ENIGE HERINNERINGEN
DE ARCHITECTUUR IN DE KUNST
ZATERDAG 14 DECEMBER 1957
Erbij
Wegenbouw in
Zweden
Bekeraardswerk
in Arnhem
DOOR ANNA VAN G O G H - K A U L B A C H
Duitsland en
het verkeer
PAGINA i
Zweden heeft op
het ogenblik 4.400
kilometer wegen,
maar het zouden er
14.000 kilometer moe
ten zijn. Om deze
aan te leggen zou
den ruim 21 miljard
kronen nodig zijn.
Dit staat in een rap
port, opgemaakt door
een wegencommissie.
Deze commissie stelt
verschillende uit
breidingen van het
wegennet voor. Zij
neemt aan, dat in
1975 een op de drie
Zweden over een
auto zal kunnen be
schikken. hetgeen
neerkomt op 2.5 mil
joen wagens in to
taal.
VERKADE huldigde andere opvattingen dan Royaards, doch ook
A hij kwam tot opmerkelijke resultaten. Overtuigd, dat onder de dilet-
tanten, die in amateurgezelschappen optraden, meer dan één wezen
lijk talent school, hield hij zijn ogen in die richting open en wist
hij na verloop van tijd menige begaafde aan zich te verbinden en
zich onder zijn leiding te doen ontwikkelen tot een goede kracht. Natuurlijk
bleven teleurstellingen hem hierbij niet bespaard, doch daartegenover stond,
dat hij een ensemble van enthousiaste medewerkers kreeg, gereed zijn op
vattingen op toneelgebied te delen en te verwezenlijken. Ook aan jonge to-
toneelkunstenaars gaf hij gaarne leiding en steun. Hij vertrouwde menigmaal
aan zo'n jonge kracht een rol toe, waartoe hij of zij zelf zich nog niet in staat
had geacht. Vaak werd dit dan een onverwacht succes, soms ook een débacle.
maar dit toch zelden. Over het geheel had Verkade een goede kijk op de
talenten, die hij aan zich verbond. Natuurlijk waren daar ook oudere be
proefde krachten bij van wie de jongeren leerden.
Verkade's echtgenote, die onder het pseudoniem Enne Vrede optrad, was
een charmante verschijning. Tot werkelijk groot spel bracht zij het niet
haar Lady Mackbeth bijvoorbeeld werd een volslagen mislukking. Maar in
Engelse society-stukken, zeer geliefd in die tijd, wist zij te boeien door de
charme en distinctie, haar van nature eigen. Onder het publiek telde zij vele
bewonderaars. Haar naam op de affiches trók, zoals men dat noemt en dit
was op zichzelf een bewijs, dat zij, behalve die charme en distinctie, ook
wezenlijk talent bezat en het vermogen leven te schenken aan de figuur, die
zij had uit te beelden. Wanneer de psyche van die figuur tenminste niet
buiten haar eigen wezen lag. Een werkelijk groot toneelspeler zal zich in zijn
spel ook kunnen vereenzelvigen met een mens, wiens wezen vreemd is aan
het zijne, al zien wij het vaak gebeuren, dat de acteur of actrice zulk een
figuur „naar zich toehaalt" (waardoor de uitbeelding dan wel meer beant
woordt aan de bedoeling van de schrijver). Misschien ook bergen wij allen
in ons zieleleven evenveel verschillende wezens als de dichters in hun werk
kunnen weergeven en is het 't voorrecht van de toneelkunstenaar, die ziele-
wezens in zichzelf te ontdekken en naar buiten te brengen, wanneer zijn rol
dit vereist. Eén van de eerste werken, die Verkade op zijn repertoire nam,
was „Hamlet" van Shakespeare, waarin hij de titelrol vervulde. Hamlet is
door de jaren heen zijn meest geliefde rol gebleven. Hij begon het werk te
spelen op een klein toneel in sombere decors. Later, toen hij met een groot
gezelschap de Amsterdamse Stadsschouwburg bespeelde, omringde hij de
handeling met de pracht en praal van een koninklijk paleis. Ook waagde hij
zich aan een voorstelling in modern costuum en in later jaren hield hij voor
drachten van het stuk. Naarmate hij zich meer en meer inleefde in Shake
speare's schepping, verdiepte zich zijn opvatting van Hamlet's wezen en
bracht hij in overeenstemming daarmede wijziging in zijn uitbeelding van
de figuur. Bewondering en dikwijls felle critiek werden zijn deel, doch zijn
liefde voor Hamlet bleef onaangetast.
