De vreemde .geschiedenis van een melodie Zeven duizend eilanden dommelen in de zon DIE ALS EEN ZONNESTRAAL VAN GEDROOMD GELUK HE T WEINIG BENIJD ENS WAARDIGE LE VEN VAN DE „KONINGIN VAN HOLLAND" HEEFT VERLICHT ZATERDAG 14 MAART 1959 Erbij PAGINA DRIE VAN de drie namen die in deze verhandeling hoofdza kelijk te pas komen, is die van Franz Schubert de meest bekende, zo bekend zelfs aan mijn muzieklievende le zers, dat ik het overbodig acht deze begenadigde componist extra voor te stel len. Of die vertrouwdheid met „La reine Hortense" ook zo groot en zo algemeen is, daar ben ik niet zo zeker van, alhoewel zij, als wetti ge echtgenote van koning Lodewijk Napoleon, van 1806 tot 1810, koningin van Hol land was. Maar Hortense' is te weinig een vorstin naar het hart van de Nederlanders geweest, dan dat zij als his torisch figuur in onze vader landse geschiedenis een plaats van betekenis heeft kunnen verwerven of herin neringen nalaten, die tot in onze dagen in Holland moch ten beklijven. Omdat echter de historie nu eenmaal offi ciële rechten heeft, kan men haar geschilderde portret in het Koninklijk Paleis te Am sterdam ontmoeten. Het is echter te betwijfelen of het aan vele bezoekers iets zegt. En even weinig zal het de Nederlanders van vandaag iets zeggen, dat deze char mante vrouw van Lodewijk Napoleon, die blijk gegeven heeft op haar koninginne- titel hoge prijs te stellen, ook getracht heeft in het rijk der kunsten, namelijk als teke- nares en componiste, een be scheiden kroontje te verwer ven. Maar het zal velen, naar ik veronderstel, toch wel inte resseren een en ander daar omtrent te vernemen. Doch al vorens hier verder op in te gaan, heb ik nog een derde figuur te introduceren, die in dit verhaal een niet onbelang rijke rol speelt, de componist fluitist Louis Drouet namelijk. Louis Drouet zal voor velen ook wel een onbekende grootheid zijn. Alleen zij, die zich op het fluitspel toeleg gen, zullen allicht zijn be roemde boek met études - het vierde deel van zijn om vangrijke „Methode pour la Flüte" - hebben leren kennen en waarderen. Van alles, wat hij verder nog gecomponeerd en uitgegeven heeft, is er bij mijn weten niets overgeble ven, dat de belangstelling nog gaande maakt. Als con certerende fluitist is hij een der grote virtuozen van zijn tijd geweest, maar ook dat zegt ons niets meer. Drouet was in 1792 te Amsterdam ge boren als zoon van een al daar gevestigde Franse kap per en een Hollandse moe der. Hij schijnt een muzikaal wonderkind geweest te zijn. Het verhaal, dat hij reeds op vierjarige leeftijd in het pu bliek zou zijn opgetreden met een concert van Devien- ne zullen we echter maar als legende beschouwen. Wie hem als fluitist heeft opgeleid (volgens Félis moet het een scheerklant van zijn vader ge weest zijn) is niet bekend. Dat hij in het Conservatorium te Parijs in de compositie werd onderwezen door Mé- hul en Reicha is een vast staand feit. Amper zestien jaar oud werd Drouet door Lodewijk Napoleon tot fluitist aan zijn hof benoemd en kon hij zich op de officiële titel „flütiste du roi de Hollande" beroemen. In die periode (tussen 1807 en 1810) heeft hij koningin Hortense leren ken nen. Doch daarover straks. Na de definitieve annexatie van Holland door keizer Na poleon kwam Drouet aan het Franse hof. Daar stond hij blijkbaar ook goed in de gunst. Onder meer werd hij door de keizer van de con scriptie vrijgesteld. Ook na de val van Napoleon bleef het geluk hem dienen. Zijn vrij stelling van militaire dienst werd bestendigd. Hij werd tot solo-fluitist van de koninklijke kapel van de herstelde Bour bons benoemd. Maar kort daarop - in 1817 - begon hij het nomadenleven van een reizend virtuoos door Europa en zelfs trad hij op gevorder de leeftijd - in 1854 - in New York op. Deze virtuozencar- rière werd tijdelijk door een kort intermezzo te Londen als fabrikant van fluiten, door een driejarig verblijf te Napels als directeur van de Koninklijke Opera, en een veertienjarige