Fragmenten uit het gelijknamige boek van HIH. Prinses Wiihelmina Mensen in Amerika VRIENDELIJK WASHINGTON DINSDAG 3 MAART 1959 5 DEEL 5HERINNERINGEN AAN LONDENSE BALLINGSCHAP INDRUKKEN VAN EEN RONDREIS DOOR DE V.S. //le Z/li//an'4 PINDAKAAS I Beweeglijke stad Long Beach „op sterk water" gezet Ik heb het in Engeland als mijn eerste plicht beschouwd zoveel in mijn vermogen lag de in Nederland levende wensen te verwezenlijken en steeds in de geest van Neder land te spreken en te handelen. Naar mijn oordeel moest het beleid van de regering verankerd zijn en blijven in Nederland. Zij was immers de uitvoerster van de wil van Nederland. Vandaar dat het belangrijk voor mij was nauwkeurig op de hoogte te zijn van de gevoelens en de gedachten die in het vaderland leefden. In het bijzonder waren voor mij van betekenis de talrijke rapporten die ons bereikten over voorbereidingen op allerlei gebied voor hervormingen na de bevrijding. In deze rapporten liet men zijn gedachten de vrije loop, wat voor ons be tekende, dat wij een helder beeld konden krijgen van de achtergronden der naar voren gebrachte ideeën. Natuurlijk kwamen deze rapporten de eerste tijd nog niet. Gelijk velen thuis bleef ik de hele oorlog door optimist, omdat alles tè vreselijk was om niet van voorbijgaande aard te zijn. Ik wist mij één met allen in het vaderland in het vertrouwen op die onzienlijke en soms onwaarneembare Leiding in wier hand toch het lot der volken besloten ligt en waaruit het zelfs door een gewetenloze overweldiger niet kan worden gerukt. Dit kon dus de toekomst niet zijn. Mijn optimisme vloeide verder voort uit mijn visie op ons volkskarakter. Ik wist, dat de rampen prachtige eigenschappen tevoorschijn zouden roepen: vrijheidsliefde, onbuigzaamheid, stoerheid, moed, durf, taaie volharding. Dat de wil zichzelf te zijn en te blijven zich zou laten gelden, zonder ook maar een ogenblik te verlammen en dat ons volk alles daarvoor over zou hebben. Onze geschiedenis leert, dat wij na korte tijd altijd weer vrij werden. Dat overheersers geen plezier zouden beleven van een overwonnen Nederland dank zij bovengenoemde eigenschappen, daarvan was ik van jongaf aan overtuigd en ook, dat die overheersers vroeg of laat niet anders zouden kunnen dan ons volk de vrijheid te hergeven. Spoedig zou de luchtslag om Londen beginnen. Steeds vaker werd ik door een gedienstige gemaand met het oog op de luchtaanvallen mijn balkon te verlaten bij het gaan der sirenes en alsmaar moest ik met mijn stukken ver huizen naar mijn donkere kamer. Of het luchtalarm klonk, terwijl ik in Hyde Park wandelde en dan moesten wij onze toevlucht zoeken in de schuilkelder. Wij noemden die wandeling op het laatst „musical chairs" spelen. Het loonde de moeite niet in het Park te wandelen, wij draaiden al door om de schuilkelder heen om, als de sirenes gingen, er zó in te zijn. Het „basement" van Eaton Square werd tot schuilkelder ingericht. Terwijl dit gebeurde, trokken wij elke dag vóór het avondeten met een koffertje naar Claridge's en ver bleven daar de nacht in de grote schuilkelder met vele anderen om 's morgens na het ontbijt naar onze woning terug te keren. In september begon het bombarderen uit de lucht met volle kracht. Men at vroeg, half zeven reeds, toegerust voor de kelder, ging met zijn werk er heen en verbleef er tot vijf of zeven uur 's morgens. Het gehele leven ver- Aankomst van Koningin Wiihelmina in Londen, mei 1940 anderde. Als bekend, is het Londens gebruik dat zaken vaak worden afgedaan onder het eten, hetzij onder het noenmaal, hetzij onder de avondmaaltijd. Dit gebruik was nu niet langer vol te houden. Achtereenvolgens hielden de zakenmaaltijden 's avonds en op het middaguur op. Veel mensen gingen 's avonds met hun auto buiten de stad en brachten de nacht in dit voertuig door. Toen de luchtoorlog