ONZE NAMEN Afspiegeling van karakters en projecties van illusies in de onvervangbare kunst van het zelfportret Muziekleer van Werkmeister Vader heeft altijd de hoofdrol gespeeld Erbij Geen doetjes Steeds de man ZATERDAG 3 AUGUSTUS 1957 P A G I NA DRIE voorstellen omdat ik zijn zoon ken. Melle heeft niets met zijn tekening hier te maken. Ik hoop echter dat Esther Roelofsz wel op haar zelfportret lijkt, want wat is zij dan mooi MEN MOET oppassen met het zelfportret. Het kan, zelfs ongewild, een bedriegelijk ding zijn. Hoe komt men er toe? In de eerste plaats is de schilder zichzelf met behulp van de spiegel het goedkoopste model. Veelal begint hij er aan bij gebrek aan andere interessante objecten. En die interesse kan alleen het uiterlijk gelden. S. Jesserun de Mesquita, in hout gesneaen zelfportret (1905). DE Nederlandse Kunststichting, die door het organiseren van exposi ties in bedrijven, in parken als de Keukenhof, of waar zich ook maar geschikte gelegenheden mochten voordoen, tracht een grotere ver trouwdheid met beeldende kunst te bevorderen, heeft thans een tentoonstelling van Nederlandse zelfportretten van Van Gogh tot heden mogen samenstellen voor de oude Hanzestad Kampen, waar de expositie tot 1 september te zien is in de Koornmarktspoort, één van de betrekkelijk vele oude gebouwen in deze gemeente. ONDER de vertegenwoordigden bevinden zich nogal wat tijdgenoten en zo had deze expositie al iets pikants voor me. In het zelfportret immers zet de kunstenaar zich wat men noemt te kijk. Ik ontmoette dan Henk Broer, met zijn eeuwige Baskische petje, wat filosofisch glimlachend, sym pathiek, zoals ik hem ken. Ik zag er Ber- serik, die zichzelf njet gewichtig wilde zien, waarin een opzettelijkheid kan zitten die ook met een zeker narcisme te maken heeft. Voorts was er Wijnberg, een Rus als in de stukken, waarvoor hij zo graag en mooi de decors verzorgde. Dan is er Fiedler, wat moe, een aardig mens, meer realist in dit portret dan in zijn vaak zo realistisch bedoelde andere werk. Ik zou het de Nederlandse Kunststichting kwalijk hebben genomen als Verwey er niet ge weest was: zijn ongemakkelijk, even wan trouwend oog staart ons aan uit een klein en wat betreft vooral de ingehouden kleur weer bijzonder mooi schilderijtje. Verbluft was ik de Hagenaar Drayer meer dan levensgroot in brons te ontmoeten. Want hij is schilder en vertoont dan nog andere opvattingen dan in dit voor hem zeldzame en buitengemeen gelijkende beeld. Ik dacht Chagatt te zien maar het bleek een zekere Charles Gaupp (19211943) te zijn. Ari Katers beeltenis ontmoette ik al eerder maar ik moest weer glim lachen om het beetje theater in dit overi gens uitstekende schilderijtje, dat zo wèl klopt met zijn gesprekken in de kunste naarssociëteit. Het schilderijtje steunt ove rigens nog op een tekening, waarin hij zichzelve directer raakt. W. I. van der Kerke lijkt met baard voller van gezicht dan hij in werkelijkheid is. De lichte ogen van de Haagse graficus Rozendaal gaven me weer het gevoel een beetje op mijn hoede te moeten zijn. Dat Jan Wiegers eens zo'n smalle kop had, kan ik me slechts Het menselijk gelaat is om zijn vormen een prachtig studie-object in de ontwikkeling van de beheersing van de techniek. Zonder meer te willen dan een zo goed mogelijke weergeving kan het zelfportret uitdruk kingen krijgen, waaraan men niet had ge dacht. Het staren in de spiegel geeft iets indringends in de blik, zelfs bij de vrolijke vent. Plaats de spiegel hoog en er komt iets melancholieks misschien in de uit drukking door het hangen van de pupillen tegen he'- bovenste ooglid. Bij lage plaatsing van de spiegel zijn die oogleden geneigd te luiken tot een expressie van laatdun kendheid. De kin wordt van onder bekeken en lijkt houtain omhoog gestoken te zijn. Veel schilderijen van impressionistische aard hebben zo een uitdrukking van ge wicht. Zie op deze tentoonstelling hoe A. Mauve (18381888) dat deed. Denk ook niet dat die op een afstand houdende ma nier