ROKKEN: Het boompje en de bomen DIE OORUIL ïïlannequin Jia&ienne HELLA S. HAASSE De blauwe regen TUIN- EN KAMERPLANTEN ADVENTSKRANS ZATERDAG 14 DECEMBER 1957 Erbij VOOR DE LENTE NIEUWE UITGAVEN Drie rokken: een wijde plooirok (rechts), een van de kunstwerkjes van Boussac (midden) en een permanent geplisseerde rok met streepdessin bedrukt (links). In wat voor rokken zullen we ons het komende voorjaar tooien? Dit liet de firma Neugarten te Amsterdam ons zien in een werveling van wijd en strak, geplooid en geplisseerd. Zomermantelstof van beige en zwarte pied de poule en Shetland voelden zich het meeste aangetrokken tot een strakke verwerking, terwijl de natté's en linnenweefsels met of zonder lurex meer voorkeur vertoonden voor de wijde zwier. Met een garnering van knopen (in con trasterende kleur) vóór, achter of opzij, werd vaak een aardig effect bereikt, als ze tenminste óók nog de functie vervullen waarvoor ze bestemd zijn. Onder de vaak brede ceintuur of band, die de taille ac centueerde sprong de stof in speelse plooien omlaag. De fantasie-lengtestrepen van weefstof (de Italiaanse waren bijzonder mooi) met effen tussenbanen waren in de taille in de band aaneengesloten. MET VEEL SUCCES streden de Terlen- ka rokken om een plaatsje en geen wonder, want ze zijn zo heerlijk praktisch: de plooien blijven er vlijmscherp in en zelfs de wasmachine (al is deze behandeling niet aan te raden) brengt hier geen veran dering in. Ze worden in 35 verschillende modellen en dessins gebracht, van een volle cirkel plissé rok met een onderwijdte van 7 meter tot een strak recht rokje toe. De banenrokken zijn vervangen door hele of halve cirkels, zodat de rechte banen op elkaar vallen en ze zo niet meer kunnen gaan „lubberen". Het genre „zomerrok ken" is een mode op zich. Veel van de hiervoor gebruikte fantasie stoffen zijn uit het buitenland afkomstig, om een zo groot mogelijke variatie te krijgen. Nieuw zijn de structuurweefsels. Dit zijn bedrukte fantasie-weefsels. De vistra's en bedrukte katoentjes worden verdrongen door linnen en imitatie linnen weefsels, en hoogwaardige poplins, die met een onuitputtelijke fantasie worden bedrukt: bloemetjes, die er zo opliggen, dat je ze er af wilt plukken en aardbeien toefjes op slagroom wit, die je doen water tanden. Zeer modern is de eenkleurige druk met als grappige afwisseling eenzelf de hoofddoekje met effen donkere stof tegengevoerd en aan de rok bevestigd met een koperen ringetje. Ook de permanent plissé ontdekten we weer, maar nu in een heel wat mooiere uitvoering: op de plooien was een tegenkleur geflocked en de stof deed niet meer „papierachtig" aan. NIEUW IS OOK 't non-figuratieve gen re: dessins, die door bekende kunstenaars ontworpen worden en straks ook nog ge leverd zullen worden met foto's en korte levensbeschrijving van de ontwerper. Het meest bekoorden ons echter de effen pop lin met schuine voorbaan en knoopsluiting en een groene no-iron poplin in eenkleuri ge druk van speelse witte crayon tekenin getjes. Ze zijn rustig en bescheiden en ver hogen onze vrouwelijke charme en is dat tenslotte niet het belangrijkste? Katy Waar tranen verboden zyn bevat de kro niek van de levenservaringen van Alice M. Ekere-Rotholz in het Verre Oosten. Welis waar wordt het boek gekenschetst als te zijn ontsproten aan de fantasie, maar de schrijfster heeft haar ogen goed de kost gegeven en legt heel wat opmerkingsgave aan haar beschrijvingen der karakters ten grondslag. Belletrie moet men er niet in zoeken. Ze beschikt over een vlotte pen, die haar een ruime vlucht toestaat in een ruime wereld met herkenbare achtergron den, waarin de typering doorslaggevend is. Bigot en Van Rossum te Blaricum gaven het boek uit. (Van onze medewerkster in Parijs) De schone en slanke Franse manne quin Fabienne 33 jaar oud en 1.70 meter lang zal haar herinneringen op schrift gaan