De Raadsman
SCHUTSHEILIGE VAN RIDDERS
SOLDATEN EN STRUIKROVERS
MEISJE VAN VEERTIEN VING
ZEVEN HAAIEN OP EEN DAG
Haarlems meisje werkt als
pottenbakster in Den Haag
EEN INDISCH MEMORANDUM
Litteraire
Kanttekeningen
VAN H. J. FRIEDERICY
Sint Jorisdag - 23 april
ZATERDAG 18 APRIL 1959
Erbij
PAGINA DRIE
STAATKUNDIG mag Indonesië, sinds
de tragische breuk voor onafzienbare t\jd
onherstelbaar werd, nu voor Nederland
wel verloren zijn gegaan, als „Indië", als
het Indië-van-vroeger leeft het voort in
de harten van tallozen die er noodge
dwongen afscheid van moesten nemen-
saarse land van de vroegere vorsten van
Gowa als standplaats aangewezen krijgt,
is dunkt me de schrijver zelf. Hij
bedeelt zich allerminst een heldenrol toe.
Hij is de leerling; de Makassaarse Toe-
wan Anwar, zijn assistent, beschouwt hij
op de goede gronden van een gezond idca-
Voor wie er geboren en getogen is, bleef lisme als zijn leermeester, zijn raadsman
het het onvergetelijke vaderland waaraan
hij zich met onlosmakelijke banden ver
bonden voelt. En voor wie er naar „uit
kwam" werd het de verre, onbereikbaar
geworden vriend, ook nadat deze zich van
hem had afgekeerd. Indië betoverde. Er is
in de recente litteratuur, die met een zo
volkomen eigen, „onhollands" karakter uit
de herinnering aan de tropen voortkwam,
iets van een magische kracht, van een at
mosferische onontkoombaarheid, van een
onweerstaanbare bekoring, die de liefde
verklaart waarmee er over Insulinde werd
geschreven sinds het als Indonesië het lot
in eigen handen had genomen. Naarmate
de vriend zich verder verwijderde van
hetgeen in de loop der eeuwen was ge
groeid tot een verstandhouding van eer
bied en begrip, van waardering en gene
genheid, kwamen de herinneringen boven
aan het goede van een nabij, maar onher
roepelijk verleden. Albert van der Hoogte,
Maria Dermoüt, E. Breton de Nijs, H. J.
Friedericy - ze schreven ieder op hun
en ten slotte als zijn oudere vriend een
beproefd vriend, wiens gevoelens het po
litieke debacle overleven. Aan deze figuur
aan de wijze oprechte Toewan Anwar, de
ze waardige vorstenzoon van een ont
troond koningshuis, is dit boek in de eer
ste plaats gewijd. In hèm, in deze vrome
Mohammedaan, wiens hoogste verlangen
het was als hadsji naar Mekka te kunnen
gaan, ligt het beste, het edelste van „In
dië" verankerd. En zijn lot is al dis-
tancieert Friedericy zich van elke politie
ke tendens symbolisch voor de trage
die, die zich in de ontwikkeling der over
zeese verhoudingen dreigend ging samen
ballen.