Over het algemeen was Verkade meer lyrisch dan episch ingesteld. Vooral
het poëtische in de werken der dichters en schrijvers trok hem aan en bracht
hij tot uiting in zijn spel en in de door hem geregisseerde voorstellingen.
Welk een verschil bijvoorbeeld in de opvatting van „Gijsbreght van Aemstel"
tussen Royaards en hem! Royaard maakte Gijsbreght tot een held en moedig
strijder, bij Verkade werd hij een tragische figuur. Latere regisseurs hebben
weer andere opvattingen gehuldigd. Dat Vondels held bij dit alles levend
bleef en zijn treurspel altijd weer nieuwe generaties kan boeien, is wel een
bewijs voor de veelzijdige menselijkheid, waarmee zijn schepper hem heeft
toegerust.
IN 1905 WERD in Amsterdam de eerste grote tentoonstelling van werken
van Vincent van Gogh geopend. Vincent en mijn man waren neven broers
kinderen doch zij hadden elkaar slechts zelden ontmoet. Vincent was tien
jaar ouder en al vroeg begonnen zijn eigen weg te zoeken in het leven. Te
zoeken, want die eigen weg en roeping te vinden werd hem pas na jaren
van strijd en smart mogelijk. Natuurlijk werd er in de familie veel over hem
gesproken. Zijn vader, de eerzame, goedwillende dominé, werd beklaagd om
dat deze zoon voorgoed een mislukkeling dreigde te worden. Ooms, die
pogingen hadden gedaan hem aan een werkkring te helpen in de kunsthandel,
wendden zich teleurgesteld van hem af. Alleen zijn jongere broer Theo ge
loofde in hem en bleef in hem geloven, zoals ook anderen, kunstenaars en
vrienden in hem geloofd hebben, toen hij in Frankrijk zijn schoonste schep
pingen aan hen toonde. In ons land vond zijn werk pas jaren na zijn tragische
dood erkenning en bewondering in een nog kleine kring van kunstgevoeligen,
voor wie de grootheid, de menselijke bewogenheid en de schoonheid van dit
werk als een openbaring werd. Een openbaring ook van het wezen van de
man, die dit werk had geschapen en aan zijn medemensen geschonken.
Mijn man en ik hadden het geluk gehad bij de weduwe van Theo, die in
Bussum woonde, verscheidene nagelaten werken van Vincent te mogen be
wonderen. Toen nu in 1905 die eerste grote tentoonstelling in Amsterdam
werd aangekondigd, moesten en zouden wij die zien. Ons jongste kindje was
nog een baby, die ik zelf voedde, dus moesten wij haar meenemen naar
Amsterdam en daar bij vrienden „stallen". Wij woonden toen in Sassenheim,
de reis ging eerst per stoomtram naar Haarlem en verder per trein. We
brachten onze baby bij de vrienden, waar wij haar goed verzorgd wisten en
togen naar de tentoonstelling. Onmogelijk woorden te geven aan de verruk
king, die daar ons deel werd. Verrukking en diepe bewogenheid. Verrukking
over de schoonheid van de heerlijke kleuren in de landschappen, over het
vermogen van de schilder door te dringen in de psyche van de mensen, die
hij schilderde, over de diepe bewogenheid, waarmee hij, innig begaan met het
lot van de verworpenen, hen weergaf, zoals zij waren, de arme onwetende
Brabantse boeren en wevers, maar ook de stoere werkers op het land, met
wijd armgebaar het zaad uitstrooiend over de wachtende aarde.