stellen. Het boek wordt met spanning tegemoet gezien, want Fabien ne zal met haar tienjarige ervaring wel een en ander uit de school der Parijse 1 ute couture kunnen klappen. Fabienne is juist teruggekeerd van een reis om de wereld als officieel afgevaardigde van de Franse elegantie. En over die ervarin gen heeft zij ons nu al wat te vertellen. „Ik heb het record van Phileas Fogg, die in tachtig dagen om de wereld reis de glansrijk geslagen. Want ik heb m'n reisje in vijf-en-zestig dagen volbracht." Zo begint ze haar reisherinneringen met een bijzonder charmante glimlach. „Ik ben er natuurlijk ook wel trots op dat ik Martine Carol de loef af heb gestoken. Zij is onlangs voor haar reis om de we reld als ambassadrice van de Franse fj'm negentig dagen onderweg geweest." „U had met het oog op uw missie ze ker wel een paar koffers bij u?" vroe gen wij. „Het waren er op de kop af twintig. En daarin zaten honderd toiletten ver pakt. Toen ik terugkwam was dat aantal tot honderd vijf-en-twintig gestegen en er waren ook honderd vijf-en-twintig fol kloristische kostuums bijgekomen. Na tuurlijk had ik ook overal souvenirs ge kocht." „Welke stad maakte de grootste indruk op u? New York?" „Ik was daar al eerder geweest. Eigen lijk houd ik niet zo van die stad. Het grappigste dat ik er deze keer beleefde was bij een bezoek aan een groot waren huis. Tot mijn intense verbazing pronk ten allé meisjes, van het jongste hipje tot de eerste verkoopster, daar met rood haar. De baas van de zaak had name lijk een speciale kapsalon in laten rich ten waar het vrouwe'ijk personeel ver plicht was de haren in eenzelfde kleur rood, door de „boss" voorgeschreven te laten verven. Wanneer de echtgenoten van de dames er niet mee accoord gingen, werden de verkoopsters zonder meer ue laan uit ge stuurd. Dat zouden ze in Parijs niet moe ten proberen," zegt ze agressief. „De meest grandioze ontvangst? Die is mij in Canada te beurt gevallen. Ze hadden daar een appartement voor me ingericht met liefst drie televisietoestel- 1' .1, zes telefoons en twee badkamers. Al lemaal voor mij alleen." Het slanke figuurtje van Fabienne ze heeft een middel va:i vier-en-vijf tig centimeter moet in Amerika zeker de aandacht hebben getrokken. Maar ook aan andere plekken op de wereld heeft ze herinneringen. „Op de Bermuda-eilanden," vertelt Fa bienne verder, „werd ik op een groot feest uitgenodigd. Het was nogal „ge kleed", maar op een vreemde wijze. De heren verschenen namelijk in witte smo kingjasjes met daaronder korte, gele of geruite broekjes.I -De dames droegen japonnen van de Parijse modekoningen uit de jaren 1928,,. Een minder leuke herinnering behield Fabienne aan Los Angeles. De autoritei ten daar wilden maar niet geloven dat zijzich voor haar vertrek aan de ver plichte inentingen onderworpen had. Ze verloor in de opwinding ook nog een kof fer bij de douane. „Maar ik heb er toch ook wel iets aar digs beleefd. Ik heb er namelijk gezwom men in het zwembad van Liberace, de meest populaire pianist van de States, die op het podium en voor de microfoon altijd door zijn moeder begeleid wordt. Dat zwembad heeft de vorm van een pi ano, moet u weten." „En waar ging de reis verder heen?" „Naar Hawaï. Maar dat viel me wat tegen. Ja, ze hebben wèl een bloemen krans om mijn hals gehangen. Maar al die gebruiken daar doen helemaal niet echt meer aan. Het gekste wat ik op dat droomeiland meemaakte, was bij mijn bezoek aan de grootste conservenfabriek van de hele wereld voor ananas. De fa brieksmeisjes waren daar allemaal als ananassen verkleed. Ik wil u wel vertel len dat dat een raar gezicht was." Over" Japah was Fabienne niet zo best te spreken. „Sinds de laatste oorlog zijn alle mooie, oude traditie-, er een beetje uitgeraakt. Je ziet niet anders meer dan stripteasevoorstellingen. En de geisha's dansen tegenwoordig de cha-cha-cha. In Hongkong was