DE STEM VAN
NEDERLAND
OVERSPANDE
DE WERELD
DE JEUGD VLIEGT UIT
VO
A
DIE REGEN
EN KLIMT IN DE PEN
Dertig jaar geleden werd de
radiotelefoonverbinding met
Indië tot stand gebracht
DE MEEST HUMANE
VIVISECTIE
Een dag in Pornic
Aan het strand
Erbij
REISGIDSEN
ZATERDAG 21 SEPTEMBER 1957
PAGINA VIER
„Omdat we een klein volk zijn en
een laag gelegen landje bewonen,
daarom is het toch niet nodig, dat
we altijd en eeuwig bescheiden
zijn. Laten we nu maar eens kort en
goed de waarheid mogen zeggen:
Nederland staat radiografisch
aan de spits! Geen land ter wereld
presteert, wat wij op draadloos ge
bied bereikt hebben. Geen ander
land kan zijn stem laten horen in
die verre landen aan gene zijde
van de evenaar. De stem van Ne
derland beheerst de wereld!"
MET JUBELTIRADES in deze trant
heeft de Nederlandse pers op 22 september
1927 het eerste radiotefefonische kruisge-
sprek met Indië begroet. Wel had Koning
in Wilhelmina reeds op 31 mei van dat jaar
over de experimentele kortegolfzender
van Philips in Eindhoven een radiorede
„voor de koloniën" uitgesproken, maar
'n heen-en-weer-gesprek tussen 't moeder
land en de Oost leek toen nog verre toe
komstmuziek. En toen dan ook half juni
in Kootwijk een begin werd gemaakt met
de bouw van de roemruchte radiotelefo-
niezender POLL (die op de revolutionaire
golflengte van achttien meter zou gaan
werken) voorspelden vele betweters, ge
wend aan de enorme machinezenders van
die tijd, dat het met zo'n miniem lamp
zendertje nooit lukken zou om een be-
trouwba' radioverbinding met de Oost
meer dan twaalfduizend kilometer hemels
breed! op te bouwen! Maar de inge-
niuers en technici van PTT trokken zich
van al die critiek niets aan. Rustig werk
ten zij door aan hun vreemde apparaten op
de eenzame Kootwijkerheide, en reeds eind
augustus konden zij rapporteren dat hun
taak voltooid was. Groot was de geestdrift
hier en in Indië, toen op 22 september
eindelijk het verheugende nieuws kwam,
dat het gelukt was: „Vanuit de kleine
studio in het nieuwe PTT-hoofdkantoor
aan de Kortenaerkade in Den Haag heeft
een hoge autoriteit van het Staatsbedrijf
dagen zeer wel de kunst verstond om
reclame voor de eigen zaak te maken. Op
allerlei manieren werd goodwill gekweekt
en propaganda gemaakt voor de Indië-
telefoon. Kon men aanvankelijk alleen
vanuit speciale „radiospreekcellen" in Am
sterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht
met Indië praten, reeds vrij spoedig wer
den ook in de postkantoren van kleinere
gemeenten zulke „snikcellen" (zoals ze in
de volksmond heetten) ingericht en van
medio 1930 af konden de gesprekken ook
normaal bij de telefoon-abonné's aan huis
worden „afgeleverd".
Ook kon men de gesprekken met ver
wanten of zakenrelaties op grammofoon
platen laten vastleggen. De gesprekkosten
mochten bovendien naar keuze door de
aanvrager of door de opgeroepene betaald
worden. Ter voorkoming van het afluis
teren der gesprekken door derden voor
al van belang voor de grote koloniale cul
tures en handelsondernemingen! werd
Groot en algemeen
was de vreugde in
Nederland, toen een
trotse PTT-directie
op 22 september 1927
bekendmaakte, dat de
radiotelefoonverbin
ding met Indië een
feit geworden was.
Uit alle delen des
lands - en natuurlijk
ook uit de Oost,
stroomden felicitatie
telegrammen en be
rijmde gelukwensen
binnen. Maar ook de
kunstenaars om den
brode bleven niet
achter. Willy Derby
bijvoorbeeld heeft
zijn roemruchte „Hal
lo Bandoeng" (Ja moe
der hier ben ik - Dag
lieve jongen, zegt zij
met een snik) en P.
