K.L.M. vliegt volgend jaar over
de Noordpool naar Tokio
Senta,
DC-7c's doen het in 30 uur
Redelijk
goed
in orde
maar met
normaal
DINSDAG 31 DECEMBER 1957
E*bij
PAGINA DRIE
grafieën
Paul van Ostayen
die vliegensvlug leefde
en vliegensvlug stierf
Van de Woestijne
de Europese zanger met
een Vlaamse intonatie
REEDS GERUIME TIJD is de K.L.M. intensief bezig alle voorbereidingen te treffen
met het oog op de nieuwe lijn Amsterdam-Tokio en verder tot Biak via het
Noordpoolgebied. De lijn zal begin december 1958 worden geopend. Het stafbureau
voor de K.L.M.-directie in Den Haag aan de Plesmanwcg heeft reeds een dik dossier
liggen, waarvan de oudste papieren een datumstempel van eind 1955 dragen.
Waarom heeft de K.L.M. de plannen om
via het Noordpoolgebied naar Tokio te
vliegen niet eerder verwerkelijkt? Het
antwoord is dat moest worden gewacht
op het geschikte vliegtuigtype en het
openen van een geregelde dienst om de
noord moest economisch verantwoord
zijn. Nu de DC7c in de K.L.M.-vloot is
opgenomen en de maatschappij in 1958
nog enkele machines van dit type van de
Douglasfabrieken zal ontvangen is men
van oordeel, dat technisch alle proble
men, welke aan deze volkomen nieuwe
route vastzitten, kunnen worden opge
lost. Zonder aan het laadvermogen te kort
te doen heeft de DC7c een groter vlieg-
bereik dan de types, die totnutoe door de
K.L.M. worden gebruikt. Het spreekt wel
haast vanzelf, dat het stafbureau van de
directie zeer nauwkeurig de economische
vraagstukken van dit nieuwe project,
een lijn over een deel van de wereld,
waar de K.L.M. tot nu toe geen contacten
had heeft bestudeerd. De vervoercij-
fers van Europa naar Japan en terug via
het Midden-Oosten en India wijzen voor
het boekjaar 1955-1956 uit, dat van de
ruim zesduizend passagiers, in die perio
de van alle maatschappijen samen ge
boekt, de SAS er drieënveertig percent
voor zijn rekening nam en de K.L.M. on
geveer een derde deel daar van.
Opgemerkt dient te worden, dat de
Scandinavische landen altijd sterke han
delsrelaties met Japan hebben gehad. Voor
het jaar 1956 steeg het vervoer zeer snel
en in een half jaar had men reeds 4.435
passagiers geboekt tussen Europa en Ja
pan (tussenliggende stations worden in
die statistieken niet meegeteld), waarvan
de SAS een percentage van tweeënveer
tig voor zich opeiste en de K.L.M. met
sterke stijging ruim twintig percent. Deze
gang van zaken heeft grote invloed gehad
op de beslissing om zo spoedig mogelijk
een lijn om de noord met Japan te ope
nen, met handhaving van de route over
het Midden-Oosten en India.
DE ROUTE NAAR TOKIO via het pool
gebied van totaal 13,625 kilometer is 2400
kilometer, korter dan de thans in gebruik
zijnde lijn via het Midden-Oosten en India.
De nieuwe DC-7c's zullen de reistijd via
de pool aanzienlijk bekorten en tot onge
veer dertig uur terugbrengen, hetgeen een
verschil van achttien uur uitmaakt ten
opzichte van de lijn naar de Japanse
hoofdstad „om de zuid". De harde econo-
inderdaad een dienst rond de wereld ex
ploiteert. De K.L.M. heeft een dergelijk
plan laten varen, men vliegt dus via het
poolgebied, met Fairbanks of Anchorgae
als steunpunt, naar Tokio en Biak en
terug. De tarieven voor de poolroute zijn
hoger in kilometerafstand uitgerekend
dan die van de diensten over het Mid
den-Oosten en India. De bijzondere om-
mische feiten de exploitatiekosten van
de nieuwe lijn worden geschat op vijfen
twintig miljoen gulden per jaar heb
ben voorts de K.L.M. doen besluiten de
dienst niet in Tokio te doen eindigen, maar
door te trekken naar Biak, een etappe van
4100 kilometer extra. Twee keer per week
in beide richtingen zal de K.L.M. over de
pool gaan vliegen. Daar staat tegenover,
dat de verbinding één keer per week tus
sen Biak en Amsterdam over Manilla en
Bangkok komt te vervallen.
