r! KLOOS EN PERK: DICHTERS VAN BETEKENIS, NIET MINDER-MAAR VOORAL OOK NIET MEER „Het heeft veel van een sprookje" Radicalen Studenten I Wekelijks toegevoegd.aan alle edities van Haarlems Dagblad-Oprechte Haarlemsche Courant op 6 mei was het honderd jaar geleden dat te amsterdam werd geboren de dichter willem kloos. over enkele weken, op 10 juni, zal het honderd jaar geleden zijn, dat te dordrecht werd geboren de dichter jacques perk. nog een weinig geduld en op 3 april van het volgende jaar zal de herdenking plaats vinden van de honderdste ver jaardag van de geboortedag van de dichter, prozaschrijver en wijsgeer frederik van eeden te haarlem. met de herdenking van deze verjaardagen zal de zogenaamde beweging van tachtig opnieuw in het centrum der belangstelling staan. en met recht mogen wij ons afvragen: wat verstaan wij daar eigenlijk onder? zoals zo vaak in de geschiedenis het geval is, is piet een latere generatie niet meer mogelijk precies te doorgronden, wat nu wel onder de beweging van tach tig is te verstaan. gemakkelijkheids- halve (en zo gebeurt het in de school boekjes vaak) wordt tachtig in de regel vereenzelvigd met een periode van bloei op het gebied der neder landse letterkunde, die haar neer slag vond in het tijdschrift de nieuwe gids, waarvan piet eerste nummer op 1 oktober 1885 verscheen. de redactie bestond uit (alfabetisch): frederik van eeden, frank-van der goes, willem kloos, willem paap en albert verwey. van deze nieuwe gidsbeweging (zo werd het dan voorgesteld en zo wordt piet nog vaak voorgesteld) was jacques perk de voorloper. deze voor stelling van zaken moet op zijn minst beschouwd worden als van een veel te beperkt en te eenvoudig karakter, zoals uit het volgende moge blijken. r' - ///y/&ssyy'><4ï-'w'ïï%9->sü'%^^ y^wv7//y^:' 'J'fC Wm. 4-.,, nf. '"'- wêtWIÊfö HET BEGINT er al mee, dat „De Nieuwe Gids" niet alleen een letterkundige periodiek is geweest. Men zou geneigd, zijn te zeggen: integendeel. Verreweg het grootste deel van de beschikbare ruimte werd besteed aan beschouwingen van geheel andere aard. Politieke en sociaal-economische artikelen, beschouwin gen op diverse wetenschappelijke gebieden vulden de kolommen. Plet. is weer een vraag op zichzelf, waarom dit aspect vergeten werd en waarom de nadruk kwam te liggen op het litteraire deel. In de loop van dit artikel zullen wij hierop nog nader terugkomen. Wat ons nu allereerst interesseert, dat is de indirecte en directe voorgeschiedenis van De Beweging van Tachtig. Wij moeten hierbij onze nuchterheid bewaren, omdat de heren van Tachtig uitmuntend de kunst hebben verstaan de geschiedenis te vervormen naar hun eigen inzichten. Hoewel deze historie nog geen vijfenzeventig jaar achter ons ligt, is er thans reeds een rijstebrijberg van legenden opgetast, waardoorheen te eten voor geen enkele Utterair-historicus een sinecure blijkt. Nog afgezien van de vraag of daarachter wel het ons voorgespiegeld luilekkerland wordt gevonden. Voor Kloos en de zijnen is het beeld wel erg eenvoudig. De Nederlandse letterkunde ivas omstreeks de jaren zeventig in een impasse geraakt. Scheppende kunstenaars van het woord waren niet meer te vinden. Oriëntatie naar de grote Europese litteratuur bestond niet. In knusse kleinburgerlijkheid icas de Muze der Nederlandse letterkunde ondergegaan. Toen kwamen de Nieuws Gidsmannen en vernieuwden de Nederlandse geest. Er is reeds vaker opgemerkt, dat belang rijke figuren vóór Tachtig te bewust eenzijdig door de Nieuwe Gidsmannen zijn weggewerkt uit de historie der Nederlandse letteren. Te weinig werd door hen gelet op de grote kwaliteiten van figuren als Busken Iluet en Allard