van kijken van Isaac Israëls (1865 1934) zozeer voor de beschouwer bedoeld zou zijn. Toch ontdekt men al schilderende of boetserende bepaalde dingen aan het uiter lijk zoals dit op het doek of in de klei verschijnt, die op het model zelve aan het oog ontsnapten. Zien wij niet vaak pas door een portret bepaalde familietrekken in het model, die we voorheen nooit waren tegengekomen? Het is inderdaad de beel dende kunstenaar „geschonken" de afspie geling van een karakter op het gelaat te openbaren. Wie dit ervaren heeft en dat gebeurt ook de leek moet toch de zin van de figuratieve kunst erkennen als een onvervangbare. Toen dan ook de heer De Brauwere, mede verantwoordelijk voor de „Contour"-tentoonstellingen, zei niet te houden van portretten op exposities als deze, was dit slechts een brutale negatie van een bestaande onvervangbare kunst. De schilder, die zich dit hem gegevenr bewust is, zal in zijn behoefte tot zelf kennis grijpen naar het zelfportret. Zo is Breitners grote zelfportret meer portret dan alle andere figuren die hij schilderde, omdat hij in dit geval wilde zien wat er achter het object stond. Het blijft echter de vraag in hoeverre het mogelijk is dat het „subject" zichzelf tevens tot „object" maakt. Het is hierover dat de inleider tot de catalogus, Hans Redeker, zijn ge dachten laat gaan. En dan komt men op Rembrandt en Van Gogh en het onmoge lijke lijkt mogelijk geworden. Zo bekeken is het zelfportret één der hoogste vormen van beeldende kunst. De mens heeft zich los van -zichzelf weten te maken. Het hier geëxposeerde zelfportret van Van Gogh zouden we er in kunnen geloven indien we zijn schilderkunst niet kenden? Het antwoord is niet te geven. Maar wat kan nog intrigerender zijn dan een expositie van zelfportretten! Charley Toorop, bijvoorbeeld, heb ik pas leren waarderen in haar zelfportretten. Door haar werk heen maakte deze vrouw me beducht, haar gelaat kon me ontroe ren. Was zij zelf misschien niet op zoek naar deze vrouw in haar? In het zelf portret projecteert de kunstenaar ook il lusies. Het is niet altijd „dit ben ik". Het is soms „dit wil ik". Het kan dan hem zelf Vóór het invoeren van de zogenaamde gelijkzwevende temperatuur bij de stem ming van toestinstrumenten werd het be studeren van de trillingsverschijnselen van de tonen zowel door kunstenaars als door geleerden van professie verricht. De stem ming van instrumenten was een probleem, dat naar mate het harmonisch besef zich ging ontwikkelen om een oplossing vroeg. De belangstelling van musici voor het stemmingsvraagstuk was welbeschouwd een kwestie van dwingende noodzaak, want het ging tenslotte om de uitoefening van de muziekpraktijk. Naast hun artis tieke hoedanigheden bezaten deze musici nog het intellect, dat voorwaarden wist vast te stellen waaronder een oplossing tot stand kon komen. Een der eersten, die zich daardoor kon onderscheiden, is de om streeks het jaar 1500 levende organist Ar nold Schlick geweest. Honderdvijftig jaar na hem hield een andere organist, Andreas Werkmeister, 1645—1706, zich met de stem ming bezig en ook hij vond een uitweg uit de moeilijkheid. Zij het dan op een andere wijze. Over deze grote figuren onder de Duitse organisten hield de heer J. F. Ober- mayr uit Heemstede verleden week in de aula van het Gemeentelijk Gymnasium voor de deelnemers aan de Haarlemse Zomeracademie voor orgel en voor andere belangstellenden een voordracht, die ons belangwekkend genoeg leek om er ach teraf nog enige aandacht aan te besteden. Werkmeister was een belezen man. Het waren niet alleen boeken over muziek, die zijn aandacht hadden. Ook wiskundige werken werden door hem geraadpleegd. Hij bestudeerde de leerstellingen van Griekse filosofen, las de geschriften van Romeinse auteurs, het Oude en het Nieuwe Testament, benevens de boeken der kerk vaders en hij stelde zich op de hoogte van gelden zowel als het schilderkunstig pro gram. Chabots (18941949) portret geeft me het gevoel dat het meer ondergeschikt is aan zijn