Voor de werken uit zijn laatste periode hebben wij lange tijd zwijgend
stil gestaan, onwillekeurig hand in hand. als om te voelen, dat wij dit
samen ondergingen: de tragiek van dat leven, opgebrand in de drift van het
werk, van het bewustzijn zijn roeping tot het uiterste te moeten vervullen,
zich uitstortend en zichzelf verscheurend om het diepste en schoonste van zijn
ziel te kunnen geven. Het korenveld onder de onheilspellende lucht met de
zwarte kraaien erboven, joeg een huiver over onze rug: was dit hetzelfde
koren van de gouden schoven in de zon op dat andere vroegere schilderij?
Koren en cypressen, zon en wolken, ja ook voorwerpen als een scheefgezakte
stoel spreken een eigen taal in Vincents werk, de taal van het genie, dat ze
had geschapen. Met de inzet van zichzelf gaf hij geluk aan duizenden, die hem
begrepen. Op de tentoonstelling werden uitroepen geslaakt van bewondering,
maar ook van afkeer en onbegrip ze drongen ternauwernood tot ons door.
Wij hadden een buitengewone belevenis gehad.
TOEN WIJ in 1906 van Sassenheim naar Haarlem verhuisden mijn man
was van werkkring veranderd hadden wij vier kinderen, twee jongens en
twee meisjes: een gezond en vrolijk troepje. Zonder spijt zei ik het dorpse
leven vaarwel. Van de stad verwachtte ik terecht voordelen op cultureel
gebied en Haarlems omstreken boden genoeg mooie plekjes om van de natuur
te genieten. Amsterdam met zijn schouwburgen, tentoonstellingen en concer
ten was gemakkelijk te bereiken en voor de toekomst van onze kinderen
was de verscheidenheid van goed onderwijs, waarvoor de Spaarnestad bekend
stond, van groot belang.
En wat een vreugde gasverlichting te krijgen inplaats van de petroleum-
lampen, waar we tot nu toe op aangewezen waren, lastige dingen, die elke
dag met zorg schoongehouden moesten worden, wilde de pit of kous niet
ongelijk branden of walmen. Bij de gaslampen was het nu en dan vernieuwen
van het tere kousje het enige
dat een ogenblik aandacht vroeg.
Ook de waterleiding was voor
ons een tot nu toe ongekende
weelde. In Lisse en Sassenheim
hadden wij steeds ons drink
water verkregen door regenwater
te filtreren. Water uit de pomp
was alleen geschikt voor uit
wendig gebruik of het moest ge
kookt zijn, zoals bij het bereiden
van groente of aardappelen. En
voortaan hadden wij de kraan
maar open te draaien om zuiver
drinkwater te verkrijgen: mét
het laten opvlammen van hel
gas, een soort van feestelijk ge
beuren. Want ook het kolenfor-
nuis kon afgeschaft worden. In
de voorgaande jaren had ik ge
regeld gewerkt. Behalve „Rika"
nog een roman „Tragedie"
had ik een bundel sprookjes en
novellen gepubliceerd. Met ons
aangroeiend gezin was het niet
altijd gemakkelijk geweest tijd en
concentratie voor mijn literair
werk te vinden en tegelijk mij
aan man en kinderen te geven,
een probleem dat steeds weer om
oplossing vroeg. Vele werkende
vrouwen worstelen ook nu nog
met dit probleem. Afgezien vafl
de arbeidersvrouw, die uit wer
ken móét gaan om mede de kost
te verdienen voor haar gezin, zijn
er onder de intellectuele vrouwen
en kunstenaressen velen, die hun
werk zo lief hebben, dat zij het
niet zonder groot verdriet kun
nen opgaven terwille van huwe
lijk en moederschap. Voor de ar-
Het Kennemerplein in Haarlem omstreeks de eeuwwisseling, dus nog voor
het nieuwe station was gebouwd. Links beneden: tekening door Van Gogh
beidersvrouw blijft het 't moeilijkst: zij kan geen extra hulp nemen om haar
kinderen in haar afwezigheid te verzorgen, crèches zijn alleen in de grotere
steden aanwezig en dan nog in onvoldoende aantal, dus is zij, zolang de kin
deren te klein zijn voor de kleuterschool, meestal aangewezen op hulp van
goedwillende buurvrouwen. Onder het werk zal de gedachte aan de kinderen
thuis haar vaak met zorg vervullen.
