K.L.M. vliegt volgend jaar over de Noordpool naar Tokio Senta, DC-7c's doen het in 30 uur Redelijk goed in orde maar met normaal DINSDAG 31 DECEMBER 1957 E*bij PAGINA DRIE grafieën Paul van Ostayen die vliegensvlug leefde en vliegensvlug stierf Van de Woestijne de Europese zanger met een Vlaamse intonatie REEDS GERUIME TIJD is de K.L.M. intensief bezig alle voorbereidingen te treffen met het oog op de nieuwe lijn Amsterdam-Tokio en verder tot Biak via het Noordpoolgebied. De lijn zal begin december 1958 worden geopend. Het stafbureau voor de K.L.M.-directie in Den Haag aan de Plesmanwcg heeft reeds een dik dossier liggen, waarvan de oudste papieren een datumstempel van eind 1955 dragen. Waarom heeft de K.L.M. de plannen om via het Noordpoolgebied naar Tokio te vliegen niet eerder verwerkelijkt? Het antwoord is dat moest worden gewacht op het geschikte vliegtuigtype en het openen van een geregelde dienst om de noord moest economisch verantwoord zijn. Nu de DC7c in de K.L.M.-vloot is opgenomen en de maatschappij in 1958 nog enkele machines van dit type van de Douglasfabrieken zal ontvangen is men van oordeel, dat technisch alle proble men, welke aan deze volkomen nieuwe route vastzitten, kunnen worden opge lost. Zonder aan het laadvermogen te kort te doen heeft de DC7c een groter vlieg- bereik dan de types, die totnutoe door de K.L.M. worden gebruikt. Het spreekt wel haast vanzelf, dat het stafbureau van de directie zeer nauwkeurig de economische vraagstukken van dit nieuwe project, een lijn over een deel van de wereld, waar de K.L.M. tot nu toe geen contacten had heeft bestudeerd. De vervoercij- fers van Europa naar Japan en terug via het Midden-Oosten en India wijzen voor het boekjaar 1955-1956 uit, dat van de ruim zesduizend passagiers, in die perio de van alle maatschappijen samen ge boekt, de SAS er drieënveertig percent voor zijn rekening nam en de K.L.M. on geveer een derde deel daar van. Opgemerkt dient te worden, dat de Scandinavische landen altijd sterke han delsrelaties met Japan hebben gehad. Voor het jaar 1956 steeg het vervoer zeer snel en in een half jaar had men reeds 4.435 passagiers geboekt tussen Europa en Ja pan (tussenliggende stations worden in die statistieken niet meegeteld), waarvan de SAS een percentage van tweeënveer tig voor zich opeiste en de K.L.M. met sterke stijging ruim twintig percent. Deze gang van zaken heeft grote invloed gehad op de beslissing om zo spoedig mogelijk een lijn om de noord met Japan te ope nen, met handhaving van de route over het Midden-Oosten en India. DE ROUTE NAAR TOKIO via het pool gebied van totaal 13,625 kilometer is 2400 kilometer, korter dan de thans in gebruik zijnde lijn via het Midden-Oosten en India. De nieuwe DC-7c's zullen de reistijd via de pool aanzienlijk bekorten en tot onge veer dertig uur terugbrengen, hetgeen een verschil van achttien uur uitmaakt ten opzichte van de lijn naar de Japanse hoofdstad „om de zuid". De harde econo- inderdaad een dienst rond de wereld ex ploiteert. De K.L.M. heeft een dergelijk plan laten varen, men vliegt dus via het poolgebied, met Fairbanks of Anchorgae als steunpunt, naar Tokio en Biak en terug. De tarieven voor de poolroute zijn hoger in kilometerafstand uitgerekend dan die van de diensten over het Mid den-Oosten en India. De bijzondere om- mische feiten de exploitatiekosten van de nieuwe lijn worden geschat op vijfen twintig miljoen gulden per jaar heb ben voorts de K.L.M. doen besluiten de dienst niet in Tokio te doen eindigen, maar