Pierson, om in dit verband over anderen maar te zwijgen. Van tijd tot tijd verschijnen studies, die de aspecten vóór 1885 meer recht doen wedervaren. En zoals het zo vaak in de geschiedeniswetenschap gaat, begon tegelijkertijd de neiging op te komen tot critiek op Kloos en de zijnen, die uiteindelijk zó definitief toerden onttroond, dat nu ook weer een stemming ontstaat, die de mannen van Tachtig wil geven, wat hun krachtens historisch recht zou toekomen. Met welke laatste zin wij aan onze eigen beschouwingen over de Beweging van Tachtig toekomen. AAN DR. J. MEIJER, de 46-jarige auteur van het hierbij afgedrukte ar tikel, werd tien dagen geleden een sub sidie toegekend door de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappe lijk Onderzoek Z.W.O.) voor de uitgave van zijn studie „Het levensverhaal van een vergetene Willem Anthony Paap zeventiger onder de tachtigers". De heer Meijer is leraar in de geschiedenis aan het Coornhert lyceum te Haarlem. Hij promoveerde aan de Gemeente Uni versiteit van Amsterdam op het proef schrift „Isaac da Costa's weg naar het Christendom; een bijdrage tot de ge schiedenis van de Joodse problematiek in Nederland". NIET 1880, niet 1885, maar 1870 bete kent een bepaald keerpunt; niet alleen in de geschiedenis van Europa, maar, in die van Nederland. In historisch verband spreken wij van een cesuur, een snijpunt. Tot dat jaar (men kan uiteraard een his torische ontwikkeling niet precies aan één jaartal binden, maar gemakshalve doen wij het in de geschiedenisboeken altijd) bevond Nederland zich in het zo geheten vroeg-kapitalistische statium. La ter dan het overige Europa ontwikkelde zich in Nederland het grootbedrijf. Van stoomkracht werd tot omstreeks 1840 nauwelijks gebruik gemaakt. In de Twentse textielnijverheid werd de stoom machine eerst na 1860 algemeen toege past. Van een grote bloei van dit Over- ijselse industriegebied is pas na 1870 sprake en dit geldt voor alle centra van Nederlandse bedrijvigheid als Noord- Brabant (Tilburg, Eindhoven Philips), de Zaanstreek en ook voor de grote steden van het westen als Amsterdam. De Beweging van Tachtig is een bij uit stek Amsterdamse, hoezeer zij ook in haar ontwikkeling een nationale is. De economische opbloei van de hoofdstad des lands bracht met zich mee, dat ook op geestelijk gebied een gistingsproces een aanvang nam. Dat vooruitstrevende jongeren geboeid werden door nieuwe denkbeelden ligt voor de hand. Het ver keer, waarvan wij de grote ontwikkeling hebben waargenomen, betekende een verruiming van horizon, die een parallel te voorschijn roept met de zeventiende eeuw. Alle vergelijkingen, ook en vooral in de historie, gaan natuurlijk ergens mank, maar ergens werd er zelfs bewust gedacht aan de grote eeuwen van wel eer. Amsterdam herleefde. Er begon iets nieuws. den boeien. Diepe teleurstelling over het gemis aan esthetische vorming leidde tot het ontstaan van een scherpe oppositio nele houding. De sfeer daarvan is uitne mend geschilderd door dr. Aeg. W. Tim merman in zijn memoires „Tim's Herin neringen". Er was college bij Naber. „Jacques (Perk) lag, met zijn linker elle boog over de tafel heen dweilend, met blauwe ogen naar de blauwe lucht te kij ken, de rest van de „luisterrijke Strijd makkers" zoo heetten wij toen in het Latijn zaten bij het Latijn-gesijfel heerlijk te denken en te suffen, eindeloos, eindeloos.... Tot op eens een der onzen, een later bekend geworden kamerlid, die evenals Betje Wolff, niet van vijgebla den hield en ze ook niet voor den mond nam en die vlak onder den katheder zat, zijn dikke ellebogen met een harden bonk op de tafel liet smakken met een luid Jacques Perk