steeds intensiever werd, besloten Bernhard en ik een behuizing buiten Londen te betrekken, waar het wat rustiger was in de lucht. Wij vestigden ons in Stubbings, een buitenplaats dicht bij Maidenhead, een uur per auto van Londen. Voor mijn werk vond ik dit een goede oplossing; de soms onrustige nachten in het „basement", de ongewone dagindeling hierboven geschetst en de steeds in Londen bestaande mogelijkheid een „shock" op te lopen bij een bombardement, maakten het mijns inziens raadzaam in het belang van het rustig nemen van beslissingen, buiten Londen te gaan wonen. Spoedig konden wij ons nieuwe huis betrekken en gingen we geregeld per auto naar de stad. Vanuit Stubbings konden wij in de verte het bombarderen zien. Het. geheel afgesneden zijn van Nederland heeft enkele maanden geduurd. Daarna sijpelden enkele berichten door, eerst sporadisch en daarna meer geregeld. Lange tijd bleef het onmogelijk zich een duidelijk beeld te vormen van de toestand. Eerst toen de inlichtingen die ons bereikten alle terreinen van het leven in het vaderland gingen bestrijken en toen ze geregeld binnenkwamen, werd dit eindelijk mogelijk. Na enige tijd werden deze berichten aangevuld door de mededelingen van hen, die uit het bezet gebied waren overgekomen: de Engelandvaarders. Dank zij hun inlichtingen ging wat gemeld werd eerst recht voor ons leven. De Engelandvaarders kwamen uit de verschillende kringen en delen van ons land en brachten ieder hun plaatselijke indrukken mee. Zij maakten deel uit van verschillende verzetsgroepen en hierdoor werd het ons mogelijk een algemeen beeld te krijgen van het verzet dat werd geboden en van de algemene toestand thuis. Ik zag dan ook reikhalzend uit naar iedere enkeling of groep, die naar mij op komst was. Er werd op gemerkt dat ze, onmiddellijk nadat aan de toelatingseisen binnen het Verenigd Koninkrijk was vol daan, bij mij kwamen, opdat ik zo vers mogelijke indrukken kreeg van de toestand. Ik liet ze uitvoerig hun lotge vallen vertellen, alles wat ze hadden gedaan en naar lichaam en geest hadden doorstaan, en volgde met mijn volle belangstelling wat zij nog zouden ondervinden en doormaken na hun aankomst te Londen. In hen had ik niet alleen een actueel en echt deel van Nederland voor me, maar ook de ware verzetsgeest. Vanaf het ogenblik, dat de Engelandvaarders begonnen aan te komen, was het onderhouden van contacten met hen voor mij een zeer belangrijke eigen taak en roeping, die mijn ziel en denk wereld geheel in beslag namen. Voor het merendeel kwamen zij over om te strijden, zowel de Engelandvaarders als de Engelandvaarsters. Die allen, zonder uitzondering, verklaarden, dat zij eerst tot hun besluit om over te steken waren gekomen, nadat hun gebleken was, dat de mogelijkheid aan de ondergrondse strijd deel te nemen voor hen niet meer bestond. Hoe moeilijk was het voor hen om geduld te hebben tot zij hun plaats gekregen hadden, hetgeen soms niet spoedig gebeurde en niet altijd van een leien dakje ging. Een an dere moeilijkheid was voor hen soms het zich losmaken van de voorstelling ,die zij zich thuis en onderweg gemaakt hadden van de oorlogvoering en het wennen aan de werkelijke oorlogssituatie in Engeland. In Londen en andere plaatsen was, althans de eerste jaren, afgezien dan van de grote luchtslag van 1940, van de oorlog weinig te merken. De bedrijvigheid was in de fabrieken geconcen treerd, waar iedereen meewerkte aan het vervaardigen van munitie enzovoort. Alleen de bombardementen maakten het overduidelijk, dat het oorlog was. De in Londen en omgeving samengestroomde Nederlanders vormden als het ware één grote dorpsgemeenschap, waar binnen men alles van elkaar wist en vernam. Deze bestond uit Engelandvaarders en onze militairen die daar in garnizoen lagen, allen die overgekomen waren, hetzij uit Nederland, hetzij