HET ZIJN niet meer dan fragmentari
sche memoires, die Friedericy te boek
stelde: de geschiedenis van een amokpar-
tij, van een Toewan Kasklerk die lands-
gelden verduistert, van de eerste activiteit
der Partai Kommoenis Indonesia, van de
communisten die met propagandistische
eigen wijze mee aan een nieuw hoofdstuk leuzen vat op de kampongbewoners trach-
van onze letterkunde: dat van het heim
wee naar het achter de horizon verzonken
land der „tienduizend dingen", zoals Maria
ten te krijgen en een uitgebreid complot
smeden. Maar dat alles is, hoe suggestief
ook geschreven en beeldend in zijn sober
heid, niet meer dan de voorgrond. Daar
achter speelt zich het andere af: het men
selijke, de persoonlijke verhouding tussen
een Nederlands gezagsdrager, die zich van
zijn verantwoordelijkheid en roeping ter
dege bewust is, en een „inheemse" be
volking, die in de ontmoeting van de Toe
wan Petoro met Moedertje Manoedjoe, een
bejaarde, voorname vrouw, een ontroerend
hoogtepunt vindt. Ook daar, in dit inge
togen geschreven hoofdstukje, is van een
verheerlijking geen sprake. Zoals Friederi
cy deze waardige matrone, gekleed „in
het eenvoudige, zwarte, lange gewaad der
Makassaarse vrouwen" in enkele trekken
tekent, is zij representatief voor een in
nerlijke adel, die men allicht en Frie
dericy is er èn als man van ervaring èn als
schrijver van distinctie de figuur niet naar
om dat te doen niet moet generalise
ren, maar die een traditie vertegenwoor
digt, welke ten nauwste verbonden is met
dat Indië waarnaar het heimwee van zijn
verstoten vrienden uitgaat. Moedertje
Toewan
Petoro de hoogst denkbare eer, ze geeft
de jonge controleur het onmiskenbaarste
bewijs van haar moederlijke liefde door
hem te aanvaarden „als haar zoon". En
HET WAS vooral in de middeleeuwen, toen kerk en
maatschappij ten nauwste met elkaar verweven waren,
dat bijna elke groep der bevolking zich een bescherm
heilige had uitverkoren. In eenvoudige vroomheid
wendde men zich tot zijn schutspatroon om hulp en
bijstand. Gilden noemden zich naar hem, zoals thans
nog, vooral in katholieke streken, verenigingen naar
heiligen genoemd worden. Zo kenden de jagers de
heilige Hubertus, de soldaten de heilige Martinus, de
kanonniers de heilige Barbara. En zo herinnert menig
archiefstuk ons eraan, dat ook Sint Joris vooral door
ruiters werd geëerd als machtig beschermheilige. In
menige Hollandse stad kende men ook wel een Sint
Jorisgilde, maar buiten onze grenzen stond over het
algemeen deze schutspatroon in hoger aanzien. Vooral
in de Duits-sprekende landen kant men hem als „Sankt
Georg" of ook wel in meer noordelijke streken als
„Sankt Jürgen". De legende verhaalt, dat ten tijde van
de Romeinse keizer Diocletianus een Kleinaziatische
stad in Capadocië door een woedende draak bedreigd
werd. Teneinde te voorkomen, dat de draak het hele
stadje zou verwoesten, offerde de bevolking van tijd
tot tijd een mooi jong meisje aan het ondier, dat zich
daarna blijkbaar voor enige tijd rustig hield. Toen het
lot viel op de dochter het enige kind van de
koning om geofferd te worden ten einde de stad voor
algehele ondergang te behoeden, begaf de jonge vrouw
zich buiten de stad naar het hol van de gevreesde draak.
Daar zou, zo vertelt de legende, haar gebed verhoord
zijn omdat namelijk plotseling voor het hol in de berg
woning van de draak een jongeman verscheen die on
verschrokken het monster doodde.
GEEN WONDER, dat zulk een legende voor uitbouw
naar alle zijden uitermate geschikt bleek te zijn en zo
zien wij dan ook op de vele, vele afbeeldingen, welke
in de loop der eeuwen van Sint Joris' heldenstuk wer
den vervaardigd, de ridder in middeleeuwse wapen
rusting te paard een lans hanteren, waarmede de ver
vaarlijk onder hem kronkelende draak de genadestoot
wordt gegeven. Het is begrijpelijk, dat het volk voor
een jonge man, die zulk een moed toonde en zijn jonge
leven waagde in het belang van velen, grote verering
koesterde en tenslotte riep men hem aan, wanneer
men evenals de koningsdochter in levensgevaar
verkeerde. Dat waren vooral zij, die voortdurend aan
grote gevaren blootstonden, zoals soldaten, ridders en
ander krijgsvolk. Ook wapensmeden en geweermakers
in Macedonië zelfs destruikrovers kozen hem, uit
een soort solidariteit met de krijgslieden, tot schuts
patroon! Er werden geldstukken geslagen, welke in de
30-jarige oorlog zeer gezocht waren als amulet. Zij
kregen de naam van „Georgstaler" en hadden de faam
kogels en sabelhouwen te kunnen afweren. Er waren
zelfs kogelwerende textielwaren in de naam van
„Georgshemden". Belangrijk was echter, dat zowel de
munten als ook de hemden door jonge, onschuldige
meisjes vervaardigd moesten zijn. In rumoerige tijden
kende men ook vaandels en banieren met Sint Joris-
afbeeldingen, vooral in de strijd tegen de opdringende
Turken. Een sage vermeldt nog, dat de landgraaf van
Thüringen zulk een vaandel „van God ten geschenke"
zou hebben gekregen.