C. Boutens, geïnspi
reerd door precies
dezelfde gedachte,
zijn „Oud-Moedertje"
gewrocht. Zelden zijn
de grote kunst en de
kleine elkaar dichter
genaderd, maar Der
by's sentimentele
sniklied verdiende
nog duizenden aan
auteursrechten, toen
Boutens cerebrale ly
riek reeds lang op het
kerkhof der littera
tuur lag.
reeds in november 1929 in eigen beheer
een installatie voor „geheimtelefonie"
door bandomkering vervaardigd, waarbij
de hoge tonen uit de spraakband tot lage
hedenmiddag een radiotelefonisch kruis-
gesprek gevoerd met een collega in Ban
doeng. Beide heren wisselden gedurende
enkele minuten van gedachten en konden
op een korte storing na elkaar even
duidelijk verstaan alsof de een voor de
telefoon in Den Haag en de andere in
Rotterdam sprak!", zo meldden de kranten.
DAARNA kwam de tijd van de „proef
konijntjes". Tweemaal per week werd een
aantal „gewone burgers" (die familie in
Indië hadden) naar de studio in Den Haag
uitgenodigd voor e en gesprek met hun
dierbaren daarginds. Honderden mensen
heeft de PTT met deze gratis service ge
lukkig gemaakt, maar het was niet in de
eerste plaats menslievendheid, die daarbij
vooral. Gedurende de zeven, acht uur per
week dat deze uitverkorenen lachend en
snikkend met hun verre verwanten con
verseerden, beluisterden de technici aan
dachtig het woord, de kracht van het ge
luid, de modulatie en de diverse atmosfe
rische storingen. Ruim een jaar heeft PTT
op deze manier „de meest humane vivi
sectie aller tijden" bedreven, maar op 9
januari 1929 was men eindelijk zover, dat
de dienst officieel voor het publiek kon
worden opengesteld. Er werd een tarief
ingesteld van dertig gulden voor een ge
woon gesprek van drie minuten met West-
Java en van zestig gulden voor dringende
gesprekken. Men kon zelfs ijlgesprekken
(honderdtwintig gulden) voeren, waarvoor
echter maar weinig belangstelling bleek
te bestaan en die dan ook later afgeschaft
zijn.
Trouwens, ook de animo voor de gewone
gesprekken viel aanvankelijk hard tegen.
Dertig gulden was toen voor de gewone
man een behoorlijk weekloon en bijgevolg
werden in dat eerste jaar (1929) totaal
slechts ruim drieduizend betaalde gesprek
ken geboekt, hetgeen nauwelijks voldoende
was om de exploitatiekosten te dekken.
Daarom besloot de PTT al spoedig tot een
flinke tariefsverlaging, aanvankelijk spe
ciaal voor bijzondere gesprekken op hoog
tijdagen. Zo werd reeds in 1929, in navol
ging van de goedkope Kerst- en Nieuw
jaarstelegrammen het publiek in de ge
legenheid gesteld, tegen sterk gereduceer
de prijzen in december en januari „fami-
liegesprekken" met Indië te voeren. De
kosten daarvan waren ongeveer de helft
van de normale prijs. Enkele jaren later
kwam er ook een „evenemententarief"
voor particulieren, die bijvoorbeeld op
jaarbeurzen, tentoonstellingen en derge
lijke konden telefoneren met Indië voor
slechts vijf gulden per drie minuten.
Deze drastische prijsverlaging was mo
gelijk geworden, omdat PTT in oktober
1936 een zogenaamde eenzijbandsysteem
had ingevoerd, toendertijd een unicum in
het lange-afstandsverkeer via de korte
golf. Hiermee konden over één zender tot
vier gesprekken tegelijk worden afgewik
keld, waardoor niet alleen een grote ver
mindering van de bedrijfskosten verkregen
werd, maar ook een aanzienlijke verbete
ring van de gesprekskwaliteit. Om het ge
bruik van de dienst te stimuleren, ging de
PTT ook op colportage, niet alleen met
suggestieve aanplakbiljetten, vouwbladen
en ander opwekkend drukwerk, maar ook
door de aanstelling van „rijksacquisiteurs"
die grote firma's en particulieren bewer
ken gingen.