De vrouw uit de kringen van intellectuelen of kunstenaars zal gewoonlijk
wel in staat zijn hulp in huis te nemen, doch daarmede is het probleem nog
niet opgelost, wanneer zij echt moeder voor haar kinderen wil zijn, hun op
voeding wil leiden en hun innerlijk leven begrijpen, zodat zij in moeilijke
ogenblikken steun en begrip bij moeder kunnen vinden. En bij vader! Dit is
een punt, dat aandacht vraagt. De vader is door zijn werk meestal een groot
deel van de dag niet thuis, maar toch kan hij van oneindig grote betekenis
zijn in het leven van zijn kinderen, wanneer hij zich in zijn vrije tijd wer
kelijk openstelt voor hen. Al is die vrije tijd nog zo beperkt van duur, het
kind voelt dan, dat vader van hém is.
De gedachte hieraan heeft mij geleid, wanneer ik mij de vraag stelde: moet
ik mijn werk opgeven terwille van de kinderen? Het antwoord was steeds
ontkennend: mijn werk opgeven zou onvoldaanheid betekenen en een onvol
daan mens kan geen opgewekte moeder zijn. Bij mijn man vond ik alle
mogelijke steun en samen trachtten wij de goede oplossing te vinden. Het
hunshouden kon ik zonder spijt overlaten aan een hulpkracht en ik heb het
geluk gehad een toegewijde vriendin daarvoor te vinden, die tevens bereid
was voor de kinderen te zorgen, terwijl ik werkte.
Een tweede gelukkige omstandigheid was, dat ik mijn werk thuis kon
verrichten, dus in dringende gevallen bij de hand was. Ik hield mijn vaste
werkuren en kon mij dan verder ook wezenlijk geven aan de kinderen.
Kinderen voelen het heel zuiver aan of de volwassene met overgave naar hen
luistert en meedoet in hun spel, of dat zijn of haar denkleven van andere
dingen is vervuld. Het kan vaak inspanning kosten, de afleidende gedachten
los te laten, maar 't is noodzakelijk, wil men aan het kind recht doen weder
varen. Het kind heeft recht op volle aandacht van de opvoeder. En wat een heer.
lijkheid tenvolle te kunnen meedoen met de kinderen, te delen in hun pretjes
en spelletjes, hun verdrietelijkheden aan te horen en troost te kunnen geven!
Daarvoor behoeft men niet elke minuut van de dag bij hen te zijn. Ze moeten
ook vaak aan zichzelf overgelaten worden, vooral onder het opgroeien, het
overgaan van de ene levensfase naar de andere, zoals de moderne psychologie
deze waarneemt. De taak van de opvoeder is dan ook: waarnemen en vooral
niet te haastig ingrijpen. Hiervoor is intuïtief begrijpen nodig.
Natuurlijk was het vaak moeilijk verlangens en noodzakelijke verplichtin
gen in evenwicht te houden, vooral toen in later jaren financiële moeilijk
heden mij soms dwongen veel bijwerk op mij te nemen. Het schrijven van
romans levert in ons land nu eenmaal geen inkomen van betekenis op, ook al
heeft men een vrij omvangrijke lezerskring.
