De vreemde .geschiedenis van een melodie
Zeven duizend eilanden dommelen in de zon
DIE ALS EEN ZONNESTRAAL VAN GEDROOMD GELUK
HE T WEINIG BENIJD ENS WAARDIGE LE VEN
VAN DE „KONINGIN VAN HOLLAND" HEEFT VERLICHT
ZATERDAG 14 MAART 1959
Erbij
PAGINA DRIE
VAN de drie namen die in
deze verhandeling hoofdza
kelijk te pas komen, is die
van Franz Schubert de meest
bekende, zo bekend zelfs
aan mijn muzieklievende le
zers, dat ik het overbodig
acht deze begenadigde
componist extra voor te stel
len. Of die vertrouwdheid
met „La reine Hortense" ook
zo groot en zo algemeen is,
daar ben ik niet zo zeker
van, alhoewel zij, als wetti
ge echtgenote van koning
Lodewijk Napoleon, van 1806
tot 1810, koningin van Hol
land was. Maar Hortense' is
te weinig een vorstin naar
het hart van de Nederlanders
geweest, dan dat zij als his
torisch figuur in onze vader
landse geschiedenis een
plaats van betekenis heeft
kunnen verwerven of herin
neringen nalaten, die tot in
onze dagen in Holland moch
ten beklijven. Omdat echter
de historie nu eenmaal offi
ciële rechten heeft, kan men
haar geschilderde portret in
het Koninklijk Paleis te Am
sterdam ontmoeten. Het is
echter te betwijfelen of het
aan vele bezoekers iets zegt.
En even weinig zal het de
Nederlanders van vandaag
iets zeggen, dat deze char
mante vrouw van Lodewijk
Napoleon, die blijk gegeven
heeft op haar koninginne-
titel hoge prijs te stellen, ook
getracht heeft in het rijk der
kunsten, namelijk als teke-
nares en componiste, een be
scheiden kroontje te verwer
ven. Maar het zal velen, naar
ik veronderstel, toch wel inte
resseren een en ander daar
omtrent te vernemen. Doch al
vorens hier verder op in te
gaan, heb ik nog een derde
figuur te introduceren, die in
dit verhaal een niet onbelang
rijke rol speelt, de componist
fluitist Louis Drouet namelijk.
Louis Drouet zal voor velen
ook wel een onbekende
grootheid zijn. Alleen zij, die
zich op het fluitspel toeleg
gen, zullen allicht zijn be
roemde boek met études -
het vierde deel van zijn om
vangrijke „Methode pour la
Flüte" - hebben leren kennen
en waarderen. Van alles, wat
hij verder nog gecomponeerd
en uitgegeven heeft, is er bij
mijn weten niets overgeble
ven, dat de belangstelling
nog gaande maakt. Als con
certerende fluitist is hij een
der grote virtuozen van zijn
tijd geweest, maar ook dat
zegt ons niets meer. Drouet
was in 1792 te Amsterdam ge
boren als zoon van een al
daar gevestigde Franse kap
per en een Hollandse moe
der. Hij schijnt een muzikaal
wonderkind geweest te zijn.
Het verhaal, dat hij reeds op
vierjarige leeftijd in het pu
bliek zou zijn opgetreden
met een concert van Devien-
ne zullen we echter maar als
legende beschouwen. Wie
hem als fluitist heeft opgeleid
(volgens Félis moet het een
scheerklant van zijn vader ge
weest zijn) is niet bekend.
Dat hij in het Conservatorium
te Parijs in de compositie
werd onderwezen door Mé-
hul en Reicha is een vast
staand feit. Amper zestien
jaar oud werd Drouet door
Lodewijk Napoleon tot fluitist
aan zijn hof benoemd en kon
hij zich op de officiële titel
„flütiste du roi de Hollande"
beroemen. In die periode
(tussen 1807 en 1810) heeft hij
koningin Hortense leren ken
nen. Doch daarover straks.
