkum (1770) ver
sieren de schouw: aan één kant blauwe
vrouwekopjes in een medaillon, aan de
andere kant de mannen met hun ge
zichten naar de dames toe.
Opgegroeid temidden van zulke
schone zaken, is het geen wonder, dat
de dochter van de beeldhouwer Tjipke
Visser zelf kunstenares werd.
„Ik beoefen nu twintig jaar mijn
twee vakken, het beeldhouwen en het
edelsmeden en ze zijn me allebei even
dierbaar. Van kind af aan heb ik graag
groot beeldhouwwerk willen maken.
Vooral de laatste jaren is die wens
verwezenlijkt, bijvoorbeeld in opdrach
ten voor gevelstenen en vrijstaande
beelden, onder andere voor schoolge-
Middag:
Waar is het koetje Roosje,
het koetje Koosje,
het koetje Betje,
Jetje en Letje
en 't koetje Toosje nu?
O. die? Die zijn van neus tot staartje nat,
ze nemen nu een zonnebad,
een strooien hoedje op hun kop.
Ze eten 't hele baaltje op.
Fijn!
Avond:
Waar is het koetje Roosje,
het koetje Koosje,
het koetje Betje,
Jetje en Letje
en 't koetje Toosje nu?
O, die? Ze liggen op één oor in 't gras
en dromen van die blauwe plas,
ze slaan hun staartjes heen en weer
en fluistren morgen gaan we weer'
Fijn!
Mies Bouhuys
Het Marietteklokje is een Campanula.
Er komen vele soorten Campanula's in de
tuinen voor; soorten met een kruipende
groeiwijze die speciaal in de rotstuin ge
poot worden of op de voorgrond in de bor
der. Vele kunnen ook met succes door mid
del van zaaien voortgekweekt worden. De
Marietteklokjes behoren er in ieder geval
toe. U moet ze bestellen onder deze naam:
Campanula medium en u kunt ze in ver
schillende kleuren bestellen. Blauw en rose
zullen u echter wel het meest voldoen,
maar ook het heldere wit is mooi. Nu kan
men ze na ontvangst van het zaad al in de
volle grond van de tuin zaaien; zoek er
maar een zonnig plekje voor op. Houd de
grond goed vochtig, anders zal het zaad
niet tot ontkieming komen. Zodra de plant
jes na opkomst hanteerbaar worden, moet
men ze verplanten en komen ze op een
apart bedje te staan op een onderlinge af
stand van ruim tien centimeter. Het is goed
wat turfmolm of molmmest door de boven
grond te spitten; de plantjes zullen dan in
de herfst veel beter kluitjes houden als ze
op de voor hen bestemde plaats in de bor
der gepoot moeten worden. Zet ze niet di
rect op de voorgrond; het gewas kan me!
de lange bloemstengels wel een hoogte van
ruim één meter bereiken De planten die
men verleden jaar gezaaid heeft staan nu
in volle bloei. Neem steeds alle dorre
bloemresten weg. U moet ze de kans ont
nemen om zelf zaad te vormen; ze zuller.
dan beter doorgaan met het vormen van
nieuwe bloemknopjes.
„MAMMIE, ik wil met Marijke spelen!"
„Dat gaat niet, kind, Marijke is weer naar
school, de vakantie is voorbij", antwoordde
ik een beetje onrustig. Ons huis had name
lijk de laatste tijd dienst gedaan als een
soort kinderbewaarplaats. In het begin
vond ik dat wel aardig,, maqr nadat ik vele
dagen enige malert pér dag met telkens
weer andere anonieme kindergezichten
was geconfronteerd, was de aardigheid er
een heel eind af. Vooral ook, daar de be-
zittertjes van die kindergezichten door
Stan en Stien royaalweg waren verklaard
tot rechthebbenden op onze voorraad
snoepjes en koekjes. Teleurstellingen wa
ren daardoor beslist onvermijdelijk, want
mijn huis is nu eenmaal geen zoete inval.