In mijn roman „Het brandende hart" in 1928 verschenen en opgedragen
aan mijn toen reeds volwassen kinderen heb ik getracht, aan dit probleem
Van links naar rechts: Josine Adriana Simons-Mees, Israel Querido en
Herman Robbers, drie Nederlandse auteurs van omtrent de eeuwwende en
de eerste decennia daarna, die enige keren in deze memoires genoemd worden.
van de werkende vrouw en moeder gestalte te geven. In de opdracht verschel
zich een vraag, waarop de warme liefde van mijn kinderen het anntwoord
heeft gegeven. Natuurlijk ben ik tekort geschoten. Geen mens verwezenlijkt
in zijn leven wat hij ervan verwacht had, toen het als een rijk en nog on
bekend land voor hem lag. De reis er doorheen was niet zonder moeilijke en
gevaarlijke ogenblikken, maar toch was het beleven ervan schoon en de
herinnering eraan een onvervreemdbare schat.
IN HET EERSTE decennium van deze eeuw richtte Leo Simons de Wereld
bibliotheek op. Simons was een man vol energie en durf en vol liefde voor de
cultuur en de letterkunde van ons land. Het oprichten van de Wereldbiblio
theek Maatschappij voor goede en goedkope lectuur, zoals de ondertitel
van de uitgeverij luidde was een daad van grote betekenis in ons land. Een
abonnement te kunnen nemen op een reeks romans of toneelstukken tegen
lage prijs was iets nieuws, dat insloeg bij het publiek. Men kende nog niet
die goedkope uitgaven zoals tegenwoordig de Salamanderreeks en vele andere
series en het ontvangen van een nieuw werk uit de Wereldbibliotheek was
voor de abonnees telkens weer een verrassing. Het leek iedere keer een
cadeau, dat men toegezonden kreeg. De boekjes zagen er eenvoudig uit, ge
bonden in grijs linnen of karton, maar de letter was goed. Het waren vol
strekt niet altijd nieuwe werken. De reeks begon met „Sara Burgerhart" van
de dames Wolff en Deken en dit was op zichzelf een bewijs van de durf,
waarmee Simons was bezield: zou er onder het grote publiek nog belang
stelling bestaan voor die achttiende-eeuwse roman in brieven? vroeg menigeen
zich twijfelend af. De uitkomst gaf Simons gelijk: „Sara Burgerhart" werd
populairder dan ooit.
De echtgenote van Simons, Josine Simons-Mees, was toneelschrijfster. Haar
stuk „De Veroveraar" (door het Nederlands Toneel opgevoerd met Chrispijn
in de titelrol) werd een groot succes. De licht-ironische, humoristische toon
van de dialogen met de tragische ondertoon van de handeling, het psycholo
gisch juiste inzicht in de karaktertekening en de levendigheid van het
gebeuren op het toneel boeiden en amuseerden de toeschouwers. Het uit
nemende samenspel van Chrispijn, Gretha Lobo en Christine Poolman deed
de rest om het werk een lange reeks van opvoeringen te verzekeren. Wanneer
wij het stuk nu overlezen doet het zeer verouderd aan, veel meer dan een
werk van Heijermans bijvoorbeeld. Dat heeft verschillende oorzaken: de
voornaamste zal wel zijn, dat het leven in het milieu waarin „De Veroveraar"
speelt, zo geheel en al veranderd is.
De toneelwerken van mevrouw Simons waren over het geheel meer literair
dan toneelmatig. Zij behandelden problemen, die in die tijd aan de orde
waren en er werd vaak al te veel in geredeneerd. Toch had zij het geluk,
dat verscheidene van haar stukken werden opgevoerd en niet zonder succes.
Ze verschenen in boekvorm in de Wereldbibliotheek, die naast de romans een
toneelreeks uitgaf, waarop men zich apart kon abonneren, voor menigeen,
die indertijd de stukken heeft gezien, nu nog een prettig bezit. Bij het her
lezen bekruipt ons vaak weemoed: zovelen van de acteurs en actrices, die
wij er in bewonderden, zijn van het wereldtoneel verdwenen.