G.V.D. Dat was een argument op den man af en ons allen uit het hart gegre pen. We lachten, lachten dat de ramen rinkelden. Jacques was in het geheel niet hit bedaren te brengen, vooral omdat de Prof. meteen in zijn woede de colleges sloot". Schoonheidsontroering was inderdaad een werkende factor in het leven van kunstenaars als Perk en Kloos. Onder in vloed van Engelse dichters als Shelley werd deze schoonheid zelfs min of meer vergoddelijkt. Perk en Kloos braken met de huisbakken traditie van vele negen- tiende-eeuwse poëten en zij kozen de moeilijke sonnetvorm omdat zij meenden, dat naar een woord van Perk de denkbeelden „kunstig moest(en) worden uitgedrukt". Inderdaad leidde dit kunst zinnige streven tot prestaties van onge wone betekenis en kunnen Perk en Kloos worden beschouwd als dichters van on gewone kwaliteit. Perk stierf vroeg maar liet nochtans een oeuvre na, dat haar plaats terecht heeft gekregen in de Ne derlandse Letterkunde. Na zijn dood wer den zijn gedichten uitgegeven met een le vensbericht van Vosmaer en een mees- Willem Kloos getekend door zijn vriend Willem Witsen. De zwartkrijltekening is gedateerd februari 1893. terlijke Inleiding door Willem Kloos, te recht beschouwd als de aankondiging van een nieuwe periode in de Nederlandse poëzie (1882). Maar deze schoonheidsverheerlijking had eveneens haar zwakke kanten. Proza en poëzie werden nagenoeg uitsluitend getoetst naar hun artistieke vorm. Er werden eisen gesteld aan vorm, klank, ritme en zuiverheid van beeldspraak. Op de inhoud werd niet of nauwelijks acht geslagen. Er ontstond een streven naar woordkunst, zo consequent doorgevoerd, dat reeds zeer vroeg de kiemen van in nerlijke onvruchtbaarheid merkbaar werden. Dit geldt voorzover het pro za betreft ook voor de uitermate be gaafde Karei Alberdingk Thijm (Lodewijk van Deyssel), die overigens niet tot de eerste redactie der Nieuwe Gids heeft behoord. Het is merkwaardigerwijze deze korte letterkundige beweging, die altijd bij uit sluiting van ieder ander facet wordt ver eenzelvigd met de beweging van Tachtig. In de critiek op deze beweging wordt dan steeds de nadruk gelegd op het snelle doodlopen daarvan. Op de excessen, waar toe de woordkunst leidde. Op haar ste riele leegheid. Tezelfdertijd worden dan in de letterkundige geschiedenis de per soonlijke tekortkomingen van zekere fi guren scherp belicht. Perk stierf jong en het lot behoedde hem voor het te pletter lopen van zijn schoonheidsidealen tegen de dwingende eisen, die een filosofisch dichterschap een rijpere poëet gaat stellen. Maar Kloos, die in 1888 eigenlijk al was uit gezongen, bleef leven tot 1938. Zijn tragi sche zielegang werd een willig object voor psychologisch georiënteerde litterair- historici, die zijn ondergangen naplozen en pluizen tot in de psychiatrische klinie ken. Buitensporige belangstelling voor de letterkundigen van De Nieuwe Gidsbewe ging leidde in onze generatie tot een zo danige veroordeling van een figuur als Kloos, dat het er langzamerhand op ging lijken, dat de beweging van Tachtig zon der enige betekenis zou zijn geweest. In de aanvang hebben wij er echter de nadruk op gevestigd, dat de kolommen van De Nieuwe Gids ook gevuld werden door beschouwingen van politieke, so ciaal-economische en algemeen-weten schappelijke aard. Wij durven het zelfs zo te stellen, dat de oprichting van De Nieuwe Gids niet in de allereerste plaats zelfs ais een feit van litteraire betekenis moet worden gezien. Als Frank van der Goes zijn Litteraire Herinneringen te boek stelt, wijst hij er nadrukkelijk op, $at figuren als mr. N. A. Calisch en C. V. Gerritsen ,.als leiders van de radicale beweging den