Na de definitieve annexatie
van Holland door keizer Na
poleon kwam Drouet aan het
Franse hof. Daar stond hij
blijkbaar ook goed in de
gunst. Onder meer werd hij
door de keizer van de con
scriptie vrijgesteld. Ook na de
val van Napoleon bleef het
geluk hem dienen. Zijn vrij
stelling van militaire dienst
werd bestendigd. Hij werd tot
solo-fluitist van de koninklijke
kapel van de herstelde Bour
bons benoemd. Maar kort
daarop - in 1817 - begon hij
het nomadenleven van een
reizend virtuoos door Europa
en zelfs trad hij op gevorder
de leeftijd - in 1854 - in New
York op. Deze virtuozencar-
rière werd tijdelijk door een
kort intermezzo te Londen als
fabrikant van fluiten, door een
driejarig verblijf te Napels als
directeur van de Koninklijke
Opera, en een veertienjarige
functie als kapelmeester van
het orkest van de graaf van
Saxen-Coburg-Gotha onder
broken. Dat hij in Den Haag
het orkest van de Opera zou
hebben geleid, zoals Schil
ling in zijn Encyclopedie van
1842 vermeldde, vind ik ner
gens bevestigd. Drouet over
leed te Bern in 1873 op eenen-
tachtigjarige leeftijd.
KONINGIN HORTENSE was een dochter
van Alexander, burggraaf van Beauharnais,
die in 1794 geguillotineerd werd. Haar
moeder Joséphine overleefde de terreur-
dagen in de gevangenis en kwam tenslotte
vrij. Het elfjarige kind werd daarna ter
opvoeding toevertrouwd aan de ex-kame
nier van koningin Marie Antoinette, me
vrouw Campau, die een internaat opge
richt had. Aan deze zeer beschaafde vrouw,
die ook Marie Antoinette als harpiste en
claveciniste vaak begeleid had, heeft Hor
tense haar primaire muzikale ontwikkeling
en ook haar zin voor de tekenkunst te
danken gehad. Voor Napoleon, die intussen
haar stiefvader werd, had zij aanvankelijk
meer vrees dan achting, welk gevoel later
in verering verkeerde. Eenmaal aangeno
men keizersdochter geworden en gevierde
schone aan het hof, werd Hortense een
pion op het politieke schaakbord. Zij werd
door Napoleon gedwongen afstand te doen
van een minnaar naar haar keuze om een
„mariage de raison" aan te gaan met Louis
|j RAADSELACHTIGE SPOREN m
IN DE SN EEUWWOESTIJN
MEER DAN twintig jaren zijn verstre
ken sinds de eerste foto van de geheimzin
nige voetafdruk in handen van geleerden
viel. Maar ook heden ten dage nog kan nie
mand met zekerheid zeggen van wie die
sporen afkomstig zijn. Volgens de lokale
bevolking zijn dat de sporen van een yeti
of „verchrikkelijke sneeuwman".. Maar
wat of wie is een yeti? Alle expedities heb
ben totnogtoe vergeefs naar hem gezocht.
Het is natuurlijk helemaal niet uitgeslo
ten, dat in de weinig verkende sneeuw-
woestijn van het Centraalaziatische hoog
gebergte een voor de wetenschap volko
men onbekend dier of zelfs een op een
mens gelijkend wezen voorkomt. Maar de
meeste geleerden vinden die conclusie
nogal gedurfd en menen dat de raadsel
achtige sporen van een bekend dier stam
men. Meestal denkt men dan aan de rode
Tibetaanse beer of de Slankaap.
Wat is daar voor of tegen te zeggen?