Een andere reeks, door de Wereldbibliotheek uitgegeven, heette „Neder
landse romans". Dit waren nieuwe romans van Nederlandse schrijvers. Mijn
roman „Moeder" werd er in opgenomen. In dit boek wilde ik de strijd uit
beelden van een jonge vrouw, die door de plotselinge dood van haar
man genoodzaakt is het levensonderhoud voor haarzelf en haar drie kinderen
te verdienen. Zij slaagt hierin door een pension op te zetten, doch in de nooit
rustende arbeid, die de zorg voor haar gasten en voor het huis van haar eist,
ziet zij met smart hoe op den duur het innerlijk contact tussen haar en de
kindéren verloren gaat. De roman kreeg een zeer goede pers en beleefde in
de loop der jaren vijfentwintig herdrukken.
ONS HUIS aan het Kennemerplein in Haarlem was lang niet groot, maar
toch konden wij er een speelkamer voor de kinderen van uitsparen en de
waarde daarvan heb ik zo terdege leren beseffen, dat ik alle ouders zou willen
aanraden, hetzelfde te doen. In deze tijd van woningnood zal die raad menig
een als vrome wens in de oren klinken. Voor een arbeidersgezin valt er ge
woonlijk niet aan te denken, ofschoon bij de nieuwbouw wel eens een stukje
van de zolder overschiet, dat aan de kinderen gegund kan worden. Aan de
mensen met meer ruimte druk ik op het hart: offer een kamer op om de
kinderen een eigen domein te geven, waar ze vrij kunnen spelen en knutselen
zonder iets te bederven aan meubels of andere eigendommen der volwassenen.
In ons Haarlemse huisje hielden wij slechts een kleine zit-eetkamer over,
maar die was dan ook van ons en de kinderen leerden de inventaris daarvan
te ontzien. Hun eigen kamer had een gebeitste vloer, ze vonden er hun
speelgoed bij de hand en ze konden er vriendjes en vriendinnetjes binnen
halen, zoveel ze wilden. Naast het huis lag een pleintje, waarop een uitgang
van het station uitkwam, in die tijd hoogst zelden gebruikt. Zo was dat
pleintje een vrije speelplaats voor de kinderen uit de buurt, waarbij de onze
zich aansloten. Bij slecht weer vluchtte alles door de tuinpoort bij ons binnen
in de speelkamer en het ging daar vaak heerlijk rumoerig toe. Mijn vriendin
in de kamer er naast hield een wakend oog op het troepje in de uren, die ik
tot mijn werktijd had bestemd en die ik in mijn werkkamertje boven door
bracht. Niet dat het werk in die uren altijd vlotte. Zoals elke kunstenaar
moest ik tijden doorworstelen, dat de inspiratie ontbrak en ik mij in een
akelige leegte voelde, maar toch ben ik ervan overtuigd, dat het vasthouden
aan bepaalde werktijden voorwaarde is om iets tot stand te brengen. Of in elk
geval een hulpmiddel. Dit zal wel niet voor iedere schrijver gelden, maar
menigeen onder ons vermindert zijn of haar werkkracht door al wachtend op
„inspiratie" het werken steeds uit te stellen. Tenslotte is schrijven een „vak"
„un métier" zoals Zola het terecht uitdrukte. Voortdurende oefening blijft
nodig en daarvoor zijn de mislukkingen onbetwist nuttig, mits men ze als
zodanig herkent en erkent. En dikwijls komt de inspiratie onder het pogen
als een onverwachte zegen
IK WIL HIER nog iets vertellen, waaruit blijkt, hoe in kinderen als vanzelf
een eerste sociaal gevoel en een behoefte tot helpen geboren kunnen worden.