ik te gast bij een schatrijke, helemaal veramerikaniseerde Chinees, die zijn enorme fortuin verdiend had met de verkoop van een zalfje, waar je alles mee schijnt te kunnen genezen. Hij heeft mij zijn persoonlijke afgodstem pel laten zien en ook zijn kasteeltje, in Engelse trant gebouwd. Dat staat in de defstigste buurt van Hongkong." „Ik weet natuurlijk niet," zeg'. Fabien ne bescheiden, „of ik mijn taak wel he lemaal naar behoren verricht heb. Maar wèl heb ik kunnen constateren, dat over al waar men Franse vrouwen ontmoet de echte Parijse goede smaak dadelijk in het oog springt. En," meende Fabien ne terecht, „zo heel veel propaganda had ik dus eigenlijk niet te voeren." NET OP DE GRENS tussen oorlog en vrede, in 1939, debuteerde de schrijfster Hella S. Haasse in „Werk", dat toen het tijdschrift van de jongste generatie was. Pas na de oorlog heeft mevrouw Haasse een grote bekendheid als schrijfster ge kregen, met een reeks van romans, waar van de bekendste zijn: „De Scharlaken stad", „Het woud der verwachting" en het dit jaar verschenen boek: „De Inge wijden". MR. J. VAN LELYVELD staat er op het naambordje in de Milletstraat 56. Het is een stille, deftige straat in Amsterdam- Zuid, waar Hella Haasse met haar man, die advocaat is, woonU Een grijze stenen stoep en een bruine houten deur. Er wordt op mijn bellen vlug opengedaan. Glim lachend komt ze me tegenmoet. „Koffie zeker" zegt ze en loopt meteen naar de keuken. Het is half elf. Haar werkkamer is warm en leuk ingericht, met veel boeken. Een paar voorwerpen herinneren aan de tijd, dat Hella Haasse in Indonesië is geweest. In de eetkamer stoft een meisje af en verzet een paar stoelen. Uit de keuken klinkt het gerinkel van kopjes. Op een kastje staat nog een eigengemaakte Sinterklaas met een veel te grote mijter. Vlak naast de deur is een schrijftafel. Er liggen een heleboel brie ven en boeken op. Mevr. Haasse komt bin nen met de koffie. Ze is nog jong en het verbaast me, dat ze al zo'n groot oeuvre op haar naam heeft staan, temeer daar ze de zorg heeft voor twee kinderen en dik wijls weg is om lezingen te houden. Daarom is mijn eerste vraag of ze mis schien een bepaalde dagindeling heeft. „Nee" ze zet de kopjes neer „hele maal niet. Ik schrijf hoofdzakelijk als de kinderen naar school zijn. In de huishou ding schiet ik wel tekort. Ik vind het na tuurlijk erg belangrijk, dat het huis opge ruimd is als de kinderen uit school komen en dat de koffietafel klaar staat, maar ver der interesseert het huishouden me niet zo veel. Een dienstmeisje, dat twee keer in de week komt", zegt ze lachend met een knik naar de eetkamer, „houdt de boel schoon". „Vindt u, dat het huishouden, uw gezin, uw kinderen, u afhouden van uw werk of zijn zij misschien juist een bron van in spiratie?" „Vaak zijn de kinderen in de kamer als ik zit te schrijven. Vroeger merkte ik hen niet. Tegenwoordig kan ik me soms iets Wisteria sinensis noemt de boomkwe ker de blauwe regen: een bijzonder mooie klimmende heester die rijk kan bloeien Het is echt een klim plant om tegen de gevel op het zuiden te poten, want volle zon is wel vereist. Bij open weer kan er nu nog gepoot worden, maar als het al hard vriest kan men het beter tot volgend voorjaar uit stellen. De blauwe regen laat zich niet zo gemakkelijk ver planten. U moet er dus wel zorg aan be steden. Misschien le vert de boomkweker u wel een in pot ge kweekt exemplaar. U hebt dan alleen voor het poten de pot maar stuk te slaan. Tracht de potkluit zo veel mogelijk heel te houden. Maak het plantgat niet alleen voldoende diep, maar zorg ook dat het breed genoeg is; de wortels moeten straks vrijuit naar alle kanten kunnen uitgroeien. Dikwijls zit er zo vlak bij de fundering niet de beste grond; die moet kere hout; de korte dikke takjes moet in dan eerst verwijderd worden. Goede tuin- het voorjaar niet gesnoeid worden; daar