DE STEM VAN NEDERLAND OVERSPANDE DE WERELD DE JEUGD VLIEGT UIT VO A DIE REGEN EN KLIMT IN DE PEN Dertig jaar geleden werd de radiotelefoonverbinding met Indië tot stand gebracht DE MEEST HUMANE VIVISECTIE Een dag in Pornic Aan het strand Erbij REISGIDSEN ZATERDAG 21 SEPTEMBER 1957 PAGINA VIER „Omdat we een klein volk zijn en een laag gelegen landje bewonen, daarom is het toch niet nodig, dat we altijd en eeuwig bescheiden zijn. Laten we nu maar eens kort en goed de waarheid mogen zeggen: Nederland staat radiografisch aan de spits! Geen land ter wereld presteert, wat wij op draadloos ge bied bereikt hebben. Geen ander land kan zijn stem laten horen in die verre landen aan gene zijde van de evenaar. De stem van Ne derland beheerst de wereld!" MET JUBELTIRADES in deze trant heeft de Nederlandse pers op 22 september 1927 het eerste radiotefefonische kruisge- sprek met Indië begroet. Wel had Koning in Wilhelmina reeds op 31 mei van dat jaar over de experimentele kortegolfzender van Philips in Eindhoven een radiorede „voor de koloniën" uitgesproken, maar 'n heen-en-weer-gesprek tussen 't moeder land en de Oost leek toen nog verre toe komstmuziek. En toen dan ook half juni in Kootwijk een begin werd gemaakt met de bouw van de roemruchte radiotelefo- niezender POLL (die op de revolutionaire golflengte van achttien meter zou gaan werken) voorspelden vele betweters, ge wend aan de enorme machinezenders van die tijd, dat het met zo'n miniem lamp zendertje nooit lukken zou om een be- trouwba' radioverbinding met de Oost meer dan twaalfduizend kilometer hemels breed! op te bouwen! Maar de inge- niuers en technici van PTT trokken zich van al die critiek niets aan. Rustig werk ten zij door aan hun vreemde apparaten op de eenzame Kootwijkerheide, en reeds eind augustus konden zij rapporteren dat hun taak voltooid was. Groot was de geestdrift hier en in Indië, toen op 22 september eindelijk het verheugende nieuws kwam, dat het gelukt was: „Vanuit de kleine studio in het nieuwe PTT-hoofdkantoor aan de Kortenaerkade in Den Haag heeft een hoge autoriteit van het Staatsbedrijf dagen zeer wel de kunst verstond om reclame voor de eigen zaak te maken. Op allerlei manieren werd goodwill gekweekt en propaganda gemaakt voor de Indië- telefoon. Kon men aanvankelijk alleen vanuit speciale „radiospreekcellen" in Am sterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht met Indië praten, reeds vrij spoedig wer den ook in de postkantoren van kleinere gemeenten zulke „snikcellen" (zoals ze in de volksmond heetten) ingericht en van medio 1930 af konden de gesprekken ook normaal bij de telefoon-abonné's aan huis worden „afgeleverd". Ook kon men de gesprekken met ver wanten of zakenrelaties op grammofoon platen laten vastleggen. De gesprekkosten mochten bovendien naar keuze door de aanvrager of door de opgeroepene betaald worden. Ter voorkoming van het afluis teren der gesprekken door derden voor al van belang voor de grote koloniale cul tures en handelsondernemingen! werd Groot en algemeen was de vreugde in Nederland, toen een trotse PTT-directie op 22 september 1927 bekendmaakte, dat de radiotelefoonverbin ding met Indië een feit geworden was. Uit alle delen des lands - en natuurlijk ook uit de Oost, stroomden felicitatie telegrammen en be rijmde gelukwensen binnen. Maar ook de kunstenaars om den brode bleven niet achter. Willy Derby bijvoorbeeld heeft zijn roemruchte „Hal lo Bandoeng" (Ja moe der hier ben ik - Dag lieve jongen, zegt zij met een snik) en P. C. Boutens, geïnspi reerd door precies dezelfde gedachte, zijn „Oud-Moedertje" gewrocht. Zelden