Wanneer men uit de vele getuigenissen
van mensen, die beweren de yeti te heb
ben gezien, alleen datgene put waarin zij
elkander niet tegenspreken, dan moet
men de sneeuwman de volgende eigen-
De gegevens voor dit artikel zyn ont
leend aan recente Engelse en Russische
bronnen.
schappen toekennen: twee meter groot,
roodbruine vacht, een op een aap gelijkend
gezicht, in staat om zich op de twee achter
benen snel voort te bewegen en op die
manier over ravijnen te springen. Men
heeft namelijk yeti-sporen tot aan de
zo'n beest uit een kamp op vijftienduizend
voet hoogte op de helling van de Tag
Tsampo ten zuidoosten van Manasarovar
waargenomen. Men zag het beest zich een
tijdlang in de vallei voortbewegen, soms
op alle vier en soms op de achterpoten lo
pend De voetafdrukken in zand op harde
ondergrond waren elf duim lang en vijf
duim breed. Maar terwijl men bij de af
drukken van achterpoten vijf tenen kon
tellen, toonden de afdrukken van de voor
poten maar vier tenen.
Een Russische jager in de Pamir ver
haalt hoe hij een beer een wezel zag achter
volgen. De wezel verdween in een hol. De
beer ging liggen, stak een voorpoot in het
hol, maar trok die onmiddellijk terug. Zijn
voet bloedde. Boos stak de beer zijn an
dere voorpoot in 't hpl, maar trok die ook
haastig terug. Die poot bloedde veneens.
Blijkbaar had de wezel hem duchtig in de
Napoleon de weliswaar goedhartige maar deze ballade schijnt te zijn geschreven door Bovendien is ons vermoeden groot, dat Het enige van blijvende waarde in deze
wat stugge en wellicht niet ten onrechte graaf Auguste de la Garde, die later te Schubert en Drouet elkaar ook persoonlijk gecompliceerde geschiedenis is het varia- rand van een gletsjerspleet gevolgd en ze y0®ten gebeten. Zijn wonden likkend ging
achterdochtige broer van de keizer. En Augsburg met Hortense in contact kwam gekend hebben en dat eerstgenoemde be- tiewerk, opus 10, van Schubert,welke com- aan de overzijde teruggevonden. Als men de beer daarop rechtop lopend weg. Dezelf-
zo is Hortense in 1806 koningin van Holiand en uit verering voor haar in 1825 te Londen doelde mededelingen rechtstreeks ontving, positie als het ware het tot kunst ge- die eigenschappen overdenkt, kan men De Rus beweert, dat een beer met een pijn-
geworden. Doch reeds voor de abdicatie een luxe-editie liet verschijnen van twaalf Het feit, dat in 1822 het jaar waarin de adelde bezinksel is van een soort huisvlijt, de Slankaap onmiddellijk afschrijven,
van Lodewijk, die in het Paviljoen te van haar romances, versierd met een fan- „Variaties" in druk verschenen de na- dat een generatie lang opgang kon maken ",anf ,irhaam wnrHt
want diens lichaam wordt maar estig tot
lijke voorpoot in een dierentuin wekenlang
op zijn achterpoten liep.
val van Napoleon werd haar het verblijf bij elke romance een tekening van Hor- componist, de tweede als flüitvirtuoos mét vermocht iets te redden uit dit verganke-
in Frankrijk toegestaan onder de titel van tense zelve) in plaat bracht. In een voor- eigen werken, is wel geen stellig bewijs lijk erfdeel en aan dat iets een lang leven
gravin van Saint Leu, maar de intimi ble- woord heeft De la Garde ook iets over het voor een nauwe vriendschappelijke relatie te verzekeren. Wij moeten het muzikale
ven haar „la reine Hortense" noemen. Na
de dood van haar moeder betrok zij Mal-
maison, waar tzaar Alexander van Rusland
haar het hof maakte, zonder haar een „hof"
te bieden. Tenslotte week zij, na een ruste
loos leven van reizen en trekken door
Duitsland, Italië en Engeland, naar Zwit
serland uit. Haar jongste zoon is als Napo
leon III van 1852 tot 1871 keizer van Frank
rijk geworden. Deze tijdelijke opgang van
haar geslacht heeft zij niet meer beleefd,
want zij was reeds in 1837 overleden.