door te trekken naar Biak, een etappe van 4100 kilometer extra. Twee keer per week in beide richtingen zal de K.L.M. over de pool gaan vliegen. Daar staat tegenover, dat de verbinding één keer per week tus sen Biak en Amsterdam over Manilla en Bangkok komt te vervallen. De K.L.M. zal de tweede maatschappij zijn, die Tokio met de Europese hoofd steden verbindt via het poolgebied. De Scandinavian Airlines System heeft in februari van dit jaar de poolroute via Anchorage in gebruik genomen, met Ko penhagen als beginpunt en Tokio als eind station. Kort na de opening van deze SAS-lijn werd besloten de vliegtuigen „via de zuid" naar de thuishaven te doen terugkeren en omgekeerd, zodat de SAS standigheden maken dit begrijpelijk. Reeds nu denkt het stafbureau van de K.L.M.-directie aan de volgende stap: in het voorjaar 1961 zullen de DC-8-straal- verkeersvliegtuigen de DC-7c's op de poolroute vervangen. Dat nieuwste Dou- glasprodukt zal met bijna 900 kilometer per uur over het Noordpoolgebied vlie gen en de vliegtijd nogmaals aanzienlijk bekorten. Thans bedraagt die tijd om de zuid nog achtenveertig uur, over ruim drie jaar met de DC-8 over de pool is de luchtreiziger inveertien uur van Am sterdam in Tokio. DE AFDELING VLUCHTPRODUKTIE van de K.L.M. op Schiphol is reeds zeer ver met het treffen van voorbereidende maatregelen voor de nieuwe lijn, welke dienst op 1 december 1958 met de DC7c's zal worden geopend en voorlopig twee keer per week in beide richtingen wordt uitgevoerd. Binnen niet al te lange tijd zal worden beslist aan welke route de voorkeur dient te worden gegeven. In de eerste plaats kan Prestwick in Schotland na de start in Amsterdam wor den gekozen, of Kevlavik op IJsland. Prestwick heeft uit de aard der zaak veel voor, aangezien de K.L.M. reeds jaren lang op de Schotse luchthaven faciliteiten verkrijgt en er in een vertrouwde om geving verkeert. Kevlavik daarentegen heeft veel tegen, al was het alleen maar de vaak ongunstige weersomstandig heden, welke op dit deel van de vlieg route heersen. Belangrijker nog zal de keuze zijn ten aaznien van Anchorage en Fairbanks, beide havens voor het burger- luchtverkeer in Alaska. Men moet niet denken, al liggen beide punten niet ver van de Noordpool af, dat Anchorage en Fairbanks niet goed ge outilleerd zijn. Integendeel, beide stadjes hebben ongeveer vijftienduizend inwo ners, beschikken over goede hotels met accommodatie in Amerikaanse stijl en de vliegvelden bevinden zich in prima staat. De Scandinavian Airlines System maakt bij haar poolvluchten van Kopenhagen naar Tokio gebruik van Anchorage. Het ziet er naar uit, dat de K.L.M. de voor keur zal geven aan Fairbanks, ook al omdat de afstand tussen Prestwick en Fairbanks minder groot is dan die tussen Prestwick en Anchorage. De afstand Amsterdam-Prestwick-Fairbanks en To kio zal in tweeëndertig uur en twintig minuten kunnen worden afgelegd, de tijdsduur van de landingen in Prestwick en Fairbanks inbegrepen. De K.L.M. zal niets aan het toeval over laten. In Alaska woont een Amerikaan se journalist en vliegenier, Inne Taylor die zich in het bijzonder met de poolpro- blemen voor de luchtvaart heeft bezig gehouden. Hij heeft de Amerikaanse luchtmacht en ook de SAS adviezen ver strekt voor alle technische en weerpro- blemen bij het vliegen over het Noord poolgebied. Op 13 januari arriveert Tay lor in Nederland voor het geven van een tweedaagse cursus aan de volledige der tien bemanningen, die men voor de nieu we dienst over het poolgebied nodig denkt te hebben. Deze poolvorser zal de K.L.M.