De moraal van
de twijfel
Hieuuie
UITGAVEN
Vijf novellen
van Marnix Gijseti
VAN ONZE HANDELAARS IN ROOKGENOT
ER HANGT EEN ROOKGORDIJN OVER DE TOEKOMST
In nood
Een hoed vol water
Haarlemmermeer in
vroeger dagen
C. E. Dinaux
Vrouwelijke Coya
Wat gebeurt er met
de tabaksmarkt?
OVERPLANTING IS EEN
HACHELIJKE ZAAK
A TERDAG 14 MA ART 195 9
Erbij
1' A G I'S A V
klanten, die zij in hun kantoren, spreekka
mers en monsterzalen ontvangen. De ma
kelaar isoleert zich vaak in zijn grijs
groen geschilderde „keurkamer" met
een enkel groot dakvenster op het noorden
in de vroege morgenuren om bij de bes
te lichtverhoudingen de kleur van het
blad te kunnen beoordelen.
De tallöz'e sigarenkwalitëiten'en uiteen
lopende werkmethoden 'der fabrikanten,
alsmede het steeds wisselende beeld van
de oogst, maken de figuur van de expert
als tussenpersoon onontbeerlijk, want de
Boven deze beschouwing: twee voor.
beelden van oude tabaksreclame, een
rokende Moor en een zogenaamd pijp-
mannetje, uithangtekens van de winkels
van vroeger. Deze illustraties zijn over
genomen uit Lof der tabak" een
bundel artikelen, foto's en tekeningen
ter verheerlijking van het rookgenot en
ter verduidelijking van alles wat daar
aan vast zit, uitgegeven in opdracht
van een jubilerende industrie in het
zuiden van het land door De Boekerij
te Baarn.
betrokkenen zouden elkaar anders nooit
(door het enorm gevarieerde aanbod
enerzijds en de sterk gespecialiseerde
vraag anderzijds) kunnen vinden. De prak
tijk is nu eenmaal zo, dat de tabak op de
veiling steeds in grotere partijen wordt
aangeboden, die uit partijtjes van wisse
lende gehalte bestaan en waarvoor ver
scheidene kopers interesse hebben. Het is
vooral het tabakshandelshuis, dat de ma
kelaar helpt een bod op een partij in haar
geheel verantwoord te maken.Zo weet men
bij voorbeeld hier of in een bepaald geval
het oog op Spanje, Duitsland, Zwitserland
of Zweden gericht moet worden.
Heeft de makelaar de partij, waarop hij
wil bieden, in de catalogus met zijn eigen
geheimschrift (dat ieder heeft) getaxeerd,
dan bepaalt hij met de rekenmachine de
gemiddelde prijs. Hij weet dan bij voor
beeld dat zijn bod op 2,17 en 85/100ste
cent per pond moet komen te liggen Op de
veilingdag betrekken nu de verkopers de
importeurskamer, in „Frascati" en wel
dra dwarrelen in gesloten enveloppen door
de brievenbus van dit vertrek de offertes
binnen. De prijzen worden vergeleken.
Daarna wordt een partij met een monde
linge bekendmaking aan de hoogste in
schrijver gegund. Dit geschiedt steeds vol
gens een vaste formule.
Vele tabaksmakelaars die op hetzelfde
moment hun oorspronkelijk verkoopssche
ma in elkaar zien vallen, noteren haastig
de kopers, waarna er een enorme veldslag
ontstaat. Iedereen wil immers nog juist
de eerste zijn om uit een verkocht totaal
een begeerd merk tegen een redelijke prijs
van de koper te bemachtigen.
Het lijkt wel, alsof het hele „tabaks
kansspel" ontaax-dt in een revolutie. Hoe
wel het lawaai en gedrang in vergelijking
tot vroeger daar de partijen zich steeds
meer „onderhands" gaan vinden min
der hevig is geworden, laaien bij deze oor
log in miniatuur de gemoederen toch nog
steeds hoog op.
