DE BIJBEL, GETOETST AAN OUDE SAGEN, WERPT EEN VERRASSEND NIEUW LiCHT OP HET GEHEIM VAN HET RIJK ATLANTIS KOPERPLASTIEK: uitgekiend werk Zuilen van Herakles aan de voet van het Atlasgebergte van knappe handwerksman Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Haarlems Dagblad Oprechte Hadrlemsche Courant en IJnmider Courant SINDS PLATO in zijn „Kritias" en zijn „Timaios", ge schreven ongeveer 360 voor Christus, ons de sagen omtrent de ondergang van „Atlantis" medegedeeld heeft, zijn er bibliotheken vol geschreven over dit land en zijn bewoners. Men lokaliseert het meestal tussen Europa en Amerika en fantaseert over de volmaakte Atlantiërs en hun ondergang. De Zwitserse hoogleraar Hans Mühlestein blijft echter als inwoner van zijn nuchter land met de beide voeten op de grond in zijn belangrijke boek: „Die verhüllten Götter". Op grond van vele feiten, waarvan ik hier maar enkele herhalen kan, maakt hij waarschijnlijk, dat Atlantis in Afrika lag ten zuiden van het Atlas gebergte, waarvan het dan ook zijn naam gekregen zou hebben. Gedurende de ijstijd in Europa lag hier een warm, water- en regenrijk gebied, dicht bewoond en vol wild als antilopn, neushoorns, olifanten en der gelijke. Deze mensen van de mesolithische (midden steentijdperk) Capsien-cultuur, genoemd naar de Zuidtunesische stad Gafsa, hebben deze fauna en ook zichzelf afgebeeld in honderdduizenden rots tekeningen. Deze komen voor in het gehele Atlas- gebied en de gebergten in de Sahara van Ahaggar tot Fezzan. Deze tekeningen zijn afgebeeld in onder andere het werk van Leo Frobenius en Hugo Ober- maier: „Hadschra Maktuba, Urzeitliche Felsbilder Klein-Afrikas" (München 1925). Achter de golf van Gabes, ook wel de Kleine Syrte genoemd, ten zuiden van de stad Tunis, lag een grote binnenzee. Deze is nu tot moeras geworden, ligt 20 meter beneden de zeespiegel en heet nu Sjot-el-Dzjerid. In de laatste oorlog diende het ter bescherming van de rechter vleugel van het Afrikakorps onder Rommel bij diens terugtocht uit Libyë en het ligt meer dan 1000 kilo meter ten westen van Egypte. Hier nu lokaliseert de schrijver het vóór-historische Atlantis. IN DE OUDE GRIEKSE SAGEN wordt deze zee de Tritonzee genoemd. In het Oude Testament wordt herhaaldelijk de oude en zeer rijke handelsstad Tarsis genoemd, bij de Grieken bekend als Tartessos. Diodorus (III. 53.6) noemt Tartessos de hoofdstad der Atlantiërs en Amazonen. De Griekse geograaf Strabo zegt dat de bewoners van Tartessos reeds „6000" jaren vóór zijn tijd i-ü: waren twee kleine rotsachtige eilanden, die nog heden, geheel verland, in de zoute leemvlakte staan ten noorden van Gabes. Zij heten nu: „Aouinet" en „Oued Melah". De afstand die Strabo aangeeft tussen de „Zuilen van Herakles" is 30 stadiën 5.6 kilometer. Toen de horizon der Grieken zich verder uitstrekte verplaatsten zij alle namen ver naar het westen, naar de Atlan tische Oceaan. In Strabo's tijd waren de „Zuilen van Herakles" reeds verplaatst naar Gibraltar en Ceuta, maar hij putte blijk baar uit zeer oude gegevens, die wel passen op de twee ge noemde eilandjes, maar zeker niet op Gibraltar en Ceuta, die 22 kilometer van elkaar verwijderd liggen. Dit verschil is wel een zeer sterk argument voor de juistheid van deze veronder stelling. De oudste mythen der Grieken wijzen telkens weer naar de Tritonzee. De Gorgonen bijvoorbeeld worden genoemd als de belangrijkste Libysche Amazonenstam, de held Herakles WIE IN DE KANTINE van de Lagere Technische School aan de Kleverpark weg te Haarlem komt en daar tegen een der grote blinde wanden de reus achtige koperplastiek ziet, die een voor stelling geeft van de mens in verschil lende beschavingsperioden, zal niet ge makkelijk kunnen vermoeden, dat dit kunstwerk tot stand is gekomen in een klein atelier in één der smalle zij straatjes van de Leidsevaart