In het begin van deze eeuw werd veel gesproken en geschreven over be
strijding van de tuberculose, in die tijd nog de volksziekte, die jaarlijks on
noemelijk veel slachtoffers eiste, ook in ons land. Het Haarlems Dagblad
opende een rubriek om geld in te zamelen voor een lighal. Bij ons thuis en bij
anderen werd hier natuurlijk over gesproken en het maakte indruk op de
kinderen. Onze oudste jongen en twee vriendjes, alle drie tien jaar oud. be
sloten een „Lighalclub" op te richten met het doel mee te helpen bij de
inzameling van geld, waartoe de courant het initiatief had genomen. De drie
jongens-oprichters kozen zichzelf tot voorzitter, secretaris en penningmeester
van de club en vulden het bestuur aan met enige jongens uit de buurt. Ze
hielden een oprichtingsvergadering, waarbij de voorzitter werd uitgedost met
een hamer uit de timmerdoos. Daarna begon de propaganda. Jongens en
meisjes konden lid worden tegen de contributie van twee cent per week, maar
van hen werd dan ook verwacht, dat zij mee zouden helpen bij het werk. Vol
wassenen konden donateur of donatrice worden, moesten een kwartje per
week betalen, maar mochten zich in geen enkel opzicht met de organisatie
bemoeien. Alleen werd dankbaar enige hulp aanvaard, zoals voor het gratis
drukken van prikkaarten, waarmee de leden rondgingen in de stad en voor
het gratis afstaan van een zaaltje. Want onder de leden waren jongens en
meisjes met initiatief: zij organiseerden avonden, waar liedjes werden ge
zongen, piano werd gespeeld, zelfs een paar filmpjes werden vertoond (in die
tijd nog iets bijzonders) en gymnastische toeren uitgevoerd. Op die avonden
waren volwassenen natuurlijk zeer welkom als publiek om de kas te stijven.
Om nieuwe plannen te bespreken werden ledenvergaderingen belegd, waar
veel werd gepraat en vaak lustig geruzied, maar het bestuur wist zijn prestige
toch steeds te bewaren. Als er honderd gulden was ingezameld, werd dit
bedrag vol trots door penningmeester en secretaris op het bureau van het
Haarlems Dagblad gedeponeerd, altijd in klinkende munt: zo'n zakje met
blinkende guldens gaf meer voldoening aan de jongens dan een bankbiljet had
kunnen doen.
Binnen betrekkelijk korte tijd waren zij driemaal met zo'n schat op het
bureau verschenen. Toen was het werk van de club afgelopen. Al te lang kan
zoiets nooit duren. De kinderlijke belangstelling gaat telkens weer naar iets
anders uit, maar in elk geval was er de voldoening iets te hebben gedaan
voor anderen. Kinderen willen dit graag. Ik heb een troepje gekend, dat hout
ging sprokkelen om dit aan arme mensen uit te delen. Een andere groep
richtte een vereniging op tot bescherming van dieren en zo zijn er talloze
voorbeelden te vinden van deze aangeboden behoefte niet voor zichzelf alleen
te bestaan. Aan de ouderen de taak deze behoefte aan te kweken en te
stimuleren, een taak, die helaas maar al te vaak wordt verzuimd, ja vaak in
zijn tegendeel verkeert. „Ieder voor zich" is de meest verbreide ievensleus.
De toevoeging: „en God voor ons allen" wordt meestal vergeten, als gunde
men zijn naasten zelfs dit niet. En tochook het andere is ons aangeboren.
Dat kunnen wij van de kinderen leren.
(Wordt volgende week vervolgd)
In de winter van
1958-1959 zal in het
Gemeentemuseum
van Arnhem een
tentoonstelling wor
den gehouden, die
betrekking zal heb
ben op het beker
aardewerk uit de
jonge steentijd in
in Nederland. Zij
zal tot uitdrukking
brengen de centrale
plaats van het Ne
derlandse cultuur
beeld uit die periode
temidden van andere
gebieden in West- en
Midden-Europa. Dit
bekeraardewerk
vormt het interna
tionale element bii
uitnemendheid in de
Nederlandse pre
historie. De onder
scheiden typen ma
ken het mogelijk
verscheidene wegen
vast te stellen waar
langs migraties naar
en van Nederland
zijn gekomen.