ontstaan van de romance „Le bon Cheva- tussen beiden, maar wijst toch in die rich- oeuvre van Hortense de Beauharnais be-
lier" verteld. Dit werk heeft de eer geno- ting. En dan was er altijd nog Caroline schouwen als een symptoom van levenswel
ten door Schubert te worden aangewend Unger als tussenpersoon. Het succes van „malgré tout" en dusdanig als een sympa-
als thema voor een variatiecyclus voor Drouet bij het Weense concertpubliek vin- thiek dilettantisme, dat een zonnestraal
piano a quatre mains. den wij in een zeer lovende critiek uit 1824 van gedroomd geluk liet schijnen op een
Toen in 1806 het koningspaar, ter ge- van de geduchte Eduard Hanslick beves- bestaan, dat over het algemeen weinig be
legenheid van de intrede te Amsterdam, op tigd. Niet zo succesrijk verliep de verloving nij denswaar dig was.
het Paleis van de Dam een feestmaal werd van onze fluitvirtuoos met de vermaarde
aangeboden, vond Hortense onder haar ser- zangeres, die de vrouw werd van Sabatier.
viette een papiertje; waarop de tekst van
Een beer dus? Volgens de Indiër Sree-
mat Pranavananda is de rode beer welbe
kend aan Tibetaanse herders, die van hem
als miete of kangmi spreken, hetgeen res
pectievelijk „manbeer" en „sneeuwman"
betekent.Beide woorden hebben betrekking
op de gewoonte van het beest om op zijn
Daartegen kan men aanvoeren dat alle
in het westen bekende berensoorten en
de rode Tibetaanse beer moet nauw aan de
bruine beer verwant zijn niet alleen op
hun achterpoten lopen als zij vooruit wil
len komen en zeker niet in staat zijn om
in rechtopstaande posities sprongen van
een, twee en meer meter over gletsjersple
ten te maken. Dus rest de conclusie dat de
„sneeuwman" óf een gigantische aap óf
een rechtop lopende en springende beer is
Jos. de Klerk achterpoten te lopen. In februari 1953 werd beide van een totaal onbekende soort.
Le bon Chevalier" stond. Zonder zich af te
vragen hoe men erover zou oordelen (en
het geval gaf werkelijk aanleiding tot
DIT DRAMATISCH bewogen leven vol praatjes) zette zij enige dagen later de
illusies en desillusies heeft blijkbaar een verzen op muziek. Men zou kunnen ver
glimp van vertroosting en welbehagen ge- rnoeden, dat deze tekst van graaf De la
vonden in het succes, dat „Les Romances Garde zelf was. Van dit lied weten wij dat
de la reine Hortense" gezien verscheidene Carbonel het gefatsoeneerd heeft.
uitgaven ei-van in Frankrijk, Duitsland en FRANZ SCHUBERT vond deze romance
Engeland verwierf. Ook het tekentalent Le bQn Chevalier„ in de muziek-
van de ex-konmgin heeft daarbij een rol voorraad van de grafelijke familie Ester-
gespeeld. Of Hortense werkelijk componiste hun kasteel te ZeleS7 -n Hongarije,
was in de geijkte zin, valt te betwijfelen. tQen h„ er -n lgl8 een 7Qmer doorbrachtj
Ten hoogste kan zij beschouwd worden als alg leraar yan de tweg dochters en als be_
wat wij heden ten dage een „melodiste geleidei.t wanneer er door de familie ge-
zouden noemen, dus als iemand die een zamenlijk gemusiceerd werd. De liedmelo-
zangwijsje verzint en dat door een vakman die van la rejne Hortense.. werd de aan_
laat fatsoeneren, opschrijven en van een leidjng VOQr de variatiecyclus, hierboven
begeleiding voorzien In al deze verrich- genoemd ^ls zodanig was deze ook zeer
tingen zou zij zich hebben laten bijstaan geschikt. Pas Vier jaar later, in 1822, ver
door C. H. Plantade, die haar muziekleraar scbeen be^ s{uk in druk, met een opdracht
geweest was op de kostschool van mevrouw aan Beethoven, die er belangstelling voor
Campau en die door haar bemiddeling toonde en het vaak met zijn neef Karl
kapelmeester werd aan het hof van koning Speeide. Maar nu is het merkwaardig dat
Lodewijk in Den Haag, verder door een de naam van Hortense op de uitgave in het
zekere J. F. N. Carbonel en ten slotte door
de jonge fluitist Louis Drouet, welke laat
ste zelfs in een Duits en in een Amerikaans
tijdschrift heeft verklaard, dat de meest
bekende romance die op de naam van
Hortense staat: „Partant pour la Syrië"
(„Le beau Dunois") zijn werk was. Dit
sentimenteel-chevalereske lied was vooral
populair in de regeringsperiode van Napo
leon III, klaarblijkelijk omdat men de
keizer meende te eren met de muziek van
zijn moeder. Het ging er zelfs op lijken dat
de Fransen hun „Marseillaise" vergaten
voor deze slappe kostschoolromance. Een
Franse musicoloog, Henri Radiguer, schreef
naar aanleiding hiervan: „Niets typeert
duidelijker de invloed die de politiek op de
artistieke smaak van het Franse volk ver
mag uit te oefenen en hoe gemakkelijk wij
aangetrokken worden door een glimlachen
de muziek."