Laag taxeren kan nu iedereen, aldus
zei een insider ons. Daar is slechts een
gebrek aan vakkennis voor nodig. Slechts
de expert durft de verantwoording te ne
men de prijs te geven, die het artikel
waard is. Daarom verwacht men ook dat
de markt te Bremen, aangezien het ginds
aan voldoende deskundigen en outillage
ontbreekt, voor Indonesië in financieel op
zicht een terugslag zal betekenen. Inmid
dels hebben de Duitsers van Indonesië de
toezegging ontvangen, dat hun voorlopig
de helft van de markt toebedeeld zal wor
den. Omtrent de andere helft (dit gedeel
te van de oogst wordt nog vastgehouden)
is nog niets bekend.
Geschiedenis van de Oosterse literatuur
is één deeltje uit een serie van vijf, be-
helzenden geschiedenis en bloemlezing
over gestalten en stromingen in de wereld
letterkunde, van de hand van Wim J. Si
mons en door Bert BakkeiVDaamen n. v.
te Den Haag uitgegeven. In hondei-dtach-
tig zakboekpagina's vertelt de auteur over
hetgeen er op litterair gebied gepresteerd
is (en door wie) tussen Cairo en Hakodate
waarbij uiteraard geen volledig overzicht
wordt geboden. Dt lezer en dan in de
eerste plaats hij die zich tot dusver slechts
tot de nationale of westerse litteratuur
heeft bepaald zal er toch heel wat we
tenswaardigs in terugvinden. Aan het
slot van zijn overzicht der Oosterse littera
turen komt de schrijver tot de conclusie,
dat vrijwel geen enkele letterkunde, hoe
oud ze ook moge zijn aan de invloeden uit
het westen ontkomen is. Dit hangt samen
met de hegemonie, die het westen ten aan
zien van de rest der wereld bezat.
Vuren op de vlakte een roman van Sjo-
hei Ooka, zal door Nederlands die het twij
felachtig genoegen gehad hebben in de
tweede wereldoorlog kennis te maken
met keizer Hirohito's krijgers, met ge
mengde gevoelens worden gelezen. Ooka
begint zijn verhaal als het bliksemoffen-
sief van de Japanse oorlogsmachine al
lang is doodgelopen. In feite is de laatste
fase van een brutale bezetting van 's we
relds rijkste eilanden aan het aflopen: voor
de zonen van het rijk van de rijzende zon
begint de zon onder te gaan. De zware
bombardementen door de Amerikaanse
luchtmacht hebben de weerstand van het
Japanse leger op de Filippijnen betrek
kelijk gauw gebroken. Het is duidelijk dat
de rollen omgekeerd zijn, dat de soldaten
van Nippon geen enkele kans hebben te
gen MacArthur's moderne jaggernaut, die
de meedogenloze achtervolging van de
geestelijk en lichamelijk ontredderde res
ten van een eens zo trots leger heeft inge
zet. Het zijn levende doden, die naar
Palompon strompelen, omdat hun waan
zinnig geworden generaal meent ïia een
hergroepering van zijn „troepen" slag te
kunnen leveren. Meesterlijk van eenvoud,
bijna onwaarschijnlijk rustig is Ooka's i-ap-
port van deze tocht der verschrikkingen.
Voor de Europeaan, die buiten de hel van
de Pacific gebleven is, zal niet alles wat
deze auteur hem voorschotelt even gemak
kelijk te verteren zijn. Toch zijn het de
feiten, naakte feiten, waarvan de onthul
ling Sjohei Ooka niet onverdeeld populair
hebben gemaakt in zijn land. Deze uitste
kende oorlogsroman is verschenen bij„Hol-
landia n.v. te Baarn.
zijn respectabele oeuvre, lezen in de flap
tekst, die hij op verzoek van de uitgeverij
Stols eigenhandig voor zijn novellenbundel
„Mijn vriend, de moordenaar" samenstelde.