functie als kapelmeester van het orkest van de graaf van Saxen-Coburg-Gotha onder broken. Dat hij in Den Haag het orkest van de Opera zou hebben geleid, zoals Schil ling in zijn Encyclopedie van 1842 vermeldde, vind ik ner gens bevestigd. Drouet over leed te Bern in 1873 op eenen- tachtigjarige leeftijd. KONINGIN HORTENSE was een dochter van Alexander, burggraaf van Beauharnais, die in 1794 geguillotineerd werd. Haar moeder Joséphine overleefde de terreur- dagen in de gevangenis en kwam tenslotte vrij. Het elfjarige kind werd daarna ter opvoeding toevertrouwd aan de ex-kame nier van koningin Marie Antoinette, me vrouw Campau, die een internaat opge richt had. Aan deze zeer beschaafde vrouw, die ook Marie Antoinette als harpiste en claveciniste vaak begeleid had, heeft Hor tense haar primaire muzikale ontwikkeling en ook haar zin voor de tekenkunst te danken gehad. Voor Napoleon, die intussen haar stiefvader werd, had zij aanvankelijk meer vrees dan achting, welk gevoel later in verering verkeerde. Eenmaal aangeno men keizersdochter geworden en gevierde schone aan het hof, werd Hortense een pion op het politieke schaakbord. Zij werd door Napoleon gedwongen afstand te doen van een minnaar naar haar keuze om een „mariage de raison" aan te gaan met Louis |j RAADSELACHTIGE SPOREN m IN DE SN EEUWWOESTIJN MEER DAN twintig jaren zijn verstre ken sinds de eerste foto van de geheimzin nige voetafdruk in handen van geleerden viel. Maar ook heden ten dage nog kan nie mand met zekerheid zeggen van wie die sporen afkomstig zijn. Volgens de lokale bevolking zijn dat de sporen van een yeti of „verchrikkelijke sneeuwman".. Maar wat of wie is een yeti? Alle expedities heb ben totnogtoe vergeefs naar hem gezocht. Het is natuurlijk helemaal niet uitgeslo ten, dat in de weinig verkende sneeuw- woestijn van het Centraalaziatische hoog gebergte een voor de wetenschap volko men onbekend dier of zelfs een op een mens gelijkend wezen voorkomt. Maar de meeste geleerden vinden die conclusie nogal gedurfd en menen dat de raadsel achtige sporen van een bekend dier stam men. Meestal denkt men dan aan de rode Tibetaanse beer of de Slankaap. Wat is daar voor of tegen te zeggen? Wanneer men uit de vele getuigenissen van mensen, die beweren de yeti te heb ben gezien, alleen datgene put waarin zij elkander niet tegenspreken, dan moet men de sneeuwman de volgende eigen- De gegevens voor dit artikel zyn ont leend aan recente Engelse en Russische bronnen. schappen toekennen: twee meter groot, roodbruine vacht, een op een aap gelijkend gezicht, in staat om zich op de twee achter benen snel voort te bewegen en op die manier over ravijnen te springen. Men heeft namelijk yeti-sporen tot aan de zo'n beest uit een kamp op vijftienduizend voet hoogte op de helling van de Tag Tsampo ten zuidoosten van Manasarovar waargenomen. Men zag het beest zich een tijdlang in de vallei voortbewegen, soms op alle vier en soms op de achterpoten lo pend De voetafdrukken in zand op harde ondergrond waren elf duim lang en vijf duim breed. Maar terwijl men bij de af drukken van achterpoten vijf tenen kon tellen, toonden de afdrukken van de voor poten maar vier tenen. Een Russische jager in de Pamir ver haalt hoe hij een beer een wezel zag achter volgen. De wezel verdween in een hol. De beer ging liggen, stak een voorpoot in het hol, maar trok die onmiddellijk terug. Zijn voet bloedde. Boos stak de beer zijn an dere voorpoot in 't hpl, maar trok die ook haastig terug. Die poot bloedde veneens. Blijkbaar had de wezel hem duchtig in de Napoleon de weliswaar goedhartige maar deze ballade schijnt te zijn geschreven door Bovendien is ons vermoeden groot, dat Het enige van blijvende waarde in deze wat stugge en wellicht niet ten onrechte graaf Auguste de la Garde, die later te Schubert en Drouet elkaar ook persoonlijk gecompliceerde geschiedenis is het varia- rand van een gletsjerspleet gevolgd en ze y0®ten gebeten. Zijn wonden likkend ging achterdochtige