algemene visie dan een ont moeting met een individu. De handige Charles Eyck maakte met zijn hier ver trouwde zelfportret één van zijn beste brokken schilderwerk door een volkomen nuchtere instelling tegenover het spiegel beeld, door niets anders te willen dan een goed schilderij. Citroen permitteerde zich tegenover zichzelf de vrijheid, die hij tegenover anderen aan banden legt en ac teert een beetje. Radecker (18831956) en Krop stellen in hun beelden een program en zullen wel moeilijk herkenbaar geweest zijn. Wel is dat Reyers in zijn zelfportret, maar hoe veel treffender is de kop die Couzijn eens van hem maakte. Kruyders (18811935) gelijkenis met zijn schilderij kan ik niet beoordelen, maar ik geloof er in omdat dit werk schilderkunstig zo zuiver Kruy- der is. DE ONTWIKELING der moderne kunst is sinds Van Gogh meer tot zelfexpressie geraakt. Zo kan een landschap zelfportret worden. Moeten we in die zin Bouthoorns doek, waarin nog wel een gelaat terug te vinden is, waarderen? Zo kan men al het werk van een Appel zelfportret noemen. Mij bleek in ieder geval dat Appels uiter lijke verschijning aardig klopt met wat men zich van de schilder van dit werk kan voorstellen. Maar ik ben benieuwd wat anderen zich voorstellen van de schil der Van Soest na het zien van het hier geëxposeerde doek, dat voor zelfportret doorgaat. Eenzaamheid kan drijven tot het zelf portret. Het kan zijn de eenzaamheid van grote figuren, het kan zijn de eenzaamheid door ziekte, gelijk bij Ket, door angst ook bijanderen. Het zelfportret kan getuigen van een tekort. Het kan zijn het cadeau aan de geliefde. Al die aanleidingen tot een zelfportret maken een tentoonstelling als deze bloeiend. Waar de schilder of beeldhouwer zelf echter al niet altijd weet wat aanleiding tot een en ander was, acht ik het wat indiscreet veel verder te gaan in het neerschrijven van de veronderstel lingen, die ik maakte. Men make deze, hoop ik, zelf als men Kampen mocht aan doen. Men kan er nog meer waardevol werk ontmoeten dan het reeds genoemde. Sluyters kunnen is hier weer overtui gend bewezen. Willinks nog al eens ver onderstelde knapheid moet men dan maar eens bekijken op de bouw van het hier ge- exposeerde, toch weer merkwaardige schil derij. Van A. Dérkzen van Angeren ont moet men een reeks uit verscheidene jaren. Fernhout en Schuhmacher konden natuurlijk niet ontbreken. Zelden ziet men nog iets van Tjerk Bottema (18821940) bekend tekenaar van het satierieke week blad „De Notenkraker" en de Limburger Henri Jonas (1878—1944). Intrigeren zal het mannetje, verscholen achter dikke brilleglazen, zoals de spirituele Teixeira de Mattos, zich zelf zag. Dat de beeldhouwer Wezelaar voor één van zijn beste werken, het portret van Leo Gestel, steun had aan diens zelfportret is duidelijk hier. In totaal zijn bijna zestig figuren hier vertegen woordigd. Bob Buys Donderdag 7 augustus zal het zeventig fa ar geleden zijn, dat de impresario Ernst Krauss in een klein dorpje, Eberbach, in Zuid-Duitsland werd geboren, in het oudste gedeelte van Württemberg gelegen. Bin nenkort is het veertig jaar geleden dat hij zijn werkzaamheden als organisator van kunstmanifestaties in ons land begon en zijn gouden jubileum als letterkundige kan vieren. In 1917 heeft hij samen met de toenmalige burgemeester mr. Paul van Sonsbeeck de „Egmondse Kunstkring" op gericht. In het najaar van 1927 bracht hij zijn inmiddels internationaal geworden en tot grote omvang gegroeide „concertdirec tie" onder in de naamloze vennootschap, waarvan hij nog heden de enige leider is. Gedurende het veertigjarig bestaan daar van daarvan heeft hij om en nabij de vijf tienduizend voorstellingen van een dui zendtal solisten en ensembles in ongeveer vijftig landen georganiseerd. Hieronder waren vooral vele balletuitvoeringen. Daarnaast schreef hij zijn boeken, vooral gedichten: meer dan een dozijn werken verschenen van zijn hand, waarvan zeven verzenbundels en een biografie van Anna Pavlova, wier manager hij