De K.L.M. zal de tweede maatschappij
zijn, die Tokio met de Europese hoofd
steden verbindt via het poolgebied. De
Scandinavian Airlines System heeft in
februari van dit jaar de poolroute via
Anchorage in gebruik genomen, met Ko
penhagen als beginpunt en Tokio als eind
station. Kort na de opening van deze
SAS-lijn werd besloten de vliegtuigen
„via de zuid" naar de thuishaven te doen
terugkeren en omgekeerd, zodat de SAS
standigheden maken dit begrijpelijk.
Reeds nu denkt het stafbureau van de
K.L.M.-directie aan de volgende stap: in
het voorjaar 1961 zullen de DC-8-straal-
verkeersvliegtuigen de DC-7c's op de
poolroute vervangen. Dat nieuwste Dou-
glasprodukt zal met bijna 900 kilometer
per uur over het Noordpoolgebied vlie
gen en de vliegtijd nogmaals aanzienlijk
bekorten. Thans bedraagt die tijd om de
zuid nog achtenveertig uur, over ruim
drie jaar met de DC-8 over de pool is de
luchtreiziger inveertien uur van Am
sterdam in Tokio.
DE AFDELING VLUCHTPRODUKTIE
van de K.L.M. op Schiphol is reeds zeer
ver met het treffen van voorbereidende
maatregelen voor de nieuwe lijn, welke
dienst op 1 december 1958 met de DC7c's
zal worden geopend en voorlopig twee
keer per week in beide richtingen wordt
uitgevoerd. Binnen niet al te lange tijd
zal worden beslist aan welke route de
voorkeur dient te worden gegeven.
In de eerste plaats kan Prestwick in
Schotland na de start in Amsterdam wor
den gekozen, of Kevlavik op IJsland.
Prestwick heeft uit de aard der zaak veel
voor, aangezien de K.L.M. reeds jaren
lang op de Schotse luchthaven faciliteiten
verkrijgt en er in een vertrouwde om
geving verkeert. Kevlavik daarentegen
heeft veel tegen, al was het alleen maar
de vaak ongunstige weersomstandig
heden, welke op dit deel van de vlieg
route heersen. Belangrijker nog zal de
keuze zijn ten aaznien van Anchorage en
Fairbanks, beide havens voor het burger-
luchtverkeer in Alaska.
Men moet niet denken, al liggen beide
punten niet ver van de Noordpool af, dat
Anchorage en Fairbanks niet goed ge
outilleerd zijn. Integendeel, beide stadjes
hebben ongeveer vijftienduizend inwo
ners, beschikken over goede hotels met
accommodatie in Amerikaanse stijl en de
vliegvelden bevinden zich in prima staat.
De Scandinavian Airlines System maakt
bij haar poolvluchten van Kopenhagen
naar Tokio gebruik van Anchorage. Het
ziet er naar uit, dat de K.L.M. de voor
keur zal geven aan Fairbanks, ook al
omdat de afstand tussen Prestwick en
Fairbanks minder groot is dan die tussen
Prestwick en Anchorage. De afstand
Amsterdam-Prestwick-Fairbanks en To
kio zal in tweeëndertig uur en twintig
minuten kunnen worden afgelegd, de
tijdsduur van de landingen in Prestwick
en Fairbanks inbegrepen.
De K.L.M. zal niets aan het toeval over
laten. In Alaska woont een Amerikaan
se journalist en vliegenier, Inne Taylor
die zich in het bijzonder met de poolpro-
blemen voor de luchtvaart heeft bezig
gehouden. Hij heeft de Amerikaanse
luchtmacht en ook de SAS adviezen ver
strekt voor alle technische en weerpro-
blemen bij het vliegen over het Noord
poolgebied. Op 13 januari arriveert Tay
lor in Nederland voor het geven van een
tweedaagse cursus aan de volledige der
tien bemanningen, die men voor de nieu
we dienst over het poolgebied nodig denkt
te hebben. Deze poolvorser zal de
K.L.M.-ers wegwijs maken omtrent alle
poolproblemen, een soort „overlevings"-
cursus op ijs en sneeuw ook. Na de wijze
lessen van Taylor zal de chef van de na-
vigatie-instructie op Schiphol, de heer D.
