ROKKEN:
Het boompje
en de bomen
DIE OORUIL
ïïlannequin Jia&ienne
HELLA S. HAASSE
De blauwe regen
TUIN- EN KAMERPLANTEN
ADVENTSKRANS
ZATERDAG 14 DECEMBER 1957
Erbij
VOOR DE LENTE
NIEUWE UITGAVEN
Drie rokken: een wijde plooirok (rechts),
een van de kunstwerkjes van Boussac
(midden) en een permanent geplisseerde
rok met streepdessin bedrukt (links).
In wat voor rokken zullen we ons het
komende voorjaar tooien? Dit liet de firma
Neugarten te Amsterdam ons zien in een
werveling van wijd en strak, geplooid en
geplisseerd. Zomermantelstof van beige en
zwarte pied de poule en Shetland voelden
zich het meeste aangetrokken tot een
strakke verwerking, terwijl de natté's en
linnenweefsels met of zonder lurex meer
voorkeur vertoonden voor de wijde zwier.
Met een garnering van knopen (in con
trasterende kleur) vóór, achter of opzij,
werd vaak een aardig effect bereikt, als
ze tenminste óók nog de functie vervullen
waarvoor ze bestemd zijn. Onder de vaak
brede ceintuur of band, die de taille ac
centueerde sprong de stof in speelse
plooien omlaag.
De fantasie-lengtestrepen van weefstof
(de Italiaanse waren bijzonder mooi) met
effen tussenbanen waren in de taille in
de band aaneengesloten.
MET VEEL SUCCES streden de Terlen-
ka rokken om een plaatsje en geen wonder,
want ze zijn zo heerlijk praktisch: de
plooien blijven er vlijmscherp in en zelfs
de wasmachine (al is deze behandeling
niet aan te raden) brengt hier geen veran
dering in. Ze worden in 35 verschillende
modellen en dessins gebracht, van een
volle cirkel plissé rok met een onderwijdte
van 7 meter tot een strak recht rokje toe.
De banenrokken zijn vervangen door hele
of halve cirkels, zodat de rechte banen op
elkaar vallen en ze zo niet meer kunnen
gaan „lubberen". Het genre „zomerrok
ken" is een mode op zich.
Veel van de hiervoor gebruikte fantasie
stoffen zijn uit het buitenland afkomstig,
om een zo groot mogelijke variatie te
krijgen. Nieuw zijn de structuurweefsels.
Dit zijn bedrukte fantasie-weefsels. De
vistra's en bedrukte katoentjes worden
verdrongen door linnen en imitatie linnen
weefsels, en hoogwaardige poplins, die
met een onuitputtelijke fantasie worden
bedrukt: bloemetjes, die er zo opliggen,
dat je ze er af wilt plukken en aardbeien
toefjes op slagroom wit, die je doen water
tanden. Zeer modern is de eenkleurige
druk met als grappige afwisseling eenzelf
de hoofddoekje met effen donkere stof
tegengevoerd en aan de rok bevestigd met
een koperen ringetje. Ook de permanent
plissé ontdekten we weer, maar nu in een
heel wat mooiere uitvoering: op de
plooien was een tegenkleur geflocked en
de stof deed niet meer „papierachtig"
aan.
NIEUW IS OOK 't non-figuratieve gen
re: dessins, die door bekende kunstenaars
ontworpen worden en straks ook nog ge
leverd zullen worden met foto's en korte
levensbeschrijving van de ontwerper. Het
meest bekoorden ons echter de effen pop
lin met schuine voorbaan en knoopsluiting
en een groene no-iron poplin in eenkleuri
ge druk van speelse witte crayon tekenin
getjes. Ze zijn rustig en bescheiden en ver
hogen onze vrouwelijke charme en is dat
tenslotte niet het belangrijkste?
Katy
Waar tranen verboden zyn bevat de kro
niek van de levenservaringen van Alice M.