broer van de keizer. En Augsburg met Hortense in contact kwam gekend hebben en dat eerstgenoemde be- tiewerk, opus 10, van Schubert,welke com- aan de overzijde teruggevonden. Als men de beer daarop rechtop lopend weg. Dezelf- zo is Hortense in 1806 koningin van Holiand en uit verering voor haar in 1825 te Londen doelde mededelingen rechtstreeks ontving, positie als het ware het tot kunst ge- die eigenschappen overdenkt, kan men De Rus beweert, dat een beer met een pijn- geworden. Doch reeds voor de abdicatie een luxe-editie liet verschijnen van twaalf Het feit, dat in 1822 het jaar waarin de adelde bezinksel is van een soort huisvlijt, de Slankaap onmiddellijk afschrijven, van Lodewijk, die in het Paviljoen te van haar romances, versierd met een fan- „Variaties" in druk verschenen de na- dat een generatie lang opgang kon maken ",anf ,irhaam wnrHt want diens lichaam wordt maar estig tot lijke voorpoot in een dierentuin wekenlang op zijn achterpoten liep. val van Napoleon werd haar het verblijf bij elke romance een tekening van Hor- componist, de tweede als flüitvirtuoos mét vermocht iets te redden uit dit verganke- in Frankrijk toegestaan onder de titel van tense zelve) in plaat bracht. In een voor- eigen werken, is wel geen stellig bewijs lijk erfdeel en aan dat iets een lang leven gravin van Saint Leu, maar de intimi ble- woord heeft De la Garde ook iets over het voor een nauwe vriendschappelijke relatie te verzekeren. Wij moeten het muzikale ven haar „la reine Hortense" noemen. Na de dood van haar moeder betrok zij Mal- maison, waar tzaar Alexander van Rusland haar het hof maakte, zonder haar een „hof" te bieden. Tenslotte week zij, na een ruste loos leven van reizen en trekken door Duitsland, Italië en Engeland, naar Zwit serland uit. Haar jongste zoon is als Napo leon III van 1852 tot 1871 keizer van Frank rijk geworden. Deze tijdelijke opgang van haar geslacht heeft zij niet meer beleefd, want zij was reeds in 1837 overleden. ontstaan van de romance „Le bon Cheva- tussen beiden, maar wijst toch in die rich- oeuvre van Hortense de Beauharnais be- lier" verteld. Dit werk heeft de eer geno- ting. En dan was er altijd nog Caroline schouwen als een symptoom van levenswel ten door Schubert te worden aangewend Unger als tussenpersoon. Het succes van „malgré tout" en dusdanig als een sympa- als thema voor een variatiecyclus voor Drouet bij het Weense concertpubliek vin- thiek dilettantisme, dat een zonnestraal piano a quatre mains. den wij in een zeer lovende critiek uit 1824 van gedroomd geluk liet schijnen op een Toen in 1806 het koningspaar, ter ge- van de geduchte Eduard Hanslick beves- bestaan, dat over het algemeen weinig be legenheid van de intrede te Amsterdam, op tigd. Niet zo succesrijk verliep de verloving nij denswaar dig was. het Paleis van de Dam een feestmaal werd van onze fluitvirtuoos met de vermaarde aangeboden, vond Hortense onder haar ser- zangeres, die de vrouw werd van Sabatier. viette een papiertje; waarop de tekst van Een beer dus? Volgens de Indiër Sree- mat Pranavananda is de rode beer welbe kend aan Tibetaanse herders, die van hem als miete of kangmi spreken, hetgeen res pectievelijk „manbeer" en „sneeuwman" betekent.Beide woorden hebben betrekking op de gewoonte van het beest om op zijn Daartegen kan men aanvoeren dat alle in het westen bekende berensoorten en de rode Tibetaanse beer moet nauw aan de bruine beer verwant zijn niet alleen op hun achterpoten lopen als zij vooruit wil len komen en zeker niet in staat zijn om in rechtopstaande posities sprongen van een, twee en meer meter over gletsjersple ten te maken. Dus rest de conclusie dat de „sneeuwman" óf een gigantische aap óf een rechtop lopende en springende beer is Jos. de Klerk achterpoten te lopen. In februari 1953 werd beide van een totaal onbekende soort. Le bon Chevalier" stond. Zonder zich af te vragen hoe men erover zou oordelen (en het geval gaf werkelijk aanleiding tot DIT DRAMATISCH bewogen