zijn de grote kunst en de kleine elkaar dichter genaderd, maar Der by's sentimentele sniklied verdiende nog duizenden aan auteursrechten, toen Boutens cerebrale ly riek reeds lang op het kerkhof der littera tuur lag. reeds in november 1929 in eigen beheer een installatie voor „geheimtelefonie" door bandomkering vervaardigd, waarbij de hoge tonen uit de spraakband tot lage hedenmiddag een radiotelefonisch kruis- gesprek gevoerd met een collega in Ban doeng. Beide heren wisselden gedurende enkele minuten van gedachten en konden op een korte storing na elkaar even duidelijk verstaan alsof de een voor de telefoon in Den Haag en de andere in Rotterdam sprak!", zo meldden de kranten. DAARNA kwam de tijd van de „proef konijntjes". Tweemaal per week werd een aantal „gewone burgers" (die familie in Indië hadden) naar de studio in Den Haag uitgenodigd voor e en gesprek met hun dierbaren daarginds. Honderden mensen heeft de PTT met deze gratis service ge lukkig gemaakt, maar het was niet in de eerste plaats menslievendheid, die daarbij vooral. Gedurende de zeven, acht uur per week dat deze uitverkorenen lachend en snikkend met hun verre verwanten con verseerden, beluisterden de technici aan dachtig het woord, de kracht van het ge luid, de modulatie en de diverse atmosfe rische storingen. Ruim een jaar heeft PTT op deze manier „de meest humane vivi sectie aller tijden" bedreven, maar op 9 januari 1929 was men eindelijk zover, dat de dienst officieel voor het publiek kon worden opengesteld. Er werd een tarief ingesteld van dertig gulden voor een ge woon gesprek van drie minuten met West- Java en van zestig gulden voor dringende gesprekken. Men kon zelfs ijlgesprekken (honderdtwintig gulden) voeren, waarvoor echter maar weinig belangstelling bleek te bestaan en die dan ook later afgeschaft zijn. Trouwens, ook de animo voor de gewone gesprekken viel aanvankelijk hard tegen. Dertig gulden was toen voor de gewone man een behoorlijk weekloon en bijgevolg werden in dat eerste jaar (1929) totaal slechts ruim drieduizend betaalde gesprek ken geboekt, hetgeen nauwelijks voldoende was om de exploitatiekosten te dekken. Daarom besloot de PTT al spoedig tot een flinke tariefsverlaging, aanvankelijk spe ciaal voor bijzondere gesprekken op hoog tijdagen. Zo werd reeds in 1929, in navol ging van de goedkope Kerst- en Nieuw jaarstelegrammen het publiek in de ge legenheid gesteld, tegen sterk gereduceer de prijzen in december en januari „fami- liegesprekken" met Indië te voeren. De kosten daarvan waren ongeveer de helft van de normale prijs. Enkele jaren later kwam er ook een „evenemententarief" voor particulieren, die bijvoorbeeld op jaarbeurzen, tentoonstellingen en derge lijke konden telefoneren met Indië voor slechts vijf gulden per drie minuten. Deze drastische prijsverlaging was mo gelijk geworden, omdat PTT in oktober 1936 een zogenaamde eenzijbandsysteem had ingevoerd, toendertijd een unicum in het lange-afstandsverkeer via de korte golf. Hiermee konden over één zender tot vier gesprekken tegelijk worden afgewik keld, waardoor niet alleen een grote ver mindering van de bedrijfskosten verkregen werd, maar ook een aanzienlijke verbete ring van de gesprekskwaliteit. Om het ge bruik van de dienst te stimuleren, ging de PTT ook op colportage, niet alleen met suggestieve aanplakbiljetten, vouwbladen en ander opwekkend drukwerk, maar ook door de aanstelling van „rijksacquisiteurs" die grote firma's en particulieren bewer ken gingen. Dat hielp, maar de beste stimulans waren toch de tariefsverlagingen, zoals uit de volgende