Ekere-Rotholz in het Verre Oosten. Welis
waar wordt het boek gekenschetst als te
zijn ontsproten aan de fantasie, maar de
schrijfster heeft haar ogen goed de kost
gegeven en legt heel wat opmerkingsgave
aan haar beschrijvingen der karakters ten
grondslag. Belletrie moet men er niet in
zoeken. Ze beschikt over een vlotte pen,
die haar een ruime vlucht toestaat in een
ruime wereld met herkenbare achtergron
den, waarin de typering doorslaggevend is.
Bigot en Van Rossum te Blaricum gaven
het boek uit.
(Van onze medewerkster in Parijs)
De schone en slanke Franse manne
quin Fabienne 33 jaar oud en 1.70
meter lang zal haar herinneringen op
schrift gaan stellen. Het boek wordt met
spanning tegemoet gezien, want Fabien
ne zal met haar tienjarige ervaring wel
een en ander uit de school der Parijse
1 ute couture kunnen klappen. Fabienne
is juist teruggekeerd van een reis om de
wereld als officieel afgevaardigde van de
Franse elegantie. En over die ervarin
gen heeft zij ons nu al wat te vertellen.
„Ik heb het record van Phileas Fogg,
die in tachtig dagen om de wereld reis
de glansrijk geslagen. Want ik heb m'n
reisje in vijf-en-zestig dagen volbracht."
Zo begint ze haar reisherinneringen met
een bijzonder charmante glimlach. „Ik
ben er natuurlijk ook wel trots op dat ik
Martine Carol de loef af heb gestoken.
Zij is onlangs voor haar reis om de we
reld als ambassadrice van de Franse
fj'm negentig dagen onderweg geweest."
„U had met het oog op uw missie ze
ker wel een paar koffers bij u?" vroe
gen wij.
„Het waren er op de kop af twintig.
En daarin zaten honderd toiletten ver
pakt. Toen ik terugkwam was dat aantal
tot honderd vijf-en-twintig gestegen en
er waren ook honderd vijf-en-twintig fol
kloristische kostuums bijgekomen. Na
tuurlijk had ik ook overal souvenirs ge
kocht."
„Welke stad maakte de grootste indruk
op u? New York?"
„Ik was daar al eerder geweest. Eigen
lijk houd ik niet zo van die stad. Het
grappigste dat ik er deze keer beleefde
was bij een bezoek aan een groot waren
huis. Tot mijn intense verbazing pronk
ten allé meisjes, van het jongste hipje
tot de eerste verkoopster, daar met rood
haar. De baas van de zaak had name
lijk een speciale kapsalon in laten rich
ten waar het vrouwe'ijk personeel ver
plicht was de haren in eenzelfde kleur
rood, door de „boss" voorgeschreven te
laten verven.
Wanneer de echtgenoten van de dames
er niet mee accoord gingen, werden de
verkoopsters zonder meer ue laan uit ge
stuurd. Dat zouden ze in Parijs niet moe
ten proberen," zegt ze agressief.
„De meest grandioze ontvangst? Die
is mij in Canada te beurt gevallen. Ze
hadden daar een appartement voor me
ingericht met liefst drie televisietoestel-
1' .1, zes telefoons en twee badkamers. Al
lemaal voor mij alleen."
Het slanke figuurtje van Fabienne
ze heeft een middel va:i vier-en-vijf tig
centimeter moet in Amerika zeker de
aandacht hebben getrokken. Maar ook
aan andere plekken op de wereld heeft
ze herinneringen.
„Op de Bermuda-eilanden," vertelt Fa
bienne verder, „werd ik op een groot
feest uitgenodigd. Het was nogal „ge
kleed", maar op een vreemde wijze. De
heren verschenen namelijk in witte smo
kingjasjes met daaronder korte, gele of
geruite broekjes.I
-De dames droegen japonnen van de
Parijse modekoningen uit de jaren 1928,,.
Een minder leuke herinnering behield
Fabienne aan Los Angeles. De autoritei
ten daar wilden maar niet geloven dat
zijzich voor haar vertrek aan de ver
plichte inentingen onderworpen had. Ze
verloor in de opwinding ook nog een kof
fer bij de douane.