in de Haarlemse Leidsebuurt. Men kan in dit verband het best van uitsluitend tot standkomen spreken, want de oor sprong van deze plastiek en van vele andere in tal van openbare gebouwen en scholen in Nederland aangebrachte reusachtige figuren, ligt in het brein van dé Overvener Huib de Ru. Het scheppend werk, het ontwerpen, doet hij in zijn eigen atelier. Als de teke ningen eenmaal zijn voltooid en in onderdelen zijn vergroot gaan ze naar het atelier „Lumewa" in de Brouwers straat, waar het ontwerp wordt om gezet in de materie van veredelde metalen. DAAR BEKIJKT de heer P. Prins peinzend de tekeningen. Hij „herkent" om zo te zeggen reeds het volume, de driedimensionale vorm waarin de reliëfloze tekening moet worden om gewerkt. Dan gaat hij aan het werk. Hij gebruikt maar een uiterst beperkt aan tal instrumenten. Enige buigtangen en een hamer zijn hem voldoende. Hij buigt het koper in de vereiste vormen, hij bewerkt het koper of messing met behulp van de hamer net zolang totdat er diepte in zit: het oude vak van koperdrijven. En zo ontstaat langzaam maar zeker de uiteindelijke vorm. In onderdelen wordt de plastiek dan in een soda-oplossing gedompeld, waarbij het metaal volkomen vetvrij gemaakt wordt. De volgende stap is het op gal vanische wijze „verroodkoperen", waar na het stuk in een bad wordt gebronsd en wordt doorgeschuurd. De laatste be handeling is het vernissen en polijsten, waarna de verschillende delen in elkaar gezet kunnen worden. BEHALVE het kunstzinnig koper- bewerken, dat door de heer Prins be oefend wordt, is één van de belangrijk ste mannen die aan de totstandkoming meewerken, de bronseur L. van der Walle, die in de loop der jaren vaardig heid heeft verkregen in het bepalen van de tijdsduur van de onderdompe ling om de vereiste bronskleur te krijgen. Dit is dan in het kort de ge schiedenis van de metaalplastiek, die uit het metaal wordt geslagen, als het ware wordt opgebouwd uit het voor handen zijnde materiaal. Natuurlijk komt er nog het een en ander kijken, voordat de meestal allegorische of symbolische voorstel lingen aan de muur hangen. Soms zelfs is het gehele werk zo groot, dat het on mogelijk in zijn eindstaat uit het ate lier in de Brouwersstraat kan worden vervoerd. In dat geval moet het in onderdelen naar zijn bestemming wor den vervoerd, waar het onder het toe ziend oog van de kunstenaar met be hulp van bouten wordt opgehangen. Zo ontstond de plastiek in de kantine van de Lagere Technische School in Haar lem, zo kwam een dergelijke voorstel ling voor de Huishoudschool in Hooge- veen (op de foto) tot stand. De afbeeldingen op deze pagina zijn markante voorbeelden van rotsteke ningen uit het gebied ten zuiden van het Atlasgebergte in Noord-Afrika, waar Atlantis gelegen zou kunnen hebben. De tekening hiernaast is een symbolisch-religieuze voorstelling „Mensen die de hemel dragen". Zeus, die het Al regeert, bemerkende dat een edele stam te gronde ging, besloot hen te straffen opdat zij beter zouden worden. Hij verzamelde alle goden in zijn zaal in het midden der wereld en sprak tot hen aldus"en hier breekt de Kritias af. In „Timaios" vertelt hij over de dichtslibbing van de toe gangsrivier, wat geheel in de lijn van onze interpretatie ligt. TOT DUSVER HEB IK het onderzoek van Mühlestein gevolgd, maar het is wel van belang ook de berichten uit het Oude Testa ment hier te raadplegen. Een van de oudste berichten is wel dat van ongeveer 950 voor Christus in Koningen 10 22: „De koning had een Tarsisvloot in zee met de vloot van Hiram en eens in de drie jaar kwam deze binnen, beladen met goud en zilver, ivoor, apen en pauwen". Tarsisvaarder betekent het grootste type schip van de oudheid, zoiets als Oostinjevaarder bij ons in de zeventiende eeuw. De afstand van Tyrus naar Tarsis-Tartes- sos in Tunesië is origeveer 1200 