TOEN DE SINT-JORIS-VERERING minder prak
tische en meer symbolische betekenis ging krijgen
smukten zich tal van corporaties met de naam van deze
legendarische held. Basis was daarbij voornamelijk de
gedachte aan de onvoorwaardelijke zelfopofferende be
reidheid om overal hulp te verlenen, waar zulks nodig
mocht zijn. Tal van gestichten van weldadigheid en
menslievendheid werden onder de naam van Sint Joris
opgericht. Zo vermeldt dr. Lehmann. aan wiens artikel
in „Der Pferdefreund" wij enkele bijzonderheden ont
lenen, dat er alleen al in Sleeswijk Holstein tussen
Hamburg, Lübeck, Flensburg en Tondern eenentwintig
van zulke gestichten, „Sankt Jürgen Hospitaier", waren.
Tal van geneeskrachtige bronnen in Midden- en Zuid-
Duitsland zijn Sint Joris gewijd. Ook hebben vele
gebruiken verband met de verering van deze heilige
de eeuwen door stand gehouden. Zo zegt de Oostpruis,
dat de winter wel spoedig voorbij zal zijn, wanneer
Sint Joris op een schimmel aangereden komt (wanneer
het op 23 april sneeuwt).
Sint Joris mag bij ons dan iets minder bekend zijn,
iets minder „populair", onbekend is hij zeker niet. De
„huzaren van Boreel" dragen op het zilveren schildje
zijn afbeelding als drakendoder en was het indertijd
niet de zoon van Philip Kok, de Haarlemse manege
directeur, die een troep bereden padvinders leidde,
welke troep ook naar Sint Joris genoemd was? Sint
Joris verenigt in zich moed, zelfverloochening, opoffe
ringsgezindheid, onbevreesdheid, maar ook vaardigheid
in het voeren van het wapen ter bestrijding van on
recht en vaardigheid te paard
Dermoüt het noemde. Ze schreven, voor
dat het daarvoor te laat was, datgene wat
door een 'vertroebelde politiek te niet werd
gedaan: de ware geschiedenis van een
menselijke ontmoeting tussen Oost en
West.
Dr. H. J. Friedericy thans ambassa
deraad voor pers- en culturele zaken te
Bonn schrijver van „Bontorio, de laat
ste generaal" (onder het pseudoniem
Merlijn), van „Vorsten, vissers en boe
ren", neemt temidden van deze „Indi
sche" auteurs een markante plaats in. Als
stilist, als prozaïst van den bloede, schrijft
hij een opmerkelijk sobere, zuivere taal,
die zich verre houdt van elke neiging tot Manoedjoe bewijst de Hollandse
dramatische en bloemrijke effecten. Zijn
gevoelstoon de ziel van zijn proza is
beheerst tot op het straffe af, zodat een
overigens begrijpelijke drang tot idealise
ren van een in zoveel opzichten dierbaar
verleden door een redelijke beschouwe
lijkheid bedwongen wordt. Als kenner van
Indië, van zijn verleden, zijn maatschap
pelijke structuur, zijn vèrreikende meta
fysische achtergrond, zijn zinrijke adat,
zijn oosters-psychologische gesteldheid, is
hij in hoge mate ter zake kundig: zijn
ambtelijke loopbaan van bestuursambte
naar Binnenlands Bestuur bracht hem, in
overeenstemming met het doel dat hij zich
als jong functionaris had gesteld, in nauw
contact met de bevolking van verschillen
de delen van de Archipel, van Zuid-Cele
bes en Sumatra, van Java en in later ja
ren van Malakka, dat hij op zijn zwerf
tocht naar Indo-China, Birma en Thailand
bereisde. Maar het is niet die kennis al
lereerst, niet de wetenschappelijke gede
genheid van zijn studie en zijn ervaringen
neergelegd in zijn proefschrift over „De
standen bij de Boeginezen en Makassa-
ren" die hem onderscheiden. Deze ken
nis vermenselijkte zich, groeide uit tot een
liefde voor land en volk, voor dat van het
Makassaarse bovenal.
