Is het einde van de schilderkunst m BEENMERGINJECTIES BIJ DE BEHANDELING VAN BLOEDZIEKTEN Er bestaan tenslotte zekere grenzen Erbij 9 Eert critische beschouwing door dr. D. M. Hoogeveen Franse doktoren vechten om het leven van dertienjarig meisje MEDISCHE KRONIEK KANTOORGEBOUW MET ACHT BUITENMUREN ZATERDAG 28 FEBRUARI 1959 Het origineel, vervaardiga aoor Kiem, to volkomen ejj^n omuw vtan [inouMcnromej. ENKELE FRANSE doktoren, dr. Mathé en dr. Schwarzenberg, zijn we- kenlang bezig geweest met de behande ling van een dertienjarig meisje. Bij dit meisje was reeds in 1956 een ernstige bloedziekte geconstateerd. Zij bleek toen te lijden aan leukemie, een ziekte die daardoor gekenmerkt wordt, dat it evenwicht tussen aanmaak en af braak van de rode en witte bloed lichaampjes (vooral echter van de witte bloedlichaampjesis gestoord. Normaal bevinden zich rond zevenduizend witte bloedlichaampjes en vier tot vijf mil joen rode bloedlichaampjes in een kubieke millimeter bloedBij diverse bloedziekten is öf het aantal van de rode öf witte bloedlichaampjes ge stoord, öf hun onderlinge verhouding. Bij leukemie bevinden zich teveel witte bloedlichaampjes in het bloed. De behandeling is erop gericht het nor male evenwicht tussen rode en witte bloedlichaampjes te herstellen. Uiter aard probeert men de oorzaak van de ziekte weg te nemen. Helaas is een directe oorzaak van leukemie nog on bekend. Wel weet men, dat diverse verschijnselen, die men ook bij leuke mie aantreft, eveneens voorkomen bij mensen, bij wie de functie van het beenmerg ernstig gestoord is, bij voor beeld als gevolg van het feit dat zij ieveel radiumstralen hebben ondergaan. IN ONS BORSTBEEN, in de ribben en in enkele andere beenderen be vindt zich het zogenaamde beenmerg, dat de voornaamste produktieplaats vormt van onze diverse bloedcellen. Het is bekend, dat te sterke bestraling met Röntgenstralen tot tijdelijke of zelfs blijvende beschadiging van dit beenmerg kan leiden. Dan wordt de aanmaak van de bloedlichaampjes ge heel verstoord. In de praktijk betekent dit, dat men niet altijd patiënten, bij wie men bestraling wil toepassen, zo vaak en zo sterk kan behandelen, als men eigenlijk wel zou willen. Indien men aanneemt, dat men bij voorbeeld een bepaald gezwel met stralen zou kunnen doen verdwijnen, dan nog is het in de praktijk niet altijd mogelijk de vernietiging van het gezwel tot stand te brengen. Geeft men te veel stralen, dan bescha digt men het beenmerg, waardoor men op zich zelf weer ernstige afwij kingen in het bloed te voorschijn roept. Soms krijgen mensen toch een dergelijke te sterke hoeveelheid stra len in hun lichaam. Dat was in de eerste plaats het geval met de slachtoffers van atoombommen. Ook bij hen, die nog jaren na de ontploffing van de atoombom stierven, bleken steeds af wijkingen in het bloed te bestaan, die te herleiden waren tot beschadigingen van de bloedaanmaak, dat wil dus zeg gen door beschadiging van het been merg. Kortgeleden kregen enkele Zuid- slavische atoomgeleerden een te grote, dodelijke hoeveelheid stralen door hun lichaam. Hun beenmerg was verlamd, men vreesde het ergste. Zij werden naar het beroemde hospitaal in Parijs gebracht, dat de naam draagt van het echtpaar Curie, beiden pioniers op het gebied van 't onderzoek van de atomen en de radioactiviteit. Vrijwilligers wer den opgeroepen en velen meldden zich. Men zoog beenmerg op uit borstbeen en andere beenderen van de vrijwil ligers en spoot dit in bij de atoomge leerden, wier eigen beenmerg niet meer functioneerde. De inspuiting gelukte: het beenmerg paste zich aan bij de gastheren, bleef in leven, vermenigvul digde zich en produceerde in 't lichaam van de atoomonderzoekers normale bloedlichaampjes. Omdat het bloedbereidend weefsel, het beenmerg van het dertienjarig meisje eveneens gestoord was, werd werd dezelfde behandeling toegepast: zij kreeg injecties met beenmerg, af komstig van vrijwilligers. Het meisje was echter eerst bestraald met een grote dosis