kilófriè'tèr/s een reusachtige"af stand in die tijd. Jesaja leefde omstreeks 740701 voor Christus en bij hem komt in hoofdstuk 23 Tarsis herhaaldelijk voor. Het opschrift luidt: Profetie over Tyrus en Sidon, maar de tekst is met zoveel fouten overgeleverd, dat de verklaring vrijwel on mogelijk is. De profeten waren ook geschiedfilosofen die de zin der historie moesten onthullen. Ze profeteren telkens de onder gang van Tyrus door de Assyriërs en later door de Babyloniërs, maar ze vergisten zich zoals trouwens Ezechiël ook erkent. Ty rus werd pas door Alexander de Grote verwoest. „Jammert, gij schepen van Tarsis, want het is verwoest, zodat er geen huis meer is; sedert zij kwamen uit het land der Kittieten is het hun bekend gewordenSteekt over naar Tarsis, jammert gij be woners van het kustland! Is dit uw uitgelaten stad, welker oor sprong is van de dagen van ouds, welker voeten haar weg droegen om zich in verre landen te vestigen?Overstroom uw land als de Nijl, dochter van Tarsis, er is geen dam meer. Hij (Jahweh) heeft Zijn hand uitgestrekt over de zee, hij heeft ko ninkrijken doen beven.... Jammert gij schepen van Tarsis, want uw vesting is verwoest". Het opschrift „Profetie over Tyrus en Sidon" is wellicht van later datum en men krijgt de indruk, dat hier twee teksten dooreengelopen zijn: een bericht over een aard- of zeebeving, die Tarsis grotendeels verwoestte en een (foutieve) voorspelling van de ondergang van Tyrus dooi de Assyriërs. De uitgelaten stad, „welker oorsprong is van de dagen van ouds", kan heel goed op Tarsis doelen, omdat deze stad ouder was dan Tyrus. Jesaja 60 en 66 noemen Tarsis ook nog. EZECHIëL ging in 597 in ballingschap en werd in 592 tot profeet geroepen. Hoofdstuk 27 is een prachtig klaaglied over de verwoesting van Tyrus door Nebukadnezar, koning van Babel, maarEzechiël (29 17 - 21) profeteert duidelijk, dat Tyrus niet verwoest is. Het is mijns inziens niet onmogelijk, dat een bericht omtrent de ondergang van Tarsis in de tekst geslopen is. Hoogst merkwaardig is wel Ezechiël 28 11 - 19. Hier vinden we tweehonderd jaar vóór Plato en in prachtig dichterlijke taal, precies hetzelfde wat deze over de ondergang van Atlantis vertelt, maar het klaaglied staat weer foutief onder de noemer Tyrus. De bewoners van Atlantis, zegt Plato, werden rijk en weelderig, vervielen in zonde en ongerechtigheid, waren ongehoorzaam aan de goden en werden daarom met ondergang gestraft. De parallel is heel duidelijk: Volmaakt zijt gij van gestalte, Vol van wijsheid, volkomen schoon. In Eden waart gij, Gods hof; (de tuin der Hesperiden?) Allerhand edelstenen overdekten u Gij waart op de heilige berg der goden Onberispelijk waart gij in uw wandel Totdat er onrecht in u werd gevonden: Door uw uitgebreide handel zijt gij vervuld geraakt Met geweldenarij en kwaamt gij tot zonde. Van de berg der goden verbande Ik u. Trots was uw hart op uw schoonheid Met uw luister hebt gij ook xlw wijsheid teniet doen gaan. Ter aarde wierp Ik u neer, Ik maakte u tot een schouwspel voor koningen. Door het onrecht bij uw koophandel Hebt gij uw heiligdommen ontwijd. Vuur deed ik oplaaien uit uw midden Ik maakte u tot as op de grond Voor de ogen van allen die u zagen. Allen die onder de volken u kennen Ontzetten zich over u; Een verschrikking zijt gij geworden, Verdwenen zijt gij voor altijd. TWEE EEUWEN vóór Plato, die zelf vertelt dat hij zijn be richt uit Egyptische bron heeft geput, is dit een mededeling over de ondergang van Atlantis-Tartessos-Tartis. Een vulka nische aardbeving heeft de stad verwoest (vuur deed ik oplaaien uit uw midden), het land zakte, de zee stroomde binnen de rest van de Tritonzee ligt nu 20 meter beneden zeepeil en de stad verdween zonder een spoor na te laten. Na Ezechiël in de vijfde eeuw voor Christus zwijgt het Oude Testament over Tarsis. Ik waag