als zij hem. uit dank voor de geneesmid
delen die hij haar tijdens haar ziekte ge
zonden heeft, geschenken laat aanbieden
door haar bejaarde gemaal, bevindt zich
daaronder een kind, de zoon van de oude
Karaëng Manoedjoe...
„DE RAADSMAN" wordt besloten met
een tragisch einde. Over de bezettingsja
ren en de chaos na de bevrijding wordt
met geen woord gerept. Maar als de Toe
wan Petoro in 1947 zijn oude leermeester
nog eens en voor het laatst bezoekt, als
zij de armen om elkaar heengeslagen hou
den, is wat bindt sterker gebleken dan wgt
scheidt. Van die innerlijke verbondenheid
is dit derde boek van Friedericy zowel
menselijk als litterair een waardig getui
genis.
C. J. E. Dinaux
Nenne van Dijk aan het werk in het
Haagse atelier met enkele van haar
kneedvazen.
EVENMIN als in zijn vorige boeken
neemt het landschap waaraan een goed
deel van de jongste (trouwens ook van de
oudere) „Indische" litteratuur haar be
koring ontleent in zijn kortelings ver
schenen verhaal „De raadsman" (Em.
Querido's Uitgeversmaatschappij) een op
vallende plaats in. Het is niet óm, maar in
de mensen, het is alomtegenwoordig. En
om die mensen is het Friedericy te doen.
Hij heeft hen. over alles heen wat blank
en gekleurd scheidt, ontmoet, van hart tot
hart. En die ontmoeting opende voor hem
de weg tot een cultuur, een levensvorm, een
religieuze gesteldheid, een voortlevende
traditie van eeuwen en eeuwen, die hij
leerde achten en liefhebben. Van die men
sen verhaalt hij, elke poëtiserende uitwei
ding welbewust mijdend, elke verfraaiing
van „het voorgoed voorbije" door een ge
serreerde verteltrant (soms lijkt het of
hij met ingehouden adem schrijft) de pas
afsnijdend.
Men kan aannemen dat „De raadsman"
vrijwel geheel autobiografisch is. De jon
ge Toewan Petoro, de niet met name ge
noemde controleur die als piepjong amb
tenaar Soenggoeminasa in Het Makas-
LOOE is een schilderachtig kustplaatsje in Cornwall in het
zuidwesten van Engeland. Het is een dorp met ongeveer vier
duizend inwoners. Looe is de laatste jaren een middelpunt ge
worden van de jacht op groot zeewild. Het is het hoofdkwartier
van de „Club der Britse Haai-Hengelaars". Nog geen twintig
kilometer uit de kust van Cornwall komen duizenden haaien in
zee voor. Deze „tijgers der zee" zijn gezocht wild voor de sport-
hengelaar. Daarom komen er in de zomermaanden steeds meer
Engelsen en mensen van andere nationaliteit naar Looe om er
hun geluk op de haaienvangst le beproeven. De brigade-generaal
J. A. L. Caunter, die in het dorpje woont, vertelde mij dat
blauwe haaien (de soort, die men het veelvuldigst aantreft voor
de kust van Cornwall) reeds vele jaren worden gevangen met
de hengel, maar dat pas in 1953 twaalf enthousiaste sportvissers
(waaronder hij zelf en één vrouw) de Haai-Hengelaarsclub op
richtten. Nog steeds is de generaal Caunter voorzitter van de
club, die reeds verscheidene honderden leden telt.
