Johannes Messchaert
DE EMANCIPATIE VAN HET OOSTEN
HONDERD JAAR GELEDEN
WERD MEESTERZANGER
IN HOORN GEBOREN
7Kc«ttie
Van een zwerversbestaan
naar het burgerschap
UITGAVEN
Litteraire
Kanttekeningen
Erbij
Een essay in romanvorm
I Europa tot in de Ijs—
tijden toe van vreed
zame aard. Dit veran
derde vóór het einde der ijstijden.
Toen brak de Nieuwe Steentijd
aan. De mens leerde toen om
uit klei en leem vaatwerk te
maken. Zijn wapens werden
minder primitief. Hij bepaalde
zich niet meer uitsluitend tot de
jacht, maar begon zich toe te
leggen op landbouw en veeteelt.
Pas nadat de mens met deze
nieuwe bedrijvigheden was be-
Personificatie van
standpunten
ZATERDAG 24 AUGUSTUS 1957
PAGINA TWEE
DE SCHRIJVER H. van Galen Last van
de roman „President Dramakutra" - ver
schenen bij „De Bezige Bij" te Amsterdam
- was mij tot nu toe alleen bekend uit zijn
critisch-polemische bijdragen tot het tijd
schrift Libertinage, dat het intussen tegen
de dwingelandij van de middelmaat en
ondermaat heeft moeten afleggen, als zo
veel dat een eervolle ondergang-in-onaf-
hankelijkheid verkoos boven een compro
mis met de dictatuur van de „publieke
opinie". Van Galen Last behoorde tot de
staf van die kleine militante groep, die
teruggetrokken op de smalle basis van een
sine qua non onzer Westerse cultuur stand
hield temidden van de „opstand der hor
den" en niet van zins was die stelling
„voetstoots te verlaten zolang er (in die
cultuurtuin) nog iets groeien wil". Ik stel
dit op de voorgrond om deze politieke
roman voor zover mogelijk te vrijwaren
voor het alom op de loer liggende misver
stand, dat altijd wel bedoelingen in petto
heeft om deze of gene ongepast in de
schoenen te schuiven.
NADRUKKELIJK heeft de schrijver in
zijn voorwoord verklaard dat zijn boek,
gesitueerd in een denkbeeldige „Oosterse"
staat Somalië, géén sleutelroman is, zomin
wat de geografische ligging van het Somali-
sche gebiedsdeel betreft als de „geïntrodu
ceerde" personen: President Dramakutra en
zijn ministerie, de Engelse diplomaat High-
tower en diens echtgenote, de aan een
Westerse universiteit afgestudeerde Soma
lische intellectueel en journalist Indeham
enzovoorts. Van Galen Last heeft een pro
bleem gesteld: de verhouding tussen Oost
en West en daarbij allicht gebruik gemaakt
van analogieën, die de actualiteit hem
links en rechts presenteerde - een pro
bleem, dat door hem niet uitsluitend als
een politiek dilemma, maar allereerst,
dunkt me, als een menselijke aangelegen
heid is gezien en benaderd en dat in som
mige opzichten een merkwaardige gelijke
nis vertoont met verschijnselen, die zich
dichter bij huis voordeden en voordoen.