uit het buitenland, benevens de Nederlandse kolonie in Londen. De Nederlanders uit de andere delen van Engeland en uit Amerika, Canada en Aus tralië werden aanstonds in deze gemeenschap opgenomen wanneer zij voor dienst of met verlof in Londen kwamen. De overval op Pearl Harbour bracht Amerika in de oorlog Al spoedig begonnen wij ons af te vragen hoe alles in zijn werk zou gaan, wanneer de geallieerden eindelijk zouden overwinnen en het vadeijand zijn. vrijheid zou herkrijgen. Niemand was bij machte zich van de dan voorkomende situaties een voorstelling te maken, maar het kabinet en ik waren het erover eens dat, hoe weinig talrijk de vast staande gegevens ook waren, er gewerkt moest worden aan een plan, aan het opsporen en doordenken van de vraagstukken, die zich bij de overwinning zouden voordoen en aan het zoeken van oplossingen daarvoor. Hier kwam het voor mij aan op het vormen van een eigen oordeel over wat de regeringsinstanties naar voren zouden brengen. Zoals ik reeds zei, was er de eerste maanden geen contact mogelijk tussen Londen en ons land. Toen dit veranderde en ik kennis nam van de binnengekomen berichten, kwam bij mij vast te staan, dat het noodzakelijk was om zowel de bevolking van Nederland als die van de andere delen des Rijks een nieuwe koers voor het na-oorlogs beleid in uitzicht te stellen. Deze koers zou georiënteerd moeten zijn op en overeenkomen met de ten tijde van de bevrijding in Nederland en groter Nederland in Öost en West levende wensen. Ik zag voor mijn geest de omwenteling in de gedachten- wereld en de daaruit voortkomende drang naar ver nieuwing op velerlei terrein en meende, dat het gewenst was vanuit Londen hiervoor begrip te tonen en ons deel in deze ontwikkeling op ons te nemen. Ik herinner mij de diepgaande gesprekken over deze aangelegenheden met de toenmalige minister-president Gerbrandy. Ik maakte hem hierin mijn wens kenbaar per soonlijk de gedachte der vernieuwing bij het Nederlandse volk en bij de inwoners van Nederland Overzee in te lei den. Uiteraard bleef hierbij een ruim veld open voor boodschappen van ministers. Wij kwamen overeen, dat ik dit, zolang geen andere wegen openstonden, door middel van radio-uitzendingen zou doen. De ministerraad stemde in met onze gedachten- gang en kwam met de heer Gerbrandy overeen, dat hij inzage zou riemen van mijn ontwerp-toespraken en overleg met mij daarover zou plegen. Hier past mij een woord van dank en waardering voor dit vooruitziend beleid en voor de moed van het kabinet om deze verantwoording op zich te nemen. Zo werd dan langs strikt constitutionele weg een voorlichting van onze landgenoten mogelijk die allen, die onder de zware druk leefden, een lichtpunt aan hun horizon kon wijzen. Zo kon dan nu het oog ge richt worden op de tijden, waarin zij weer de vrije be schikking zouden hebben over hun toekomst. De zeer uitzonderlijke omstandigheden rechtvaardigden mijns inziens ten volle, dat het zittende kabinet in Londen ver antwoordelijkheid op zich nam voor mededelingen, die een tijdperk raakten waarin het vervangen zou zijn door een ander. Van den beginne af aan stond het vast. dat er aan het einde van de bezetting een kabinet zou optreden, waarvan de leden de oorlogsjaren in Nederland hadden meegemaakt en bijgevolg ten volle op de hoogte zouden zijn van de toestand zoals deze geworden was en van de bij ons volk levende wensen. In mijn radiovoorlichting kwamen uiteraard nimmer concrete voorstellen voor; de gehele opzet van deze voor lichting was immers voorbereiding, in afwachting van het tijdstip dat men zich vrij kon uiten. Had het jaar 1940 voor mij in het teken gestaan van diepe bekommernis over Nederland, het jaar 1941 bracht wat dit betreft helaas geen opluchting. Het ene sombere be richt na het andere kwam uit het vaderland bij mij binnen. Duidelijk