Kort en krachtig, maar voor een ieder
verstaanbaar, vat hij daarin nog eens
samen waar het voor hem bij het schrijven
en schrijven betekent voor hem verant
woording afleggen èn opleggen op aan
komt. De geest van dit vijftal verhalen is,
zegt hij, identiek. In elke vertelling is de
„held" een soort „bestendige Laokoön, die
steeds vrijwel hopeloos verstrikt zit in de
vangax-men van de twee boaconstrictors:
de mensheid en de maatschappij". Ziedaar
zijn levensdilemma. Men kan er zijn elf
romans op na lezen: ethiek en kleinburger
lijk fatsoen, liefde en opportunisme, recht
schapenheid en slinksheid, waarheid en
schijn, al deze onoverbrugbare tegenstel
lingen tussen tenslotte het goede en het
kwade ze kex-en in steeds andere ver
houding, in steeds wisselende gedaante,
terug in zijn werk, als het brandmerk van
het menselijk tekort. Gijsen bezit de waar
heid niet, hij zoekt haar gedux-ig en even
als voor Lessing wordt voor hem de men
selijke waarde en waardigheid bepaald
door de mate en de oprechtheid, waarméé
men zoekt en waarin men, het zuiverste,
hoogste, edelste willend, in gebreke blijft.
Gijsen verwijst naar de legendarische peli
kaan, die zijn jongen de eigen ingewanden
offi-eerde en van hen te horen kreeg: „al
weer gedarmte". Behoeft men zich na een
dergelijke uitspraak van een zo bij uitstek
terughoudend man als Gijsen nog af te
vragen, hoezéér het schrijven hem ernst
is? Hoeveel gevoel er achter zijn ironie,
hoeveel liefde er achter zijn soms bittere
sarcasmen schuilgaat?
a a
a
DE VIJF NOVELLEN van deze jongste
bundel staan één voor één voor de man
die ze schreef, zoals hij voor hen staat. Een
Belgisch vice-consul in Amerika (Mason)
doet al het menselijk-mogelijke om een
levenslang gestrafte en mogelijk onschul
dige „moordenaar" een stadgenoot, die
De twintigjarige Joan Markson te New
York heeft een tentoonstelling gehouden
in San Francisco, die zeer de aandacht
trok. Zij begon reeds op zeer jeugdige leef
tijd opvallend goed te tekenen en werd
daarop tot een vijfjarig bezoek aan Europa
in de gelegenheid gesteld. De Circulo de
Bellas Artes te Madrid heeft haar opdracht
gegeven tot een serie schilderijen met het
stierenvechten als onderwerp. Een der
gelijke opdracht is niet meer verleend
sinds die aan Goya, met wie zij door som
mige critici wordt vergeleken, honderd-
vijftig jaar geleden. Op de foto ziet men
Joan Markson, die haar doeken signeert
met de naam Giovannella, bij een van
haar laatste werkstukken.
DUSSELDORF (AFP) Bij wijze
van proef heeft de P.T.T. van Dussel-
dorf dinsdag in 124 telefooncellen twee
tien-pfennigstukken aangebracht me.'
een bordje, waarop stond: „personen in
nood, indien u niet beschikt over geld- j
stukken, trekt aan de handgreep en i
neemt het geld, dat u hier ziet. Draait j
voor de brandweer nr. 112 en voor de
politie nr. 110".
Dinsdag bleken vóór zonsondergang
ille geldstukken reeds te zijn verdwenen
zonder dat de politie en de brandweer
vaker waren opgebeld dan gewoonlijk
In het spoor van Odysseus (Servire,
Den Haag), is geschreven door Richard
Halliburton, een jonge Amerikaan, van
wie verteld wordt dat hij met een olifant
over de Alpen is getrokken om zoals hij
zei iets te beleven van wat er indertijd
in de heer Hannibal moet zijn omgegaan.
De schrijver volgt het spoor zoals aange
geven in Odysseus' omzwervingen, maar
hij past zich wel even aan bij de tegen
woordige situatie als hij zich elf kilome
ter van de Acropolis bevindt: mijn
geestdxaft om de Atheners te verwittgen
werd zo sterk, dat ik een taxi aanriep
Hoewel het aanvankelijk niet tot hem
scheen door te dringen van hoeveel belang
mijn boodschap was, begreep de chauf
feur toch tenslotte de bedoeling en hij
was het helemaal met mij eens dat Athe
ne verwittigd moest wox-den". Wie geen
bezwaar heeft tegen een cocktail van mo
derne jeugd en Griekse oudheid, wie een
onderhoudend boekje lezen en zo af en toe
lachen wil, kope deze „pocket" (met ruim
twintig pentekeningen toe).