was, ook voor het buitenland. Zijn geschriften zijn in ongeveer een kwart miljoen exemplaren over de gehele wereld verspreid. de muziek van grote componisten en van hetgeen theologen hadden gepubliceerd. Hij ontwikkelde met deze indrukken op het gebied der muziek, fysica, filosofie en theologie en met eigen overwegingen een levensbeschouwing, waarin ook de muzi kale en de daarmee samenhangende akoes tische verschijnselen werden onderge bracht en waarmede zij werden verklaard. Werkmeister erkende twee aspecten van de muziek: het theoretische en het prak tische. Hij zag als ideaal de theoreticus en de practicus in de „musicus perfectus" ver enigd. Voor een compositie wenste hij het getal als leidinggevend beginsel. Pas het inzicht in de door het getal geordende grondslag van een compositie wijst voor het componeren de juiste weg. Daarmede wilde hij het ontstaan van goede en slechte ontwikkelingen der harmonieën verklaren. Volgens Werkmeister geven de getallen zekerheid en de orde, die in wezen uit God is. Hij ging zelfs zo ver de gang der sterren op de muzikale verhoudingen te betrekken. De mens wordt hierbij inge schakeld als een instrument in Gods hand. In 1697 voerde hij met zijn geschrift „Hypomnemata Musica" de gelijkzwevende temperatuur in, de stemming waarbij de „natuurlijke" zuiverheid van de interval len systematisch in geringe mate gewijzigd wordt. Maar Werkmeister was zelf wat beducht voor deze revolutionaire stap, die „van de natuur wegvoert". Deze opmerking van Werkmeister is in onze tijd in een an dere vorm herhaald door Ellis, die daarbij de gevolgen van de toonshoogte-af wij king in het geding bracht. Hij zei: „Veel musici van heden weten in het geheel niet, dat ook een andere stemming mogelijk was". Eigenlijk is ons toonsysteem arm verge leken bij de oneindige rijkdom yan het tonengebied. Portret van een jongeman door J. E. Akkeringa. EéN ONZER LEZERESSEN schreef me onlangs het niet geheel met me eens te kunnen zijn, toen ik naar aanleiding van de tentoonstelling van de Haagse School beweerde, dat deze elders in de wereld nauwelijks bekend is. Welbewust sprak ik in de tegenwoordige tijd, want een feit is dat het typisch Hollandse landschap met zijn molens, koeien, eendjes en vissers schepen, alsmede de manier waarop dit al les geschilderd was, eens een betrekkelijk grote belangstelling in Engeland, Amerika en Duitsland genoot. Van Breitner zal men buiten onze grenzen maar heel weinig werk ontmoeten. In Antwerpen heb ik het gezien. Of het veel verder kwam is mij niet bekend. En wanneer er van Breitner gesproken wordt, blijken ook anderen zich wel bezig te houden met dat gebrek aan belangstelling buiten Nederland van deze, voor ons zo grote schilder. Ik dacht daar weer aan op de tentoonstelling: Tijdgeno ten van Verster, die tot 23 september in de Lakenhal te Leiden wordt gehouden ter van Monet, de meest consequente impres sionist van Frankrijk. Toch blijft,er veel dat een vergelijking met wat in het buitenland, voornamelijk Frankrijk, door grote schilders werd ge maakt kan doorstaan. Gelijk men op de tentoonstelling van de Haagse School in Laren kon spreken van meesterwerken, moet men dat ook hier. Want wie denkt bij dat kostelijke werkje „Het strand te Sche- veningen" van Floris Arntzenius niet aan die fijne marineschilder Boudin uit Frank rijk, die trouwens ook in Scheveningen heeft gewerkt? Arntzenius, misschien om dat hij in Den Haag en genoemde bad plaats werkte, had vergeleken met Breit ner een meer Frans allure. Bovendien werd hij wel door Fransen geïnspireerd en het is vooral aan Daumier dat hij gedacht moet hebben bij de keuze van enkele on derwerpen. Breitner heeft dat vermoede lijk ook gedaan bij zijn aquarel van twee wasmeisjes. Aan Franse schilderkunst denkt men bij Isaac Israëls eveneens. Dit dan toch vooral door de kleur en het on derwerp. Wat betreft klaarheid van vorm kon er van zijn werk minder invloed uit gaan dan van de Franse impressionisten, wier grotere bekendheid ook