radioactieve stralen. De dosis had men zo groot genomen, dat aangenomen mocht worden, dat al haar beenmerg geheel vernietigd was. Men redeneerde hierbij als volgt: bij de atoomgeleerden was het gelukt been merg van andere mensen in te spuiten en het in de gastheer te laten groeien. Maar bij hen was het zeker, dat al hun eigen beenmerg door de radioactiviteit, waaraan zij bij ongeluk waren blootge- steld geweest, vernietigd was. Eerder had men bij mensen met bloedziekten beenmerg ingespoten van vrijwilligers, maar niet altijd met goed resultaat. Het ingespoten beenmerg werd dan vaak ook ziek en produceerde dus in het lichaam van de gastheer geen gezonde bloedcellen in de normale verhouding. Aangenomen werd, dat de oorzaak van bij de patiënt aanwezig ziek beenmerg, ook schadelijke invioed op het nieuwe, ingespoten beenmerg bleef uitoefenen. In het geval van ae Zuidslavische atoomgeleerden was echter al het beenmergweefsel ver nietigd. Misschien juist daarom kon 't bij hen ingespoten beenmerg zich goed ontwikkelen. Deze opvatting wordt ook gesteund door proefnemingen, die in ons land zijn genomen. Dit is ook de reden, waarom een Nederlandse arts thans in Parijs nauw betrokken is bij de opzet van de behandeling van het dertienjarig meisje. Dr. D. W. VAN BEKKUM, dr. O. Vos en dr. M. J. de Vries hebben in oktober 1958 mededeling van door hen ver richte proefnemingen bij muizen ge daan. Muizen, die- blöotgëstéld waren geweest aan op zich zelf voor hen dodelijke ioniserende stralen (zoals deze bij atoombomontploffingen ontstaan) konden in leven worden gehouden met behulp van beenmergtransplantaties. De Nederlandse artsen hebben de op vatting uitgesproken, dat beenmerg transplantatie na totale bestraling nieuwe wegen heeft geopend voor de behandeling van beenmergziekten. Het was ook mogelijk de muizen in te spui ten met beenmerg, afkomstig van een andere diersoort dan de muis. Men nam hiervoor beenmerg van ratten. Indien dit ook voor de mens geldt, zou dit be tekenen, dat hij bijvoorbeeld behan deld zou kunnen worden met beenmerg van kalveren of andere dieren. De drie Nederlandse onderzoekers zijn van mening, dat verdere onder zoekingen op dit gebied in ons land geconcentreerd moeten worden in een centrum, waar men ervaring heeft zo wel met bestralingen, als op het gebied van de interne geneeskunde, in het bijzonder van bloedziekten. Zij waar schuwen echter tegen te vlugge conclusies: het onderzoek verkeert nog in een beginsta dium. Toepassing op grote schaal bij de mens zou voorlopig nog niet verantwoord zijn. Ook de Franse artsen hebben een waarschuwend ge luid laten horen ten aanzien van nu reeds geuite optimistische verwach tingen. Zij menen, dat men nog te minste vijf jaar geduld moet hebben, alvorens men met zekerheid iets mag concluderen omtrent de toegepaste be handeling. Maar grote bewondering kan men nu reeds hebben voor de art sen, die de strijd tegen leukemie en andere bloedziekten hebben aangebon den en nu met nieuwe moed voortzet ten. Tegelijkertijd past ook een woord van bewondering voor de ongenoemden en onbekenden die hun beenmerg ter beschikking stellen, om hun mede mensen in leven te houden. In New-York zal spoedig begonnen worden met het bouwrijp maken van een terrein voor een gebouw, dat een zeer bijzonder aspect aan het silhouet van de stad zal geven. Het wordt een achthoekig kantoorgebouw van vijfen vijftig verdiepingen, ontworpen door Walter Gropius, Pietro Belluschi en Richard Roth, die door het optrekken van acht buitenmuren in plaats van vier de massale indruk van het reus achtige gebouw, dat het grootste kan toor van New-York wordt, trachten te neutraliseren. Het gebouw zal bekend staan onder de naam Grand Hotel City en komt op de plaats van 't zes verdie pingen hoge kantoorgebouw van de Grand Central Terminal, dat moet wor den afgebroken. WIE OVER KUNST schrijft dient dit te doen om de woorden van Tacitus te citeren „sine ira et studio". Dat wil zeggen: zonder geprikkeldheid en