leven vol praatjes) zette zij enige dagen later de illusies en desillusies heeft blijkbaar een verzen op muziek. Men zou kunnen ver glimp van vertroosting en welbehagen ge- rnoeden, dat deze tekst van graaf De la vonden in het succes, dat „Les Romances Garde zelf was. Van dit lied weten wij dat de la reine Hortense" gezien verscheidene Carbonel het gefatsoeneerd heeft. uitgaven ei-van in Frankrijk, Duitsland en FRANZ SCHUBERT vond deze romance Engeland verwierf. Ook het tekentalent Le bQn Chevalier„ in de muziek- van de ex-konmgin heeft daarbij een rol voorraad van de grafelijke familie Ester- gespeeld. Of Hortense werkelijk componiste hun kasteel te ZeleS7 -n Hongarije, was in de geijkte zin, valt te betwijfelen. tQen h„ er -n lgl8 een 7Qmer doorbrachtj Ten hoogste kan zij beschouwd worden als alg leraar yan de tweg dochters en als be_ wat wij heden ten dage een „melodiste geleidei.t wanneer er door de familie ge- zouden noemen, dus als iemand die een zamenlijk gemusiceerd werd. De liedmelo- zangwijsje verzint en dat door een vakman die van la rejne Hortense.. werd de aan_ laat fatsoeneren, opschrijven en van een leidjng VOQr de variatiecyclus, hierboven begeleiding voorzien In al deze verrich- genoemd ^ls zodanig was deze ook zeer tingen zou zij zich hebben laten bijstaan geschikt. Pas Vier jaar later, in 1822, ver door C. H. Plantade, die haar muziekleraar scbeen be^ s{uk in druk, met een opdracht geweest was op de kostschool van mevrouw aan Beethoven, die er belangstelling voor Campau en die door haar bemiddeling toonde en het vaak met zijn neef Karl kapelmeester werd aan het hof van koning Speeide. Maar nu is het merkwaardig dat Lodewijk in Den Haag, verder door een de naam van Hortense op de uitgave in het zekere J. F. N. Carbonel en ten slotte door de jonge fluitist Louis Drouet, welke laat ste zelfs in een Duits en in een Amerikaans tijdschrift heeft verklaard, dat de meest bekende romance die op de naam van Hortense staat: „Partant pour la Syrië" („Le beau Dunois") zijn werk was. Dit sentimenteel-chevalereske lied was vooral populair in de regeringsperiode van Napo leon III, klaarblijkelijk omdat men de keizer meende te eren met de muziek van zijn moeder. Het ging er zelfs op lijken dat de Fransen hun „Marseillaise" vergaten voor deze slappe kostschoolromance. Een Franse musicoloog, Henri Radiguer, schreef naar aanleiding hiervan: „Niets typeert duidelijker de invloed die de politiek op de artistieke smaak van het Franse volk ver mag uit te oefenen en hoe gemakkelijk wij aangetrokken worden door een glimlachen de muziek." MAAR NU moeten wij toch op de bewe ring van Drouet nader ingaan. Deze ver- Allegorisch portret van Koningin Hor- telde dat hij eens bij de zuster van Napo- tense, wier wapen hierboven is gereprodu- leon, prinses Pauline, geroepen werd, ter- ceerd. De beide andere afbeeldingen be- wijl'zij bezig was een melodie te zoeken horen bij de in het artikel genoemde bij een liedtekst. Nadat zij hem haar wijsje romances „Le beau Dxmois" (waarvan men voorgeneuried had, vroeg zij: „Hoe vind je ook de muziek vindt weergegeven) en „Le dat?" Toen hij „Prachtig, prinses" ant- bon chevalier". woordde, vervolgde zij: „Waarlijk? Schrijf het dan eens voor mij op." En Drouet no- geheel met vermeld staat. De titel luidt teerde op staande voet het wijsje, echter eenvoudigweg Vanationen ueber ein fran- met zoveel wijzigingen, dat er van de vin- zösisches Lied". ding van prinses Pauline niet veel meer Een onbeduidend feit, zal men allicht op- overbleef Na dit „proefstuk" kreeg Drouet merken. Maar men kan er ook wat meer meer van dergelijke karweitjes bij haar achter zoeken en er zelfs een suggestie van stief- en schoonzuster „la reine Hortense" onze Louis Drouet bij vermoeden. Om die op te knappen. Voor de eerste keer ge- veronderstelling te staven kan worden op beurde dat te Den Haag in 1807. Toen hij gemerkt, dat Drouet in die tijd verloofd bij de koningin geroepen werd, zat zij aan