Somalië heeft zich namelijk kort geleden
van het „Westers imperialisme" bevrijd en
verkeert als jonge zelfstandige staat in de
gevaarlijke toestand van een vacuum tus
sen een eeuwenlang verwaarloosde traditie
van eigen bodem en binnengeslopen Wes
terse invloeden, of anders gezegd: tussen
volksziel en „moderne geest", welke laatste
aanspoort tot het inhalen van de sociaal-
economische achterstand, waarbij de pene
tratie van bepaalde tendensen der Westerse
geestesgesteldheid onvermijdelijk is. De
schrijver heeft getracht de intrige van zijn
roman dusdanig op te bouwen en te ont
wikkelen, dat de talrijke en in hun draag
wijdte onoverzienbare facetten van dit
internationale probleem zoveel doenlijk tot
hun recht kwamen, hetgeen hem niet an
ders mogelijk was dan door elk van zijn
personages een „gezichtspunt" te doen ver
tegenwoordigen: de demagogische president
Dramakutra, democratisch-dictatoriaal re
gerend - geen onsympathieke figuur overi
gens, in zijn naïef-slimme onvatbaarheid;
diens wijs-ironische echtgenote, nauw ver
bonden nog aan het volkseigen; de Somali
sche intellectueel Indeham, die te veel van
het Westen heeft geleerd om niet sceptisch
te staan tegenover de vereenvoudiging van
het probleem tot een primitief „Oost contra
West" en in „onafhankelijkheid" nog wel
over zo'n complex van problemen precies
sta." Zou zo'n probeersel de essayist, die
het van mening en tegenmening, van wik
ken en wegen móét en mèg hebben, al
hoofdbrekens genoeg kosten, de roman
schrijver moet het gevoel krijgen, het op te
nemen tegen een monster met zeven kop
pen, waarvan er telkens als hij er één
afslaat twee aangroeien. Vandaar wellicht
dat de lezer de indruk krijgt, door een
wazige kijker te zien, die telkens opnieuw
moet worden bijgesteld om iets meer dan
de vage omtrekken van moeilijk herken
bare personen waar te nemen. Mij heeft
het tenminste heel wat moeite en tijd ge
kost om de diverse leden van deze „tableau
de la troupe" zodanig te onderscheiden, dat
mij het „accent" van de verschillende
zienswijzen niet ontging. Als romanlezer
kan men stellig geamuseerd kennisnemen
van het tafereel (de sterkste passage trou
wens van het boek) waarin de president de
te hoop gelopen volksmassa in een zwem
broek gekleed toespreekt en met behulp
van een demagogische tour de passe-passe
een dreigende protestdemonstratie doet
omslaan in een aanhankelijkheidsbetuiging.
Voor een helder begrip van de problemen
is een dergelijke kunstgreep echter ten
enen male onvoldoende en het vermaak
een matige vergoeding.
SLOTSOM: 1. als roman - maar wat is
tegenwoordig een „roman"? - stelt „Presi
dent Dramakutra" teleur. Er zijn in dit
genre zulke voortreffelijke voorbeelden:
Malraux, Orwell, Koestier, Huxley of - als
men wil - „Gulliver" van Swift, „Micromé-
gas" van Voltaire, „Lettres persanes" van
Montesquieu - te veel om het er niet voor
te houden, dat Van Galen Last er beter aan
had gedaan öf zijn exposé van deze pro
blemen samen te vatten in een studie, óf
met zijn romanontwerp te wachten tot hij
met zichzelf in het reine was gekomen.
2. Als belichting van een zo veelzijdig,
zo acuut en vérstrekkend probleem als de
emancipatie van de „minder ontwikkelde"
buiten-Europese gebieden en de gevolgen
daarvan voor de Europese cultuur, is dit
geromancieerde essay het lezen stellig
waard, dubbel en dwars waard zelfs als
men in het oog houdt, dat het Van Galen
Last om nog iets meer te doen was dan
om de verhouding Oost-West: om de mens,
waar dan ook, die als zelfstandig denkend
en handelend wezen verantwoordelijk is
voor zijn houding ten opzichte van een
hachelijke wereld.
C. J. E. Dinaux
ZOALS WIJ zagen was
i de geschiedenis van
worden daar de dierenstand
achteruitging. Daardoor nam de
mens zijn toevlucht tot de zee
als nevenbron van voedsel.
Schaaldieren werden voor hem
een belangrijk gerecht. Nog
vindt men bijvoorbeeld in Por
tugal en Denemarken grote
schelpenhopen (de Denen noe
men deze „keukenafval"), die
duidelijk doen zien welke kolos
sale hoeveelheden weekdieren
de prehistorische mens heeft
verorberd. Uit die „weekdier-
periode" dateert ook het eerste
huisdier, namelijk de hond.
de graan in het voorjaar en
oogstte het in de herfst. Hij be
werkte zijn akkers. Hij beschik
te reeds over enige huisdieren
zoals honden, koeien, geiten,
schapen en varkens.
gonnen, brak er op aarde een
tijdperk van strijd aan.