Bonne, gedurende tien dagen een cursus
geven voor dezelfde bemanningen.
Belangrijk is ook het speciale instru
mentarium, dat de vliegtuigen op de pool
vluchten gebruiken. De DC-7c's, die de
K.L.M. thans reeds in gebruik heeft, zijn
voorzien van een zogenaamd skykompas,
dat met gepolariseerd licht werkt en dat
in de standaarduitvoering ook in de nieu
we DC-7c's, welke in de herfst van 1958
door de Douglasfabrieken worden afge
leverd, is ingebouwd. Overigens is men
op de Amsterdamse luchthaven al druk
bezig met gesimuleerde poolvluchten en
bovendien wordt nog een driedaagse cur
sus ingevoerd voor het nabootsen van lan
dingen en opstijgingen op de voor de
K.L.M. nieuwe vliegvelden van deze
route.
De voorbereidingen, in grote lijnen ge
zien, wil de K.L.M. afsluiten met drie
proefvluchten in september volgend jaar.
Dan zal de „Seven Sear" no. 12 wel af
geleverd zijn en de bedoeling is, dat de
toekomstige bemanningen door deze
proefvluchten vertrouwd raken met de
wel heel bijzondere omstandigheden,
waarmee bestuurders, navigators, tele
grafisten en kajuitpersoneel op de pool
vluchten worden geconfronteerd. Veilig
heid heeft altijd voorrang, dat is de reden,
waarom de route zodanig wordt gekozen,
dat de toestellen voortdurend slechts twee
tot drie uur van een uitwijkhaven zullen
zijn verwijderd. Een radarlinie van ame-
rikaans-Canadees eigendom is een scha
kel van naar de pool vooruitgeschoven
radiostations, die de positie van de vlieg
tuigen kunnen aangeven. Van een van
deze stations stijgt dagelijks een vliegtuig
van de Amerikaanse luchtmacht op voor
een vlucht heen (op 3000 meter) en terug
(op 5500 meter) naar de Noordpool, voor
het verkrijgen van gegevens over de
weersomstandigheden in dit gebied.
EVENALS DE SAS zal de K.L.M. spe
ciale aandacht schenken aan poolpakken
ter bescherming van bestuurders en pas
sagiers bij onverhoopte noodlandingen,
aan pooluitrustingen, zoals sneeuwschop
pen, zagen, geweren voor het verjagen
van ijsberen, technische middelen om
drinkwater te verkrijgen (dorst is erger
dan honger in het poolgebied) en voedsel
in blik.
Als men dan nog weet, dat door het
overvliegen van de grillige datumlijn er
gens in het poolgebied de luchtreiziger
op weg naar Tokio een dag verliest en in
de richting van West-Europa vliegend een
etmaal wint, dat de weersomstandigheden
boven het poolgebied vrijwel steeds zeer
gunstig zijn (dat heeft de ervaring van
de SAS geleerd) en het gedurende enkele
zomermaanden boven de pool altijd dag
zal blijven, dan kan een romantische pas
sagier misschien in een poolvlucht een
avontuur zoeken, maar de nieuwe K.L.M.-
lijn wordt tot in de kleinste details voor
bereid opdat de maatschappij een econo
misch en technisch verantwoorde service
kan verlenen.