was met de Weense zangeres Carolina tafel bezig een melodie bij „Le beau Du- Unger, die later soliste bij de eerste uit- nois" te zoeken Drouet werd aangezocht de voering van de Negende van Beethoven zou zangwijze op te tekenen. Terwijl Hortense zijn en die we in de „Coversationshefte" zich verder met kaartspel en kandijsnoepen van de dove meester over die premiere aan bezig hield, vormde de jonge musicus uit het woord vinden. Via deze relatie komen de weinige gegevens die zij hem gedicteerd we weer bij Schubert terecht, want het had, de 'bekende melodie, die eens met de was op aanbeveling van Unger dat Schu- Marseillaise zou wedijveren. De tekst van bert bij de Esterhazy's in functie kwam. IN de Philippijnen dragen de heren gaasdunne bloesjes, met bloemetjes geborduurd. In het begin geef je dat als nuchtere westerling een schok, zo van „nou, moe!" Het went natuurlijk gauw genoeg. Het zal tenslotte wel heel wat plezieriger zitten in de warmte dan onze nette overhemden met martel- boord en dito das. Die gazen bloeme tjesbloesjes bezorgen overigens een van de mindere schokken, die de mens uit het westen te verwerken krijgt. Er zijn warempel wel ergere, zoals de prijzen van de hotels, van het eten, van de fooien, enfin van alles, want de Phi- lippijnse peso behoort tot die onaange name muntsoorten, die op de buiten landse geldmarkt maar een zielige waarde hebben, terwijl de eerlijke rei ziger, die ze officieel wisselt als hem dat al lukt! zijn eigen harde ponden gef-educeerd ziet tot de helft van de waarde. In de Philippijnen neemt men namelijk aan, dat er twee pesos in een dollar gaan, ofschoon de eigenlijke koopkracht nauwelijks de gulden even aart. Als doorgefourneerde reizigers zijn we er zo langzamerhand wel aan gewend geraakt dat goed gele}, tegen kwaad geld geruild, teleurstellend in waarde achteruitgaat. We hebben gekreund in de Afrikaanse „territoires" van Frank rijk en gemeend daar eindelijk het duurste land der wereld ontdekt te hebben. We weten nu wel beter. Wilt u nu eens fijn uw geld met volle han den weggooien, dan moet u naar Manilla, de hoofdstad van de Philippij nen gaan. Daar kunt u echt plezier be leven aan uw hobby. Niets is er goed koop of zelfs maar redelijk geprijsd in deze stad, behalve de taxi's die een eer lijke lariefmeter hebben. ALS STAD is Manilla niet veel waard daar heeft de tweede wereldoorlog voor gezorgd. Toen werd het enige in teressante deel, de oude Spaanse ne derzetting tussen de oude Spaanse wal len, weggebombardeerd. Op de plek, waar-die eens stond, ligt nu een in de zon brandende verlaten vlakte, waar men van zins was een fraai park aan te leggen, waarvan echter niet veel meer is terecht gekomen dan wat schriemelige boompjes, een vieze en vervallen vijver en een viertal walge lijk lelijke personificaties in cement van de Rechten van de Mens, die on zinnige gebaren makend te pronk staan tegen de grelle lucht. Om die vlakte strekt zich de stad uit met nieuwe gebouwen, mooi en fris, met oude gebouwen, vies en aftands, met een onmogelijke hoeveelheid nachtgelegenheden, eetstalletjes, clubs voor dit en clubs voor dat, lege ruim ten, fraaie villa's en mensonterende blikken krotten, alles dooreen ge mengd, zonder enig plan, zonder regel, fantasie of zelfs maar praktisch in zicht. Het verre oosten is vele „mon- greltowns" rijk, maar Manilla klopt ze allemaal met vele neuslengten. Als zo danig is er dan ook totaal niets dat de reiziger boeien kan. De stad geeft niet in het minst een beeld van „de" Phi lippijnen, al is het wel de plaats waar een meer dan normaal corrupte rege ring de boel in het honderd gooit en het land in diskrediet brengt. MAAR DE Philippijnen, met meer dan zeven duizend eilanden, waarvan er een paar duizend niet eens een naam dragen, bleken waarlijk nog wel iets anders dan alleen maar Manilla te noemt, die frappant aan de dessa's van Indonesië doen denken. Panay heeft een kust van koraal en van zand, die zich uitstrekt langs de Soeloe