Onder de druk van de ge
wijzigde omstandigheden werd
de mens gedwongen zijn enigs
zins paradijsachtig zwerversbe
staan prijs te geven en te wor
den tot een gezeten „boer" en
(veel later) „burger". Tegen het
einde van de Oude Steentijd
was het voedsel schaarser ge-
Het temmen van de hond was
stellig een belangrijke gebeurte
nis. Het begon ongeveer op de
grens van de Oude Steentijd en
de Nieuwe Steentijd. In laatst
genoemde periode waren er
zo leren de prehistorische vond
sten in ons werelddeel reeds
volksgroepen, die landbouw en
veeteelt bedreven. Zij hadden
reeds tamelijk vaste woonplaat
sen en waren dus in zekere zin
reeds „gezeten" Europeanen. Of
die groepen van Europese oor
sprong waren dan wel van el
ders zijn gekomen, en zo ja, van
waar, laat zich niet met zeker
heid zeggen. Althans, de me
ningen der geleerden lopen op
dat punt uiteen. Misschien zal
ook dit weer een der raadselen
blijven der prehistorie. Doch
hoe dit zij, in de Nieuwe Steen
tijd begon de mens reeds in
dorpsverband te leven. Hij zaai-
DEJAGERSGROEPEN van
de oude stempel kregen met
moeilijkheden te kampen toen
de nieuwelingen hun zwerf- en
jachtgebieden waren binnenge
drongen. Reeds waren zij door
de verandering in de natuur
lijke omstandigheden (daling
van de wildstand) in minder
gunstige omstandigheden ge
komen. Zij werden geleidelijk
aan tot de niet-bezitters van ons
werelddeel, terwijl de „gezeten"
groepen zich ontwikkelden tot
de klasse der bezitters. Mis
schien is er niet zo heel veel
nieuw onder de zon! Want toen
de zwervende, rondtrekkende
niet-bezitters de (betrekkelijke)
welstand der gezeten boeren za
gen, ontwaakten in hen afgunst
en begeerte. Ook de zwervers
wilden graag voldoende en goed
voedsel hebben, maar de dorps
bewoners (die strikt genomen
indringers waren) verzetten zich
tegen de oorspronkelijke be
woners en hun verlangens. Zo
ontstonden gewapende con
flicten.
WAAR DE EERSTE oorlog
(die natuurlijk naar onze nor
men beoordeeld een strijd in
zakformaat was) is ontstaan en
gevoerd, laat zich niet meer na
gaan. De omstandigheid echter,
dat zelfs de oudste bekende pre
historische nederzettingen dui
delijke sporen van verdedi
gingswerken zoals schansen,
greppels, wallen en grachten
vertonen, wijst er op, dat de ge
zeten mensen uit de Nieuwe
Steentijd ingesteld waren op
aanvallen en verdediging, dus
op systematische strijd of oor
log. Men tast de plank niet te
ver mis als men de ouderdom
van de oorlog op ongeveer vijf
entwintigduizend jaren stelt. De
mens leeft ten minste al een
half miljoen jaren op aarde. Het
is dus niet te boud als wij vast
stellen, dat de oorlog een zeer
recent verschijnsel is in de ge
schiedenis der mensheid. Wer
den de eerste oorlogen uitslui
tend gevoerd tussen de zwer
vende jagers en de gezeten boe
ren? De allereerste oorlogen
misschien wel, maar reeds kort
nadien gingen de gezeten groe
pen elkaar ook onderling be
strijden. Immers, niet alle ak
kers en weidegronden waren
van even goede kwaliteit. Zo
ontstonden er belangenconflic
ten tussen arme en rijke boe
rengemeenschappen. Er ont
stonden grensgeschillen, die
soms in der minne konden wor
den geregeld, maar lang niet al
tijd. Diefstal van vee en van de
oogst ontstemde de gemoederen
der bestolenen. Dan greep de
boer naar lans, zwaard of knots.