In Lauttasaari, even buiten Helsinki, staat
de grootste paddestoel ter wereld: een
bijna vijfendertig meter hoge watertoren
met vijfennegentighonderd kubieke meter
inhoud. Het gevaarte is grotendeels op
getrokken van staal. De „hoed" is een
reusachtig reservoir, dat automatisch met
behulp van toevoerpijpen in peil gehouden
wordt.
GEZIEN de nieuwe toestand zijn we
eens naar de Amsterdamse Nes getrokken
waar het hart van de tabakshandel klopt
en veel makelaars en handelaren zich met
hun „huizen" rond het bekende veilingge
bouw „Fx-ascati" gegroepeerd hebben.
Hier worden iedere vrijdagmorgen van
april tot juli de grote inschrijvingen
gehouden, die ook wel bekend .taan als
„tabaksveldslagen". sDe directeur van een
der bekende handelshuizen spx-ak van een
„zeer gespecialiseerd vak". Het trainen
van het oog om de verschillende monsters
te taxeren vei-eist tenminste zeven jaar
„meelopen". Voor die tijd kan men in geen
geval van een „aankomend tabaksman"
spreken. Maar de tabakshandel is ook een
kwestie van gebouwen, kantoren, monster
zalen, een internationaal net van x-elaties
en ruime, zeer ruime kredietfaciliteiten.
Laten we eerst zij het dan ook in
schetsmatige lijnen eens nagaan, hoe
het uurwerk van deze typische handel
draait. Het is usance, dat Indonesië van de
door de importeur geschatte prijs zeventig
pex-cent vooruit ontvangt. Een partij van
bij voorbeeld een miljoen wordt dus geho
noreerd met zeven ton. Is de tabak een
maal in de vemen opgeslagen, dan ver
schijnt al spoedig de nogal lijvige veiling
catalogus, waarin met letters en codecij-
fers de ontelbare soorten van de verschil
lende plantages aangeduid worden. Met
dit „algebïaboek" in de hand gaan de ma
kelaars monsters ti'ekken. Zij houden hier
bij nauw contact met vele sigarenfabrikan
ten en de handelshuizen. Deze vormen hun
„Haarlemmermeer in vroeger dagen"
is de titel van een reeks gebundelde ar
tikelen, door Ary van der Marei Jzn ge
schreven en door drukkerij Gebr. Koning
te Hoofddorp uitgegeven. De artikelen
handelen over het leven in de nolder in
de jaren 1890 tot 1905. De schrijver heeft
zich al meer dan een halve eeuw geleden
in Amsterdam gevestigd, maar de vele
jaren hebben de goede herinnering aan
zijn jeugd niet kunnen uitwissen. Zijn
schets van de Haai-lemmcrmeer in vroeger
dagen is daarom niet vaag, maar rijk ge
detailleerd. De schrijver getuigt van zijn
liefde voor zijn geboortegi'ond. Hij ver
telt over het oude Hoofddorp en het dorps
leven, de langstrekkende max'skramers,
de school, het vei'tier, de bruiloften. Hij
tekent bekende boeren met namen, die
thans nog in de polder voortleven en be
licht het leven op de boerderij. Al deze
herinneringen lezende krijgt men de in
druk, dat de heer Van der Marei eens
gemakkelijk is gaan zitten om over „de
goeie ouwe tijd" te vertellen. Hij doet dit
op een zeer persoonlijke wijze, die me
de door de vele anekdotische gegevens
het boekje alleszins het lezen waard
maakt.