Die kinderinvasie was begonnen, toen
de grote vakantie uitbrak. Het was of het
eigen wereldje van onze tweeling open
barstte. De legkaarten, de poppen, de ge
vaarlijke spelletjes met op elkaar gesta
pelde stoelen en tafels, het waterballet in
de badkamer, dit alles had zijn aantrekke
lijkheid eensklaps verloren. Stien en Stan
hadden ontdekt, dat er andere kinderen
op de wereld zijn. Andere kinderen met
andere pappies en mammies, die er andere
levensgewoonten op na hielden. Het eigen
huis kreeg toen een plaats in een groter
geheel. Eerst had het nog slechts betekenis
als het vaste punt in een steeds groter
wordende wereld. Later, toen de ontdek-
kingslust ietwat verzadigd raakte, beseften
Stien en Stan, dat het eigen thuis ook niet
mis was. Als mensjes van vier jaar wil je
niet achterblijven en ze vonden het dus de
hoogste tijd om aan anderen de schatten
achter de deur van de speelgoedkast te
tonen. De zandbak, die gedurende enige
tijd het exclusieve domein was geweest
van de kleine Nickie, onderging een in
vasie van een wilde bende. Kortom, de
gastvrijheid, die de tweeling alom genoten
had, beantwoordde zij op een voor ons
overstelpende wijze. Gelukkig vond ik de
oplossing. De openbare speelplaats vlak
in de buurt met schommels, wippen en
wat dies meer zij redde mij van de ver
twijfeling en viel gelukkig bij de kinderen
in de smaak.
OP EEN GOEDE dag was al die dolle
drukte afgelopen. De scholen waren weer
begonnen. Alleen kleine hummels, stijf
aan de hand van hun moeders, of stevig
verankerd in een wandelwagen, vertoon
den hun stille toetjes. „Geen gezelschap
voor ons", vond de tweeling, „daar zijn
we te groot voor. Wij willen ook naar
school.Maar het bestuur van de kleu
terschool, een paar straten verder, dacht
er anders over. „Vier jaar, mevrouw, en
geen maand, geen week en geen dag
jonger. Onze subsidie is daar niet op be
rekend!" Later hoorden wij, dat die vier-
jaar-grens nog mild was.
Het weer werd slechter. Van buiten spe
len kwam steeds minder. De katten her
namen haar recht op de zandbak Met
tegenzin haalden Stien en Stan de leg
kaarten voor de dag. Ook speelden ze
„vadertje en moedertje" met Nickie in de
rol van gewillig en braaf kind. Maar van
harte ging het niet.
Eindelijk brak de grote dag aan De ver
jaardag. die het oude leventje uit- en het
nieuwe leven inluiden moest, werd gevierd
met een gezellige kinderpartij De volgen
de ochtend om kwart voor negen bracht
ik een tamelijk zwijgzame tweeling naar
het kleuterschooltje. Met gepaste terug
houdendheid, een heel klein beetje bang,
een klein knuistje stevig in mammies
hand gedrukt, zo stapten ze het nieuwe
leven tegemoet. Op school aangekomen
lieten ze zich gedwee uit hun jasjes hel
pen. Stien, met haar bewegelijke gezichtje,
nam alles gretig-nieuwsgierig in zich op
Achter haar kwam Stan, het rokje van
haar zusje in een stevige greep, met een
mondje dat op huilen stond, met ogen
groot en donker van verlegenheid staarde
zij in al die onbekende gezichten, die plot
seling iets vreesaanjagends hadden gekre
gen. Met een gebaar van „Nou, mensen,
daar zijn we dan" nam Stien voor zichzelf
en voor Stan bezit van een plaatsje in de
kindergemeenschap en daarmee was de
spanning gebroken.
NIET bijster opgetogen keerde ik naar
huis terug. Gelukkig vond ik daar in de
vreemde, ongezellige, stilte Nickie. Het
kleine ding begreep natuurlijk niet, wat
er gebeurd was. Telkens vroeg zij: „Waar
Stienstan?" Tegen het einde van de och
tend gingen wij samen het stel weer halen
De begroeting sprak boekdelen wat be
treft de aard der tweeling. Met uitbundig
enthousiasme stormde Stien ons tegemoet
Zij kwam woorden en adem tekort. Het
leek wel of tien Stienen met al haar er
varingen, elkaar verdringend, op mij
stormliepen. Stan vond echter alles nog
griezelig. De volgende dag holde Stien de
school binnen, gooide haar jasje op de
grond en baande zich. met haar ellebogen
een weg naar de klas Stan klemde zich
huilend aan mij vast, totdat de juffrouw
haar met zachte dwang het lokaal binnen
loodste Het duurde nog enige tijd aleer
alles weer genormaliseerd was. Stien's
buitensporige energie werd door de juf
frouw doeltreffend in constructieve baan
geleid. Zij kwam thuis met allerhand bij
zonder aardig verzonnen knutselwerkjes,
die zij had uitgeprikt, geknipt, gevouwen,
geplakt, geverfd of gekleurd. De zachte
discipline van de school maakte boven
dien, dat ze thuis wat minder eigengereid
en destructief optrad. Op school had zij
geleerd en begrepen, dat zij maar niet
alles kon doen wat haar inviel. Gaande
weg bracht zij deze les ook thuis in prak
tijk.