Zo ontbrandden de eerste oor
logjes tussen de dorpen. Wij be
schikken over stellige bewijzen,
dat er in de Nieuwe Steentijd
gewapende conflicten zijn ge
weest. Er zijn namelijk bij op
gravingen vrij veel geraamten
uit die tijd aan de dag gekomen,
die onmiskenbaar aantonen, dat
er reeds toen veel mensen door
wapengeweld om het leven
kwamen. Zo trof men in het ge
beente dier voorhistorische
mensen pijl- 'en speerpunten
van steen aan. Zelfs zijn er
massagraven gevonden, die uit
sluitend en in grote aantallen
geraamten bevatten van man
nen van strijdbare leeftijd en
gestalte. Zij lagen begraven in
rijen boven elkaar. Uit verdere
vondsten in die graven en ske
letten bleek, dat de dood bij al
len was veroorzaakt door scho
ten of stoten, dus tijdens een ge
vecht waarbij veel krijgers wa
ren betrokken.
IN DE Nieuwe Steentijd
woedden er dus reeds oorlogjes,
maar het waren nog geen han-
delsoorlogen. Die ontstonden
pas na de Steentijd, dus in het
IJzer- en Bronstijdperk. De
mens had zich toen de bewer
king van metalen eigen gemaakt
en was handel gaan drijven op
landen, die meer of minder ver
van zijn woonplaats gelegen
waren. De behoefte aan grond
stoffen en de handel (kennis
krijgen van andere landen en
andere produkten) wekten
eveneens de begeerte en roof-
lust van de mens op. Ja, men
kan zeggen, dat de handelsoor-
logen markante verschijn
selen onder de oorlogen uit de
historische tijd vrijwel ge
lijktijdig begonnen met de da
geraad der historie. Zij vallen
dus niet binnen de prehistorie.
(De illustraties zijn overgenomen uit
het Amerikaanse weekblad „Life''.)
iets meer ziet dan enkel staatkundige vrij
heid: namelijk cultuur, waarvoor het in de
(Westerse) zin van individuele souvereini-
teit rijkelijk laat is.
Deze personificatie van ideeën, van
standpunten en mogelijkheden, brengt met
zich mee dat het boek van Van Galen Last
eerder een geromancieerd essay dan een
roman is. Zijn „personen" blijven „denk
beelden". De gebeurtenissen - die zich
eigenlijk als handeling van het boek be
perken tot een papieren samenzwering
tegen de dictatoriale president - vormen
een exposé van argumenten en tegen-
meningen, zodat de lezer (weliswaar hier
en daar geamuseerd door de soms ironische,
soms satirische voorstelling van zaken) heel
wat geduld, heel wat „politieke" belang
stelling moet mobiliseren om het diploma
tieke spel, dat lang niet in elke fase van
zijn ontwikkeling duidelijk is, te kunnen
volgen. Ideeënromans als deze vereisen een
behoorlijke dosis aanschouwelijkheid en
levendigheid, willen zij niet in het verkapt
vertoog en betoog der gesprekken blijven
steken. Telkens weer heb ik het gevoel
gehad dat Van Galen Last met zijn stof
nog te veel in het stadium van onzekerheid,
van tasten en toetsen verkeerde om zich de
distantie te kunnen verschaffen, zonder
welke het gegeven met de romancier op de
loop gaat. Dat hij zich daarvan min of
meer bewust was, laat zijn voorwoord - dat
het midden houdt tussen een rechtvaardi
ging, een verontschuldiging en een ver
dediging en dus beter ongeschreven had
kunnen blijven - al dan niet opzettelijk
doorschemeren. „Men moet hierbij beden
ken" (verklaart hij) „dat ik het schrijven
van deze roman nodig had om voor mijzelf
te proberen vast te stellen, hoe ik tegen-
van het Amsterdams Toon
kunstkoor en pianoleraar aan
de Muziekschool, hem bij een
solistisch optreden tijdens een
concert van het koor van
Daniël de Lange ontdekte.
Röntgen liet de jonge zanger
optreden met een liederen-
programma in Felix Meritis
op een van zijn kamermuziek
avonden. Dit is het gelukkige
begin geworden van een jaren
lange samenwerking. De lie-
derenrecitals Messchaert
Monument voor Messchaert in
de stad, waar hij op 22 augus
tus 1857 geboren werd.
Bil DE VIERING van haar
zesde eeuwfeest kan de
stad Hoorn ook het feit
herdenken, dat binnen
haar muren honderd jaar
geleden haar beroem
de zoon lohannes Mes
schaert geboren werd.