N.G. geldelijk hadden ge steund". In de jaren Tachtig tot Negentig had zich tussen de opdringende vierde klasse en het langzaam ondergaande liberalis me een eigenaardig middenblok gevormd: de radicalen. Geavanceerde liberale poli tici, socialisten avant la lettre, enthou siaste jongere intellectuelen, artiesten, kortom allen, die droomden van een nieu we wereld, hadden zich verbonden tot een gemeenschappelijk front, waarin maatschappelijke en geestelijke proble men centraler aan de orde zouden wor den gesteld, dan sedert 1848 in het bene pen vaderland het geval was geweest. Een vreemd allegaartje, gerecruteerd uit alle hoeken der maatschappij, vormde een soort politieke falanx, met even fel uitgesproken als vaag omlijnde idealen. Wij kunnen de radicalen dus beschouwen als een soort middenblok een P.v.d.A. avant la lettre waarin zowel burgerlij ken als socialistisch voelenden tezamen streefden naar het beter maken van de maatschappij. Hoezeer zulke monster verbonden aan het eind der vorige eeuw heilzaam konden werken, bewijst de ge schiedenis van de Friese Volkspartij. In Friesland, dit door agrarische crises zo zeer geteisterd gewest, kon een beweging ontstaan, waarin burgerlijke en sociale democraten volledig met elkander ver smolten. Misschien waren zulke bewegin- Het waren overwegend studenten, die een rol speelden. Voor Frank van der Goes gaat dit niet op. Hij is een uitzon dering op de regel en hieraan moet di rect worden toegevoegd, dat ook hij door kneed was in de problematiek der toen actuele vraagstukken. Maar het over grote deel der door ons bedoelde jonge ren liep college aan de Oudemanhuis- poort. Kloos en Paap studeerden klassie ken evenals Jacques Perk. Perk m Paap zwaaiden spoedig om naar de rechten. Paap beëindigde zijn studie. Perk stierf jong (1881) en Kloos bracht het niet ver der dan zijn kandidaats. Met voorbijgaan van al het andere heb ben wij ons bewust geconcentreerd op het merkwaardige feit, dat de Tachtigers, die zich met de studie der klassieken be zighielden, op dit terrein geen eindpunt hebben bereikt. Hier ligt een centraal probleem voor de sfeer rondom Tachtig. De toenmalige hoogleraren in de klassie ke letteren waren voor een deel (Naber!) zeer nuchtere filologen, wier colleges de letterkundig begaafden maar matig kon- De architect dient de samenleving op vele manieren. Hij ontwerpt woningen, scholen, kerken, theaters, stadions, winkels, hotels, werkplaatsen en fabrieken: kortom alles wat maar om een onderdak vraagt. Hij doet trouwens veel meer dan ontwerpen: hij is de aangewezen bemiddelaar tussen de bouwheer en de talloze bedrijven en instanties welke er aan een bouwwerk te pas komen. Hij dient aan de meest uiteen lopende eisen te voldoen en dan nog liefst in een vorm welke deze eisen op schone ivijze vertolkt. De moeiten van een archi tect zijn groot, maar zijn voldoening is he niet minder want door zijn scheppingen verleent hij stad en streek een eigen ge zicht. Dat dit ook door middel van een nuchter fabrieksgebouw kan gebeuren bewees ir. W. Ph. van Harreveld met de jongste uitbreiding van het complex van Droste, die een karakteristiek element vormt aan het Noorder Buitenspaarne. Ter gelegenheid van het feit dat de Bond van Nederlandse Architecten deze week in Haarlem zijn vergadering houdt, worden in dit nummer van Erbij twee pagina's met beschouwingen en foto's gewijd aan diverse aspecten van de hedendaagse en van de oude architectuur in ons gewest. gen in het westen van het land moeilijker te realiseren, maar het radicalisme heeft in elk geval gedurende 1880 tot 1900 in de grote centra van West-Nederland een heilzame invloed uitgeoefend op