-ers wegwijs maken omtrent alle poolproblemen, een soort „overlevings"- cursus op ijs en sneeuw ook. Na de wijze lessen van Taylor zal de chef van de na- vigatie-instructie op Schiphol, de heer D. Bonne, gedurende tien dagen een cursus geven voor dezelfde bemanningen. Belangrijk is ook het speciale instru mentarium, dat de vliegtuigen op de pool vluchten gebruiken. De DC-7c's, die de K.L.M. thans reeds in gebruik heeft, zijn voorzien van een zogenaamd skykompas, dat met gepolariseerd licht werkt en dat in de standaarduitvoering ook in de nieu we DC-7c's, welke in de herfst van 1958 door de Douglasfabrieken worden afge leverd, is ingebouwd. Overigens is men op de Amsterdamse luchthaven al druk bezig met gesimuleerde poolvluchten en bovendien wordt nog een driedaagse cur sus ingevoerd voor het nabootsen van lan dingen en opstijgingen op de voor de K.L.M. nieuwe vliegvelden van deze route. De voorbereidingen, in grote lijnen ge zien, wil de K.L.M. afsluiten met drie proefvluchten in september volgend jaar. Dan zal de „Seven Sear" no. 12 wel af geleverd zijn en de bedoeling is, dat de toekomstige bemanningen door deze proefvluchten vertrouwd raken met de wel heel bijzondere omstandigheden, waarmee bestuurders, navigators, tele grafisten en kajuitpersoneel op de pool vluchten worden geconfronteerd. Veilig heid heeft altijd voorrang, dat is de reden, waarom de route zodanig wordt gekozen, dat de toestellen voortdurend slechts twee tot drie uur van een uitwijkhaven zullen zijn verwijderd. Een radarlinie van ame- rikaans-Canadees eigendom is een scha kel van naar de pool vooruitgeschoven radiostations, die de positie van de vlieg tuigen kunnen aangeven. Van een van deze stations stijgt dagelijks een vliegtuig van de Amerikaanse luchtmacht op voor een vlucht heen (op 3000 meter) en terug (op 5500 meter) naar de Noordpool, voor het verkrijgen van gegevens over de weersomstandigheden in dit gebied. EVENALS DE SAS zal de K.L.M. spe ciale aandacht schenken aan poolpakken ter bescherming van bestuurders en pas sagiers bij onverhoopte noodlandingen, aan pooluitrustingen, zoals sneeuwschop pen, zagen, geweren voor het verjagen van ijsberen, technische middelen om drinkwater te verkrijgen (dorst is erger dan honger in het poolgebied) en voedsel in blik. Als men dan nog weet, dat door het overvliegen van de grillige datumlijn er gens in het poolgebied de luchtreiziger op weg naar Tokio een dag verliest en in de richting van West-Europa vliegend een etmaal wint, dat de weersomstandigheden boven het poolgebied vrijwel steeds zeer gunstig zijn (dat heeft de ervaring van de SAS geleerd) en het gedurende enkele zomermaanden boven de pool altijd dag zal blijven, dan kan een romantische pas sagier misschien in een poolvlucht een avontuur zoeken, maar de nieuwe K.L.M.- lijn wordt tot in de kleinste details voor bereid opdat de maatschappij een econo misch en technisch verantwoorde service kan verlenen. H IN AMSTERDAM is kort geleden een tentoonstelling van gebruikte automobie len gehouden. Aanvankelijk hebben wij niet begrepen wat daar nu voor bijzonders aan was: héél Amsterdam is immers lang zamerhand één tentoonstelling van ge bruikte automobielen geworden. En een zeer levendige expositie, men kan ze nog zien rijden ook al wordt dat steeds moeilijker door h~t grote aantal inzendin gen. De BOVAG, dat is de Bond van Auto mobiel en Garagebedrijven heeft het ge organiseerd. Bij het binnentreden bleek ons, dat