V/IE PER TREIN in Hoorn
belandt, zal, wanneer hij het
station verlaat, als eerste be
zienswaardigheid van de West-
friese stad het bescheiden
maar mooie monumentje zien,
waarmee een dankbaar nage
slacht in 1930 acht jaar na
het overlijden van de beroem
de zanger de herinnering
heeft trachten te bestendigen
aan een inboorling, die voor
haar de kunst vertegenwoor
digt, zoals zij ook en niet zon
der trots de nagedachtenis
bewaart aan Jan Pieterszoon
Coen, als de historische figuur
van Hollands economische ex
pansie, wiens wieg ook in
Hoorn gestaan heeft.
CoenMesschaert: twee na
men die, in grote tegenstelling
tot elkaar, de ene het nuchtere
realisme van de handelsgeest,
de ander de zin voor schoon
heid en kunstzinnigheid sym
boliserend. De vaderlandse
geschiedenis zal er wel voor
zorgen dat de naam Coen, zo
verbonden aan de opkomst der
Republiek, niet verloren gaat.
Anders staat het met Johan
nes Messchaert, die als uit
voerend kunstenaar, buiten
zijn Europese vermaardheid,
niets heeft nagelaten dan dier
bare herinneringen aan hem
als zanger van liederen en in
oratorium gehoord hebben of
het geluk gehad hebben leer
ling van hem te zijn geweest.
In de vijfendertig jaar, die
verlopen zijn sinds zijn over
lijden, is uiteraard het aantal
getuigen van Messchaerts su
blieme zangkunst terdege ge
slonken. En wat zegt dan de
reputatie van de interpreet
verder nog aan de volgende
generaties? Zij is een levende
geworden, gedoemd om na
korte tijd vergeten te worden.
En dit te meer daar in Mes
schaerts glorietijd de grammo
foontechniek nog niet de ont
wikkeling had bereikt om on
gerept zijn stem en de wijze,
waarop hij die gebruikte, voor
het nageslacht te bewaren.
Op 't stationsplein te Hoorn
zal echter in lengte van dagen
het borstbeeld van Messchaert
de herinnering levendig hou
den, dat in deze stad op 22
augustus 1857 een meester
zanger geboren werd. Overi
gens heeft de bakermat van
de kunstenaar een geringe rol
gespeeld in zijn carrière: hij
werd een internationale figuur,
waarvoor Hoorn en zelfs Ne
derland te klein was.
Herboren Land Israel door R. A. Levis-
son, uitgegeven door Querido te Amster
dam, is een handig boekje, dat in kort be
stek veel en velerlei wetenswaardigs biedt
over de geschiedenis, de bevolking en de
staat van Israel. Het bevat alles wat in een
werkje van deze aard maar al te vaak ge
mist wordt: kaarten, platen en aparte lijs
ten met historische data en geraadpleegde
boeken. De schrijver volgt een eigen Ne
derlandse schrijfwijze voor Hebreeuwse
namen, die de verwarring op dit gebied
nog groter maakt en waarvan Tsion voor
Zion wel de hinderlijkste is. Een andere
hinderlijke gewoonte van hem is dat hij,
behalve over de verhouding van Israel tot
zijn Arabische buren, de lezer zijn eigen
oordeel onthoudt met de mededeling, dat
hij „ieders individuele opvatting" recht
wil doen wedervaren. Wel zegt hij dat het
jodendom voor hem meer is dan een poli
tieke aangelegenheid, en ook levensinhoud
is en de uitdrukking van zijn band met de
Allerhoogste, maar die overtuiging licht
hij niet nader toe. In zijn vrijblijvende be
spreking van politieke, sociale en gods
dienstige kwesties geeft hij er geen blijk
van een eigen mening te hebben. Het is
een nuttig boekje, maar zonder overtuiging
geschreven.