Ook Stan ging na enige tijd het naar
school gaan even gewoon vinden als
ademhalen. Haar aanvankelijke tegenzin
(gedemonstreerd met veel tranen!) konden
mijn man en ik door vriendelijk, doch be
slist op te treden, overwinnen. Toen Stan
eenmaal ontdekt had, dat ze haar meeste
klasgenootjes al kende en dat de juffrouw
niet alleen meeviel, maar zelfs een engel
was, voelde zij zich meer en meer „thuis"
op haar school. Zozeer zelfs, dat zij
rustig alleen naar school ging, als Stien
eens wat treuzelde. Op den duur raakte
zij ook haar verlegenheid kwijt, die haar
steeds had dwars gezeten. De aankomst
van nieuwe leerlingen, die aanvankelijk
dezelfde moeilijkheden moesten overwin
nen als waarvoor zij had gestaan in den
beginne, droeg er veel toe bij om Stan
flink te maken.
DE BAND TUSSEN STAN EN STIEN
is (sedert ze op school zijn) wel wat losser
geworden, maar toch laten ze elkaar nooit
in de steek. Als Stien door andere kinde
ren geplaagd wordt meestal door jon
gens van de „grote school", die niet van
haar gezelschap gediend zijn kan ze
altijd rekenen op de steun van Stan.
Anderzijds, als Stan gevallen is en zich
bezeerd heeft, is Stien er altijd het eerst
bij om haar te troosten.
Op school werd het proces van de ont
wikkeling der persoonlijkheid, dat mijn
man en ik zolang wij de kinderen thuis
hadden zoveel mogelijk bevorderden, ge
lukkig niet onderbroken. Elk kind of
het nu de helft is van een tweeling of niet
heeft niet alleen een eigen karakter,
maar ook eigen talenten. Wij hebben er
steeds naar gestreefd, dit nooit uit het oog
te verliezen en Stien en Stan zoveel mo
gelijk de gelegenheid te bieden, zich naar
eigen wezen te ontplooien. Daarom maak
ten wij in hun bijzijn nooit vergelijkingen,
die in het nadeel van een van beiden uit
vielen.
Het is ongemeen boeiend om te zien, hoe
de beide helften van een tweeling zich
ontplooien. In de sleur van het dagelijks
leven waren mijn man en ik nog wel eens
geneigd om er te weinig op te letten. Tel
kens echter weer zorgde óf Stien óf Stan
wel voor een uitspraak of handeling, die
>ns wakker schudde. Het rijmpje, dat
tweelingen „double the trouble and twice
the fun" zijn voor de ouders, is niet alleen
vaar voor heel jonge tweelingen, maar
laat ook op de kinderjaren tot zij de leef-
ijd des onderscheids bereikt hebben en
elf het leven ingaan.
Stien en Stan zijn nu in het tweede jaar
'an de kleuterschool. De „grote school"
igt reeds in een nabij verschiet. En ik
/raag mij reeds nu af, welke ervaringen
mijn tweeling (en ik!) daar zullen opdoen.
EINDE
Morgen:
Waar zou het koetje Roosje,
het koetje Koosje,
het koetje Betje,
Jetje en Letje
en 't koetje Toosje zijn?
O, die? Die zitten in de trein.
Die gaan een dagje naar de zee,
een baaltje hooi en klaver mee.
Fijn!
bouwen en in tuinen. Vorige maand is
mijn beeld in de tuin van de Land-
bouwhuishoudschool in Alkmaar ont
huld." Ze legt ons een afbeelding voor
van een jong meisje, dat een mandje
groente torst op haar schouder, met
aan haar voeten andere symbolen van
de landbouw: een kip, een gans en een
haan. Het is ontroerend zuiver.