Het ligt in de be
doeling de belang
rijkste stukken, die
in Nederland gevon
den zijn bijeen te
brengen, ook van de
bijbehorende cul
tuurverschijnselen,
zoals levenswijze,
grafbouw, werktui
gen, sieraden, graf
giften en dergelijke
zal een indruk wor
den gegeven. Het zal
voor de eerste keer
zijn, dat het over
Nederland verspreide
materiaal in een
dergelijk overzicht
wordt bijeenge
bracht. De tentoon
stelling wordt voor
bereid door het
Arnhems Gemeente
museum. Zij is ge
steld onder auspiciën
van de Gelderse
Archaeologische
Stichting.
Het Westduitse
economisch wonder
heeft op een zielen
tal van achtenveertig
milpoen twee mil
joen auto's op de weg
gebracht, dus één
op de vierentwintig
Duitsers reed dit jaar
in zijn eigen auto.
Maar het mirakel,
dat door minister
van Economische Za
ken Ludwig Erhard
gewrocht is, heeft
ook een hoog aantal
verkeersongevallen
veroorzaakt, te we
ten 650.000 in 1956,
terwijl dit cijfer dit
jaar aanzienlijk over
troffen zal worden.
En dit ondanks het
feit dat het Duitse
autopark niet aftands
is. Zeven percent van
de auto's op de Duit
se wegen zijn van
voor de oorlog. Dit
betekent, dat slechts
187.000 Duitse auto
mobilisten in wagens
rijden die ouder zijn
dan van 1940. Maar
de oudere wagens
zijn niet de hoofd
oorzaak van het ko
lossale aantal ver
keersongevallen in
Duitsland, dit in con
trast met de Britse
cijfers, volgens wel
ke vooroorlogse wa
gens in Engeland be
trokken zijn bij on
geveer vijfentwintig
percent der verkeers
ongevallen.
Het verkeer in Duits
land heeft vorig jaa
12.823 doden geëi^
Ruim tweeduize*1'"
van deze dodelijk -
ongevallen wérd<=-
veroorzaakt door
hard rijden.
MUSEUM Boymans in
Rotterdam zorgt ieder jaar
voor een agenda, waarin
de gedateerde bladen om
en om een reproduktie to
nen uit eigen kunstbezit.
De samenstelling geschiedt
telkens onder motto. Vorig
jaar luidde dat „het dier
in de kunst". Voor de uit
gave 1958 ligt de nadruk
op „architectuur in de
kunst", Zo'n motto is een
leidraad bij het kiezen tus
sen een veelheid van schil
derijen, prenten, tekenin
gen en produkten van
kunstnijverheid, die de
moeite waard zijn gerepro
duceerd in oplage te wor
den verspreid, zó dat men
dagelijks bij het gebruik
van een agenda en passanl
en anekdotisch wordt her
innerd aan kenmerken van
de Westeuropese bescha
ving. Als men de afbeel
dingen afzonderlijk rusti
ger bekijkt en gaat verge
lijken daartoe overigens
onmerkbaar gestimuleerd
door de keuze en de hoge
kwaliteit van de reproduk-
ties vindt men meteen
het motto terug en ziet
men hoe de bouwkunst in
verloop van vijf eeuwen
onder andere heeft bestaan
in de beeldende kunst en
voor beeldende kunste
naars als Hieronymus
Bosch, Jan van Scorel, Pie-
ter Bruegel de Oude, Pisa-
nello, Saenredam, Van
Ostade, Fragonard, Tiepo-
lo, Piranesi, Corot, Jong
kind en Cézanne, om er
enkelen te noemen. In to
taal treft men ruim vijftig
afbeeldingen aan in roto
gravure uitgevoerd. Aan
het slot volgt een toelich
tende tekst, die evenals de
kalenderbladen in het En
gels en in de eigen taal is
gesteld. Een agenda van
Boymans is iets om te be
waren. De hierbij afge
drukte reproduktie eruit
is ontleed aan een schil
derij van Jan Frans van
Dael (1764-1840).