MAAR NU moeten wij toch op de bewe
ring van Drouet nader ingaan. Deze ver- Allegorisch portret van Koningin Hor-
telde dat hij eens bij de zuster van Napo- tense, wier wapen hierboven is gereprodu-
leon, prinses Pauline, geroepen werd, ter- ceerd. De beide andere afbeeldingen be-
wijl'zij bezig was een melodie te zoeken horen bij de in het artikel genoemde
bij een liedtekst. Nadat zij hem haar wijsje romances „Le beau Dxmois" (waarvan men
voorgeneuried had, vroeg zij: „Hoe vind je ook de muziek vindt weergegeven) en „Le
dat?" Toen hij „Prachtig, prinses" ant- bon chevalier".
woordde, vervolgde zij: „Waarlijk? Schrijf
het dan eens voor mij op." En Drouet no- geheel met vermeld staat. De titel luidt
teerde op staande voet het wijsje, echter eenvoudigweg Vanationen ueber ein fran-
met zoveel wijzigingen, dat er van de vin- zösisches Lied".
ding van prinses Pauline niet veel meer Een onbeduidend feit, zal men allicht op-
overbleef Na dit „proefstuk" kreeg Drouet merken. Maar men kan er ook wat meer
meer van dergelijke karweitjes bij haar achter zoeken en er zelfs een suggestie van
stief- en schoonzuster „la reine Hortense" onze Louis Drouet bij vermoeden. Om die
op te knappen. Voor de eerste keer ge- veronderstelling te staven kan worden op
beurde dat te Den Haag in 1807. Toen hij gemerkt, dat Drouet in die tijd verloofd
bij de koningin geroepen werd, zat zij aan was met de Weense zangeres Carolina
tafel bezig een melodie bij „Le beau Du- Unger, die later soliste bij de eerste uit-
nois" te zoeken Drouet werd aangezocht de voering van de Negende van Beethoven zou
zangwijze op te tekenen. Terwijl Hortense zijn en die we in de „Coversationshefte"
zich verder met kaartspel en kandijsnoepen van de dove meester over die premiere aan
bezig hield, vormde de jonge musicus uit het woord vinden. Via deze relatie komen
de weinige gegevens die zij hem gedicteerd we weer bij Schubert terecht, want het
had, de 'bekende melodie, die eens met de was op aanbeveling van Unger dat Schu-
Marseillaise zou wedijveren. De tekst van bert bij de Esterhazy's in functie kwam.