„Maar ik heb er toch ook wel iets aar
digs beleefd. Ik heb er namelijk gezwom
men in het zwembad van Liberace, de
meest populaire pianist van de States,
die op het podium en voor de microfoon
altijd door zijn moeder begeleid wordt.
Dat zwembad heeft de vorm van een pi
ano, moet u weten."
„En waar ging de reis verder heen?"
„Naar Hawaï. Maar dat viel me wat
tegen. Ja, ze hebben wèl een bloemen
krans om mijn hals gehangen. Maar al
die gebruiken daar doen helemaal niet
echt meer aan. Het gekste wat ik op dat
droomeiland meemaakte, was bij mijn
bezoek aan de grootste conservenfabriek
van de hele wereld voor ananas. De fa
brieksmeisjes waren daar allemaal als
ananassen verkleed. Ik wil u wel vertel
len dat dat een raar gezicht was."
Over" Japah was Fabienne niet zo best
te spreken. „Sinds de laatste oorlog zijn
alle mooie, oude traditie-, er een beetje
uitgeraakt. Je ziet niet anders meer dan
stripteasevoorstellingen. En de geisha's
dansen tegenwoordig de cha-cha-cha.
In Hongkong was ik te gast bij een
schatrijke, helemaal veramerikaniseerde
Chinees, die zijn enorme fortuin verdiend
had met de verkoop van een zalfje, waar
je alles mee schijnt te kunnen genezen.
Hij heeft mij zijn persoonlijke afgodstem
pel laten zien en ook zijn kasteeltje, in
Engelse trant gebouwd. Dat staat in de
defstigste buurt van Hongkong."
„Ik weet natuurlijk niet," zeg'. Fabien
ne bescheiden, „of ik mijn taak wel he
lemaal naar behoren verricht heb. Maar
wèl heb ik kunnen constateren, dat over
al waar men Franse vrouwen ontmoet
de echte Parijse goede smaak dadelijk
in het oog springt. En," meende Fabien
ne terecht, „zo heel veel propaganda
had ik dus eigenlijk niet te voeren."
NET OP DE GRENS tussen oorlog en
vrede, in 1939, debuteerde de schrijfster
Hella S. Haasse in „Werk", dat toen het
tijdschrift van de jongste generatie was.
Pas na de oorlog heeft mevrouw Haasse
een grote bekendheid als schrijfster ge
kregen, met een reeks van romans, waar
van de bekendste zijn: „De Scharlaken
stad", „Het woud der verwachting" en
het dit jaar verschenen boek: „De Inge
wijden".
MR. J. VAN LELYVELD staat er op het
naambordje in de Milletstraat 56. Het is
een stille, deftige straat in Amsterdam-
Zuid, waar Hella Haasse met haar man,
die advocaat is, woonU Een grijze stenen
stoep en een bruine houten deur. Er wordt
op mijn bellen vlug opengedaan. Glim
lachend komt ze me tegenmoet.
„Koffie zeker" zegt ze en loopt meteen
naar de keuken. Het is half elf. Haar
werkkamer is warm en leuk ingericht,
met veel boeken. Een paar voorwerpen
herinneren aan de tijd, dat Hella Haasse
in Indonesië is geweest. In de eetkamer
stoft een meisje af en verzet een paar
stoelen. Uit de keuken klinkt het gerinkel
van kopjes. Op een kastje staat nog een
eigengemaakte Sinterklaas met een veel
te grote mijter. Vlak naast de deur is een
schrijftafel. Er liggen een heleboel brie
ven en boeken op. Mevr. Haasse komt bin
nen met de koffie. Ze is nog jong en het
verbaast me, dat ze al zo'n groot oeuvre
op haar naam heeft staan, temeer daar ze
de zorg heeft voor twee kinderen en dik
wijls weg is om lezingen te houden.
Daarom is mijn eerste vraag of ze mis
schien een bepaalde dagindeling heeft.