tekende zich hierin de begeerte van de bezetter af om onze beproefde nationale "instellingen en levens regels te nazificeren en daardoor om te brengen en elk protest om des gewetens wil in gevangenissen en kampen te smoren. Bange zorg vervulde mij ten aanzien van het lot onzer Joodse medeburgers, die steeds venijniger door de vijand werden bejegend. Het nieuwe jaar kenmerkte zich door grote bedrijvigheid op de verschillende fronten, maar zonder dat deze ons enig perspectief gaf op een naderende bevrijding. Zo werd het 22 juni, de dag waarop de Duitsers zich keerden tegen hun vrienden en helpers de Russen, even onverwacht als zij zich indertijd op ons land wierpen. Dit bericht veroorzaakte grote vreugde onder de bondgenoten en niet minder bij mij. Ik herinner mij nog de vreugde volle, bijna jubelende rede van Churchill waarin hij de nieuwe bondgenoten als zodanig verwelkomde. Men voelde: hier was het begin van de ontknoping. Nu was een eindoverwinning van Hitier teruggebracht tot het rijk der fabelen. Zij, die hoopten op een spoedige ont knoping, bleken zich echter vergist te hebben. Het ging als bij Napoleon. De indringer slaagde erin een groot deel van Europees Rusland te bezetten en het Russische leger week en week, maar om op een goed ogenblik terug te slaan en de vijand terug te drijven. Nadat de verbindings lijnen dér Russen drastisch verkort waren, hergroepeerden de Russische strijdkrachten zich en toen begon de tegen aanval, krachtig gesteund door bondgenoot Winter. Hitler had zijn mannen de barre koude ingezonden zonder ze daarvoor te hebben uitgerust. Dit krachtige tegenoffen sief werd een succes. De daaropvolgende zomer kwamen de Duitsers weer vooruit, maar om in de winter van '42-'43 nog verder dan in de vorige winter teruggedreven te worden. In de winter van 1944 werd de Duitse nederlaag in het oosten volkomen. Er kwamen tekenen, dat Japan niet altijd toeschouwer zou blijven in het wereldconflict; maar wanneer zou het ingrijpen en waar het eerst? Niemand vermoedde echter het op handen zijn van een gebeurtenis als Pearl Harbour. Als een donderslag uit een blauwe lucht kwam het bericht, dat de Japanners de Ame rikaanse vloot aldaar hadden gebombardeerd. Aanstonds volgden toen de oorlogsverklaringen van Amerika, onze bondgenoten en ons aan Japan. De aanval op Pearl Har bour was de inleiding tot een geweldig offensief der Japanners, dat al spoedig ook op Nederlands-Indië gericht was. Ik behoef hier wel geen overzicht te geven van de zo snel op elkaar volgende gebeurtenissen; een ieder herin nert zich die en niet het minst de dappere weerstand die onzerzijds ter zee, te land en in de lucht werd geboden. En wie zal ooit de slag op de Javazee vergeten, waar na een heldhaftige strijd onze vloot en het hulpeskader der bond genoten door de Jappen in de grond geboord werden? Wie herinnert zich niet de rouw en de verslagenheid in zovele gezinnen die één, die hun lief was, moesten ver liezen? Na de slag op de Javazee volgde spoedig de verovering van Java en de bezetting van de belangrijkste punten in de andere delen van Nederlands-Indië. De commissie waarover ik zojuist sprak, verliet voor de capitulatie het land om naar Australië te gaan. Later verdeelde deze groep zich tussen Londen en Amerika, al naar gelang de belangen dit meebrachten. De gouverneur-generaal, die tot op het laatst op zijn post bleef, trof een tragisch lot. Hij werd gevankelijk naar Formosa gevoerd en vandaar overgebracht naar Mand- sjoerije, waar hij de rest van de oorlog verbleef. Diep aangrijpend was het einde van de laatste officiële uitzending van Radio-Bandoeng: „Wij sluiten nu. Vaarwel tot betere tijden! Leve de Koningin!" Nog enkele dagen weerklonk 's avonds uit deze studio ons volkslied. Toen zweeg deze Nederlandse stem geheel. Degenen die voor deze uitzendingen van