Zee, een kust zoals men die graag in het zwoe lere soort Zuidzeefilms vertoont. Ko kospalmen buigen er zich wuivend in de wind over de stranden, de zee is er blauwer dan men voor mogelijk zou houden. Meer landinwaarts liggen de sawahs vol karbouwen van een uiter mate goedaardig soort. En weer daar achter liggen de bergen, sterk geëro deerd, rossig en bruin en groen, vol scherpe kammen en pieken en mooie valleien. O" DIT EILAND Panay leven de mensen zoals ze er al eeuwen woon den, eerst onder de Spanjaarden, toen onder de Amerikanen en nu op eigen, zij het ietwat tuitelige benen. Men is er charmant, vriendelijk, gastvrij, een beetje nee, om eerlijk te zijn: schrik barend lui. Het is het soort land, bieden. Wie het land echt wil zien, ne me de benen zo snel als dat gaat, gaat niet naar de geijkte toeristenoorden in de bergen met peperdure westerse ho tels, maar zoekt een van die zeven dui zend eilanden uit en laat zich daar neer zodra de gelegenheid zich voordoet, vooral buiten het bereik van een of an dere grote stad. Op deze manier kwamen wij terecht op Panay, een vrij groot eiland met vier provincies, met enkele „steden" en met ontelbare kleinere of grotere barrios, zoals men hier de dorpen waar men die legendarische stok maar in de grond hoeft te planten om er 's avonds vruchten van te kunnen oog sten. De moderne beschaving heeft er zich als een dun sediment op afgezet. Men leeft er in traag tempo. De zee verschaft vis, het land kokosnoten en rijst en bananen, Amerika geeft dol lars, wat wil men nog meer? Men maakt er mooie plannen voor vooruit gang, men blakert van geestdrift voor een of ander idee en kan er zich de volgende dag niet meer over opwinden. In één woord, men leeft er gemakke lijk, zoals men er al honderden jaren gemakkelijk leeft. Tussen de kokospalmen liggen de barrios van de vissers. Het zijn sier lijke huisjes van bamboe en nipa, op hoge poten staande, zodat er onder plaats is voor kippen, varkens en hon den. Van de palmen kan men de noten plukken om er kopra van te maken, maar men kan ook uit het sap van de boom brandewijn stoken. Men geeft de voorkeur aan het laatste. Dat ver eist minder werk en verschaft een uit gelaten stemming bij het feest. Op het strand getrokken liggen de vlerkprau wen, van klein tot groot, heel smal en sierlijk en merkwaardig zeewaardig. Daar zorgen de enorme „outriggers" links en rechts voor, die met hun bam boe drijvers iedere neiging tot omslaan van het veel te ranke scheepje bij voorbaat onmogelijk maken. Soms heeft een man van geld een buiten boord motor, maar hij is een grote uit zondering. De zee is goed voor de mensen van Panay: 's avonds ziet men de vis in de baai in zilveren wolken opspringen boven het spiegelgladde water. De netten van ananasvezel leveren een uitbundige oogst, zowel vlak onder de kust als. verderop. De gevangen vis eet men in iedere vorm. Van het visbroed kookt men soep, de iets grotere beest jes droogt men in de zon, hetgeen aan vele dorpen een ten hemel schreiende stank geeft. Men bakt de vis, roostert ze in bananeblad, zout ze in grote man den. Vis is de dagelijkse „boterham" van de Panayer, met rijst en een hand jevol boontjes en een banaan of wat. Men wordt er weliswaar niet dik van en de kinderen mogen dan rachitisch zijn, men leeft en dat is genoeg. Beter voedsel betekent immers meer werk, en daar heeft men geen oren naar. Va der en grootvader en alle geslachten vóór hen leefden immers zo. Waarom zou men daar verandering in brengen? Voor buitenlanders, die het goed met de bevolking voor hebben en dat zijn er tallozen is het deze mentaliteit, die hen vaak tegen de muren doet op springen van ergernis. Maar ook daar schiet men niets mee op. Zelfs ener gieke Amerikanen hebben er hun tan den op gebroken. Maar de Philippino blijft nog steeds zichzelf. Het is hier echt een kwestie van dat luipaard van Shakespeare met die befaamde vlekjes! Bob Tadema-Spony

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 19