partijdigheid. Dit is moei lijk, doordat juist de kunsten het gemoeds leven en onze stemming in sterke mate be ïnvloeden en stimuleren. Nochtans zullen we een poging wagen zo objectief en even wichtig mogelijk de schilderkunst van de laatste tijd en wat er zo mee samenhangt eens nader te bekijken, niet om een studie over esthetica te schrijven, maar om prak tisch iets bij te dragen tot meer klaarheid in de reeds te lang heersende verwarring, waarbij ik dan het oog heb op wat men de grote schilderkunst zou kunnen noemen in tegenstelling tot de liefhebberij van dilettan ten, de bezigheid van kinderen of de thera pie voor geesteszieken ook al zijn deze gebieden niet scherp begrensd en zijn er vele overgangen. Ik verstout mij dit te doen op grond van een vrijwel levenslange kunst schilderspraktijk en van verdere ervaring, opgedaan door intense belangstelling voor talloze belangrijke exposities, ook in het buitenland. Vrouwenhoofd door Pablo Picasso. IS HET EINDE der schilder kunst nabij? Wanneer men ziet hoeveel er wordt geschilderd of wat daarvoor doorgaat is men grif geneigd de gestelde vraag ontkennend te beantwoor den. Er wordt veel, zeer veel, misschien al te veel met verf op vlakken „gewerkt" in naam dei- kunst en niet alleen in ons land. Een paar jaar geleden las ik in Elseviers Weekblad: „Het schijnt in Frankrijk zover gekomen te zijn, dat' bankbedienden, spoor wegambtenaren, postbodes, poli tieagenten, pubers en ouden van dagen in groten getale aan het schilderen zijn geslagen". En men vraagt zich af waar het, indien deze schilderwoede een on schuldige en vaak nuttige bezig heid overigens voortduurt, met de overproduktie heen moet. Alle overlading schaadt. Het gaat hier dus over de grote schilderkunst, zowel de natura- men dacht: dit is toch wel het uiterste! Maar neen: steeds kwa men er nieuwe schrikwekkende en dollere „prestaties" Dit gaat nog steeds door, maar er zal over enige tijd wel een eind aan komen: de mogelijkheid van sen sationele vernieuwingen moet uitgeput raken en het is geen wonder, dat er reeds stemmen zijn opgegaan, die de schilder kunst als vrijwel afgedaan be schouwen (Malevitch, door J. M. Prange in „De God Hai-Hai" ge citeerd). Ook Van Doesburgh meende, zoals Bob Buys in deze kolommen nog eens ter sprake bracht, dat we een schilderijloos tijdperk tegemoet gaan. We spre ken hier nu maar niet over schilderende apen, zoals onlangs in Londen en in Baltimore te zien waren. De klad dreigt erin te komen, letterlijk en figuurlijk. Maar wij kunnen bij voorbeeld wijzen op de recente tentoonstel- „De aaeiaar vnsgt .;«u. «.o*;- vuil ae dove ue Kometen uitgeholde berg om het woord van de dichter te verkondigen" aldus de titel van dit schilderij van .luan Miro. Schilderij door Stamos, votgens auteur van bijgaand artikel een algemeen voorbeeld van moderne degeneratie. listische (ik gebruik ter wille van de beknoptheid deze term in de ruimste zin, om die schilderkunst aan te duiden, die meer of minder een voorstelling behelst van wat we om ons heen kunnen zien, van „de natuur") als de „abstracte". Nu zijn er wel degelijk symp tomen, die te denken geven en het heeft aan waarschuwende stemmen geenszins ontbroken. Niet lang geleden heeft het be stuur van de Amsterdamse schil dersvereniging „Arti et Amici- tiae" in een open brief duidelijke taal gesproken. In Amerika be gon enkele jaren geleden de mil jonair Hartford een campagne tegen de „charlatans" van het kunstleven. In zijn boek „Stro mingen en persoonlijkheden" schrijft prof. Hammacher over „het gevaar van een binnen ieders bereik gebracht kunste naarschap". Vermeldenswaard is ook de brochure, die A. C. Wil link enkele jaren geleden onder de titel „De schilderkunst in een kritiek stadium" bij Meulenhoff het licht deed zien, waarin hij ondermeer wees op de dreigende ontbinding, de steeds toenemen de verwarring. Reeds tientallen jaren toont de schilderkunst een gespleten beeld. Het merkwaar dige verschijnsel doet zich thans voor, dat sommige