H
IN AMSTERDAM is kort geleden een
tentoonstelling van gebruikte automobie
len gehouden. Aanvankelijk hebben wij
niet begrepen wat daar nu voor bijzonders
aan was: héél Amsterdam is immers lang
zamerhand één tentoonstelling van ge
bruikte automobielen geworden. En een
zeer levendige expositie, men kan ze nog
zien rijden ook al wordt dat steeds
moeilijker door h~t grote aantal inzendin
gen. De BOVAG, dat is de Bond van Auto
mobiel en Garagebedrijven heeft het ge
organiseerd. Bij het binnentreden bleek
ons, dat het de bedoeling is, deze auto's
te verkopen. Men heeft kennelijk het woord
„markt" willen vermijden, omdat dit
althans wat gebruikte auto's betreft een
beetje belast is. Men loopt hier veel min
der kans Knollen voor Citroëns te kopen,
want alles is van te voren door het Neder
lands Instituut van Auto- en Motorex
perts besnuffeld en bereden. Die experts
hebben lange certificaten op de voorruiten
aangebracht, waarop staat aangegeven,
hoe de conditie in het algemeen en die
van belangrijke onderdelen in het bijzon
der is. Dat geeft wel enig houvast, want
alle wagens glimmen u tegen alsof ze het
inrijtijdperk nog niet ontgroeid zijn. En de
vorsende gegadigde zegt de lak niets. Hij
laat zich niet verlakken. Hij wil weten of
er nog enige compressie in het ding zit,
hoe de leidingen zijn en de ontsteking en
het differentieel.
Welnu, daar is op dat certificaat een
heel overzicht van gegeven. De experts
hebben er echter kwalificaties voor ge
bruikt, die gemakkelijk aanleiding geven
tot verwarring. Zo kunnen bijvoorbeeld de
waterslangen „goed" maar ook „nor
maal" zijn. Het is voorts mogelijk, dat zij
„redelijk" zijn, of „in orde". Zo hoorden
wij een vinnig kopertje tot een brede
handelaar zeggen: „jammer, dat de star
ter niet in orde is". Waarop deze naar het
certificaat wees en zei: „Maar man, der
staat hier toch: starter in orde?" Waarop
de koper: „Zegt me niks, alsie in orde
was, dan zou der goed staan!" En verder
op deed een dame wat wantrouwig tegen
over een grote limousine, omdat het uit
laatsysteem ervan redelijk heette. En
dat vond de verkoper onredelijk. Wij zijn
het daar niet mee eens. Want dergelijke
kwalificaties hebben nu eenmaal allemaal
een zekere rangschikking in ons spraak
gebruik. Het deed ons denken aan onze
plaatselijke zangvereniging, die kwaad
van een concours terugkwam, omdat zij
in de klasse „uitmuntendheid" terecht was
gekomen. Als leek vraagt men zich dan
af, wat er nog aan mankeren mag. En dan
blijkt tenslotte, dat een naburige zangver
eniging in de „superieure klasse" werd
geplaatst.
Mogelijk stemde het een aantal belang
stellenden nog een weinig gereserveerd,
dat al deze kwalificaties toch nog allemaal
boven een zekere maal lagen en dat er
bijvoorbeeld nooit uitdrukkingen als „zo
zo" of „krammenak" of „scheideroveruit"
op de ruiten stonden. Maar wagens, die
zó gekwalificeerd moeten worden, moch
ten niet op deze tentoonstelling geëxpo
seerd worden. Dat is nu juist het plezieri
ge met de BOVAG.
Ko Brugbier
JALOERSHEID MAG nu
niet bepaald een deu,gd zijn,
er is reden om met enige af
gunst de eerste beide deel
tjes in de serie „Monogra
fieën over Vlaamse Letter
kunde" te bewonderen, die
door het Belgische Ministerie van Onder
wijs bij de n.v. A. Manteau te Brussel zijn
uitgegeven. Sinds 1945 heeft ons vergelijk
bare departement zich stellig niet onbe
tuigd gelaten ten aanzien van de Neder
landse letterkunde. Maar tot een uitgave
als deze Vlaamse monografieën, elk als
het ware een plaquette in boekvorm, elk
een eerbetoon, heeft het tot dusver in ons
noordelijk taalgebied niet mogen komen.
Wel werd een achttal jaren geleden van
uitgeverszijde een poging in die richting
gedaan: met de reeks „Schrijvers van he
den" namelijk, samengesteld nog wel on
der auspiciën van de Maatschappij der
Nederlandse Letterkunde en door n.v.
Daamen in omloop gebracht. Jammer ge
noeg kwam de serie niet verder dan tot
een drietal deeltjes (over Coolen, Helman
en Bordewijk). Voldeed de opzet niet aan
het doel? Ontbrak het aan belangstelling?