grond komt er voor in de plaats. zitten al vroeg de dikke bloemknoppen, die Lange ranken kunnen in de zomer wat behouden moeten blijven, terug gesnoeid worden. Doch aan het dik- U»- Kromaifk Advent is afgeleid van het Latijnse woord adventus, dat komst betekent. De adventskrans werd in de voorchristelijke Germaanse midwintertijd opgehangen in afwachting van het feest van het licht. Dit symbool werd door de christenen overge nomen. In de westerse liturgie is advent de benaming voor de laatste weken die aan Kerstmis voorafgaan en waarin de gelovigen zich voorbereiden op de komst van Christus. In de oude, Germaanse tijd kende men ook nog adventskronen, adventsboeketten en adventsbomen. In enkele streken ko men nog adventsgebruiken voor die getui gen van dichterlijke-naïeve vroomheid en veelal verband houden met die oud-ger- maanse gebruiken. De adventskrans, zoals wij die kennen, is van Duits-protestantse oorsprong. In latere tijd is daarbij gekomen het advents- huisje, gemaakt van papier of hout, dat verscheidene venstertjes en een deurtje heeft. Iedere dag of iedere week van de ad vent wordt zo'n venstertje opengezet, waardoor een afbeelding van een profeet, een engeltje of een ander kersttafereel te voorschijn komt. Op 24 december gaat dan het deurtje open, waarachter een krib be verborgen is. De adventskrans is een krans van spar- regroen met vier kaarsen, hoogstens ver sierd met een spar-of denneappel. De krans wordt stevig opgehangen aan vier rode, witte, zilveren of gouden linten. Op de kians staan vier kaarsen, waarvan er iedere zondag één wordt aangestoken. moeilijker concentreren, want ze zijn nu op een leeftijd, dat ze aldoor maar vragen stellen. Dat is niet erg, misschien is het, zoals u zegt, wel inspirerend, maar dan in die zin, dat het hele leven inspirerend voor mij is." Nauwelijks heeft mevr. Haasse dit ge zegd of de telefoon go,at. Ze staat geen ogenblik stil. Met haar lin kervoet maakt ze kringetjes op het kleed. Haar blauwe ogen tintelen en haar hoofd houdt ze een beetje scheef, de hoorn te gen haar oor gedrukt. Het gesprek is maar kort. Even later zit mevr. Haasse weer tegenover me. Vanzelf komt dan de vraag: „Waarom bent u naar de toneelschool gegaan? Had u actrice willen worden?" „Oorspronkelijk wilde ik Nederlands gaan studeren, maar als pas geslaagde gymnasiaste lokte het idee om lerares te worden me niet zo erg aan het klinkt ironisch dus heb ik die studie eraan gegeven. Wel heb ik omdat ik zoveel van sagen en legenden houd twee jaar Scandinavische talen gestudeerd, maar "door de omstandigheden van die dagen het was toen 1941 ben ik ermee opge houden. HET TONEEL ha,d me als kind al ge fascineerd. Toen dus een vriendinnetje van mij toelatingsexamen voor de To neelschool deed, ben ook ik maar meege gaan. Ik slaagde en na drie jaar behaal de ik mijn einddiploma, maar ik heb maar heel kort op de planken gestaan. Ik paste niet in de toneelwereld, ik voelde me er niet thuis, mijn persoonlijkheid vond daar geen bevrediging". „Wanneer heeft u voor het eerst iets geschreven uitgaande van de overtuiging dat u schrijfster zou worden"? „Dat is niet zo bewust gegaan. Het ging eigenlijk vanzelf. Eerst maakte ik teksten voor het c et van Wim Sonneveld, en ik had een ooordrachtsprogramma sa mengesteld van legendes en enkele balla den uit de middeleeuwen. Mevr. Van Eugen, van de uitgeverij Querido, liet de teksten van dit programma publiceren. Eenmaal aangemoedigd, besloot ik toen mee te doen aan een prijsvraag van de boekenweek. Het ging om een novelle. En zo ontstond „Oeroeg". Van dat ogenblik af had de auteur in mij de actrice voor goed verslagen. Mevr. Haasse wat denkt u van de jeugd van tegenwoordig? Is die anders? „WEZENLIJK VERSCHIL is er geloof ik niet. De omstandigheden zijn heel an ders. Toen ik negentien was wist ik eigen lijk nog niets van het leven, ik zat min of