Bijbelse verhalen voor jonge kinderen
door mevrouw D. A. Cramer-Schaap, uit
gegeven door Ploegsma te Amsterdam, is
een voortreffelijke kinderbijbel, samenge
steld in opdracht van de Hervormde Raad
voor de zaken van kerk en gezin. Niet al
leen de vertellingen zijn uitstekend, ook
de „primitieve" illustraties van Alie Evers
zijn een lust voor het kinderoog. Mevrouw
Cramer-Schaap is een geboren vertelster,
die met de eerste zin van elk verhaal de
belangstelling wekt, met korte zinnen
vasthoudt en met alle middelen, die de
taal biedt, het luisterende kind boeit door
het persoonlijk bij de behandeling te be
trekken. Hoewel de verhalen zijn afge
stemd op het kind en zijn gedachtenwe-
reld, klnkt de bijbelse boodschap zuiver
door de fantasie heen. Er ontstaat een
werkelijk samenspel tussen kind en God
delijk woord. Ouders, die hun kinderen
vertrouwd willen maken met hetgeen zij
het belangrijkste achten in dit leven,
hebben in dit boek een veilige gids naar
een ontmoeting tussen kind en God, die
beslissend kan zijn in een jong leven.
„Verve". Dit jaar houdt de Haagse
kunstenaarsgroep „Verve" als onderdeel
van de jaarlijkse culturele manifestatie
in Brunssum een expositie in die plaats.
De tentoonstelling wordt geopend vrij
dagmiddag 30 augustus.
HET WAS ECHTER in zijn
vaderstad dat Messchaert, als
kind reeds, in het rijk der
kunst ingeleid werd en wel als
violist. Als zodanig kreeg hij
van Utermöhlen zin eerste
lessen. Later werd hij leerling
van Meyroos te Arnhem en
speelde hij ook in het Arnhems
Orkest, dat onder diens lei
ding stond. Daarna ging hij
aan het conservatorium te
Keulen zijn vioolstudie voort
zetten. De ontdekking dat hij
in het bezit was van bijzon
dere stemmiddelen een bas-
geluid met licht aanspreken
de hoogte deed hem beslui
ten zich tevens aan de zang
te wijden. Na twee jaar onder
Japha (viool) en Schneider
(zang) gewerkt te hebben, ver
liet hij Keulen om, aangetrok
ken door de faam van de
zangpedagoog Julius Stock-
hausen, aan het conservato
rium te Frankfort verder te
studeren. Als violist is hij hier
leerling van Hugo Hermann
geweest. En vervolgens heeft
hij nog enige jaren te Mün-
chen onder Wüllner en Hey
aan de dramatische afdeling
van de koninklijke muziek
school gestudeerd. Verder
hebben zijn artistieke aanleg
en zijn critische zin hem de
weg gewezen om als vocalist
een uitzonderlijke persoon
lijkheid te worden, van wie,
toen hij in 1922 te Zürich
overleden was, een van de
meest gezaghebbende Duitse
critici schreef dat er nog nie
mand was om hem te ver
vangen.
Zijn vrij langdurig verblijf
te München en zijn studie
aldaar onder de naar Wagne
riaanse spreek-gezang-theo-
rieën docerende Julius Hey
wijzen erop, dat de opera hem
toen lokte. Hij is dan ook als
operazanger opgetreden. Ik
herinner mij ten minste dat
een van zijn leraren mij eens
vertelde dat hij Messchaert
als een mistieke Mefisto in
„Faust" van Gounod had mee
gemaakt, erbij voegende, dat
hij echter geen volmaakter
liederenzanger gehoord had.
Ik acht het een voorrecht van
dit laatste, uit eigen ervaring
hetzelfde te kunnen zeggen.
MESSCHAERT is, na zijn
tijd in München naar zijn
vaderland gekomen. Hij werd
opgenomen in het kleine a-
capella-koor van Daniël de
Lange, waarin de beste voca
listen die Nederland toen tel
de, een geheel vormden. Met
dit selecte ensemble heeft hij
de internationale faam van de
Hollandse samenzang helpen
vestigen. Tevens had hij te
Amsterdam de directie op zich
genomen van het mannenkoor
Röntgen werden manifestaties,
die niet alleen in Nederland,
maar ook in Duitsland, België,
Oostenrijk, Denemarken en
Noorwegen als hoogteptmten
in het muziekseizoen gerekend
werden. Desbetreffende is het
interessant in oude tijdschrif
ten, zoals Caecilia, Die Signale
en Die Musik, de indrukken
op te sporen die met deze ver
tolkingen werden gewekt. Zo
werd Messchaert een interna
tionale beroemdheid. Mede
tengevolge van zijn zwakke
gezondheid verliet hij Am
sterdam en vestigde zich in
1895 te Wiesbaden, waar hij
zich altijd beter voelde. In
1911 verhuisde Messchaert
naar Berlijn, waar hij leraar
werd aan de Koninklijke
„Hochschule für Musik" en
tenslotte vestigde hij zich in
1920 te Zürich, waar hij de
Johannes Messchaert en Juliw
Röntgen.