het de bedoeling is, deze auto's te verkopen. Men heeft kennelijk het woord „markt" willen vermijden, omdat dit althans wat gebruikte auto's betreft een beetje belast is. Men loopt hier veel min der kans Knollen voor Citroëns te kopen, want alles is van te voren door het Neder lands Instituut van Auto- en Motorex perts besnuffeld en bereden. Die experts hebben lange certificaten op de voorruiten aangebracht, waarop staat aangegeven, hoe de conditie in het algemeen en die van belangrijke onderdelen in het bijzon der is. Dat geeft wel enig houvast, want alle wagens glimmen u tegen alsof ze het inrijtijdperk nog niet ontgroeid zijn. En de vorsende gegadigde zegt de lak niets. Hij laat zich niet verlakken. Hij wil weten of er nog enige compressie in het ding zit, hoe de leidingen zijn en de ontsteking en het differentieel. Welnu, daar is op dat certificaat een heel overzicht van gegeven. De experts hebben er echter kwalificaties voor ge bruikt, die gemakkelijk aanleiding geven tot verwarring. Zo kunnen bijvoorbeeld de waterslangen „goed" maar ook „nor maal" zijn. Het is voorts mogelijk, dat zij „redelijk" zijn, of „in orde". Zo hoorden wij een vinnig kopertje tot een brede handelaar zeggen: „jammer, dat de star ter niet in orde is". Waarop deze naar het certificaat wees en zei: „Maar man, der staat hier toch: starter in orde?" Waarop de koper: „Zegt me niks, alsie in orde was, dan zou der goed staan!" En verder op deed een dame wat wantrouwig tegen over een grote limousine, omdat het uit laatsysteem ervan redelijk heette. En dat vond de verkoper onredelijk. Wij zijn het daar niet mee eens. Want dergelijke kwalificaties hebben nu eenmaal allemaal een zekere rangschikking in ons spraak gebruik. Het deed ons denken aan onze plaatselijke zangvereniging, die kwaad van een concours terugkwam, omdat zij in de klasse „uitmuntendheid" terecht was gekomen. Als leek vraagt men zich dan af, wat er nog aan mankeren mag. En dan blijkt tenslotte, dat een naburige zangver eniging in de „superieure klasse" werd geplaatst. Mogelijk stemde het een aantal belang stellenden nog een weinig gereserveerd, dat al deze kwalificaties toch nog allemaal boven een zekere maal lagen en dat er bijvoorbeeld nooit uitdrukkingen als „zo zo" of „krammenak" of „scheideroveruit" op de ruiten stonden. Maar wagens, die zó gekwalificeerd moeten worden, moch ten niet op deze tentoonstelling geëxpo seerd worden. Dat is nu juist het plezieri ge met de BOVAG. Ko Brugbier JALOERSHEID MAG nu niet bepaald een deu,gd zijn, er is reden om met enige af gunst de eerste beide deel tjes in de serie „Monogra fieën over Vlaamse Letter kunde" te bewonderen, die door het Belgische Ministerie van Onder wijs bij de n.v. A. Manteau te Brussel zijn uitgegeven. Sinds 1945 heeft ons vergelijk bare departement zich stellig niet onbe tuigd gelaten ten aanzien van de Neder landse letterkunde. Maar tot een uitgave als deze Vlaamse monografieën, elk als het ware een plaquette in boekvorm, elk een eerbetoon, heeft het tot dusver in ons noordelijk taalgebied niet mogen komen. Wel werd een achttal jaren geleden van uitgeverszijde een poging in die richting gedaan: met de reeks „Schrijvers van he den" namelijk, samengesteld nog wel on der auspiciën van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en door n.v. Daamen in omloop gebracht. Jammer ge noeg kwam de serie niet verder dan tot een drietal deeltjes (over Coolen, Helman en Bordewijk). Voldeed de opzet niet aan het doel? Ontbrak het aan