„Nee" ze zet de kopjes neer „hele
maal niet. Ik schrijf hoofdzakelijk als de
kinderen naar school zijn. In de huishou
ding schiet ik wel tekort. Ik vind het na
tuurlijk erg belangrijk, dat het huis opge
ruimd is als de kinderen uit school komen
en dat de koffietafel klaar staat, maar ver
der interesseert het huishouden me niet
zo veel. Een dienstmeisje, dat twee keer
in de week komt", zegt ze lachend met een
knik naar de eetkamer, „houdt de boel
schoon".
„Vindt u, dat het huishouden, uw gezin,
uw kinderen, u afhouden van uw werk of
zijn zij misschien juist een bron van in
spiratie?"
„Vaak zijn de kinderen in de kamer als
ik zit te schrijven. Vroeger merkte ik hen
niet. Tegenwoordig kan ik me soms iets
Wisteria sinensis
noemt de boomkwe
ker de blauwe regen:
een bijzonder mooie
klimmende heester
die rijk kan bloeien
Het is echt een klim
plant om tegen de
gevel op het zuiden
te poten, want volle
zon is wel vereist.
Bij open weer kan
er nu nog gepoot
worden, maar als het
al hard vriest kan
men het beter tot
volgend voorjaar uit
stellen. De blauwe
regen laat zich niet
zo gemakkelijk ver
planten. U moet er
dus wel zorg aan be
steden. Misschien le
vert de boomkweker
u wel een in pot ge
kweekt exemplaar.
U hebt dan alleen
voor het poten de pot
maar stuk te slaan.
Tracht de potkluit
zo veel mogelijk heel
te houden.
Maak het plantgat
niet alleen voldoende
diep, maar zorg ook
dat het breed genoeg
is; de wortels moeten
straks vrijuit naar
alle kanten kunnen
uitgroeien. Dikwijls
zit er zo vlak bij de
fundering niet de beste grond; die moet kere hout; de korte dikke takjes moet in
dan eerst verwijderd worden. Goede tuin- het voorjaar niet gesnoeid worden; daar
grond komt er voor in de plaats. zitten al vroeg de dikke bloemknoppen, die
Lange ranken kunnen in de zomer wat behouden moeten blijven,
terug gesnoeid worden. Doch aan het dik- U»- Kromaifk
Advent is afgeleid van het Latijnse
woord adventus, dat komst betekent. De
adventskrans werd in de voorchristelijke
Germaanse midwintertijd opgehangen in
afwachting van het feest van het licht. Dit
symbool werd door de christenen overge
nomen. In de westerse liturgie is advent
de benaming voor de laatste weken die
aan Kerstmis voorafgaan en waarin de
gelovigen zich voorbereiden op de komst
van Christus.
In de oude, Germaanse tijd kende men
ook nog adventskronen, adventsboeketten
en adventsbomen. In enkele streken ko
men nog adventsgebruiken voor die getui
gen van dichterlijke-naïeve vroomheid en
veelal verband houden met die oud-ger-
maanse gebruiken.
De adventskrans, zoals wij die kennen,
is van Duits-protestantse oorsprong. In
latere tijd is daarbij gekomen het advents-
huisje, gemaakt van papier of hout, dat
verscheidene venstertjes en een deurtje
heeft. Iedere dag of iedere week van de ad
vent wordt zo'n venstertje opengezet,
waardoor een afbeelding van een profeet,
een engeltje of een ander kersttafereel te
voorschijn komt. Op 24 december gaat
dan het deurtje open, waarachter een krib
be verborgen is.
De adventskrans is een krans van spar-
regroen met vier kaarsen, hoogstens ver
sierd met een spar-of denneappel. De
krans wordt stevig opgehangen aan vier
rode, witte, zilveren of gouden linten. Op
de kians staan vier kaarsen, waarvan er
iedere zondag één wordt aangestoken.
moeilijker concentreren, want ze zijn nu
op een leeftijd, dat ze aldoor maar vragen
stellen. Dat is niet erg, misschien is het,
zoals u zegt, wel inspirerend, maar dan in
die zin, dat het hele leven inspirerend voor
mij is."