schilders een afspiegeling dezer gespletenheid in de aard hunner „produktie" vertonen door als één-en-dezelfde kunstenaar zowel naturalistische als abstracte werken te maken. De polemiek, in 1914 in de serie „Pro en Contra" gevoerd tussen E. Wichmann (pro) en prof. C. L. Dake (contra) over de nieuwe richtingen in de toenmalige schilderkunst is nog steeds boeiende lectuur en hetgeen daar beweerd wordt is merkwaar dig! nog gedeeltelijk actueel te noemen. Prof. Dake heeft het over „kunstenaars die in deze tot vernietiging leidende richting de toon aangeven en daarbij schrik barend ernstig zijn". Hij spreekt over „bedriegers of geestelijk zieken" en over „kunstverkrach ters, nihilisten en hun produk- ten: de hoekige gore Venussen, de kartonnen door elkaar gehas- nelde stadjes, de grenzeloos ver warde futuristische raadsels" en zovoorts. Wichmann verdedigde daartegen de „moderne" stro mingen. Nu, na meer dan veertig jaren, lijkt het wel of deze laat ste het pleit heeft gewonnen, wat echter nog niet wil zeggen dat vele argumenten van Dake on- iuist zouden zijn geweest. Het is geenszins uitgesloten, dat op de 'ange duur zijn gelijk nog eens 'al blijken. De zeer talrijke -ismen, die elkaar in de kunst historie in al te snel tempo op volgden, zijn wel bekend en kunnen de indruk maken, dat het in de kunst meer is begonnen om een jacht naar sensationeel nieuws dan om een nederig die nen van zuivere en verheffende elementen. Zo werden er af en toe dingen vertoond, waarvan ling in het Stedelijk Museum in de hoofdstad „Jong Amerika schildert". We konden zien, hoe daar op doeken van machtig for maat alle hogere, fijnere schil derkunstige waarden grovelijk waren verkracht, leegheid en on kunde hoogtijd vierden, wille keur en toevalligheden werden verheerlijkt. Daarbij kon men constateren, dat de consequentie, waartoe de ontwikkelingsgang der nieuwe richtingen heeft ge leid, meteen een helder licht werpt op de bedenkelijke kwali teit dezer richtingen zelf. Wan neer New York met zulke wan- produkten de hegemonie van Parijs zou overnemen, dan ziet de toekomst er donker uit. Zoals bekend is, was Kandins- ky de eerste, die de weergeving van het visueel waarneembare geheel liet varen: de eerste „ab stracte" schilder. Ook Mondriaan, die enige jaren jonger was, werkte in die richting. Sindsdien heeft deze opvatting steeds ver der om zich heen gegrepen en is- steeds dieper doorgedrongen. Het wordt tegenwoordig als het ware van de daken geschreeuwd, dat de schilder, die nog schildert wat hij ziet, de tekenen des tijds niet verstaat en eigenlijk „geen turf hoog" is. Er is intussen een zekere ontwikkelingsgang te be speuren, welk feit. op zichzelf nog geenszins de juiste richting daar van garandeert. Dat het na de vele semi-abstracte verschijnse len eens tot een over de gehele wereld verspreide, door enige pioniers in het leven geroepen en op gang gebrachte abstracte kunst zou komen, was zoal niet zeker te voorspellen dan toch wel te verwachten. Of dit nu op den duur geen neergang in plaats van een op gang zal blijken is in zijn alge meenheid niet te zeggen. Paul Cézanne, die ik als „de redder der schilderkunst" betiteld zag en ook Vincent van Gogh, beiden ouder dan de twee bovengenoem- den, hadden reeds „het hek (der strenge eisen) van de dam ge nomen". Eens vroeg ik een schil der van betekenis of hij begreep, waaraan Cézanne zijn wereld naam t:e danken heeft en hij antwoordde ronduit en veelzeg gend: neen. Ik beken dit ook niet goed te begrijpen. Een tentoon stelling van werken van hem, onlangs in Den Haag gehouden, gaf me over het geheel genomen toch maar een vrij matige indruk van zijn kunst, ondermeer door zijn zwakke vormen. Wat in dit verband te zeggen van de Ko- koschka-exnositie, niet lang ge leden in Den Haag gehouden? Hier en daar wel boeiend, maar toch ook wel bij het karikaturale en wangedrochtelijke af, zwak getekend. Ook Van Gogh wordt tegenwoordig toch wel buiten verhouding tot de wezenlijke kunstwaarde zijner