belangstelling? Werd de publikatie gestaakt aleer ze goed en wel tot het lezerspubliek had kunnen doordringen? Zou ze, mét regeringssteun, gered hebben kunnen worden? DAT ZIJN VRAGEN, die niet alleen worden ingegeven door de afgunst, maar meer nog door de hoop dat het Belgische initiatief aanstekelijk op het Nederlandse zal werken. Want deze boekjes, het eerste aan Paul van Ostayen, het tweede aan Karei van de Woestijne gewijd, zijn inder daad navolgenswaard: voortreffelijk van inhoud, voortreffelijk van uitvoering. Wat ons kan troosten is, dat ze als men wil geloven (en dat wil ik van ganser harte) aan een „cultureel Benelux" ook een beetje ónze boekjes zijn, omdat schrijvend Vlaanderen, deze jonge, levenskrachtige litteratuurloot aan de Nederlandse taal stam, zijn noorderbuur volop het genot laat van de bloesems, die ver over de nationale omheining reiken. Laat ons dus erkentelijk zijn. Laat ons onverdeeld bewondering hebben voor dit vele in het weinige: een inleidende tekst van luttele bladzijden druks, een sum miere biografie, een bloemlezing die zich tot het wezenlijkste beperkt en besloten wordt door enkele illustratieve pagina's beknopter kan het niet. Karakteristie ker voor de betrokken auteur evenmin. Men wist trouwens wel aan wie men de samenstelling van het aan Paul van Ostayen gewijde deeltje toevertrouwde, toen men Gaston Burssens daartoe aan zocht. Geen van de dichters dezer oor logsgeneratie, hoezeer één voor één be- invloed door het baanbrekend talent van Van Ostayen, heeft diens koortsige ont wikkelingsgang van zó nabij gevolgd als Burssens: deze evolutie was immers vrij wel de zijne. Vandaar de bondigheid, waar mee hij de essentie van dit door de dood nagejaagde dichterschap wist samen te vatten. Van Ostayen had haast. De levens duur was hem niet toegemeten om lang op één en hetzelfde station te verblijven aandachtig naar de thema's van Van Ostayens levensso nate, zoals de beknopte bloemlezing deze weergeeft naar de gedurfde levens eerlijkheid van „Music Hall" de hoopvolle klaroenstoot van „Het Sienjaal", de chaotisch-bitse ritmen van „Bezette Stad", de doorzongen strofen der „Nagelaten Verzen", die het „Eerste boek van Schmol" hadden moeten worden en weet dat dit genoeg is om te beseffen, -viè het was die vliegensvlug leefde en vliegensvlug stief: een groot, een sterk, een moedig dichter. DE MONOGRAFIE van Karei van de Woestijne werd door Herman Teirlinck geschreven en samengesteld, door zijn vriend, die wellicht meer van hem ver schilde dan hij met hem gemeen had, maar een groot vriend was en een weergaas goed verstaander. Beiden zochten ze wars van het provinciale traditionalisme „de verse lucht" en vonden deze bij de „Van-Nu-en- Straks-ers", het meest wel bij de persoon van Prosper van Langendonck, voor wie immers „de mens de bron van alle kunst" was. Om die mens was het hun te doen, om de waarheid van die mens, om de waarheid van zichzelf en in zichzelf, ook als het een harde en bittere waarheid zou zijn. Beiden ondergingen ze Karei in Latem, Herman in Lingebeek de sti mulerende invloed van de jonge schilders, die de wereld gloednieuw zagen en beeld den. En samen schreven ze de brieven roman „De leemen torens". Of neen, ze schreven hoe tweestemmig! het boek dat „De leemen torens" had moeten wor den en de oorlogende wereld in staat van beschuldiging zou stellen. Maar het wilde, het kón met dat boek niet vlotten, niet omdat de lyrische dichterstem van Van de Woestijne niet wilde samenklinken met het epische geluid van de