Dat hielp, maar de beste stimulans
waren toch de tariefsverlagingen, zoals
uit de volgende cijfers blijkt. Van 3605 ge
sprekken met 14.000 minuten in 1929 steeg
de omzet van de nieuwe dienst met spron
gen, totdat in het laatste jaar voor de
tweede wereldoorlog het recordaantal van
17.853 gesprekken met bijna 100.000 minu
ten bereikt werd. Na de oorlog en daar
in weerspiegelt zich duidelijk de gestage
afbrokkeling van onze politieke en econo
mische positie in Indonesië daalde het
gesprekkental regelmatig van 22.000 (in
1949) tot nauwelijks zevenduizend in het
afgelopen jaar
WIE NOG EENS in de documenten en
rapporten van die glorierijke beginjaren
bladert, die wordt voortdurend getroffen
door het feit, dat „Tante Pos" reeds in die
Drie hoogtepunten uit de geschiedenis van
de Indië-telefoon. Boven: de historische
toespraak van Koningin Wilhelmina en
Prinses Juliana, op 31 Mei 1927, tot „de
koloniën". Daaronder: de officiële opening
van de dienst op 27 januari 1929. Plecht
statig in het zwart met de deftige „vader
moorders" om luisteren (zittend van links
naar rechts) directeur-generaal ir. M. H.
Damme, minister van Waterstaat mr. H
getransformeerd werden en omgekeerd.
Een heel populaire extra-service was ook
de mogelijkheid om meeluistertelefoons
te laten aansluiten op particuliere tele
foontoestellen, zodat het hele gezin in de
eigen huiskamer van een gesprek met
vrienden of verwanten aan de andere kant
van de evenaar kon mee-genieten.
Ook de technische kwaliteit van de
dienst werd regelmatig verbeterd, onder
andere door de ingebruikneming van
straal- en (later) ruit-antennes, zodat de
verbinding met Indië ook aan het einde
van de dertiger jaren nog als een voor
beeld voor de gehele wereld mocht gelden.
Toen kwam de tweede wereldoorlog. Hier
zowel als in de Oost sneuvelden op één na,
alle telefoniezenders, zover zij althans niet
weggevoerd werden door de bezetters. Zo
systematisch was de gehele apparatuur
vernield, dat het nog tot 14 juli 1946 duur
de, voor opnieuw telefonisch contact met
Indonesië verkregen werd. Nieuwe, nog
efficiënter zenders hebben daarna de band
met de Oost hersteld en verstevigd: onge
veer de laatste band met Indonesië, die
ons nog rest.
DE STEM van Nederland beheerst de
wereld, schreven onze collega's dertig jaar
van der Vegle en zyn coLLega van Koloniën geleden in de kranten in hun geestdrift
dr. J, C. Koningsberger in de PTT-studio over het „nog-nimmer-geëvenaarde tech-
in Den Haag naar de stem uit Insulinde.
Achter hen (eerste en tweede van links)
nische wonder van de Indië-telefoon". De
stem van Nederland zingt nu vele toontjes
hoofdingenieur-directeur H. J. Boetje en lager, want niet alleen in belangrijkheid
ir. dr. N. Koomans, onder wier leiding de en economische kracht, maar ook in tech-
technische apparatuur voor de Indiëdienst nisch opzicht en op ..draadloos gebied" zijn
ontworpen en geïnstalleerd werd. De on- andere ons opzij en voorbij gestreefd. Mis-
derste foto de roemruchte machinezender schien is er bij dit alles nog enige troost
Malabar, hoog in de bergen op Java.
te putten uit berichtjes als het volgende,
gevonden in een krant uit die hoogtijdagen
van dertig jaar geleden:
POSTALE ATTENTIE AAN
ONDER-MINISTER
„De vorige maand heeft de Engelsche
onder-minister van Koloniën op zijn
reis door het Verre Oosten de stad Ban
doeng bezocht. Hij was in Brits-Indië Pornic leek net eer. dode stad.
Deze week komen er twee „vrouwelijke"
bijdragen aan de beurt, twee geheel ver
schillende impressies van een dag In
twee geheel verschillende badplaatsen.