cijfers blijkt. Van 3605 ge sprekken met 14.000 minuten in 1929 steeg de omzet van de nieuwe dienst met spron gen, totdat in het laatste jaar voor de tweede wereldoorlog het recordaantal van 17.853 gesprekken met bijna 100.000 minu ten bereikt werd. Na de oorlog en daar in weerspiegelt zich duidelijk de gestage afbrokkeling van onze politieke en econo mische positie in Indonesië daalde het gesprekkental regelmatig van 22.000 (in 1949) tot nauwelijks zevenduizend in het afgelopen jaar WIE NOG EENS in de documenten en rapporten van die glorierijke beginjaren bladert, die wordt voortdurend getroffen door het feit, dat „Tante Pos" reeds in die Drie hoogtepunten uit de geschiedenis van de Indië-telefoon. Boven: de historische toespraak van Koningin Wilhelmina en Prinses Juliana, op 31 Mei 1927, tot „de koloniën". Daaronder: de officiële opening van de dienst op 27 januari 1929. Plecht statig in het zwart met de deftige „vader moorders" om luisteren (zittend van links naar rechts) directeur-generaal ir. M. H. Damme, minister van Waterstaat mr. H getransformeerd werden en omgekeerd. Een heel populaire extra-service was ook de mogelijkheid om meeluistertelefoons te laten aansluiten op particuliere tele foontoestellen, zodat het hele gezin in de eigen huiskamer van een gesprek met vrienden of verwanten aan de andere kant van de evenaar kon mee-genieten. Ook de technische kwaliteit van de dienst werd regelmatig verbeterd, onder andere door de ingebruikneming van straal- en (later) ruit-antennes, zodat de verbinding met Indië ook aan het einde van de dertiger jaren nog als een voor beeld voor de gehele wereld mocht gelden. Toen kwam de tweede wereldoorlog. Hier zowel als in de Oost sneuvelden op één na, alle telefoniezenders, zover zij althans niet weggevoerd werden door de bezetters. Zo systematisch was de gehele apparatuur vernield, dat het nog tot 14 juli 1946 duur de, voor opnieuw telefonisch contact met Indonesië verkregen werd. Nieuwe, nog efficiënter zenders hebben daarna de band met de Oost hersteld en verstevigd: onge veer de laatste band met Indonesië, die ons nog rest. DE STEM van Nederland beheerst de wereld, schreven onze collega's dertig jaar van der Vegle en zyn coLLega van Koloniën geleden in de kranten in hun geestdrift dr. J, C. Koningsberger in de PTT-studio over het „nog-nimmer-geëvenaarde tech- in Den Haag naar de stem uit Insulinde. Achter hen (eerste en tweede van links) nische wonder van de Indië-telefoon". De stem van Nederland zingt nu vele toontjes hoofdingenieur-directeur H. J. Boetje en lager, want niet alleen in belangrijkheid ir. dr. N. Koomans, onder wier leiding de en economische kracht, maar ook in tech- technische apparatuur voor de Indiëdienst nisch opzicht en op ..draadloos gebied" zijn ontworpen en geïnstalleerd werd. De on- andere ons opzij en voorbij gestreefd. Mis- derste foto de roemruchte machinezender schien is er bij dit alles nog enige troost Malabar, hoog in de bergen op Java. te putten uit berichtjes als het volgende, gevonden in een krant uit die hoogtijdagen van dertig jaar geleden: POSTALE ATTENTIE AAN ONDER-MINISTER „De vorige maand heeft de Engelsche onder-minister van Koloniën op zijn reis door het Verre Oosten de stad Ban doeng bezocht. Hij was in Brits-Indië Pornic leek net eer. dode stad. Deze week komen er twee „vrouwelijke" bijdragen aan de beurt, twee geheel ver schillende impressies van een dag In twee geheel verschillende badplaatsen. Het is zeer verheugend, dat zovele jon geren gevolg hebben gegeven aan onze oproep tot Inzending van verslagen in proza van ervaringen tijdens de vakantie opgedaan. Wij hebben voldoende bijdra gen ontvangen om deze rubriek nog enige weken voort te zetten. IN EEN cafeetje in Pornic, een kleine stad in Bretagne aan de Atlantische Oceaan, heb ik drie weken gewoond. Het waren drie plezierige weken, vol zon en al die tijd, vlakbij, dag en nacht, de zee. 