Nauwelijks heeft mevr. Haasse dit ge
zegd of de telefoon go,at.
Ze staat geen ogenblik stil. Met haar lin
kervoet maakt ze kringetjes op het kleed.
Haar blauwe ogen tintelen en haar hoofd
houdt ze een beetje scheef, de hoorn te
gen haar oor gedrukt. Het gesprek is maar
kort. Even later zit mevr. Haasse weer
tegenover me. Vanzelf komt dan de vraag:
„Waarom bent u naar de toneelschool
gegaan? Had u actrice willen worden?"
„Oorspronkelijk wilde ik Nederlands
gaan studeren, maar als pas geslaagde
gymnasiaste lokte het idee om lerares te
worden me niet zo erg aan het klinkt
ironisch dus heb ik die studie eraan
gegeven. Wel heb ik omdat ik zoveel
van sagen en legenden houd twee jaar
Scandinavische talen gestudeerd, maar
"door de omstandigheden van die dagen
het was toen 1941 ben ik ermee opge
houden.
HET TONEEL ha,d me als kind al ge
fascineerd. Toen dus een vriendinnetje
van mij toelatingsexamen voor de To
neelschool deed, ben ook ik maar meege
gaan. Ik slaagde en na drie jaar behaal
de ik mijn einddiploma, maar ik heb maar
heel kort op de planken gestaan. Ik paste
niet in de toneelwereld, ik voelde me er
niet thuis, mijn persoonlijkheid vond
daar geen bevrediging".
„Wanneer heeft u voor het eerst iets
geschreven uitgaande van de overtuiging
dat u schrijfster zou worden"?
„Dat is niet zo bewust gegaan. Het ging
eigenlijk vanzelf. Eerst maakte ik teksten
voor het c et van Wim Sonneveld, en
ik had een ooordrachtsprogramma sa
mengesteld van legendes en enkele balla
den uit de middeleeuwen. Mevr. Van
Eugen, van de uitgeverij Querido, liet de
teksten van dit programma publiceren.
Eenmaal aangemoedigd, besloot ik toen
mee te doen aan een prijsvraag van de
boekenweek. Het ging om een novelle. En
zo ontstond „Oeroeg". Van dat ogenblik
af had de auteur in mij de actrice voor
goed verslagen.
Mevr. Haasse wat denkt u van de jeugd
van tegenwoordig? Is die anders?
„WEZENLIJK VERSCHIL is er geloof
ik niet. De omstandigheden zijn heel an
ders. Toen ik negentien was wist ik eigen
lijk nog niets van het leven, ik zat min of
meer in een glazen kastje. De jeugd van
tegenwoordig is vrijer, gedurfder en spon
taner ook".
Ik loop de stenen stoep weer af. De
straat is nu heel anders, niet zo deftig
meer. Een bruin hondje snuffelt langs de
huizenkant. Aan de overkant roept een
melkboer lachend naar me: „Lekker
weertje, hè juffrouw!" Ik glimlach terug
en sla de hoek om. In de verte komen
kinderen uit school. Misschien zijn de
twee dochtertjes van mevr. Haasse er wel
bij, die nu vast en zeker bezig is de kof
fietafel klaar te maken, zo haastig als
ze kan.
E. 11. I
Er was eens een klein boompje, dat
zo maar kwam aanwaaien in een bos.