„IK BEN geen romanschrijver" heeft
Marnix Gijsen meer dan eens verklaard,
Dat is, zoals elke pertinente uitspraak
van een kunstenaar over zijn werk, waar
en niet waar. Een auteur, die er na een
stilzwijgen van twintig jaar in slaagde om
sinds 1945 zegge elf, één voor één volwaar
dige romans te doen verschijnen, waarvan
enkele (zoals „Klaaglied om Agnes") tot het
allerbeste behoren dat de Vlaams-Neder
landse prozakunst in een kwart eeuw heeft
voortgebracht zo'n auteur kan moeilijk
de bewering staande houden géén roman
cier te zijn. Maar hij heeft gelijk als hij
met deze ontkenning wil zeggen, dat zijn
verhalen niet op fictie, niet op bedenksels
berusten. Gijsen schrijft uit ervaring. Hij
ontleent zijn stof aan de werkelijkheid van
zijn leven en beoefent daarbij een ware
economie der herinneringen, evenals hij in
zijn taalgebruik een drastische economie
der ivoorden toepast. Alles, stoj en woord,
is samengetrokken op de kern. Want het is
hem niet om die individuele wederwaar-
digheden-zèlf te doen, maar om hun es
sentie: hun bovenpersoonlijke zin, hun
menselijkheidsgehalte, hun verhouding tot
zijn waarheid en tot de algemeen-mense
lijke werkelijkheid. Vandaar dat in elk van
zijn boeken de persoonlijke indrukken, die
zijn levensweg bepaalden, aanwezig zijn en
niettemin géén ervan strikt autobiografisch
kan worden genoemd. Gijsen verstaat de
kunst van de metamorfose wonderwel, Hij
transponeert zijn realiteit uit de toonsoort
der gevoelswaarden tot die der bespiege
ling," herleidt haar tot de paradoxale ten
denties van goed en kwaad, schuld en on
schuld. wil en noodlot, recht en onrecht,
herschept deze met de hem eigen zijnde
psychologische tastzin tot mensen en maakt
er de levende gestalten van, die zijn boe
ken bevolken en de genoemde tegenstel
lingen in hun betrekkelijkheid verpersoon
lijken.
GIJSEN. in zijn jeugd gedreven door een
ideële drang naar het. volstrekte en vol
maakte. werd door de „levenslessen" der
jaren een scepticus, maar één met het
„slechte geweten" van de idealist. Hij gééft
geen kamp, hij sluit geen compromis, hij
dénkt er niet aan om in gewetenszaken te
schipneren met de werkelijkheid, die hij
zedelijk niet verantwoorden kan. Maar hij
is blind noch doof. Hij vlucht niet. Hij
doorziet die wei'kelijkheid maar al te
scherp, erkent de onhoudbaarheid van een
on innerlijke waarheid berustende schei
dingslijn tussen het goede en het slechte en
trekt daaruit een „moraal": die van het
zeer onvolmaakte, zeer bedenkelijke mens
zijn. In die zin is elke roman, elk verhaal
van zijn land een verkapte parabel, een
vertelling dus die een probleem opwerpt
plaatst, waaraan bij een ernstige lectuur
plaats», .wagraap. hij ...een. ernstige lectuur
moeilijk te ontkomen is. Wat daar met de
spitse, haast kqeJb]oe,di,ge ironie der dis
tantie geschreven staat, sober, helder en
bedachtzaam, wat tot op het dx-oge af soms
maar in de diepere geledingen van zins
bouw en i-omansti-uctuur geladen met de
gevoelsspanning tussen willen-zwijgen en
moeten-snreken. zich verbergen en onthul
len. romanciëren en getuigen vex-haald
wordt, dat is het werk van een man van
grote kwetsbaarheid en strenge zelftucht,
een man die zich van de verantwoordelijk
heid van het mens-zijn en schrijver-zijn
nijnlijk-schei-n bewust .is: van een „mora
list" kortom. Zou men in de wereldlittera
tuur naar een vergelijking zoeken, dan
kwam naar mijn overtuiging meer dan
énig ander Lessing in aanmerking Les
sing, die van zijn satirische „Nathan" zei
dat het hem er allexminst om te noen was
om het schouwtoneel met een hoonlach te
vex-laten, Lessing, die als Gijsen zijn waar
heid grondde op de twijfel en de moed tot
de waarheid putte uit zijn scepsis.