Het is zeer verheugend, dat zovele jon
geren gevolg hebben gegeven aan onze
oproep tot Inzending van verslagen in
proza van ervaringen tijdens de vakantie
opgedaan. Wij hebben voldoende bijdra
gen ontvangen om deze rubriek nog
enige weken voort te zetten.
IN EEN cafeetje in Pornic, een kleine
stad in Bretagne aan de Atlantische
Oceaan, heb ik drie weken gewoond. Het
waren drie plezierige weken, vol zon en
al die tijd, vlakbij, dag en nacht, de zee.
's Morgens was het meestal mistig en
grijs. Vaak was ik vroeg wakker en hoor
de de kerkklok slaan, soms zes, soms ze
ven keer. Uit mijn kleine raam kon ik niet
veel meer zien dan een uithangbord, waar
„Nouveautés" opstond. Alles daaromheen
was grijs de lucht, de straat, zelfs de
gordijnen van de huizen aan de overkant.
Mijn kamer was uitgesproken lelijk, al
had hij wel iets typisch Frans met het
donkere behang, de gebeitste vloer en
het brede bed met het smalle, ronde kus
sen. Het rook er ook een beetje eigenaar
dig, een niet te definiëren lucht. De wek
ker op de schoorsteen tikte hard. Be
neden in het café waren ze om die tijd
al op. Ik hoorde hoe de stoelen weer recht
werden gezet: een hard getik van hout op
steen. Omstreeks acht uur kwamen de
eerste klanten, vreemde, oude mannetjes
uit de buurt om een glaasje wijn te
drinken, later de arbeiders om een sterk
kop koffie. Zij praatten hard en hun
lachen klonk schor en droog. Dan waste
ik me met het water uit de lampetkan en
kleedde me aan.
Even later was ik op weg naar een ter
rasje op de boulevard, waar ik altijd ont
beet. De zon was er dan nog niet, maar
het was al warm en gewoonlijk nog stil.
Op de hoek stond iedere morgen opnieuw
een jongetje met stoffen schoentjes aan,
die gek was op een Hollands zuurtje. Al
gauw liep het terrasje vol. Ik zat altijd
in het linker hoekje, het dichtst bij de
haven. Het was dan eb, het groene water
was verdwenen, de boten lagen droog en
iets weggezakt in het zand. Je rook het
zeewier. Kinderen zochten schelpen en
krabben. Af en toe hoorde je gejuich bij
een of andere vangst. Verder nog lag de
zee, die groen, grijs of blauw was met
witte koppen. Een vissersboot voer lang
zaam de haven binnen, lichtblauwe mas
ten en een bruin zeil. Óp de kade stonden
vissersvrouwen ongeduldig te wachten.
Langzaam dronk ik een sterk kop koffie
op, at een croissant en luisterde onder
tussen naar het Frans om me heen. Er
waren veel toeristen, Franse alleen. Om
een uur of tien kwam altijd een dikke
dame langs. Ze was hoogblond en had een
té laag uitgesneden nylon blouse,: qgn.
Dan werd er altijd: „O, la lè la!" geroe
pen. Dankbaar glimlachte ze en stak te
vreden over. Als ik mijn koffie ophad,
slenterde ik langs de boulevard, waar ik
na een paar dagen al heel wat kennissen
had, die een praatje met me maakten.
Tegen twaalf uur scheen de zon fel, het
was erg warm. Pornic ging slapen, héél
stil werd het dan. De rose, witte en grijze
huizen leken lichter, evenals het water,
dat ging stijgen en de boten even deed
schommelen. Alleen op de kade stonden
een paar oude vissers. Je zag de rook van
hun pijp opkringelen. Ze praatten zachtjes
over de dingen van de dag en van vroe
ger. Voor de winkelruiten kwamen luiken.
geweest en hij zou naar Australië rei
zen - en gedurende al die maanden was
hij ver, wanhopig ver van huis. Maar
daar „bij ons" in Bandoeng' lag de tele
foon voor hem klaar. Hij sprak in Ban
doeng met zijn vrouw in Londen, hij
voerde op Nederlandsch koloniaal
grondgebied een kruisgesprek met zijn
departement in de Engelsche hoofdstad.
De Nederlandsche en de Nederlandsch-
Indische post-autoriteiten hadden daar
voor gezorgd. Geen land ter wereld kan
zijn buitenlandsche gasten zulk een
attentie bewijzen. En dus - wat drom
mel! - waarom zouden we onszelf nu
niet eens eventjes naar voren dringen?