's Morgens was het meestal mistig en grijs. Vaak was ik vroeg wakker en hoor de de kerkklok slaan, soms zes, soms ze ven keer. Uit mijn kleine raam kon ik niet veel meer zien dan een uithangbord, waar „Nouveautés" opstond. Alles daaromheen was grijs de lucht, de straat, zelfs de gordijnen van de huizen aan de overkant. Mijn kamer was uitgesproken lelijk, al had hij wel iets typisch Frans met het donkere behang, de gebeitste vloer en het brede bed met het smalle, ronde kus sen. Het rook er ook een beetje eigenaar dig, een niet te definiëren lucht. De wek ker op de schoorsteen tikte hard. Be neden in het café waren ze om die tijd al op. Ik hoorde hoe de stoelen weer recht werden gezet: een hard getik van hout op steen. Omstreeks acht uur kwamen de eerste klanten, vreemde, oude mannetjes uit de buurt om een glaasje wijn te drinken, later de arbeiders om een sterk kop koffie. Zij praatten hard en hun lachen klonk schor en droog. Dan waste ik me met het water uit de lampetkan en kleedde me aan. Even later was ik op weg naar een ter rasje op de boulevard, waar ik altijd ont beet. De zon was er dan nog niet, maar het was al warm en gewoonlijk nog stil. Op de hoek stond iedere morgen opnieuw een jongetje met stoffen schoentjes aan, die gek was op een Hollands zuurtje. Al gauw liep het terrasje vol. Ik zat altijd in het linker hoekje, het dichtst bij de haven. Het was dan eb, het groene water was verdwenen, de boten lagen droog en iets weggezakt in het zand. Je rook het zeewier. Kinderen zochten schelpen en krabben. Af en toe hoorde je gejuich bij een of andere vangst. Verder nog lag de zee, die groen, grijs of blauw was met witte koppen. Een vissersboot voer lang zaam de haven binnen, lichtblauwe mas ten en een bruin zeil. Óp de kade stonden vissersvrouwen ongeduldig te wachten. Langzaam dronk ik een sterk kop koffie op, at een croissant en luisterde onder tussen naar het Frans om me heen. Er waren veel toeristen, Franse alleen. Om een uur of tien kwam altijd een dikke dame langs. Ze was hoogblond en had een té laag uitgesneden nylon blouse,: qgn. Dan werd er altijd: „O, la lè la!" geroe pen. Dankbaar glimlachte ze en stak te vreden over. Als ik mijn koffie ophad, slenterde ik langs de boulevard, waar ik na een paar dagen al heel wat kennissen had, die een praatje met me maakten. Tegen twaalf uur scheen de zon fel, het was erg warm. Pornic ging slapen, héél stil werd het dan. De rose, witte en grijze huizen leken lichter, evenals het water, dat ging stijgen en de boten even deed schommelen. Alleen op de kade stonden een paar oude vissers. Je zag de rook van hun pijp opkringelen. Ze praatten zachtjes over de dingen van de dag en van vroe ger. Voor de winkelruiten kwamen luiken. geweest en hij zou naar Australië rei zen - en gedurende al die maanden was hij ver, wanhopig ver van huis. Maar daar „bij ons" in Bandoeng' lag de tele foon voor hem klaar. Hij sprak in Ban doeng met zijn vrouw in Londen, hij voerde op Nederlandsch koloniaal grondgebied een kruisgesprek met zijn departement in de Engelsche hoofdstad. De Nederlandsche en de Nederlandsch- Indische post-autoriteiten hadden daar voor gezorgd. Geen land ter wereld kan zijn buitenlandsche gasten zulk een attentie bewijzen. En dus - wat drom