in de staatsgevangenis verminkt en ver
lamd raakte te bevrijden na twintig
jaar celstraf. Hij trotseert de ambtelijke
onwil en het misprijzen van zijn superieu
ren, hij waagt zich tijdens een bezoek aan
het Vlaamse land in het hol van de leeuw,
in het volksgezin van het slachtoffer, waar
van het verzoekschrift tot vrijlating amb
telijk behoort uit te gaan. Hij faalt;. Men
wil' de invalide Hyppoliet Verstraeten niet
meer, zijn kindei'en verachten hem, zijn
schoonzoons dulden de uitvreter en tucht
huisboef niet en zijn geldelijk afhankelijke
vrouw zwicht voor de dictatuur van de
liefdeloze onwil. Wat is het einde van deze
menselijk-goede bedoeling? Wel, Hyppoliet
loopt in het gevang zijn hoofd tegen een
muur te pletter, tegen „de" muur en
wat is nu goed en wat kwaad?
Het tweede verhaal, de geschiedenis van
een boom. een majesteitelijke kastanje
laar, is geïnspix'eerd op een jeugdherinne
ring en als symboliek van het „conflict"
tussen argeloosheid en ontgoocheling, kin-
derdrooirx en werkelijkheid, antropomor
fische genegenheid en ongenaakbare on
aandoenlijkheid der natuur, een sublieme
parabel en een meesterlijk geschreven
stuk proza. De boom bekoort het kind met
zijn gezang in de regen, zijn ruisen in de
wind, zijn machtig gekroonde gestalte,
maar een van zijn takken dient de vader
van het armetierige, meisje Elsje (een van
de „underdogs" die steeds de sympathie
van Gijsen hebben) om zijn dronkemans
leven aan te beëindigen.
Het piëtistische burgerfatsoen van een
kleine dorpsgemeenschap in de Ameri
kaanse staat Nebraska zou niet dodélijker
getroffen kunnen worden dan door de
anekdotische satire, die Gijsen op dat stra
mien in de derde vertelling heeft geweven:
wat blijft er van de eerbaarheid der nota
bele dames, die zich jarenlang door Me
vrouw Albert Lecocq lieten kappen en in
Eva's kostuum masseren, over, wat rest er
nog van de „ziel" van het dorp Nashua,
nadat door een ongelukkig toeval gebleken
is dat Mevrouw Lecocq een meneer is?
Het navrante verhaal van het Japannertje,
dat aan de atoomdood van Nagasaki ont
kwam en in Vlaanderen als jong kunst
schilder aan de Rubensiaanse vlezigheid
ten gronde ging en de veelzinnige vertel
ling van de Catalaanse kantoorjongen in
Amerika, met haar erotische achtergrond,
beide zijn (al bevallen ze mij persoonlijk
het minst) zinrijke varianten op Gijsens
levensthema: het menselijk tekort.
Neen. Gijsen deze bundel bewijst het
opnieuw is geen „romancier" in de zin
van een verhalenbedenker. Hij is de peli
kaan. Hij biedt zijn waarheid met een zo
perfect bedwongen hevigheid, dat ze kunst
wordt, glasheldere kunst, waarin men de
wanhoöp kan horen klinken „om een on
volledig bestaan" en de moraal leert ver
staan van de twijfel.
HOE VREEMD een nihilistische hoon
lach Gijsen is. kan men, voor zover men
daar al niet ten volle van overtuigd is door
REEDS EERDER eeuwen geleden
is Bremen in de tabaksstri.id met Amster
dam en Rotterdam getx-eden. Men moest
echter steeds meer terrein prijs geven. Na
de eex-ste wereldoorlog verloor de Duitse
markt haar betekenis. Nu heelt Bremen
wel een markt voor exotische tabakssoor-
in ons land bestaat: Zuid-Ame-
Kongo enzovoorts, teri beho'e-
speciale sigarenmerken, maar
of'men daar in staat zal blijken de grilli
ge behoeften van de Europese sigarenin-
dustrie juist op te vangen, is een voorlo
pig niet te bèantwöorden vraag. Daarbij
komt, dat de financiële transacties ook
verre van eenvoudig zijn. Indien de han
del voor twintig a dertig miljoen gulden
tabak koopt en aan fabrieken in Neder
land, Duitsland, Denemarken enzovoorts
levert, dan worden er kredieten gegeven,
die dikwijls zes maanden en meer lopen.