het niet te concluderen, dat dus Atlantis'- Tartessos daarna verwoest is; immers heel oude berichten kun nen in de tekst van Ezechiël binnengeslopen zijn. We kunnen hoogstens vermoeden dat „Atlantis" nog bestond ten tijde van Salomo en misschien nog in de tijd van Jesaja, immers: „Over stroom uw land als de Nijl, dochter van Tarsis, er is geen dam meer" kan onmogelijk op Tyrus slaan, omdat Hiram zijn vesting gebouwd had op een eiland vóór de kust en dit verbonden had met een dam, die de inwoners zélf verwoestten bij een aanval, zodat later Nebukadnezar na een jarenlange belegering onver- richterzake moest wegtrekken. De vesting kon zich vanuit zee volop voorzien van voedsel, wapens en krijgsvolk en hij be heerste de zee niet. „Dochter van Tarsis" betekent de inwoners van de stad, evenals dochter Zions slaat op de inwoners van Jeruzalem en uitgebreider: het Joodse volk. „Er is geen dam meer" zou heel goed kunnen slaan op de overstroming van Tar sis. Dit zijn echter niet meer dan vermoedens. Zekerheid kunnen we pas krijgen, wanneer de archeologen gaan graven in de omgeving van de Tritonzee Schott-al-Djerid.Temidden van de meer dan fantastische litteratuur over dit onderwerp een Duits predikant heeft bijvoorbeeld een paar jaar geleden willen bewijzen, dat het eiland Helgoland Atlantis was! is het voorzover mij bekend, de eerste keer, dat de berichten uit het Oude Testament in verband gebracht worden met het At- lantisprobleem. Het hoofdargument lijkt mij, dat de afstand die Strabo aangeeft omtrent de „Zuilen van Herakles" 5.6 kilo meter, precies klopt met die tussen de twee rotseilandjes Aouinet en Oued Melah, die nu nog in de zoute leemvlakte staan ten noorden van Gabes. E. S me des hun annalen in grote gezangen opgetekend hadden. Hij vertelt verder, dat de Tritonvolken daar „achter de Zuilen van Hera- kles-Hercules" leefden in het oeroude Tartessos aan de Atlan tische Oceaan. Deze mededeling heeft vele onderzoekers op een doodlopend spoor gebracht. Een Duits hoogleraar heeft in een twintigjarige graafarbeid gedurende drie campagnes naar deze stad gezocht aan de Guadalquivir in Zuid-Spanje, maar hij vond niets. De oorspronkelijk bedoelde Atlantische Oceaan was namelijk in oeroude tijden een geweldig uitgestrekte binnen zee ten zuiden van het Atlasgebergte. Zij strekte zich uit tot diep in de Sahara. Voor de vroege Grieken, die een nog zeer begrensde geografische horizon hadden, lag deze zee aan het eind van de bekende wereld en was voor hen vol „goddelijke ge heimenissen". Hier lag hun oorspronkelijke Okeasos. Hier lokaliseert de Griekse sage het huwelijk van Okeanos met Thethis, de voorouders van een stam, waartoe zich de „At- lanten", de volken van de Zuidelijke Atlas, rekenden en hier ook zou dit paar de dochters „Europa" en „Asia" hebben ver wekt. Zélfs de namen Rode Zee, Egypte en Phoenicië stammen uit de Tritonische cultuurkring. Hier lag voor de vroege Grieken de grens tussen het hier en het hiernamaals, hier lagen de tuinen der Hesperiden, de herinnering aan het vroegere, zeer gunstige klimaat. Hier lag ook voor de vroege Grieken de oorspronkelijk nog paradijsachtige onderwereld (bij Homerus is deze reeds zwaar versomberd) en de oorsprong van alle dodencultus rond om de Middellandse Zee, in het bijzonder der Egyptenaren. De beroemde Griekse tragediedichter Aischylos rept nog van deze Tritonzee en de Tritonstroom die vandaar uitmondde in de Middellandse Zee, als hij in zijn „Eumeniden" de godin Athena door Orestes laat aanroepen: Zij het dat Gij nu in Lybië's verre woestenijen Aan de oever van de u vertrouwde Tritonstroom Uw dienaren bijstaat O kom. Gij Hemelse, hoe ver ook, hoor mij aan En openbaar u als mijn redster. OOK DE „ZUILEN VAN HERAKLES" zijn daar te vinden. Deze „zuilen" waren voor de Tritonvolken, de Foenicische en later de