mel! - waarom zouden we onszelf nu niet eens eventjes naar voren dringen? Nederland staat aan de spits". H. Croesen Om drie uur kwam het weer tot leven. Iedereen liep weer naar buiten. Kinderen gingen zwemmen, moeders boodschappen doen. Achter stalletjes verkochten vrou wen vis en kant met een schreeuwerige omhaal van woorden. Ook de winkels gingen weer open. Je rook het vers ge bakken brood. De band in het grote witte casino begon te spelen. De muziek klonk te hard als je dichterbij kwam, maar dat was toch prettig. On zee waren vele witte en bruine zeilen. Kinderen zaten elkaar op blote voeten achterna, zowel op de boulevard als in de straatjes daarachter. Pas om acht uur werd het weer rustig. Iedereen ging eten. Het winkelbelletje van de bakker op de hoek ging die dag voor het laatst. Een vrouw kocht nog vlug een stokbrood. Meestal had ik gezwom- JAREN later kwam ik er terug. Het kleine houten gebouwtje was nog ouder en nog meer vervallen. De duinroos groeide tot vlak on der de ramen en de deur was wat schever dan ik mij herinnerde, en de pomp was roestiger. Maar het lag nog even beschut in de diepe delling van de duinpan en het riep zo'n stroom van herinneringen in mij wakker, dat ik niet langer na dacht, maar terugging naar de be woonde wereld van het dorp en het eenzame huisje huurde, net als toen twintig jaar terug. Twintig jaar terug.Toen was ik niet alleen tussen de kleine houten wanden. Toen had er iemand tegenover mij gezeten aan de ruwe tafel en naast mij op de bank in de zon. Toen was er de frisse lach geweest van mijn met gezel voor het leven, het leven dat zo oneindig voor je lijkt te Liggen als je jong bent. Wie zou toen ge dacht hebben dat dat leven samen nog maar zo heel kort zou zijn? We waren op een middag op zee gegaan met onze kano. Zulke dingen doe je als je jong bent en onbezorgd. De wereld leek van ons zo vrij, zo oneindig. Niets kon ons deren, dachten wij. Nu, twintig jaar later, is nog de klank in mijn oren van onze stem men van toen. Die klank, die ik altijd weer in mijn romans tracht te beschrijven als een symbool van sterkte en van jeugd. Toen het weer ineens verander de, zoals dat in ons land aan zee soms zo plotseling gebeurt, sloeg onze kano om. Ik moet een slag tegen mijn hoofd hebben gekre gen, want niets herinner ik mij van mijn redding. Een redding, die door een hevig onweer zeer bemoeilijkt werd, naar men mij later vertelde. Een redding, die mij doemde tot een leven in een zaamheid en herinnering. Ik zat aan de tafel en keek neer op de vellen van mijn laatste boek, dat ik hier in mijn afzonde ring had willen voltooien. Maar er was die leegte rondom mij, die geen twintig jaren ooit hadden gevuld, geen succes, geen voor spoed, geen vriendschap. Daar was die leegte, die mij belet had lief te hebben, omdat de eerste liefde te puur en te volmaakt was geweest. Wat mijn hart nog te geven had, leefde in mijn boeken. Ik keek naar de plek waar voor mijn ogen dat lief gelaat op de laatste dag van zijn stoffelijk be staan zichtbaar was geweest. Al les in mij hunkerde om nog een maal die lach te horen, nog een maal door de schemer die blin king van helderwitte tanden te zien in een door zon en wind ge bronsd gezicht. Ik heb je lief, fluisterde mijn De regen had opgehouden. Een stem door de late schemer, ik heb grote ronde maan scheen zilver- je lief.Ik had gedacht niet te blauw over de stille duinen. Ik zullen slapen, maar de regen ruis- dacht, dat ik de deur gesloten te mij in slaap. Waarvan ik wak- had, maar zij stond open en zoef- ker werd is niet te zeggen, noch de zacht wat heen en