IN 1953, het oprichtingsjaar van de club, vingen de haai-
hengelaars van Looe 450 haaien. In 1957 (toen de club 340 leden
telde, waaronder ruim veertig vrouwen) verschalkten de
hengelaars maar liefst 4172 „zeetijgers". Een der gevangen
vissen bleek een wereldrecord te zijn. Het was een haringhaai
van 122,9 kilogram. De beste haaigronden liggen bij de Eddy-
sfone-vuurtoren op de grens van het warme water van de
Golfstroom. Meer naar de kust toe zijn haaien zeer zeldzaam.
Sinds mensenheugenis is het nooit voorgekomen, dat een haai
zwemmers bij de kust aanviel. Al was de in clubverband ge
organiseerde haaienvangst-met-de-hengel iets nieuws, toch
stelden de van huis uit behoudende beroepsvissers van Looe
zich direct ter beschikking om te helpen. Tegenwoordig zijn
zij even fel als de sportvissers. Dit heeft twee oorzaken. De
eerste is, dat de beroepsvissers jaarlijks tienduizenden guldens
verloren door de schade die de haaien aan hun netten toe
brachten. Die schade is nu heel wat geringer geworden, omdat
de leden zeer veel haaien vangen buiten de haringvisgronden.
Dit heeft tot gevolg, dat er heel wat minder haaien dan vroeger
op de haringgronden komen. De tweede oorzaak is, dat de
beroepsvissers van Looe in de zomer niet ter vangst gaan en
dus vroeger weinig of niets verdienden, terwijl zij de laatste
jaren uitvaren met de sportvissers. Dit brengt een flinke extra
duit in de lade. Vroeger was ue perioae
van midden juni tot eind september wei-
„KOM JE soms uit Scandinavië?", haar geliefde vakken,
wordt haar herhaaldelijk gevraagd. Ze is Toen ze de kleuter
hoogblond, lang en slank. Nenne van Dijk, school verliet, prijkte
van beroep pottenbakster, werd in Haar- haar werk als „kas-
lem geboren, eenentwintig jaar geleden, stukken" in de af-
Daar was haar vader reclame-ontwerper, zwaaiers - expositie.
„Van hem heb ik het", vertelt ze als het 5inds ^5 familie Van
gesprek op haar handwerk, dat tegelijk P,jk Haa.rl*m vef"
haar hobby is, komt. Op de kleuterschool ketl Nenne in
in Haarlem is het eigenlijk begonnen: °e.n rHaaf' J,h"ns °P
het randje van Den
tekenen, plakken, boetseren waren Haag en voorburg,
waar ze als potten
bakster werkt. Na
haar schoolopleiding
kreeg ze les van P.
Groeneveld, die in
Voorschoten jongelui
opleidt. Vijf meisjes
kregen les op zijn
atelier, en een van
haar was Nenne van
Dijk, die nog tijdens
haar studietijd werk
verkocht aan het
nieuwgebouwde Pro
vinciehuis in de
Gelderse hoofdstad.
Daarna werkze ze
een poosje voor zich
zelf. Toen ging ze
naar Utrecht waar
ze in een keldertje
aan een van de
grachten haar atelier
had. Nu is ze weer
thuis en assisteert
Dick Loef in Den
Haag. Maar het plan
blijft om weer eens
voor zich zelf te be
ginnen. Misschien in
Haarlem, hoopt ze.