Het was onder meer deze financiële kant
van de zaak die Antwei'pen destijds dwong
de stad vei'scheen in 1927 als kandi
daat in de tabakshandel op het Europese
toneel weer het veld te ruimen.
De gi-ote warenkennis en het aanvoelen
van de steeds wisselende eisen der Eux-o-
pese sigarenindustx-ie (de een neemt voort
aan een goedkoper dekblad en gaat poe
deren, waarbij de melange van het binnen
werk wordt gewijzigd, de ander wenst het
fox'maat en ook het aroma van sigaren te
veranderen) maakt het verhuizen van de
markt voor Indonesië tot een hachelijke
onderneming. Juist nu zou dit land alle re
den hebben daar de plantages op den
duur door het vei-drijven van de Neder
landse vakmensen minder zullen gaan ren
deren om niet de waai-de van het ta-
bakprodukt andermaal te gaan verklei
nen. Inmiddels richt de Delimaatschappij
ter vervanging van haar Sumatradekblad
het oog op Italië, waar men veiligheids
halve reeds is gaan verbouwen. Maar men
kan zich niet verhelen, dat het wegvallen
van de Indonesische markt voor velen een
nadeel zal vormen. Niet slechts voor de
scheepvaartondex-nemingen, maar ook
voor de assuradeui's, de vemen en tallo
ze andere firma's, die zijdelings ».f direct
tot de tabak in betrekking staan. Maar om
in vakjargon te blijven: er ligt nog
enigszins een rookgordijn over de hele af
faire, dat slechts door de ervaringen van
de toekomst kan optrekken
Jaap Stigter
WERDEN onder normale omstandig
heden de Amsterdamse en op kleinere
schaal ook de Rotterdamse pakhuizen
omstreeks deze tijd volgestuwd met
balen tabak uit Sumatra en Java ten
behoeve van de sigarenindustrie, niet
slechts voor Nederland, maar nage
noeg voor geheel Europa, thans ge
beurt er niets. Indonesië is namelijk
volgens een onlangs uitgegeven
mededeling doende om de jongste
oogst, voor een belangrijk percentage
afkomstig van geroofde Nederlandse
plantages, te verschepen naar Bremen,
teneinde ons tabaksmonopolie onder
Duitse vlag te brengen. Hoewel er in
onze aloucïe handel (vorig jaar werd
er in Amsterdam nog een indrukwek
kende oogst uit Java aangevoerd, in
totaal werden toen ongeveer honderd
vijftigduizend balen van tachtig tot
honderd kilogram opgeslagen) begrij
pelijkerwijze enige onrust is ontstaan,
nemen de importeurs, makelaars en
handelaars de zaak niet al te zwaar
op. Want men kan een historisch ge
groeide handel, die een geheel eigen
raderwerk heeft, niet zomaar onge
straft naar elders overplanten. Daar
naast is nog de juridische kant. Daar
over is het laatste woord nog aller
minst gezegd. Reeds hebben twee
grote impoi-teur-planters, die de hele
markt van Sumatratabak in handen
hebben (en deze levert het felbegeer
de en kostbare dekblad, dat in prijs
soms tientallen guldens per kilo ver
schilt met het Javaanse produkt, dat
voornamelijk voor omblad en binnen
werk gebruikt wordt) een bijzondere
actie ondernomen. We doelen op de
Deli en de Senembah, welke maat
schappijen door middel van indruk
wekkende advertenties in de belang
rijkste Duitse bladen hebben doen
weten, dat zij onverkort hun eigen
domsrechten op de produkten van
hun plantages zullen handhaven. De
eventuele kopers moeten zich dus
voorbereiden op een proces. En nu is
het maar de vraag hoe een Duitse
rechter het door de Indonesiërs ge
hanteerde begrip „nationaliseren"
wenst te vertalen. Natuurlijk ligt het
kernpunt van de hele zaak op een
internationaal juridisch vlak, maar
hierover laat zich nog geen enkele
prognose maken.