weer. Ik kan ik verklaren waarom ik op- bleef staan in de deuropening, stond midden in de nacht. mijn hand op de koude roestige klink, die vochtig was van dauw. Het was bijna zo helder als bij dag. Ik kon het vocht zien parelen op de struiken. Toen zag ik voor mij in het nat te zand een voetafdruk verschij nen. Langzaam, en duidelijk te zien op de doordrenkte grond. Eerst een linkervoet en toen een rechter, stevig ingedrukt en dicht bijeen. Het was of mijn hart over sloeg van een bruisend, onvoor stelbaar groot geluk. Degeen, die de voetstappen achterliet, deed een stap nader en nog een stap. De afdrukken in het zand waren nu vlak bij. Wijd liet ik de deur open, terwijl ik lang zaam achteruit liep en neerzonk op de rand van mijn bed. Ik ging liggen, mijn ogen gevestigd op de open deur, waarachter de regen opnieuw begon te ruisen. Zo sliep ik in, mij veilig en behoed voe lend; voor het eerst na twintig jaren zonder eenzaamheid. DE volgende morgen was mijn eerste gang naar de plek voor de deur, waar ik de voetafdrukken had gezien. Maar een stralende zon had het zand mul gemaakt en de zachte wind had het ver waaid. Wat er ook geweest mocht zijn, niets was daar nu meer van te vinden. Fris en vol leven stond de len temorgen over de duinen. men en in de zon liggen luieren, een beetje loom liep ik dan naar huis. Overal stonden de ramen open. Naar binnen kij kend, zag ik een rommelig gedekte tafel. Het rook naar knoflook. Dan ging ik ook eten, boven het geroezemoes van „Café des sports" op mijn kamer. Daarna keek ik uit het raam en zag hoe de zon onder ging. Alles werd rose-rood in het straatje, de ruiten waren goud en blonken. Snel werd het kouder. Ik deed het raam dicht en ging naar buiten. Daar ontmoette ik vrienden en vriendinnen, waar ik mee danste of wandelde langs zee. Terugdenkend aan Pornic, vind ik de avonden het mooist. Alles was dan bijna donker, slechts hier en daar brandde een lantaarn en verspreidde een zwak licht. Van de mensen, die op straat waren, merkte je haast niets. Alleen op de boule vard was het drukker. Meestal liepen we naar een muurtje, dat de haven omzoom de en waar 's avonds niet veel mensen kwamen. Vandaar uit keken we naar zee, een zwarte glimmende vlakte, met hier en daar een lichtje. De krabben maakten lange, krassende geluiden. De haven was weer drooggelopen, vaag kon je de scheve masten van de boten onderscheiden. Er was weinig wind. De muziek van het casino kon je duidelijk horen. Soms neu rieden we mee. Altijd doken er dan wel een paar jongens op, die vroegen of we meegingen. Als we zin hadden, deden we het. Meestal liepen we dan een eind langs zee of sprongen op de rotsen, op blote voeten net als zeemeerminnen. Op de pier werd de wind veel sterker. Onze woorden vormden geen zinnen meer. Tevergeefs probeerden we de zee te overstemmen. Je proefde het zoute water op je lippen. Vaak stonden we daar meer dan een kwartier. Dan liepen we langzaam naar huis terug. De Franse jongen sloeg een arm om je heen en zong een liefdesliedje. Het asfalt was nog warm, een prettig ge voel aan je voeten. Vaak als we de hoek omsloegen begon de kerkklok weer te slaan. Iedere keer telde ik de slagen, meestal was het twaalf uur. Pornic was uitgestorven. Het was of alleen wij nog leefden, wij, de kerkklok, de zwarte kat, die langs de huizen sloop en de wind,die een stuk papier deed ritselen. Maar als je goed luisterde hoorde je ook de zee. Eva HET STRAND, nu hel wit in de zon, de zee met z'n steeds ruizende golven, de dui nen met helm, heen en weer wuivend in de wind, de helblauwe lucht met heel in de verte