romancier Teir linck (want als zij over één zaak eens van zin waren, dan was het wel over de we reld, zoals die geworden was en verder dreigde te verworden). De oorzaak van de stagnatie lag dieper en buiten het bereik van beider samenwerking: „We hebben" verklaart Teirlinck en met die verkla ring is er één legende minder in de litte raire wereld „het opgegeven omdat de toekomst zich voor onze ogen sloot". Dat schrijft Teirlinck, de ontembare, de on uitputtelijke, de onblusbare! En naast hem tekent zich dan des te tragischer, des te groter ook, de figuur van zijn vriend Karei af, diep in zichzelf verzonken, diep ver strikt in zijn menszijn, in zijn onverzoen lijke onvree met zijn onvolkomenheid, Van de Woestijne, die zichzelf eens de hazel noot noemde, door de wurm knagend uit gehold. Maai hij zong. In diepe, slepende tonen. Hij zong Europees, met een sterk Vlaamse intonatie. Verteerd door het schuldgevoel om zijn onmacht tot het hoog ste, werd hij lichter en lichter van stof tot hij zich in het eind had vrijgedicht, totter- dood. Het moet voor Teirlinck, zélfs voor Teir linck, niet eenvoudig geweest zijn om uit gedlcht^a ScM nlliet dL7 spoS1^" zijn kruisweg vast te leggen in een zo laaien en diep inbranden, moest hij van de hoge verwachting der humanitaire ex pressionisten omlaagstorten in de diepte van het nihilistische dadaïsme, om voor het te laat was schoon schip te maken voor zijn uitvaart als lyrisch dichter, die het wonder ontdekt heeft van het éne onvervangbare woord op de éne onver vangbare plaats, waardoor zoals de door Burssens geciteerde Jean Cocteau zei „de goede tranen komen". Met zijn nooit onder die titel verschenen „Eerste boek van Schmoll" met deze lyrisch- wanhopige overwinning op de wanhoop achtte Van Ostayen zijn eigenlijke dichter schap pas begonnen. Het werd zijn zwane- zang. Na Burssens' bescheiden, maar in dringende prelude luistert men dubbel beperkte keur als deze. Maar wichelroede loper als Teirlinck is, vond hij op ieder kruispunt de bron, waarvan elk zijn oor sprong had in de ondergrondse ader, die opstuwt naar het licht dat de dood over- schijnt: Nimmer zult ge 't licht beletten bij den nieuw-geboren dag 't zee-gewemel uit te zetten tot een eindloos sterrenrag. Het werk van Van de Woestijne bleef niet onvoltooid, schrijft Teirlinck. Van die voltooiing werd deze monografie een waar dig getuigenis. C. E. Dinaux PAUL EIPPER is een Duitse schrijver voor wie in ons land jaren geleden al een grote lezerskring bestond. Heel wat men sen, die graag over beesten lezen en thuis zijn in de lectuur daarover, kennen zijn eerste twee boeken: „Dieren kijken ons aan" en „Ik houd van katten". Eipper heeft nu weer een boek geschreven. Het heet „Senta, de gele dog" en werd heel goed vertaald door Lidy van Eysselsteijn, geïllustreerd met ruim dertig foto's door Boosten en Stols in Maastricht uitgege ven. Gezien de vorige successen is de weg naar een ruim publiek dus al vrij. In zijn derde boek praat Eipper heel gewoon over een grote dog, die hij toen het beest negen jaar was in huis kreeg. Hij nam de hond over van een houtvester. Eipper heeft daarmee dus op zich geno men voor een tweede opvoeding te zorgen. In die rol voelt hij zich goed thuis hij noemt zich tegenover het dier „vader" en de sympathie waarmee hij naar de hond kijkt, met haar speelt, tegen haar praat, haar verzorgt, uit de verantwoor delijkheid die hij voor Senta voelt, doet haast denken aan bloedverwantschap. En verder vindt men in zijn observaties van het