IN de Philippijnen dragen de heren
gaasdunne bloesjes, met bloemetjes
geborduurd. In het begin geef je dat
als nuchtere westerling een schok, zo
van „nou, moe!" Het went natuurlijk
gauw genoeg. Het zal tenslotte wel heel
wat plezieriger zitten in de warmte dan
onze nette overhemden met martel-
boord en dito das. Die gazen bloeme
tjesbloesjes bezorgen overigens een
van de mindere schokken, die de mens
uit het westen te verwerken krijgt. Er
zijn warempel wel ergere, zoals de
prijzen van de hotels, van het eten, van
de fooien, enfin van alles, want de Phi-
lippijnse peso behoort tot die onaange
name muntsoorten, die op de buiten
landse geldmarkt maar een zielige
waarde hebben, terwijl de eerlijke rei
ziger, die ze officieel wisselt als hem
dat al lukt! zijn eigen harde ponden
gef-educeerd ziet tot de helft van de
waarde. In de Philippijnen neemt men
namelijk aan, dat er twee pesos in een
dollar gaan, ofschoon de eigenlijke
koopkracht nauwelijks de gulden even
aart.
Als doorgefourneerde reizigers zijn we
er zo langzamerhand wel aan gewend
geraakt dat goed gele}, tegen kwaad
geld geruild, teleurstellend in waarde
achteruitgaat. We hebben gekreund in
de Afrikaanse „territoires" van Frank
rijk en gemeend daar eindelijk het
duurste land der wereld ontdekt te
hebben. We weten nu wel beter. Wilt
u nu eens fijn uw geld met volle han
den weggooien, dan moet u naar
Manilla, de hoofdstad van de Philippij
nen gaan. Daar kunt u echt plezier be
leven aan uw hobby. Niets is er goed
koop of zelfs maar redelijk geprijsd in
deze stad, behalve de taxi's die een eer
lijke lariefmeter hebben.
ALS STAD is Manilla niet veel waard
daar heeft de tweede wereldoorlog
voor gezorgd. Toen werd het enige in
teressante deel, de oude Spaanse ne
derzetting tussen de oude Spaanse wal
len, weggebombardeerd. Op de plek,
waar-die eens stond, ligt nu een in de
zon brandende verlaten vlakte, waar
men van zins was een fraai park aan
te leggen, waarvan echter niet veel
meer is terecht gekomen dan wat
schriemelige boompjes, een vieze en
vervallen vijver en een viertal walge
lijk lelijke personificaties in cement
van de Rechten van de Mens, die on
zinnige gebaren makend te pronk
staan tegen de grelle lucht.
Om die vlakte strekt zich de stad uit
met nieuwe gebouwen, mooi en fris,
met oude gebouwen, vies en aftands,
met een onmogelijke hoeveelheid
nachtgelegenheden, eetstalletjes, clubs
voor dit en clubs voor dat, lege ruim
ten, fraaie villa's en mensonterende
blikken krotten, alles dooreen ge
mengd, zonder enig plan, zonder regel,
fantasie of zelfs maar praktisch in
zicht. Het verre oosten is vele „mon-
greltowns" rijk, maar Manilla klopt ze
allemaal met vele neuslengten. Als zo
danig is er dan ook totaal niets dat de
reiziger boeien kan. De stad geeft niet
in het minst een beeld van „de" Phi
lippijnen, al is het wel de plaats waar
een meer dan normaal corrupte rege
ring de boel in het honderd gooit en het
land in diskrediet brengt.
MAAR DE Philippijnen, met meer
dan zeven duizend eilanden, waarvan
er een paar duizend niet eens een naam
dragen, bleken waarlijk nog wel iets
anders dan alleen maar Manilla te
noemt, die frappant aan de dessa's van
Indonesië doen denken. Panay heeft
een kust van koraal en van zand, die
zich uitstrekt langs de Soeloe Zee, een
kust zoals men die graag in het zwoe
lere soort Zuidzeefilms vertoont. Ko
kospalmen buigen er zich wuivend in
de wind over de stranden, de zee is er
blauwer dan men voor mogelijk zou
houden. Meer landinwaarts liggen de
sawahs vol karbouwen van een uiter
mate goedaardig soort. En weer daar
achter liggen de bergen, sterk geëro
deerd, rossig en bruin en groen, vol
scherpe kammen en pieken en mooie
valleien.