>^ase in ue regci geogUikt, is een zeer ge
zocht man gedurende het haai-hengel-
nig lucratief; nu echter verdienen zij flink seizoen in Looe. Edgar hij is zijn gehele
in deze haaienvangstmaanden.
leven visser geweest - vertelde me dat vaas kan door deze >>sporen.. een le;ens_
DE BLAUWE HAAI - dus de soort die dagen'ma^t'en" hard moet werken Ën
„HANDKNEED" is een wellicht wat bestellingen, uit heel het land. Haar kunst-
Engels aandoend maar toch ingeburgerd produkten gingen zelfs naar Amerika en
woord. Het is de omschrijving van de het is niet uitgesloten dat ze plotseling
methodiek, die Nenne van Dijk voor haar „ergens in Nederland" tegenover haar eigen
kunstprodukt bezigt. De andere mogelijk
heid is de draaischijf; de pottenbakker
maakt dan gebruik van een schijf, die door
voetbewegingen aan het draaien gebracht
wordt. Nenne wil dat niet, zij prefereert
handkneed-werk, dat meer mogelijkheden
biedt. De draaischijf verplicht immers tot
de ronde vorm van pot of vaas, maar bij
handkneed-methodiek is de kunstenaar
volledig vrij in de vormgeving.
Uit met gruis „doorspekt" klei vormt
Nenne van Dijk een rechte koker, al dan
niet rond, soms driehoekig, soms vierkant.
Met de handen kneed ze dan de gewenste
vorm. Zo'n volkomen vrije basis geeft haar
de kans tot ongedachte vormgeving te ge
raken. Iedere vaas is geheel enig. Hand-
kneed betekent natuurlijk wel dat ieder
werkstuk de vingerafdrukken van Nenne
draagt. Duidelijk zijn die op een vaas te
zien. maar dat betekent niet dat het oeuvre
er door ontsierd wordt. Integendeel, een
oeuvre komt te staan. „Je weet nu een
maal niet waar 't blijft", vindt ze, wat
spijtig. „Verkopen is bemoedigend, maar
ergens geef je er iets van jezelf mee weg".
OOK VOOR BEELDHOUWEN heeft ze
een grote voorliefde. Haar stijl is karak
teristiek; ze wil er in teruggrijpen „naar
langvervlogen eeuwen, ver vóór automatie
en stroomlijntechniek'. Vandaar ook haar
passie voor het handkneed-werk. Haar
voorkeur gaat uit naar primitieve vorm
geving. naar de lijnen en rondingen die
pre-historische volken brachten. Af en toe
wordt er iets van gevonden, van dat pri
mitieve en ongekunstelde van voorbij
gegane eeuwen. Glazuur acht Nenne van
Dijk in veel gevallen niet nodig, namelijk
als het afleidt, als men erdoor de vorm
over het hoofd zou zien. En dat is juist,
wat dit Haarlemse kunstenaresje, dat in
Den Haag als pottenbakster werkt, voor
komen wil.
het meest voor de kust van Cornwall
voorkomt is nu ook erkend voor we
reldrecords. Men kan lid worden als men
voor de Engelse kust een haai van min
stens 34 kg met de hengel heeft gevangen.
Mevrouw Daphne Case, met wie ik sprak
in haar op het haventje van Looe uil-
ziende huis, heeft een zeventien jaar oude
dochter. Dit meisje is evenals haar moe
der een zeer succesvolle haai-hengelaar-
ster. Toen zij veertien was, begon ze die
opwindende sport te beoefenen. Het
voorgekomen, dat zij zeven
dagen
andere bekende visser,
Bill Butters van
gevallen worden de afdrukken wegge-
--v, werkt. Glazuren kan zowel bij handkneed-
de „Paula vertelde mij het een en ander wcrk a]s bij draaiwerk toegepast worden,
over de kunst van haaien vangen. „Een Tweeënhalve dag duurt het doorgaans eer
mengsel van haringkoppen en ander afval een vaas of d j Twee maal moet
wordt in oude s ukken net buiten boord dp ujt klej gevormde vaas jn dp nven
gehangen, terwijl men de boot op drift bakken worden; de afwerking er van is
VLIEGENDE INFANTERIST
IN CALlFORNIë is een „vlieg-gordel"
voor infanteristen ontwikkeld. De ontwer
pers zeggen dat dit apparaat met raket-
aandrijving, „aero-pak" genaamd, het zijn
laat. De geur van het visafval drijft dan pven bGiangrjjk ajs bet eerste deel van het drager mogelijk zal maken over mijnen-
weg van de boot en vormt een „baan van scheppingsproces.