Griekse kooplieden en schippers de toegangspoort naai de grote binnenzee en de rijke stad Tartessos. Nog ten tijde van Salomo heette deze de „Atelzee", de Atlaszee. Deze „zuilen" vervolgt ze daar, vernietigt ze en richt terzelfder tijd de „Zuilen van Herakles" op, let wel in Afrika. HIER NU MOET DE STAD Tartessos gelegen hebben, het Tarsis van het Oude Testament. Herodotus I. 163 vertelt dat het land Tartessos ontdekt werd door de Phogaeërs een Griekse stad aan de kust van Klein-Azië maar dat kan niet juist zijn, omdat de Foeniciërs er al veel eerder waren, waarbij de Tartessoskoning met de vergriekste naam Arganthonios hun gastheer was. Hij gaf de Grieken geld voor de versterking van hun stad tegen de agressie der Perzen en nodigde hen uit zich in zijn rijk te vestigen, natuurlijk om het handelsmonopolie der Foeniciërs te breken. En zij hebben inderdaad een kolonie ge sticht ten zuiden van de monding van de Tritonstroom in de Kleine Syrte ten zuiden van de „Zuilen van Herakles", de ge noemde twee rotseilanden, welke kolonie Mainake genoemd werd. Dezelfde schrijver (Herodotus IV. 181) ziet deze genoemde zuilen als grenstekens tussen de „vlakke zandstreek der noma dische Libyers", die zich uitstrekte van het Egyptische Thebe tot aan deze zuilen, en ten westen daarvan het land der akkerbouwers, welke streek hij ons schildert als dichtbevolkt en vol wilde dieren, zoals trouwens de rotstekeningen getuigen. Tartessos is blijkbaar voor hem identiek met het land rondom de Tritonzee. DE HOOFDZAAK VAN PLATO'S „KRITIAS" is wel, dat de god Poseidon bij een vrouw uit dit gebied kinderen verwekte, waarvan de oudste zoon Atlas genoemd werd. Nu werd oor spronkelijk Poseidon de Aardschokker genoemd: de god der aardbevingen. Later werd hij zeegod. Ook deze mythe klopt met de feiten, want inderdaad speelt de Aardschokker in deze gebieden een hoofdrol. Immers in oeroude tijden vormden Europa en Afrika één geheel met enkele grote meren er tussen. Later zakte dit gebied weg door geweldige aardbevingen en ontstond de scheur tussen Gibraltar en Ceuta, terwijl bovendien het Atlasgebergte omhooggestoten werd. Maar ook in een latere geologische tijd bleef de Aardschokker daar zijn heerschappij uitoefenen. Want omstreeks 1500 voor Christus ontstond er een geweldige breuk langs de zuidkant van het Atlasgebergte, waardoor enerzijds het grondwater in dit gebied zakte in het gehele gebied van de uitgestrekte Tritonzee en anderzijds de landmassa waarop nu Tunis ligt omhooggestoten werd. Deze landheffing gaat ook nu nog door. Dit alles had fatale gevolgen voor de Tritonzee, de Tritonstroom en de stad Tartessos, met als resultaat het tegenwoordig moeras. De Tritonstroom ver zandde en de twee zuilen van Herakles kwamen midden in een leemvlakte te liggen. Dit was het einde van de oorspronkelijke Atlantische Oceaan, de Okeanos der Grieken. INTERESSANT IS HET OM de mededelingen van Plato te /ergelijken met die van de Oudtestamentische profeten. In „Kri- ias" geeft hij een opsomming van alle voortreffelijkheden van Atlantis: mijnen waaruit men edele metalen verkrijgt, bossen, Akkers en weiden en het groot aantal olifanten. De schone hoofdstad is door een breed en lang kanaal met de zee ver bonden; er waren een veilige haven en in de rotsen uitgehouwen scheepsarsenalen, waarin vele triëren (schepen met drie rijen roeibanken). Er was een reusachtig beeld van Poseidon op een strijdwagen met zes paarden in een kolossale tempel voor de Aardschokker. Er lagen handelsvaartuigen uit alle streken van de wereld. Een kanalenstelsel diende voor de bevloeiing der landerijen. Vele geslachten achtereen toonden de heersers hun goddelijke afkomst, maar langzamerhand degenereerden zij, de macht steeg hun naar het hoofd en zij vergaten de goden. „En

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 13