Nederland staat aan de spits".
H. Croesen
Om drie uur kwam het weer tot leven.
Iedereen liep weer naar buiten. Kinderen
gingen zwemmen, moeders boodschappen
doen. Achter stalletjes verkochten vrou
wen vis en kant met een schreeuwerige
omhaal van woorden. Ook de winkels
gingen weer open. Je rook het vers ge
bakken brood. De band in het grote witte
casino begon te spelen. De muziek klonk
te hard als je dichterbij kwam, maar dat
was toch prettig. On zee waren vele witte
en bruine zeilen. Kinderen zaten elkaar
op blote voeten achterna, zowel op de
boulevard als in de straatjes daarachter.
Pas om acht uur werd het weer rustig.
Iedereen ging eten. Het winkelbelletje
van de bakker op de hoek ging die dag
voor het laatst. Een vrouw kocht nog vlug
een stokbrood. Meestal had ik gezwom-
JAREN later kwam ik er terug.
Het kleine houten gebouwtje was
nog ouder en nog meer vervallen.
De duinroos groeide tot vlak on
der de ramen en de deur was wat
schever dan ik mij herinnerde, en
de pomp was roestiger. Maar het
lag nog even beschut in de diepe
delling van de duinpan en het riep
zo'n stroom van herinneringen in
mij wakker, dat ik niet langer na
dacht, maar terugging naar de be
woonde wereld van het dorp en
het eenzame huisje huurde, net
als toen twintig jaar terug.
Twintig jaar terug.Toen was
ik niet alleen tussen de kleine
houten wanden. Toen had er
iemand tegenover mij gezeten aan
de ruwe tafel en naast mij op de
bank in de zon. Toen was er de
frisse lach geweest van mijn met
gezel voor het leven, het leven dat
zo oneindig voor je lijkt te Liggen
als je jong bent. Wie zou toen ge
dacht hebben dat dat leven samen
nog maar zo heel kort zou zijn?
We waren op een middag op
zee gegaan met onze kano. Zulke
dingen doe je als je jong bent en
onbezorgd. De wereld leek van
ons zo vrij, zo oneindig. Niets
kon ons deren, dachten wij.
Nu, twintig jaar later, is nog de
klank in mijn oren van onze stem
men van toen. Die klank, die ik
altijd weer in mijn romans tracht
te beschrijven als een symbool
van sterkte en van jeugd.
Toen het weer ineens verander
de, zoals dat in ons land aan zee
soms zo plotseling gebeurt, sloeg
onze kano om. Ik moet een slag
tegen mijn hoofd hebben gekre
gen, want niets herinner ik mij
van mijn redding. Een redding,
die door een hevig onweer zeer
bemoeilijkt werd, naar men mij
later vertelde. Een redding, die
mij doemde tot een leven in een
zaamheid en herinnering.
Ik zat aan de tafel en keek neer
op de vellen van mijn laatste
boek, dat ik hier in mijn afzonde
ring had willen voltooien. Maar
er was die leegte rondom mij, die
geen twintig jaren ooit hadden
gevuld, geen succes, geen voor
spoed, geen vriendschap. Daar
was die leegte, die mij belet had
lief te hebben, omdat de eerste
liefde te puur en te volmaakt was
geweest. Wat mijn hart nog te
geven had, leefde in mijn boeken.
Ik keek naar de plek waar voor
mijn ogen dat lief gelaat op de
laatste dag van zijn stoffelijk be
staan zichtbaar was geweest. Al
les in mij hunkerde om nog een
maal die lach te horen, nog een
maal door de schemer die blin
king van helderwitte tanden te
zien in een door zon en wind ge
bronsd gezicht.
Ik heb je lief, fluisterde mijn De regen had opgehouden. Een
stem door de late schemer, ik heb grote ronde maan scheen zilver-
je lief.Ik had gedacht niet te blauw over de stille duinen. Ik
zullen slapen, maar de regen ruis- dacht, dat ik de deur gesloten
te mij in slaap. Waarvan ik wak- had, maar zij stond open en zoef-
ker werd is niet te zeggen, noch de zacht wat heen en weer. Ik
kan ik verklaren waarom ik op- bleef staan in de deuropening,
stond midden in de nacht. mijn hand op de koude roestige
klink, die vochtig was van dauw.