„Euterpe" en werd hij zang
leraar aan de Muziekschool
van Toonkunst en later aan
het Conservatorium benoemd.
Van de eminente krachten,
welke hij daar vormde, zal ik
er slechts één noemen: Aaltje
NoorderwierReddingius, die
naast en na hem het symbool
werd van de opperste zang
kunst in Nederland.
Gaandeweg veroverde hij
een carrière als solist in ora
toriums, maar zijn grote faam
verwierf hij pas toen Julius
Röntgen, toenmaals directeur
twee laatste jaren van zijn
leven aan het conservatorium
verbonden was.
Met dat al bleef hij een
vaste verschijning op de Ne
derlandse podiums, als ver
tolker van het lied te zamen
met Röntgen en vooral als
interpreet van de Christus
partij in de Mattheus-Passie
van Bach, onder Mengelberg.
Als zodanig heb ik hem voor
het laatst gehoord in 1917 en
dit is een van de zeldzaamste
ervaringen op het gebied van
zangkunst in mijn leven ge
weest. Wat mij daarbij aan
greep was, tezamen met de
sensatie van een heerlijk ge-
timbreerde en buigzame stem,
de onweerstaanbare suggestie
van een voordracht, die dit
zingen tot een volmaakt die
nende taak maakte.
Willem Landré, die Mes
schaerts prestaties vele jaren
had kunnen observeren,
schreef naderhand over hem:
„Zeldzaam volkomen was zijn
techniek, was zijn edele zang
toon en zijn schoonheidsgevoel.
Niet minder zeldzaam zijn
verantwoordelij kheidsbesef
dat hem uren lang studeren
deed, soms op één passage,
net zolang totdat hij wist: nu
gaat het zoals ik het hebben
wil. En of hij Schuberts „Die
schone Müllerin" of de „Dich-
terliebe" van Schumann zong
of liederen van Brahms, altijd
was zijn voordracht natuur
lijk, vol karakter en warmte.
Hij haatte alles wat overdre
ven, wat op uiterlijk effect
berekend was, hij pronkte
nooit met zijn virtuositeit,
minachtte alle aanstellerij.."
Anderen hebben gewezen op
de stil-vrome overgave waar
mee hij cantates van Bach
vertolkte, op de innerlijke
dramatiek die zijn interpreta
tie van Mahlers „Kindertoten-
lieder" kenmerkte, op zijn
vermogen om ook in het ko
mische genre, bij voorbeeld in
de humoristische „Tranen-
dichtjes" van Philip Lpots en
in menig oud-Nederlands
volkslied, iets bijzonders te
presteren dat tintelde van
spiritualiteit.
EN DAN was er de pedagoog
Messchaert, die in een tijd
perk van strijd tussen Ita
liaanse zangkunst en Wagne
riaanse theorieën de gulden
middenweg vond die beide
richtingen omvatte. Een zijner
laatste leerlingen, Franziska
Martienssen, heeft in een drie
tal boeken de zangmethode
van haar mentor vastgelegd.
Ergens schrijft zij: „Het Ita
liaanse principe wendt zich
onmiddellijk tot de zanger, het
stelt als het ware het primi
tieve kunstenaarsbeleven van
de zanger in idealisering voor.
Doch het tweede (het Duitse)
verlangt de mens-kunstenaar,
die zich boven het zangersge-
bied verheft en in dat van de
schilder, de dichter treedt, die
ernaar streeft deze kunsten
tot eenheid te brengen. En
dat was het onvergelijkelijke
van Messchaert, dat hij beide
gelijk recht deed wedervaren
en dat zijn zang ons de vol
maakte eenheid van al het
geestelijke verkondigde".
Jos. de Klerk