verleiding De haaien komen er van verre
de
rleiding
op af. Achter de boot bevinden zich
van aas voorziene haken en dan is
BLOEMENVAZEN. pullen, wat doe ie
er er mee? Nenne van Dijk, wie zal haar dat
'zeeti gers" gew,00,nli-'k hfe\ spoedig werk aan de kwalijk nemen, geeft daar graag wat om-
„zeeujgeis winkel voor de hengelaars en de beman- -.ntwnm-ri m hm nnhimb-"
ZZÏZÏZ. "inc; d-jMkj. dan „e m«het f fze" tafnief fn
1953 „op de haai" te gaan en kan er nu op
bogen, er ruim vierhonderd te hebben
verschalkt. Vooral de laatste week
Het geweld is ten einde.
moet de hengelaar het dier afmatten tot kan ko k t een vaas njet zozeer
het binnen boord gehaald kan worden. ,lp
verschalkt. Vooral de laatste week van pas dan mag de henöelaar geholpen wor- vorm als om zijn functie. Maar
hoi coiyoon in iosfi Wnc nnwinrionH vnnr i n j i 'jcn»eiddl ëenoipen woi een vaas ,s geen vej boterhampapier, dat
mevrouw Case. Op één dag ving zij name- pakt dan de'lijn'vast In "hijs' medehulp Jfeekt "EenVaasis'nieTalleen^aa?
hjk dertig blauwe haaien, een record- van een pikhaak de vis naar binnen. ^itulg nietalleenmalr hèl-berg die
Een van de grootste bewonderaarsters bloemen gastvrijheid en onderdak ver
van visser Butters en zijn zeemanschap is leent. Een vaas heeft een functie op zich,
waardige week op de al'lerïaatstë"dag mevrouw Hettie Eathorne (uit Brixon in kan die althans hebben". „Een vaas
van het seizoen ving zij een blauwe Devonshire), wereldrecordhoudster haring- meent ze is er niet alleen om zijn func-
haai. In 1957 ving zij voor de kust van tie, maar ook, vooral, om zijn vorm. Doel
Looe namelijk een haringhaai van 122,9 en functie worden daarbij dan volledig
kilogram. In 1955 ving zij zelfs een haai secundair".
van bijna 160 kilogram, maar dit bleek Vanzelfsprekend is een werkstuk uit
bij nader onderzoek een mako-haai te klei, dat uniek van vormgeving is en
zijn. oen soort, die tot dan toe nooit in de waarin zoveel werkuren zijn gaan zitten,
zeeën nabij Engeland was waargenomen, kostbaar. Toch ontvangt Nenne regelmatig
vangst. Het was die dag ruw weer en zij
was de enige, die uitgevaren was om „op
de haai te gaan". Later in die gedenk-
haai van 60,781 kilogram, een wereld
record voor vrouwen! Zij had vertelde
zij een uur nodig om de rover binnen
boord te brengen.
EDGAR WILLIAMS, de schipper van
de „Silver Spray", de boot die mevrouw
velden te springen, moeilijk terrein over
te steken en voet aan land te zetten op on
toegankelijke kusten. Met dit apparaat, dal
een gewicht van 100 pond heeft zal een
man in 20 sekonden een sprong van een
halve kilometer kunnen maken. Het toe
stel is reeds beproefd en luchtwaardig be-
voden- Over een paar maanden zal een
normaal produktie-model gereed zijn ter
demonstratie voor de strijdkrachten. Een
der ontwerpers, ir. Trudeau, heeft meege
deeld dat de „aero-pak" op de rug wordt
vastgebonden zoals een opgevouwen para
chute. De drager kan korte vluchten ma
ken met een snelheid van 100 kilometer
per uur. Hij bedient slechts twee handgre
pen, één om de vlieghoek en een andere
om de snelheid te regelen. De aandrij
vingskracht wordt geleverd door water
stofperoxide. De lanceertemperatuur bin
nen de raketten zal 1300 graden Fahren
heit zijn, doch op anderhalve meter van de
straalpijpen is het uitlaatgas reeds afge
koeld tot 102 graden.