Een ander groot onderwerp, een jon
gensfiguurtje vol vaart dat een zelfge
maakt vliegtuigje de lucht in werpt
(het symbool van de spelende jeugd)
staat nu bij de Openbare Lagere School
in Acrum.
We zijn echter in de eerste plaats ge
komen voor haar edelsmeedwerk, dat
strak is van opzet. Een voorbeeld hier
van is de zilveren armband, ingelegd
met ivoor, die op de tentoonstelling te
zien is. Daar ligt onder andere ook de
zilveren burgemeestersketen uit Ber
gen waarvan de schakels door haar
een voor een gezaagd, gevijld, gepolijst
en gegraveerd zijn. Verder kan men er
ringen en een fraaie zilveren armband
met forse schakels bewonderen.
„Ik maak de sieraden grotendeels in
opdracht en dan geheel passend bij het
type van de draagster. Dit heeft dus
niets met een mode, als bijvoorbeeld
grote of kleine oorknoppen te maken,
maar zuiver met de persoonlijkheid van
haar voor wie ik het sieraad maak. De
een kan alleen een rustig stuk verdra
gen en voor de ander moet het grillig
zijn. Een goed gemaakt sieraad gaat
een mensenleeftijd mee en is eigenlijk
voor alle tijden. Als het past bij het
type van de draagster, p :t het ook
bij haar japonnen, die op de mode af
gestemd zijn".
„Is er nog voldoende belangstelling
voor het persoonlijk sieraad?", vragen
wij.
Mevrouw Visser antwoordt, dat er
nog steeds vrouwen zijn, die per se iets
eigens, een handwerksieraad, willen
dragen. „Er is trouwens, vergeleken
met voor de oorlog, veel meer belang-
teslling voor kunst. Door middel van
schoolcursussen en publikaties is men
er meer mee vertrouwd geraakt. Ik
maak nooit tweemaal hetzelfde; altijd
is het een andere steen, een ander slijp
sel of een andere zetting, die ik toe
pas".
MEVROUW VISSER TOONT ONS
SIERADEN VAN DEZE TIJD, die toch
tijdloos zijn, in strakke lijnen en vor
men: ringen, oorknoppen, maar ook
lepeltjes met in vorm gebogen orna
mentjes aan de top, poederdozen met
fijn gegraveerde dekseltjes en kettin
gen van edelstenen, met hiertussen
smeedwerk en bewerkte sloten.
„Uit een plaat zilver zaag ik eerst de
hoofdvorm, vervolgens c" openingen
eruit. Dan vijl en schuur de randen
mooi soepel. Met een burijn een stuk
gereedschap met een scherpe stalen
punt steek ik de patroontjes uit.
Ogen en tussenschakels maak ik apart
en ik soldeer vervolgens alle delen aan
elkaar, waarna ik weer polijst". Lang
niet eenvoudig, al deze bewerkingen,
vinden wij.
„En hoe maakt u nu een ring?"
„Platen goud en zilver laat ik op de
juiste dikte pletten en draad op ver
schillende lengten trekken; stenen, bij
voorbeeld van kornalijn, turkoois en
lapis lazuli laat ik volgens tekening op
maat slijpen. Kijk, hier is mijn verza
meling stenen". Liefkozend glijden haar
handen langs de wonderen van kleur
en gloed, die haar zozeer inspireren.
„Bij deze ring, een zilveren met topaas
kwarts, heb ik eerst de draadjes door
elkaar gevlochten en gesoldeerd en
daarna heb ik een kastje gemaakt voor
de steen, de ring gesoldeerd en de steen
erin gedrukt".
Haar vader is haar leermeester
beeldhouwen geweest en in Engeland
(Reading) nam zij eveneens lessen. Op
het Instituut voor Kunstnijverheid te
Amsterdam volgde zij onderricht in
drijf- en hamerwerk in koper. Ervaring
in de technieken verkreeg zij voorts
door het werken in een bronsgieterij
en een aardewerkfabriek.
Het onweer behoort al geruime tijd
tot het verleden, als wij de gastvrije
woning van deze veelzijdige kunstena
res verlaten en onder de geurende
groene erepoort door via het bruggetje
de terugtocht aanvaarden.
Tineke Raat
Zilveren armband met forse schakels.