Werd de publikatie gestaakt aleer ze goed
en wel tot het lezerspubliek had kunnen
doordringen? Zou ze, mét regeringssteun,
gered hebben kunnen worden?
DAT ZIJN VRAGEN, die niet alleen
worden ingegeven door de afgunst, maar
meer nog door de hoop dat het Belgische
initiatief aanstekelijk op het Nederlandse
zal werken. Want deze boekjes, het eerste
aan Paul van Ostayen, het tweede aan
Karei van de Woestijne gewijd, zijn inder
daad navolgenswaard: voortreffelijk van
inhoud, voortreffelijk van uitvoering. Wat
ons kan troosten is, dat ze als men wil
geloven (en dat wil ik van ganser harte)
aan een „cultureel Benelux" ook een
beetje ónze boekjes zijn, omdat schrijvend
Vlaanderen, deze jonge, levenskrachtige
litteratuurloot aan de Nederlandse taal
stam, zijn noorderbuur volop het genot
laat van de bloesems, die ver over de
nationale omheining reiken.
Laat ons dus erkentelijk zijn. Laat ons
onverdeeld bewondering hebben voor dit
vele in het weinige: een inleidende tekst
van luttele bladzijden druks, een sum
miere biografie, een bloemlezing die zich
tot het wezenlijkste beperkt en besloten
wordt door enkele illustratieve pagina's
beknopter kan het niet. Karakteristie
ker voor de betrokken auteur evenmin.
Men wist trouwens wel aan wie men de
samenstelling van het aan Paul van
Ostayen gewijde deeltje toevertrouwde,
toen men Gaston Burssens daartoe aan
zocht. Geen van de dichters dezer oor
logsgeneratie, hoezeer één voor één be-
invloed door het baanbrekend talent van
Van Ostayen, heeft diens koortsige ont
wikkelingsgang van zó nabij gevolgd als
Burssens: deze evolutie was immers vrij
wel de zijne. Vandaar de bondigheid, waar
mee hij de essentie van dit door de dood
nagejaagde dichterschap wist samen te
vatten. Van Ostayen had haast. De levens
duur was hem niet toegemeten om lang
op één en hetzelfde station te verblijven
aandachtig naar de thema's
van Van Ostayens levensso
nate, zoals de beknopte
bloemlezing deze weergeeft
naar de gedurfde levens
eerlijkheid van „Music Hall"
de hoopvolle klaroenstoot
van „Het Sienjaal", de chaotisch-bitse
ritmen van „Bezette Stad", de doorzongen
strofen der „Nagelaten Verzen", die het
„Eerste boek van Schmol" hadden moeten
worden en weet dat dit genoeg is om te
beseffen, -viè het was die vliegensvlug
leefde en vliegensvlug stief: een groot, een
sterk, een moedig dichter.
DE MONOGRAFIE van Karei van de
Woestijne werd door Herman Teirlinck
geschreven en samengesteld, door zijn
vriend, die wellicht meer van hem ver
schilde dan hij met hem gemeen had, maar
een groot vriend was en een weergaas goed
verstaander. Beiden zochten ze wars van
het provinciale traditionalisme „de verse
lucht" en vonden deze bij de „Van-Nu-en-
Straks-ers", het meest wel bij de persoon
van Prosper van Langendonck, voor wie
immers „de mens de bron van alle kunst"
was. Om die mens was het hun te doen,
om de waarheid van die mens, om de
waarheid van zichzelf en in zichzelf, ook
als het een harde en bittere waarheid
zou zijn. Beiden ondergingen ze Karei
in Latem, Herman in Lingebeek de sti
mulerende invloed van de jonge schilders,
die de wereld gloednieuw zagen en beeld
den. En samen schreven ze de brieven
roman „De leemen torens". Of neen, ze
schreven hoe tweestemmig! het boek
dat „De leemen torens" had moeten wor
den en de oorlogende wereld in staat van
beschuldiging zou stellen. Maar het wilde,