het Wilhelmus verantwoordelijk waren, werden door de bezetter ge- executeerd. De overlevenden van de zeeslagen die naar Engeland kwamen, werden door mij ontvangen. Uit de gesprekken met hen kon ik mij een beeld vormen van de moed die bij deze gevechten aan de dag was gelegd en van de ont beringen die zovele van onze mannen in en na de strijd hadden te doorstaan. Ook na de strijd. Er waren er die als schipbreukeling dagen lang ronddreven, zwemmend in een vest in de brandende zon, uitgeput en dorstig, tot zij eindelijk land bereikten. En sommigen van hen dobberden zelfs rond. bedreigd door bi-andende olie in de nabijheid. Onder degenen die bij mij kwamen, waren er die hun kameraden met hun schip binnen drie minuten ten onder hadden zien gaan. Doormans bevel: „Ik val aan, volg mij", gericht tot de commandanten van het geallieerd eskader en van de eigen vloot onder zijn bevel, zegt alles omtrent de geest waarin gevochten is. Van één van de weinige overlevenden van de „De Ruyter" vernam ik, dat schout-bij-nacht Doorman en de comman dant van de „De Ruyter", nadat zij de vervoerbare gewon den hadden laten vertrekken en de bemanning aan het bevel het schip te verlaten voldaan had, zich naar de ziekenboeg begaven waar de onvervoerbare zwaargewonden waren. Hun laatste ogenblikken hebben zij met dezen samen doorgebracht. Om en na die vreselijke maartdagen was er nog steeds geen zichtbaar teken waar te nemen, dat duidde op een spoedige bevrijding van Nederland. Voor ons kwam er maar geen schot in het oorlogsverloop. Dit niettegenstaande het feit, dat alom gevochtén werd. En toch moest deze moeizame, miljoenen mensenlevens vergende strijd ge streden worden, teneinde de ontzaglijke hulpmiddelen van de vijand uit te putten. Eerst als dit geschied zou zijn, kon Nederland verlost worden van de hiel van de over weldiger. Eerst later in dat jaar werden de overwinningen Koningin Wiihelmina bij de Roosevelts op de vijand behaald zó overtuigend, dat men aannemen kon, dat deze een wezenlijke aanslag betekenden op 's vij- ands oorlogspotentieel. Het werd de vroege zomer van 1942, toen ik mijn eerste reis naar de Nieuwe Wereld begon. De zestiende juni stapte ik in een vliegtuig, dat mij naar Ierland bracht, waar de vliegboot mij wachtte, die President Roosevelt gezonden had om mij over te brengen naar Amerika. Het was mijn eerste reis door de lucht. Op het vliegveld van Ottawa vond ik mijn dochter met twee kleutertjes, die wel wat onder de indruk waren van het grote ronkende gevaarte dat mij had gebracht. Ook Mackenzie King, de Canadese minister-president, die zich een oprecht vriend van ons land had betoond en die Juliana in veel opzichten behulpzaam was geweest, was ter begroeting aanwezig. Onbeschrijflijk was de vreugde van het weerzien. Wat genoot ik daarna van de aardige woning van Juliana in het Rockcliffe Park, te midden van bosterrein boven een klein meertje. Juliana en haar gezelschap pasten daar net in. Margriet kon er niet meer bij en voordat zij kwam werd dan ook een groter landhuisje betrokken aan de Acacia Avenue. Ik meen, dat ik bij de Athlones op Government House geslapen heb; overdag was ik bij Juliana. Spoedig namen wij de nachttrein naar Lee, Massaschu- setts. Daar had Juliana een landhuis gehuurd, met op het bijbehorende terrein een bungalow voor mij. Hier ont ving ik veel mensen. Na korte tijd bezocht President Roosevelt ons daar; hij was toen vergezeld van Martha van Noorwegen, die vaak bij hem vertoefde. Spoedig zouden wij met de kin deren de gasten zijn van hem en mevrouw Roosevelt op hun buiten Hyde Park. Voor Juliana was dit alles niet nieuw, zij had reeds een of twee reizen door Amerika ge maakt, op uitnodiging van de president; zij was bij hem geweest, ook om boodschappen van mij over te brengen, en voelde zich dus reeds geheel thuis op Hyde