hierin moet liggen. W. H. P. J. de Zwart, die Parijs nog „Het strand te Scheveningen" door Floris Arntzenius. bezocht en daar onder meer het hier aan wezige „Porte St. Denis" schilderde, her innert door onderwerp even aan strandta ferelen van Boudin. Mocht de Haagse School zich beramen op typisch Nederlandse waarden, de tijd genoten van Verster hebben wijder willen reiken. Meer keken zij nog over onze gren zen of wel konden zij rekenen op een ze kere expansie van een sterker optredend individualisme. Door de gegevens heeft deze expositie meer allure dan die van de Haagse School, waarbij de hier vertegen woordigden wel betrokken waren als tijd genoten maar minder op de voorgrond konden treden. Enkele figuren werken in dit milieu ook sterker. Ik denk onder meer aan Tholen, die zo thuis was op de Zuider zee, of aan Witsen, in wiens werk latere abstracte kunst wel lijkt aangekondigd. Dït'kómt ook door de keuze. Men heeft dit nogal vaak gedaan uit' particulier bezit, waardóór dezé tentoonstelling al zo bijzon der de moeite waard is en onze wetenschap volledige gemaakt wordt. Men kon al dus ook gemakkelijker zekere kanten be lichten vooral het veel sterker zich pone rende individualisme. En ik heb het gevoel, dat men bij de samenstelling ook wel hechtte aan de intelligentie. Het verband met Verster brelhgt dat trouwens mee. Er zijn meer tijdgenoten van hem dan de hier vertegenwoordigden. Men beperkte zich tot hen, die mét hem reageerden op de Haagse School of om andere redenen con tact met hem hadden of wel overeenkomst in hun werk met het zijne vertoonden. Het is niet boud verondersteld, dat som- miger werk voor velen nagenoeg onbekend was en ook dit maakt deze expositie zo be langwekkend. Akkeringa's „Landschap met schapen" (dat bijna een Corot waardig ge noemd kan worden) figureerde al op de tentoonstelling in het Singermuseum, maar komt hier nog beter tot zijn recht. Het is soms toch de moeite waard Amster dam door andere ogen dan die van Breit ner te zien. Welk een, fijn schilderijtje heeft C. G. 't Hooft van de bocht van de Herengracht gemaakt.! Goed dat men de Deventer Bartus Korteling eens exposeert in het westen. M. Kamerlingh Onnes' bruid van het Stedelijk Museum zagen we al heel lang niet meer, bedacht ik me bij het beschouwen van een aquarel naar een zelf de onderwerp van deze schilder. Het werk van Karsen komt men nog wel eens tegen, maar met diens schilderijtjes van Noord- wijk deed de samensteller van deze expo sitie weer een bijzondere keuze. Ten aan zien van Willem van Konijnenburg, wiens werk dateert uit de tijd van Verster, vroeg ik me af in hoeverre dat symbolisme van hem en Toorop niet een betreurenswaar dige vergissing genoemd kan worden, zoals ik dat ook bij de Bretonse landschappen van Odillon Redon heb gedaan. Uit het Huis Van Looy maakte men voorts een ge slaagde keuze. Ter wille van de volledigheid wijs ik tenslotte dan nog op de aanwezigheid van OP DE EERSTE januaridag van dit jaar deed in ons land de gehuwde vrouw een belangrijke schrede vooruit: zij werd „handelingsbekwaam". Sinds die datum is zij ook gerechtigd de familie naam van haar echtgenoot te voeren. Dit geschiedde in de praktijk reeds lang, doch niemand had er ooit aan ge dacht dit recht wettelijk vast te leggen. Is er nu veel veranderd? Voor de naam geving maken al deze nieuwigheden geen verschil. Al mag de getrouwde vrouw nu zowaar zelfs een eigen giro rekening hebben, voor onze namen blijft uitsluitend haar echtvriend van belang. Het is zijn slachtsnaam, die op de kinderen overgaat. DAT KINDEREN de familienaam van de vader dragen werd in ons land pas in het jaar 1811 door een wetsartikel voorgeschreven. En dat nog uitsluitend als een gevolg van onze inlijving bij het Franse rijk, waar een dergelijk voor schrift reeds bestond. Al was de Bur gerlijke Stand, die we bij deze gelegen heid kregen, een opzienbarende nieu wigheid, de wetgeving op het gebied der familienaam betekende slechts het vast leggen van een bestaande