hondse gedrag eigenschappen, die wij „echt Duits" plegen te noemen, opvallend sterk geprojecteerd: dik sentiment en he roïek. Twee aanhalingen mogen dat ach tereenvolgens illustreren. Op een van zijn wandelingen met Senta krijgt Eipper, op bladzij 79, ineens last van zijn zwakke hart: „Mijn benen trilden en het benauw de zweet brak me uit, ik had de kraag van mijn overhemd al losgemaakt, maar niets hielp. Ik werd duizelig en kon slechts met moeite nog een bankje zonder leuning dicht bij de oever van het meer berei ken." De hond krijgt het in de gaten „op haar gezicht, dat zonet nog heel gewoon leek, lag ineens een uitdrukking van be zorgdheid" en „gedroeg zich volkomen buiten zichzelf ik weet er geen andere woorden voor. Dat is ook wat moois met de baas, zei ik en probeerde haar te stre len. Maar ineens liep ze om de bank heen en ging achter mij staan, met haar voor poten op de bank. Haar kop naast mijn schouder vlijde ze zich heel voorzichtig tegen mijn linkerwang en. duwde haar brede borst tegen mijn rug alsof ze mij wilde steunen. Hoe ongelooflijk het ook klinkt: Senta bleef bijna een kwartier lang onbeweeglijk in die houding staan. Het was of met de lichaamswarmte van het dier een vreemde kracht in mij over stroomde. Mijn adem werd vrijer, mijn pols sloeg weer regelmatig en normaai". Samen gaan ze weer naar huis en als Eip per Senta 's avonds welterusten zegt, legt de hond haar grote voorpoten aan weers kanten om zijn gezicht. „Geen van tweeën bewoog zich. Ik hoorde haar adem en de mijne gaan als de adem van één levend wezen. Overdreven? Ik geloof het niet. Die nacht heb ik voor de eerste keer begrepen waar Faust zijn schepper voor dankt: Du lehrst mich meine Brüder im stillen Busch, in Land und Wasser kennen. Wat ademen dieren mooi! Zo rustig, zo gezond". Behalve het gevoel forceert Eipper in deze passage en in deze niet alleen een bewijs van wat hij noemt het „fluïdum" tussen mens en dier, een we derzijds begrip, dat zeker bestaat, maar onvermijdelijk buiten redelijke proporties wordt voorgesteld, zodra het op een ande re dan zuiver wetenschappelijke manier wordt geformuleerd. En dan de heroïek. Op bladzij 38 bij voorbeeld geeft Eipper zich er zoals Wag ner in „Siegfried" aan over. Hij bezingt de kracht van Senta en schrijft in een dreunend ritme als van vastbesloten pau kenslagen in een zware symfonie een gaaf portret van een germaan. „Wat ligt Senta daar prachtig naast mijn stoel, alleen al om te zien! De steile hoeken van de ach terpoten steken boven het zware, massie ve lichaam uit. De voorpoten, rustend in hun volle lengte, monden uit in de brede borst, die zilverig glanst, zware spieren vormen een nek die zelden bij een vecht partij het onderspit zal delven, het geheel wordt bekroond door de rustige, ernstige, zelfbewuste kop. Zo gauw ik me over Senta heenbuig, wordt haar krachtige houding losser. Ze legt zich op haar zij, rekt alle vier poten tot in de tenen uit en buigt de romp in een halve cirkel om me heen. Wat heeft ze edele poten, zo gespierd, lang en slank! Maar haar tenen vind ik nog mooier. Ze doen me aan gestileerde ade- laarsklauwen, aan de klauwen van de Vo gel Grijp, denken". Een hond om een oor log mee te beginnen. Overigens is het boek als geheel veel on schuldiger dan deze passages doen ver moeden. Citeren is nooit helemaal eerlijk Leest men Eippers derde boek helemaal dan weet men dat hij de tijd heeft om te dromen. En dat maakt jaloers. Johan Voskuil

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 31