Park en vertrouwd met de mensen en de omgeving en met „the way of life". Voor mij was alles nieuw en de ontmoeting met President en mevrouw Roosevelt was een belevenis. Toch had ik bij de eerste ontmoeting met hem sterk het gevoel een oude vriend te begroeten, zó hartelijk waren zijn gevoelens voor Nederland en ook voor Juliana, Bern hard en de kinderen en mij. Mijn bewondering en grote waardering waren niet al leen gaande gemaakt door de correspondentie met hem en de boodschappen die hij mij zond. doch wellicht nog meer door zijn „fire-side chats" (die ik geregeld om drie uur 's nachts in Stubbings kon beluisteren) en zijn staats manschap, eerst als sympathiserende op onze zaak gericht, daarna als bondgenoot in de strijd. Bij de kennismaking met hem kwam men onder de indruk van zijn krachtige persoonlijkheid, zijn wilskracht en taaie volharding, een kracht die met name gestaald werd door zijn moedig, ja renlang dragen van de gevolgen van de kinderverlam ming die hem had getroffen. Een ontmoeting met Roose velt gaf de zekerheid, dat hij nimmer zou wijken of een zaak zou opgeven die hij rechtvaardig achtte en dat hij in de strijd daarvoor zou volharden tot hij zijn doel bereikt had. Ook een belevenis was de ontmoeting met mevrouw Roosevelt. Een zeer zelfstandige vrouw, die ontzaglijk veel eigen werk verrichtte, die temidden van al haar be zigheden als presidentsvrouw nog tijd vond een dagelijks artikel te schrijven en beschrijvingen het licht te geven over haar reizen door een groot deel van de wereld, maar die bovenal de toegewijde, zorgzame echtgenote was, die alles in het werk stelde om het lijden van haar Franklin te verzachten en die, waar hij ten gevolge van zijn licha melijke toestand niet alles uit eigen aanschouwen kon ken nen. hem steeds nauwkeurig op de hoogte hield van wat zij waarnam. Eén ding is een kapitale troost voor de journalist, die „de mens" zoekt in de Ver enigde Staten: er is geen gebrek aan. Aan mensen, bedoel ik. Een stad als Washing ton is er al is dat misschien voor een stad geen opmerkelijke eigenschap ge heel mee gevuld. Er wonen ongeveer een miljoen mensen en het aardige hiervan is, dat men met redelijke zekerheid op bijna iedere man tussen de 21 en 65 jaar kan wijzen en zeggen: „Dat is een ambtenaar". In twee dager Washington heb ik nu al bijzonder veel ambtenaren ontmoet. Hierbij moet nadrukkelijk worden opge merkt, dat het ontmoeten van ambtenaren dus echt „geen kunst" is. Haast iedereen in „The Nation's Capital" is in dienst van de Amerikaanse regering. Het zijn in alge mene zin gesproken, aardige behulpzame mensen en dit zij dan gezegd met riiet meer dan een zijde lingse blik van her innering naar Den Haag. Trouwens, niet alle Nederlandse ambtenaren voldoen aan het beeld, dat van oudsher in car toons en cursieve opgebouwd. Waar- stukjes van hen is schijnlijk zullen ook niet alle Amerikaanse ambtenaren aan even hoge standaards van vriendelijkheid en behulpzaamheid beant woorden. Er zijn er zoals gezegd zó veel, dat ze onmogelijk allemaal aardig kunnen zijn. Zo is de mensheid niet opge bouwd en als hij eigenlijk wèl zo is op gebouwd, dan zal ik het wel altijd verkeerd hebben gezien. Maar dat is niet erg. Het gaat hier tenslotte om mijn meningen; niemand verplicht u daar waarde aan toe te kennen. Tot dusverre dus vele aardige mensen: bij het Department of State (wij noemen dat het ministerie van Buitenlandse Zaken), bij het Congres, bij het Witte Huis, bij de Export-Import Bank en bij nog enkele andere instituten. Laten wij het voorbeeld nemen van de smakelijk glimlachende neger, die het mallotige ondergrondse treintje bestuurt dat heen en weer rijdt tussen het kantoorgebouw van de Ame rikaanse senatoren en het gebouw van het Congres, het „Capitol". Het is een minuscuul treintje, dat in één minuut en op één rail