enkele donzige schapenwolkjes en zeemeeuwen, die krijsend en luid klapwie kend boven je hoofd cirkelen.... O, om nu de emotie, de ontroering te kunnen weergeven van wat er in je omgaat! Dit te kunnen schilderen, dit op muziek te zet ten met de bruisende zee als achtergrond! Alles, alles hier is van jou alleen, de zon, de zee, het strand, alles tot zover je zien kunt. Wild ren je een duinhelling op, klampt je vast aan het helm, laat je weer naar bénedèn rollen en begint opnieuw te klauteren, 't Is gek, 't is zo ontzettend gek en onzinnig, je weet het wel, maar je kunt je er niet tegen verzetten. Eindelijk ga je moe van het rennen in een duinpan liggen. Dromerig laat je het fijne korrelige zand tussen je vingers glij den, terwijl je luistert naar de eeuwige melodie van de zee. Je weet niets meer, helemaal niets meer, behalve dat de lucht zo blauw is, de zon schijnt en de zee ruist. Als je door een goudkleurig poortje van helm naar beneden kijkt, staat daar heel eenzaam een oude sohelpenvisser met een gammele oude schelpenkar. Hij bukt zich langzaam en stram om de ontelbare schit terende schelpjes uit zee op te halen en gooit ze dan met een zwaai op de kar. Hier na veegt hij z'n voorhoofd af met een grote, rode zakdoek en begint opnieuw, steeds maar weer opnieuw, met de regelmaat van het dagelijks leven. GELEIDELIJK komen er meer kleine schapenwolkjes, die zich dreigend aaneen rijgen, tot één grote donkere wolk met gril lige vormen. In de lucht hangt een vreemde spanning, angstig en zwaar. Opeens komt er vanachter de duinen een windvlaag opzetten, die in alle hevigheid toeneemt. Hij raast door de helmen, die zich proberen te verzetten. Hij doet het zand in grote wolken opstuiven en werpt zich als een getergd dier op de zee, waarin hij zijn ergste vijand ziet. Bulderend begroet de zee hem en grote schuimkoppen staan op de golven, als teken tot de strijd. Half versuft sta je op. De regen striemt in je gezicht. Dan komt er een onredelijk verzet in je op. Waarom kon het niet zo blijven? Zo lidht en vrolijk in de zon? Waarom is nu alles dreigend en somber? Waarom, waarom dan toch? Hevig teleurgesteld en verdrietig loop je door de nu grauwe, grijze duinen naar huis. De wind raast, de regen striemt en in de verte hoor je het bulderen van de zee. Maar.dan opeens voel je je ondank baar, ondankbaar voor alles wat je gezien hebt. Want is het leven niet precies hetzelf de? Soms licht en vrolijk, maar ook vaak somber en zelfs wreed? En vervuld van deze gedachte loop je hollend naar huis, terwijl je je lichaam voelt tintelen van nieuwe levenslust. Janneke Blom IN DE SERIE „Taal en Land" ver schenen dezer dagen bij de uitgeverij C. de Boer jr. in Amsterdam vier nieuwe reisgidsen, te weten voor Londen, Parijs, Venetië en midden-Zwitserland. De uitga ven zijn dun en bedoelen in de eerste plaats bondig te voorzien in de algemene behoef- van toeristen die weinig gelegenheid geven hun reizen voor te bereiden. Ze zijn tege lijk taalboeken en reisgidsen, bevatten af beeldingen van bezienswaardigheden, plattegronden en een aantal lege bladen, waarop men notities kan maken. In de reeks „Kosmos-Reisgidsen" ver scheen bij de n.v. uitgeversmaatschappij „Kosmos" te Amsterdam-Antwerpen een gids voor Florence, met uitstapjes naar Pisa en Siena. De boekjes uit deze reeks zijn minder op praktisch gebruik inge steld dan die uit de eerstgenoemde serie, maar geven uitvoeriger beschrijvingen van datgene wat kenmerkend is voor de plaats of streek, die zij in het buitenland tot onderwerp hebben.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 14