Het was bijna zo helder als bij
dag. Ik kon het vocht zien parelen
op de struiken.
Toen zag ik voor mij in het nat
te zand een voetafdruk verschij
nen. Langzaam, en duidelijk te
zien op de doordrenkte grond.
Eerst een linkervoet en toen een
rechter, stevig ingedrukt en dicht
bijeen. Het was of mijn hart over
sloeg van een bruisend, onvoor
stelbaar groot geluk.
Degeen, die de voetstappen
achterliet, deed een stap nader en
nog een stap. De afdrukken in het
zand waren nu vlak bij. Wijd liet
ik de deur open, terwijl ik lang
zaam achteruit liep en neerzonk
op de rand van mijn bed. Ik ging
liggen, mijn ogen gevestigd op de
open deur, waarachter de regen
opnieuw begon te ruisen. Zo sliep
ik in, mij veilig en behoed voe
lend; voor het eerst na twintig
jaren zonder eenzaamheid.
DE volgende morgen was mijn
eerste gang naar de plek voor de
deur, waar ik de voetafdrukken
had gezien. Maar een stralende
zon had het zand mul gemaakt
en de zachte wind had het ver
waaid. Wat er ook geweest mocht
zijn, niets was daar nu meer van
te vinden.
Fris en vol leven stond de len
temorgen over de duinen.
men en in de zon liggen luieren, een
beetje loom liep ik dan naar huis. Overal
stonden de ramen open. Naar binnen kij
kend, zag ik een rommelig gedekte tafel.
Het rook naar knoflook. Dan ging ik ook
eten, boven het geroezemoes van „Café
des sports" op mijn kamer. Daarna keek
ik uit het raam en zag hoe de zon onder
ging. Alles werd rose-rood in het straatje,
de ruiten waren goud en blonken. Snel
werd het kouder. Ik deed het raam dicht
en ging naar buiten. Daar ontmoette ik
vrienden en vriendinnen, waar ik mee
danste of wandelde langs zee.
Terugdenkend aan Pornic, vind ik de
avonden het mooist. Alles was dan bijna
donker, slechts hier en daar brandde een
lantaarn en verspreidde een zwak licht.
Van de mensen, die op straat waren,
merkte je haast niets. Alleen op de boule
vard was het drukker. Meestal liepen we
naar een muurtje, dat de haven omzoom
de en waar 's avonds niet veel mensen
kwamen. Vandaar uit keken we naar zee,
een zwarte glimmende vlakte, met hier en
daar een lichtje. De krabben maakten
lange, krassende geluiden. De haven was
weer drooggelopen, vaag kon je de scheve
masten van de boten onderscheiden. Er
was weinig wind. De muziek van het
casino kon je duidelijk horen. Soms neu
rieden we mee. Altijd doken er dan wel
een paar jongens op, die vroegen of we
meegingen. Als we zin hadden, deden we
het. Meestal liepen we dan een eind langs
zee of sprongen op de rotsen, op blote
voeten net als zeemeerminnen. Op de pier
werd de wind veel sterker. Onze woorden
vormden geen zinnen meer. Tevergeefs
probeerden we de zee te overstemmen. Je
proefde het zoute water op je lippen.
Vaak stonden we daar meer dan een
kwartier. Dan liepen we langzaam naar
huis terug. De Franse jongen sloeg een
arm om je heen en zong een liefdesliedje.
Het asfalt was nog warm, een prettig ge
voel aan je voeten. Vaak als we de hoek
omsloegen begon de kerkklok weer te
slaan. Iedere keer telde ik de slagen,
meestal was het twaalf uur. Pornic was
uitgestorven. Het was of alleen wij nog
leefden, wij, de kerkklok, de zwarte kat,
die langs de huizen sloop en de wind,die
een stuk papier deed ritselen. Maar als
je goed luisterde hoorde je ook de zee.