door een wasechte metro-tunnel heen en weer rijdt. De wa genvoerder is een ongewoon pikzwarte neger, die te verlegen is om zijn naam te noemen. Maar wel fluistert hij mij, niet erg zachtjes, toe: „U zit daar naast sena tor Morton van Kentucky". De enorme man naast mij grijnst breed en zegt: „Yeah, that's me. And who are you, Sir?" Nog voor het einde van de korte rit zijn wij diep in gesprek over zijn staat en zijn kiezers. „Ik ben ook een tijdje onder-staats secretaris op het State Department ge weest", vertelt senator Morton, „maar dit is leuker. Hier ben ik mijn eigen baas. En dit is een bijzonder goed betaalde betrek king. Komt u eens mee in de Senaat. Er wordt vergaderd op het ogenblik". Alaar als ik hoog boven de Senaat op de tribune ben gaan zitten, vraagt senator Dirksen wiens afkomst wel duidelijk is net om verdaging van de zitting. Twee minuten later zijn de vijftien of twintig senatoren, die nog aanwezig waren, weer opgeslokt in de enorme zalen en wandelgangen van het Capitol. De senator uit Kentucky zie ik nog net in de verte wegwandelen, arm in arm met een andere volksvertegenwoor diger. Maar wie zou zich niet kunnen voor stellen, dat het regeren van een land als Amerika een uitermate drukke en tüd- rovende bezigheid is? Dan is het niettemin aardig om op de kantoordeur van de meeste senatoren niet alleen hun naam te zien, maar ook nog een bordje met de woorden: „Walk right in" of „You're welcome". En dat men welkom is in dit land, is duidelijk. Niet alleen senatoren laten dat. merken Ook al die amtbenaren. En ook de tram-bestuurster, die welwillend het simpele stratensysteem van haar stad uit legt. Een glimlachend land. Niet lang van stof, wel hartelijk. E. Romatjn Advertentie Gebouwen zakten meters dooroliewinning LONG BEACH (UPI) Al achttien jaar lang is Long Beach bezig weg te zakken, tegelijk met de slinkende oliebel diep on der haar, waaraan door diverse oliepro ducenten gezogen wordt. Men hoopt nu de stad voor verdere verzakking te behoeden door het volumeverlies aan aardolie te compenseren door het inpompen van gro te hoeveelheden zeewater. De olieproducentan gaan nu het geld fourneren voor een net van kilometers en kilometers buizen en voor 259 water putten in het eivormig olieveld van 5.000 hectaren. Dit ingrijpen is er tenslotte van geko men na pogingen van de federale regering de rechter te laten bevelen, dat het olie veld gesloten zou worden en door het drei gement van de Amerikaanse marine, dat zij haar werf van 175 miljoen dollar hier zou opgeven. Ongeveer 800 miljoen vaten olie zijn uit dit veld gepompt sedert in december 1936 de eerste bronnen daar in actie kwa men. Men zegt dat dit veld het op een na rijkste van het land is. In 1941 werd ontdekt dat het „dak" van het veld zakte met ongeveer een voet per jaar. De electrische centrale van de Southern California Edison Company in het centrum van het veld, is sedert 1941 ruim acht meter gezakt. De fabriek van Ford is vijf meter gezakt en het stadhuis van zeven verdiepingen, oat op vier kilo meter afstand van het veld staat, zakte ruim een meter in de afgelopen 18 jaar. Behalve dat ze zakten, verplaatsten som mige gebouwen zich ook horizontaal, soms wel een meter. Onderzoekingen en lapwerk hebben in de loop der jaren 100 miljoen dollar ge kost, maar zolang men het zwarte goud uit de grond blijft pompen, blijft het land zinken. Het veld produceert momenteel 80.000 vaten per dag uit 2.930 bronnen, die 121 eigenaars hebben. Het ligt nu in de bedoeling nog vóór het eind van dit jaar zo ver te komen dat het veld een injectie krijgt van 500.000 vaten water per dag. Geschat wordt dat uiteindelijk een miljoen vaten water per dag de verzakking zullen uitschakelen. De ingenieurs hopen, dat de 259 punten daartoe voldoende zullen zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 9