meer in een glazen kastje. De jeugd van tegenwoordig is vrijer, gedurfder en spon taner ook". Ik loop de stenen stoep weer af. De straat is nu heel anders, niet zo deftig meer. Een bruin hondje snuffelt langs de huizenkant. Aan de overkant roept een melkboer lachend naar me: „Lekker weertje, hè juffrouw!" Ik glimlach terug en sla de hoek om. In de verte komen kinderen uit school. Misschien zijn de twee dochtertjes van mevr. Haasse er wel bij, die nu vast en zeker bezig is de kof fietafel klaar te maken, zo haastig als ze kan. E. 11. I Er was eens een klein boompje, dat zo maar kwam aanwaaien in een bos. Ja, echt zo maar, want ook het boompje zelf kon zich alleen herinneren, dat het als een klein, klein zaadje op een goeie dag in de wind had gezweefd en ergens in een bos vol voorname beuken terecht was gekomen. Het herinnerde zich dat pas toen het al een beetje een boompje was geworden: een klein groen sprietje met als een sluiertje wat heel licht groene naaldjes om zich heen. Het kon al een beetje meezwiepen met de wind en de woorden verstaan die de oude deftige beuken boven hem naar elkaar fluisterden. Toen het die woorden voor het eerst hoorde, schrok het boompje er wel van, want het waren geen vriende lijke woorden. De beuken mopperden over alles: over natte voeten, over de wortels waarmee ze elkaar in de weg zaten, over het lawaai van de vogels en vooral over alle bomen die geen beuk waren en zich toch boom durfden te noemen. „Er is maar één boom en dat ben ik", ritselde elke beuk, als hij was uitgepraat tegen zijn buurbomen. Uren aan één stuk door. Het kleine boompje dacht dat dat zo hoorde als je een boom was en daarom had hij op een goeie morgen ook eens gezongen: „er is maar één boom en dat ben ik", met een heel hoog, heel eigen wijs stemmetje. Nou, en toen had je die beuken eens moeten horen! Eerst begrepen ze niet waar dat stemmetje vandaan kwam. Ze bukten zich diep voorover om te zien wie daar aan hun voet zo vrolijk zong. En toen zagen ze het. Er ging een ritse ling van boosheid door al hun blaadjes, ja, ze beefden echt, zó kwaad waren ze. „Wie waagt het om ons zó te beledi gen?" trilden ze. „Als je nog één kik geeft, laat ik één van mijn takken vallen om je te ver brijzelen", schuddebolde een ander. Het kleine boompje keek verbaasd omhoog. Hadden ze het tegen hem? Waarom deden ze zo lelijk? „Oom riep het tegen de stam van de oude beuk die het dichtst bij hem stond. „Oom", praten ze tegen mij?" De beuk verkleurde van woede dat dat kleine spichtige ding hem oom durfde te noemen. „Natuurlijk hebben ze het tegen jou", riep een kraai die in één van de beuken had meegeluisterd. „Tegen wie dacht je dat ze anders zo boos deden." „Maar waarom?" vroeg het boompje, „waarom mag ik niet zingen dat ik een boom ben? Ik bén toch een boom, al is het maar een kleintje?" „Alleen beuken zijn bomen", kraste de. kraai, „dat zéggen de beuken ten minste. Verder moet je het zelf maar uitvinden, want ik vind het hiep niets gezellig bij' cfie oude knorrepotten. Ik ga naar de mensen." De kraai vloog weg en het kleine boompje keek hem vol verlangen na. Wat zouden dat voor bomen zijn? Men sen? De kraai had zo vrolijk gekeken toen hij over ze praatte. „Oom vroeg hij zachtjes aan de dikke stam, „oom, zijn de mensen ver weg? Ik wou zo graag naar de mensen, oom, net als de kraai Alle beuken verschoten toen van kleur, van groen werden ze helemaal geel en rood. Naar de mensen willen is het ergste wat een beuk kan overkomen en alleen de gedachte daaraan maakte hen razend. „Weet je wat de mensen doen?" gier de de grootste beuk, „de mensen trek ken je omver, ze hakken je in stukken en gooien je in het vuur. Of ze slaan spijkers door je heen en gaan op je zitten." Het kleine boompje schrok zó gewel dig dat het er donkergroen van werd. Van schrik hield het een maand lang zijn mond en durfde niet meer op te kij