Ja, echt zo maar, want ook het boompje
zelf kon zich alleen herinneren, dat het
als een klein, klein zaadje op een goeie
dag in de wind had gezweefd en ergens
in een bos vol voorname beuken terecht
was gekomen. Het herinnerde zich dat
pas toen het al een beetje een boompje
was geworden: een klein groen sprietje
met als een sluiertje wat heel licht
groene naaldjes om zich heen. Het kon
al een beetje meezwiepen met de wind
en de woorden verstaan die de oude
deftige beuken boven hem naar elkaar
fluisterden. Toen het die woorden voor
het eerst hoorde, schrok het boompje er
wel van, want het waren geen vriende
lijke woorden. De beuken mopperden
over alles: over natte voeten, over de
wortels waarmee ze elkaar in de weg
zaten, over het lawaai van de vogels en
vooral over alle bomen die geen beuk
waren en zich toch boom durfden te
noemen. „Er is maar één boom en dat
ben ik", ritselde elke beuk, als hij was
uitgepraat tegen zijn buurbomen. Uren
aan één stuk door.
Het kleine boompje dacht dat dat zo
hoorde als je een boom was en daarom
had hij op een goeie morgen ook eens
gezongen: „er is maar één boom en dat
ben ik", met een heel hoog, heel eigen
wijs stemmetje.
Nou, en toen had je die beuken eens
moeten horen! Eerst begrepen ze niet
waar dat stemmetje vandaan kwam. Ze
bukten zich diep voorover om te zien
wie daar aan hun voet zo vrolijk zong.
En toen zagen ze het. Er ging een ritse
ling van boosheid door al hun blaadjes,
ja, ze beefden echt, zó kwaad waren ze.
„Wie waagt het om ons zó te beledi
gen?" trilden ze.
„Als je nog één kik geeft, laat ik één
van mijn takken vallen om je te ver
brijzelen", schuddebolde een ander.
Het kleine boompje keek verbaasd
omhoog. Hadden ze het tegen hem?
Waarom deden ze zo lelijk?
„Oom riep het tegen de stam van
de oude beuk die het dichtst bij hem
stond. „Oom", praten ze tegen mij?"
De beuk verkleurde van woede dat
dat kleine spichtige ding hem oom
durfde te noemen.
„Natuurlijk hebben ze het tegen jou",
riep een kraai die in één van de beuken
had meegeluisterd. „Tegen wie dacht je
dat ze anders zo boos deden."
„Maar waarom?" vroeg het boompje,
„waarom mag ik niet zingen dat ik een
boom ben? Ik bén toch een boom, al is
het maar een kleintje?"
„Alleen beuken zijn bomen", kraste
de. kraai, „dat zéggen de beuken ten
minste. Verder moet je het zelf maar
uitvinden, want ik vind het hiep niets
gezellig bij' cfie oude knorrepotten. Ik
ga naar de mensen."
De kraai vloog weg en het kleine
boompje keek hem vol verlangen na.
Wat zouden dat voor bomen zijn? Men
sen? De kraai had zo vrolijk gekeken
toen hij over ze praatte.
„Oom vroeg hij zachtjes aan de
dikke stam, „oom, zijn de mensen ver
weg? Ik wou zo graag naar de mensen,
oom, net als de kraai
Alle beuken verschoten toen van
kleur, van groen werden ze helemaal
geel en rood. Naar de mensen willen is
het ergste wat een beuk kan overkomen
en alleen de gedachte daaraan maakte
hen razend.
„Weet je wat de mensen doen?" gier
de de grootste beuk, „de mensen trek
ken je omver, ze hakken je in stukken
en gooien je in het vuur. Of ze slaan
spijkers door je heen en gaan op je
zitten."
Het kleine boompje schrok zó gewel
dig dat het er donkergroen van werd.
Van schrik hield het een maand lang
zijn mond en durfde niet meer op te kij
ken. En toen het eindelijk op een dag
toch weer keek, zag het dat de beuken
boven hem helemaal veranderd waren.
Ze hadden niet één blaadje meer over
en het leken nu net rare oude mannen
met dorre grijpvingers. „Misschien zijn
ze nu niet zo trots meer", dacht het
boompje, „ze zien er zo zielig uit."