het kón met dat boek niet vlotten, niet
omdat de lyrische dichterstem van Van de
Woestijne niet wilde samenklinken met het
epische geluid van de romancier Teir
linck (want als zij over één zaak eens van
zin waren, dan was het wel over de we
reld, zoals die geworden was en verder
dreigde te verworden). De oorzaak van de
stagnatie lag dieper en buiten het bereik
van beider samenwerking: „We hebben"
verklaart Teirlinck en met die verkla
ring is er één legende minder in de litte
raire wereld „het opgegeven omdat de
toekomst zich voor onze ogen sloot". Dat
schrijft Teirlinck, de ontembare, de on
uitputtelijke, de onblusbare! En naast hem
tekent zich dan des te tragischer, des te
groter ook, de figuur van zijn vriend Karei
af, diep in zichzelf verzonken, diep ver
strikt in zijn menszijn, in zijn onverzoen
lijke onvree met zijn onvolkomenheid, Van
de Woestijne, die zichzelf eens de hazel
noot noemde, door de wurm knagend uit
gehold. Maai hij zong. In diepe, slepende
tonen. Hij zong Europees, met een sterk
Vlaamse intonatie. Verteerd door het
schuldgevoel om zijn onmacht tot het hoog
ste, werd hij lichter en lichter van stof tot
hij zich in het eind had vrijgedicht, totter-
dood.
Het moet voor Teirlinck, zélfs voor Teir
linck, niet eenvoudig geweest zijn om uit
gedlcht^a ScM nlliet dL7 spoS1^"
zijn kruisweg vast te leggen in een zo
laaien en diep inbranden, moest hij van
de hoge verwachting der humanitaire ex
pressionisten omlaagstorten in de diepte
van het nihilistische dadaïsme, om voor
het te laat was schoon schip te maken
voor zijn uitvaart als lyrisch dichter, die
het wonder ontdekt heeft van het éne
onvervangbare woord op de éne onver
vangbare plaats, waardoor zoals de
door Burssens geciteerde Jean Cocteau
zei „de goede tranen komen". Met zijn
nooit onder die titel verschenen „Eerste
boek van Schmoll" met deze lyrisch-
wanhopige overwinning op de wanhoop
achtte Van Ostayen zijn eigenlijke dichter
schap pas begonnen. Het werd zijn zwane-
zang. Na Burssens' bescheiden, maar in
dringende prelude luistert men dubbel
beperkte keur als deze. Maar wichelroede
loper als Teirlinck is, vond hij op ieder
kruispunt de bron, waarvan elk zijn oor
sprong had in de ondergrondse ader, die
opstuwt naar het licht dat de dood over-
schijnt:
Nimmer zult ge 't licht beletten
bij den nieuw-geboren dag
't zee-gewemel uit te zetten
tot een eindloos sterrenrag.
Het werk van Van de Woestijne bleef
niet onvoltooid, schrijft Teirlinck. Van die
voltooiing werd deze monografie een waar
dig getuigenis.
C. E. Dinaux
PAUL EIPPER is een Duitse schrijver
voor wie in ons land jaren geleden al een
grote lezerskring bestond. Heel wat men
sen, die graag over beesten lezen en thuis
zijn in de lectuur daarover, kennen zijn
eerste twee boeken: „Dieren kijken ons
aan" en „Ik houd van katten". Eipper
heeft nu weer een boek geschreven. Het
heet „Senta, de gele dog" en werd heel
goed vertaald door Lidy van Eysselsteijn,
geïllustreerd met ruim dertig foto's door
Boosten en Stols in Maastricht uitgege
ven. Gezien de vorige successen is de weg
naar een ruim publiek dus al vrij.
In zijn derde boek praat Eipper heel
gewoon over een grote dog, die hij toen
het beest negen jaar was in huis kreeg.
Hij nam de hond over van een houtvester.
Eipper heeft daarmee dus op zich geno
men voor een tweede opvoeding te zorgen.