O" DIT EILAND Panay leven de
mensen zoals ze er al eeuwen woon
den, eerst onder de Spanjaarden, toen
onder de Amerikanen en nu op eigen,
zij het ietwat tuitelige benen. Men is
er charmant, vriendelijk, gastvrij, een
beetje nee, om eerlijk te zijn: schrik
barend lui. Het is het soort land,
bieden. Wie het land echt wil zien, ne
me de benen zo snel als dat gaat, gaat
niet naar de geijkte toeristenoorden in
de bergen met peperdure westerse ho
tels, maar zoekt een van die zeven dui
zend eilanden uit en laat zich daar neer
zodra de gelegenheid zich voordoet,
vooral buiten het bereik van een of an
dere grote stad.
Op deze manier kwamen wij terecht
op Panay, een vrij groot eiland met
vier provincies, met enkele „steden"
en met ontelbare kleinere of grotere
barrios, zoals men hier de dorpen
waar men die legendarische stok maar
in de grond hoeft te planten om er
's avonds vruchten van te kunnen oog
sten. De moderne beschaving heeft er
zich als een dun sediment op afgezet.
Men leeft er in traag tempo. De zee
verschaft vis, het land kokosnoten en
rijst en bananen, Amerika geeft dol
lars, wat wil men nog meer? Men
maakt er mooie plannen voor vooruit
gang, men blakert van geestdrift voor
een of ander idee en kan er zich de
volgende dag niet meer over opwinden.
In één woord, men leeft er gemakke
lijk, zoals men er al honderden jaren
gemakkelijk leeft.
Tussen de kokospalmen liggen de
barrios van de vissers. Het zijn sier
lijke huisjes van bamboe en nipa, op
hoge poten staande, zodat er onder
plaats is voor kippen, varkens en hon
den. Van de palmen kan men de noten
plukken om er kopra van te maken,
maar men kan ook uit het sap van de
boom brandewijn stoken. Men geeft
de voorkeur aan het laatste. Dat ver
eist minder werk en verschaft een uit
gelaten stemming bij het feest. Op het
strand getrokken liggen de vlerkprau
wen, van klein tot groot, heel smal en
sierlijk en merkwaardig zeewaardig.
Daar zorgen de enorme „outriggers"
links en rechts voor, die met hun bam
boe drijvers iedere neiging tot omslaan
van het veel te ranke scheepje bij
voorbaat onmogelijk maken. Soms
heeft een man van geld een buiten
boord motor, maar hij is een grote uit
zondering.
De zee is goed voor de mensen van
Panay: 's avonds ziet men de vis in
de baai in zilveren wolken opspringen
boven het spiegelgladde water. De
netten van ananasvezel leveren een
uitbundige oogst, zowel vlak onder de
kust als. verderop. De gevangen vis eet
men in iedere vorm. Van het visbroed
kookt men soep, de iets grotere beest
jes droogt men in de zon, hetgeen aan
vele dorpen een ten hemel schreiende
stank geeft. Men bakt de vis, roostert
ze in bananeblad, zout ze in grote man
den. Vis is de dagelijkse „boterham"
van de Panayer, met rijst en een hand
jevol boontjes en een banaan of wat.
Men wordt er weliswaar niet dik van
en de kinderen mogen dan rachitisch
zijn, men leeft en dat is genoeg. Beter
voedsel betekent immers meer werk,
en daar heeft men geen oren naar. Va
der en grootvader en alle geslachten
vóór hen leefden immers zo. Waarom
zou men daar verandering in brengen?
Voor buitenlanders, die het goed met
de bevolking voor hebben en dat zijn
er tallozen is het deze mentaliteit,
die hen vaak tegen de muren doet op
springen van ergernis. Maar ook daar
schiet men niets mee op. Zelfs ener
gieke Amerikanen hebben er hun tan
den op gebroken. Maar de Philippino
blijft nog steeds zichzelf. Het is hier
echt een kwestie van dat luipaard van
Shakespeare met die befaamde vlekjes!
Bob Tadema-Spony