„Oom riep het voorzichtig en met
zijn groene takjes streek het langs de
beukestam. Woedend keken de beuken
omlaag, maar ze werden nóg bozer toen
ze het kleine boompje zagen, want tus
sen al die kale bomen in, was het klein
tje de enige die nog groen was. Ze
zwaaiden met hun lelijke grijpvingers
naar hem, ze kraakten en steunden zó
hard, dat het net leek of ze zich met z'n
allen bovenop het kleine boompje wil
den laten vallen, „oo ooo", riep het
angstig, „oo, waarom heb ik geen voet
jes om op weg te lopen? Waarom heb
ik geen vleugels als de kraai om mee
weg te vliegen?"
Vul in de lege hokjes steeds een letter
in, zo, dat er van de ene letter, die er
al staat tot de andere steeds dieren
namen staan. De laatste letter van het
eerst woord is de eerste van het twee
de woord. 1knort; 2. Zwemt in de
Nijl; 3. Zegt roe-koe; 4. mooi gekleurde
vogel; 5. insect; 6. lijkt op een muis; 7.
roofdier; 8. vogel met een gekleurd
borstje; 9. Zegt kwak.
En net toen het dat zei, hoorde het
stemmen. Stemmen, die het nog nooit
eerder had gehoord. „Mensen men
sen", steunden de grote bomen boven
hem. „Daar komen de mensen. Nu gaan
we eraan. Zie je het, het is de bos
wachter zelf!"
Het kleine boompje had wel weg wil
len duiken, het beefde en het wachtte
tot de mensen het uit de grond zouden
trekken, het stuk zouden hakken en in
het vuur gooien.
Maar er gebeurde niets. Er knielde
iemand bij het boompje neer: „Oo, va
der, kijk eens, een kerstboompje. Oo,
wat een mooi! En we dachten nog wel
dat er nergens in het bos een dennetje
te vinden zou zijn."
„Ja", zei de boswachter, „en het is
zelfs een heel mooi dennetje. Weet je
wat we doen. We graven het heel voor
zichtig uit, we zetten het in een tonnetje
in de kamer en na de kerst krijgt het
een nieuw plaatsje in het bos. Hier on
der de beuken is het te somber voor dit
boompje."
Het dennetje trilde van trots om al
die vriendelijke woorden. Het was zó
blij dat het mee mocht naar de men
sen, dat het niet eens voelde dat ze het
o, zo voorzichtig uitgroeven.
„Wat ben je mooi en wat ruik .ie lek
ker", zei het jongetje dat het boompje
wegdroeg en met zijn neus in de takken
van het dennetje dook. „We zullen erg
goed voor je zorgen. Elk jaar word je
onze kerstboom en je krijgt de mooiste
plaats in het bos. Je zult zó groot wor
den dat je op een goede dag boven alle
andere bomen uitsteekt, nog groter dan
die ouwe beuken dat zul jij worden!"
En dat laatste hóórden die ouwe kale
beuken. Ze werden er zó stil van dat ze
vergaten om hun eigenwijze liedje te
zingen. Ze konden alleen maar kijken
en als ze zich heel ver uitrekten konden
ze net de deur zien, waardoor het groene
dennetje naar de mensen ging.
Mies Bouhuys
Je kunt horizontaal namen of woordjes
invullen, die beschrijven wat de teke
ning ernaast voorstelt. De mensen
kunnen ook een naam hebben. Op de
rijen, die je zelf invult komen van
boven naar beneden twee plaatsnamen
te staan.
De ooruil slaat zijn dekens weg:
wat takjes en wat mos.
De ooruil slaat zijn vleugels uit.
Daar staat hij boven 't bos.
De ooruil fladdert naar het land,
de wind blaast in zijn rug,
het bos ligt nu al achter hem,
maar hij gaat niet terug.
De ooruil vleugelt door de stad:
hij weet waar hij moet zijn:
die hoge klokketoren daar,
die uitziet op het plein.
Dat plein ruikt net zo goed als thuis,
naar dennen en naar mos
en als je het van boven ziet
lijkt het precies een bos.
De ooruil kiest, een klokkestoel,
hij zit maar en geniet
van 't feest dat al beginnen gaat,
dat hij al hoort en ziet.
Mies Bouhuys