Eva
HET STRAND, nu hel wit in de zon, de
zee met z'n steeds ruizende golven, de dui
nen met helm, heen en weer wuivend in de
wind, de helblauwe lucht met heel in de
verte enkele donzige schapenwolkjes en
zeemeeuwen, die krijsend en luid klapwie
kend boven je hoofd cirkelen.... O, om
nu de emotie, de ontroering te kunnen
weergeven van wat er in je omgaat! Dit
te kunnen schilderen, dit op muziek te zet
ten met de bruisende zee als achtergrond!
Alles, alles hier is van jou alleen, de zon,
de zee, het strand, alles tot zover je zien
kunt. Wild ren je een duinhelling op,
klampt je vast aan het helm, laat je weer
naar bénedèn rollen en begint opnieuw te
klauteren, 't Is gek, 't is zo ontzettend gek
en onzinnig, je weet het wel, maar je kunt
je er niet tegen verzetten.
Eindelijk ga je moe van het rennen in
een duinpan liggen. Dromerig laat je het
fijne korrelige zand tussen je vingers glij
den, terwijl je luistert naar de eeuwige
melodie van de zee. Je weet niets meer,
helemaal niets meer, behalve dat de lucht
zo blauw is, de zon schijnt en de zee ruist.
Als je door een goudkleurig poortje van
helm naar beneden kijkt, staat daar heel
eenzaam een oude sohelpenvisser met een
gammele oude schelpenkar. Hij bukt zich
langzaam en stram om de ontelbare schit
terende schelpjes uit zee op te halen en
gooit ze dan met een zwaai op de kar. Hier
na veegt hij z'n voorhoofd af met een grote,
rode zakdoek en begint opnieuw, steeds
maar weer opnieuw, met de regelmaat van
het dagelijks leven.
GELEIDELIJK komen er meer kleine
schapenwolkjes, die zich dreigend aaneen
rijgen, tot één grote donkere wolk met gril
lige vormen. In de lucht hangt een vreemde
spanning, angstig en zwaar.
Opeens komt er vanachter de duinen een
windvlaag opzetten, die in alle hevigheid
toeneemt. Hij raast door de helmen, die
zich proberen te verzetten. Hij doet het zand
in grote wolken opstuiven en werpt zich
als een getergd dier op de zee, waarin hij
zijn ergste vijand ziet. Bulderend begroet
de zee hem en grote schuimkoppen staan
op de golven, als teken tot de strijd.
Half versuft sta je op. De regen striemt in
je gezicht. Dan komt er een onredelijk
verzet in je op. Waarom kon het niet zo
blijven? Zo lidht en vrolijk in de zon?
Waarom is nu alles dreigend en somber?
Waarom, waarom dan toch?
Hevig teleurgesteld en verdrietig loop je
door de nu grauwe, grijze duinen naar huis.
De wind raast, de regen striemt en in de
verte hoor je het bulderen van de zee.
Maar.dan opeens voel je je ondank
baar, ondankbaar voor alles wat je gezien
hebt. Want is het leven niet precies hetzelf
de? Soms licht en vrolijk, maar ook vaak
somber en zelfs wreed? En vervuld van
deze gedachte loop je hollend naar huis,
terwijl je je lichaam voelt tintelen van
nieuwe levenslust.
Janneke Blom
IN DE SERIE „Taal en Land" ver
schenen dezer dagen bij de uitgeverij C.
de Boer jr. in Amsterdam vier nieuwe
reisgidsen, te weten voor Londen, Parijs,
Venetië en midden-Zwitserland. De uitga
ven zijn dun en bedoelen in de eerste plaats
bondig te voorzien in de algemene behoef-
van toeristen die weinig gelegenheid geven
hun reizen voor te bereiden. Ze zijn tege
lijk taalboeken en reisgidsen, bevatten af
beeldingen van bezienswaardigheden,
plattegronden en een aantal lege bladen,
waarop men notities kan maken.
In de reeks „Kosmos-Reisgidsen" ver
scheen bij de n.v. uitgeversmaatschappij
„Kosmos" te Amsterdam-Antwerpen een
gids voor Florence, met uitstapjes naar
Pisa en Siena. De boekjes uit deze reeks
zijn minder op praktisch gebruik inge
steld dan die uit de eerstgenoemde serie,
maar geven uitvoeriger beschrijvingen
van datgene wat kenmerkend is voor de
plaats of streek, die zij in het buitenland
tot onderwerp hebben.