In die rol voelt hij zich goed thuis hij
noemt zich tegenover het dier „vader"
en de sympathie waarmee hij naar de
hond kijkt, met haar speelt, tegen haar
praat, haar verzorgt, uit de verantwoor
delijkheid die hij voor Senta voelt, doet
haast denken aan bloedverwantschap. En
verder vindt men in zijn observaties van
het hondse gedrag eigenschappen, die wij
„echt Duits" plegen te noemen, opvallend
sterk geprojecteerd: dik sentiment en he
roïek. Twee aanhalingen mogen dat ach
tereenvolgens illustreren. Op een van zijn
wandelingen met Senta krijgt Eipper, op
bladzij 79, ineens last van zijn zwakke
hart: „Mijn benen trilden en het benauw
de zweet brak me uit, ik had de kraag van
mijn overhemd al losgemaakt, maar niets
hielp. Ik werd duizelig en kon slechts met
moeite nog een bankje zonder leuning
dicht bij de oever van het meer berei
ken." De hond krijgt het in de gaten „op
haar gezicht, dat zonet nog heel gewoon
leek, lag ineens een uitdrukking van be
zorgdheid" en „gedroeg zich volkomen
buiten zichzelf ik weet er geen andere
woorden voor. Dat is ook wat moois met
de baas, zei ik en probeerde haar te stre
len. Maar ineens liep ze om de bank heen
en ging achter mij staan, met haar voor
poten op de bank. Haar kop naast mijn
schouder vlijde ze zich heel voorzichtig
tegen mijn linkerwang en. duwde haar
brede borst tegen mijn rug alsof ze mij
wilde steunen. Hoe ongelooflijk het ook
klinkt: Senta bleef bijna een kwartier lang
onbeweeglijk in die houding staan. Het
was of met de lichaamswarmte van het
dier een vreemde kracht in mij over
stroomde. Mijn adem werd vrijer, mijn
pols sloeg weer regelmatig en normaai".
Samen gaan ze weer naar huis en als Eip
per Senta 's avonds welterusten zegt, legt
de hond haar grote voorpoten aan weers
kanten om zijn gezicht. „Geen van tweeën
bewoog zich. Ik hoorde haar adem en de
mijne gaan als de adem van één levend
wezen. Overdreven? Ik geloof het niet. Die
nacht heb ik voor de eerste keer begrepen
waar Faust zijn schepper voor dankt: Du
lehrst mich meine Brüder im stillen Busch,
in Land und Wasser kennen. Wat ademen
dieren mooi! Zo rustig, zo gezond".
Behalve het gevoel forceert Eipper in
deze passage en in deze niet alleen
een bewijs van wat hij noemt het
„fluïdum" tussen mens en dier, een we
derzijds begrip, dat zeker bestaat, maar
onvermijdelijk buiten redelijke proporties
wordt voorgesteld, zodra het op een ande
re dan zuiver wetenschappelijke manier
wordt geformuleerd.
En dan de heroïek. Op bladzij 38 bij
voorbeeld geeft Eipper zich er zoals Wag
ner in „Siegfried" aan over. Hij bezingt
de kracht van Senta en schrijft in een
dreunend ritme als van vastbesloten pau
kenslagen in een zware symfonie een gaaf
portret van een germaan. „Wat ligt Senta
daar prachtig naast mijn stoel, alleen al
om te zien! De steile hoeken van de ach
terpoten steken boven het zware, massie
ve lichaam uit. De voorpoten, rustend in
hun volle lengte, monden uit in de brede
borst, die zilverig glanst, zware spieren
vormen een nek die zelden bij een vecht
partij het onderspit zal delven, het geheel
wordt bekroond door de rustige, ernstige,
zelfbewuste kop. Zo gauw ik me over Senta
heenbuig, wordt haar krachtige houding
losser. Ze legt zich op haar zij, rekt alle
vier poten tot in de tenen uit en buigt de
romp in een halve cirkel om me heen. Wat
heeft ze edele poten, zo gespierd, lang en
slank! Maar haar tenen vind ik nog
mooier. Ze doen me aan gestileerde ade-
laarsklauwen, aan de klauwen van de Vo
gel Grijp, denken". Een hond om een oor
log mee te beginnen.
Overigens is het boek als geheel veel on
schuldiger dan deze passages doen ver
moeden. Citeren is nooit helemaal eerlijk
Leest men Eippers derde boek helemaal
dan weet men dat hij de tijd heeft om te
dromen. En dat maakt jaloers.
Johan Voskuil