toestand. Reeds vele eeuwen gingen de geslachts namen der vaders op het kroost over. In een vroegere periode, toen familiena men nog zeldzaam waren, was het even eens de vader, die de belangrijke rol speelde: zijn doopnaam werd gebezigd om de kinderen aan te duiden. Slechts onder bijzondere omstandigheden werd van dit gebruik afgeweken. Als de va der jong overleden was, kon het gebeu ren dat zijn nagelaten kinderen in de buurt als Jan Grietenzoon of Hilde Aagtsdochter bekend stonden. Werden deze aanduidingen erfelijk, dan ontston den geslachtsnamen, die van vrouwen namen afgeleid zijn. De namen Agnees- sen, Magdaleens en Trienekens zijn daar voorbeelden van. herdenking van het overlijden, nu dertig jaar geleden. Van de kunstenaar, waarop Leiden zo trots mag zijn. Hoe graag toch zou ik sommige werken van Breitner met doeken van bijvoorbeeld Manet willen vergelijken. In denk in het bijzonder aan de vrouwtjes in kimono, waarvan op deze tentoonstelling enkele kostelijke voorbeelden te zien zijn. Hoe zou zo'n schets voor het portret van de actrice Theo Mann-Boumeester het houden naast de voorstudie van „Bar van de Moulin Rouge" van dezelfde meester, die men in Amsterdam kan bezichtigen? Ik dacht eigenlijk dat dit heel goed zou gaan. Maar ik bedenk me dat wat betreft helderheid van zeggen Manets grote schilderij van hetzelfde onderwerp, dat zich in Engeland bevindt, altijd een veel breder publiek be reiken zal dan Breitners portret uit het Stedelijk Museum, dat een prachtig brok schilderkunst is, hetwelk meer het oog be koort dan het hart beroert of de geest be zighoudt. Tezeer misschien was het Hol landse impressionisme een zaak van het oog en misschien te weinig kon ten aan zien van ,de besten spreken van „maar, welk een oog!" zoals Cézanne dat zei KINDEREN werden ook wel naar de moeder genoemd als deze zo kennelijk het hoofd der echtvereniging was, dat zelfs de naam van de vader niet in het geding gebracht hoefde te worden, j Voor de doetjes onder de gehuwde mannen mag het als een geruststelling gelden, dat de wet deze gang van zaken thans onmogelijk maakt, Ook al speelt vader thuis de tweede viool, de bena- ming van zijn kroost kan daarvan geen getuigenis meer afleggen. Wat het voor. geslacht betreft, in verreweg de meeste huisgezinnen was de hoofdrol aan vader toebedeeld. Zo zijn uitsluitend de na- men van mannelijke beroepen tot ge- slachtsnaam geworden. Voorts spreken de van voornamen afgeleide familie- namen een duidelijk taal. In nog geen dozijn gevallen werd een vrouwenaam tot geslachtsnaam, het aantal van mansnamen afgeleide familienamen loopt echter in de tienduizenden. Het- zelfde verschijnsel zien we bij onze j plaatsnamen. Ook deze bevatten vaak voornamen. In bijna alle gevallen wer- i den deze door mannen gedragen. VROUWELIJKE doopnamen komen in plaatsnamen vrijwel alleen voor als de nederzetting rond een kapel of kerk jj ontstond, die aan een vrouwelijke hei- lige gewijd was (Geertruidenberg, Aag- tekerke, Sint Anna ter Muiden). Veel groter is het aantal mansnamen, dat op de landkaart vastgelegd werd. In Dul- ven, Duivenee, Duivendrecht en Dui- venvoorde treft men de mansnaam Duif aan, die ook tot de familienaam Duyvis leidde. Doetinchem heette eens Dodinc- hem en was dus de woonplaats van een jj Dodo. Zelfs in Zierikzee zit een mansnaam verborgen. De oude schrijfwijze Sie- rix-ee bewijst dat we hier te doen heb- ben met een ee (een water), toebeho- rend aan een man, die Sierik heette. Ook de familienamen Sirks, Zirks en Sierksma wijzen naar deze voornaam terug. De plaatsnaam Abcoude is een verkorting van Abekeswoude, dus het woud van Abeke, een verkleinvorm van de oude mansnaam Abe, die door een vermaard voetballer in het gehele land bekend werd. J. G. de Boer van der Ley werken van H. J. Haverman, Antoon Der kinderen, Marius van der Maarel, Piet Meiners, M. W. van der Valk, Jan Veth en H. J. van der Weele. Bob Buys iïwjsii Si;' - i::i. m

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 11