ken. En toen het eindelijk op een dag toch weer keek, zag het dat de beuken boven hem helemaal veranderd waren. Ze hadden niet één blaadje meer over en het leken nu net rare oude mannen met dorre grijpvingers. „Misschien zijn ze nu niet zo trots meer", dacht het boompje, „ze zien er zo zielig uit." „Oom riep het voorzichtig en met zijn groene takjes streek het langs de beukestam. Woedend keken de beuken omlaag, maar ze werden nóg bozer toen ze het kleine boompje zagen, want tus sen al die kale bomen in, was het klein tje de enige die nog groen was. Ze zwaaiden met hun lelijke grijpvingers naar hem, ze kraakten en steunden zó hard, dat het net leek of ze zich met z'n allen bovenop het kleine boompje wil den laten vallen, „oo ooo", riep het angstig, „oo, waarom heb ik geen voet jes om op weg te lopen? Waarom heb ik geen vleugels als de kraai om mee weg te vliegen?" Vul in de lege hokjes steeds een letter in, zo, dat er van de ene letter, die er al staat tot de andere steeds dieren namen staan. De laatste letter van het eerst woord is de eerste van het twee de woord. 1knort; 2. Zwemt in de Nijl; 3. Zegt roe-koe; 4. mooi gekleurde vogel; 5. insect; 6. lijkt op een muis; 7. roofdier; 8. vogel met een gekleurd borstje; 9. Zegt kwak. En net toen het dat zei, hoorde het stemmen. Stemmen, die het nog nooit eerder had gehoord. „Mensen men sen", steunden de grote bomen boven hem. „Daar komen de mensen. Nu gaan we eraan. Zie je het, het is de bos wachter zelf!" Het kleine boompje had wel weg wil len duiken, het beefde en het wachtte tot de mensen het uit de grond zouden trekken, het stuk zouden hakken en in het vuur gooien. Maar er gebeurde niets. Er knielde iemand bij het boompje neer: „Oo, va der, kijk eens, een kerstboompje. Oo, wat een mooi! En we dachten nog wel dat er nergens in het bos een dennetje te vinden zou zijn." „Ja", zei de boswachter, „en het is zelfs een heel mooi dennetje. Weet je wat we doen. We graven het heel voor zichtig uit, we zetten het in een tonnetje in de kamer en na de kerst krijgt het een nieuw plaatsje in het bos. Hier on der de beuken is het te somber voor dit boompje." Het dennetje trilde van trots om al die vriendelijke woorden. Het was zó blij dat het mee mocht naar de men sen, dat het niet eens voelde dat ze het o, zo voorzichtig uitgroeven. „Wat ben je mooi en wat ruik .ie lek ker", zei het jongetje dat het boompje wegdroeg en met zijn neus in de takken van het dennetje dook. „We zullen erg goed voor je zorgen. Elk jaar word je onze kerstboom en je krijgt de mooiste plaats in het bos. Je zult zó groot wor den dat je op een goede dag boven alle andere bomen uitsteekt, nog groter dan die ouwe beuken dat zul jij worden!" En dat laatste hóórden die ouwe kale beuken. Ze werden er zó stil van dat ze vergaten om hun eigenwijze liedje te zingen. Ze konden alleen maar kijken en als ze zich heel ver uitrekten konden ze net de deur zien, waardoor het groene dennetje naar de mensen ging. Mies Bouhuys Je kunt horizontaal namen of woordjes invullen, die beschrijven wat de teke ning ernaast voorstelt. De mensen kunnen ook een naam hebben. Op de rijen, die je zelf invult komen van boven naar beneden twee plaatsnamen te staan. De ooruil slaat zijn dekens weg: wat takjes en wat mos. De ooruil slaat zijn vleugels uit. Daar staat hij boven 't bos. De ooruil fladdert naar het land, de wind blaast in zijn rug, het bos ligt nu al achter hem, maar hij gaat niet terug. De ooruil vleugelt door de stad: hij weet waar hij moet zijn: die hoge klokketoren daar, die uitziet op het plein. Dat plein ruikt net zo goed als thuis, naar dennen en naar mos en als je het van boven ziet lijkt het precies een bos. De ooruil kiest, een klokkestoel, hij zit maar en geniet van 't feest dat al beginnen gaat, dat hij al hoort en ziet. Mies Bouhuys

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 16