werken in vergelijking met die van andere belangrijke schilders over de gehele wereld vereerd een Zo schildert bij hande van Newman jong Amerika wonderlijke uiting der massa psychologie. En we zwijgen nu maar over de dwaze prijzen, die in een soms door de kunstmake laars aangewakkerde windhandel voor echte of vermeende mees terwerken worden betaald. We hopen, dat de gekochte werken geen „kat in de zak" zullen blijken! Ook het impressionisme had reeds vrijer gestaan tegenover de nauwkeurig verantwoorde na tuurweergave. Men gaf een im pressie, waarbij de vorm reeds vervaagde. Het „suprematisme" van Malevitch en onze „Stijl groep" waren bijna tot het effen vlak als vorm van schilderkunst gekomen. Thans zijn de mono chrome, effen beschilderde vlak ken, die pretenderen nog schil derkunst te zijn, inderdaad ver schenen. Is het te boud gespro ken, wanneer we hier hoe on gaarne ook het woord „ont aarding" in de mond nemen? Wat te zeggen van de werkwijze van Georges Mathieu, de snelle mees ter, die volgens Jan Brusse in een reportage, een doek van twaalf bij vier meter in twintig minuten tijds herschapen had in een schilderij getiteld „Eerbetoon aan de dichters der gehele wereld" en in twee dagen het klaar speelde in Japan een expositie van vier entwintig schilderijen in elkaar te klodderen? Soms werkt hij met behulp van ragebol en van rolschaatsen! Men wil ons wijs maken, dat één en ander nog kunst is en er worden gewichtige besprekingen aan gewijd. Het is natuurlijk niet uitgesloten, dat er door toeval (we komen hier nog op terug) wel eens een effect ont staat, dat tot op zekere hoogte nog door zijn fantastisch voor komen de blik boeit, maar als kunst kan zo iets toch niet au sérieux genomen worden. Zo is er een „vlekkenkunst" (tachisme) ontstaan en spreekt men van „action painting". Er is inderdaad heel wat fysieke actie voor nodig om grote vlakken op gevarieerde wijze en dan snel vol te smeren (daar worden trouwens ook wel weer hulpmiddelen voor be dacht). Het is misschien een ge zonde lichaamsoefening, maar ik vraag in gemoede: wat heeft het voor de kunst te betekenen? Hoeveel boeiends en moois er op het gebied der abstracte kunst gemaakt moge zijn en nog ge maakt zal worden uitwassen als bovengenoemde dienen toch afgekeurd te worden. Het gaat erom en dat is heel moeilijk vast te stellen waar de grens van het toelaatbare wordt overschreden. Vast staat ook wel, dat de nieuwste rich tingen welkome kansen kunnen bieden aan eerzuchtige, impoten te beunhazen. De taak van directies- van museums van mo derne kunst, van jury's en van kunstcritici is in deze tijd weinig te benijden. Allen hebben een bijzonder zware, uiterst verant woordelijke taak op hun schou ders en de normen zijn vrijwel verdwenen. Wat de museums betreft: deze dienen natuurlijk te vertonen wat er aan moderne stromingen over de gehele wereld leeft, anders zouden ze hopeloos achter raken bij de andere me tropolen. Aperte prullen van schijnkunst zijn expositie on waardig natuurlijk! Maar waar is de grens? De moeilijkheid wordt nog vergroot doordat het bezoekende publiek bij voorbaat geneigd is te menen, dat wat het te zien krijgt van uitnemende, representatieve kwaliteit is. Er gaat immers van het museum- interieur een suggestieve kracht uit. Ik stel me voor, dat het zo ver is gekomen, dat het zeer de vraag is. of een beslist waardeloos prul, mits opgehangen in een be kend museum, als zodanig wel door het publiek zou worden ont maskerd. Er is, geloof ik, met geen mogelijkheid meer iets zo onkunstzinnigs of onzinnigs te maken of de meesten zouden, het in een museum ziende, er wel „invliegen". De macht der sug gestie is enorm onder de mensen en nog extra groot op het gebied der kunst, terwijl hierbij ook de valse schaamte een rol van be tekenis speelt. Hoe aardig heeft Andersen dit aan de kaak ge steld in zijn spx-ookje „De nieuwe kleren van de keizer". Men vrage (Zie ook volgende pagina)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 16