figuren, uit zo verschillende kampen afkomstig. Tot de radicalen behoorden van de Nieu we Gids-redacteuren zowel Van der Goes als Willem Paap. Van de geldschieters noemde Van der Goes Calisch en C. V. Gerritsen. Hij had er rustig aan kunnen toevoegen de veel meer tot onze verbeel ding sprekende namen van P. L. Tak en F. M. Wibaut. Zij zagen in het nieuwe tijd schrift een forum voor hun maatschappe lijke idealen, die ergens parallel liepen met de denkbeelden van de Engelse Fa bian Society. Zo gezien kan men De Nieu we Gids in bepaalde opzichten beschou wen als een voorloper van de later zo be roemd geworden Kroniek van P. L. Tak. Veel meer dan als een verengde litteraire beweging komt De Beweging van Tachtig voor ons te staan als een episode van ver nieuwing in de maatschappelijke sector, en deze zo ruim mogelijk genomen. Maar tegelijkertijd staat ons nu voor ogen, waarom de eerste fase van deze vernieuwing reeds in 1894 geëindigd kon zijn. De redacteuren en medewerkers van deze periodiek streefden wel allen naar vernieuwing, maar hun idealen liepen op de meest wonderlijke wijze uiteen. Het is hier niet de plaats om exact dit alles te analyseren, maar het is iedereen duidelijk, dat het vage begrip „vernieuwing" niet in staat was een ideeënrichting te bepa len. die constructief (gelijk bij een poli tieke groepering) naar een zeker doel moest leiden. Los nog van de persoonlijke tegenstellingen (die bij artiesten zo snel tot ontvlamming kunnen komen) was het al spoedig de snelle ontwikkeling van de politieke ideologieën, die bepaalde figuren verwijderde van het tijdschrift, dat eens met zoveel enthousiasme was begonnen. Zij, die er zich het langst aan vastklamp ten waren Willem Kloos en zijn meest in tieme vrienden. Zij bleven na 1894 vast houden aan een periodiek die juist daar door op lateren de indruk maakte hèt tijd schrift geweest te zijn van de vernieuwing onzer poëzie en meer niet. Zo ontstond ook de legende van het leiderschap van Willem Kloos in de beweging van Tachtig. En als gevolg daarvan de onverkwikkelijke strijd der letterkundigen hierover. Van de vernieuwingsbeweging, die De Nieu we Gids in diepste wezen heeft willen zijn, was Kloos wel allerminst de lei der. Hij was de grote dichter van de eerste redactie van De Nieuwe Gids. Als zodanig werd hij door allen er kend. De vernieuwing der poëzie stond hem het duidelijkst voor ogen. Zijn sonnetten vormen een hoogtepunt in de geschiedenis der Nederlandse let teren. Maar van de bredere vernieuwing waarvan anderen droomden in de ja ren tussen 1880 en 1900 begreep hij wel het minst. NU NEDERLAND zich opmaakt voor een herdenking van Jacques Perk en Wil lem Kloos, hebben wij ons te realiseren, dat beide figuren dichters van betekenis zijn geweest. Niet minder maar vooral ook niet meer. Perk stierf te jong om tot volle ontplooi ing te kunnen komen, maar de critische toetsing van een eventuele ontwikkeling van zijn dichterlijke kwaliteiten bleef hem daardoor bespaard. Kloos was tot ongeveer 1890 een begena digd dichter, die daarna in zijn leegheid verdween. Zijn klassieke bijdrage aan de Nederlandse letterkunde blijft nochtans bestaan. Dat hij heeft meegewerkt aan de eerste redactie van De Nieuwe Gids geeft hem bovendien recht op een plaats in de vernieuwingsepisode van het Nederlandse geestesleven tegen eind der vorige eeuw. Met Frederik van Eeden, Frank van der Goes, Willem Paap en Albert Verwey be hoort hij tot een groepje avant-gardisten, die als eerste redacteuren van De Nieu we Gids een periodiek in het leven heb ben geroepen, die vorm gaf aan een eer lijk verlangen naar frisse denkbeelden op cultureel en maatschappelijk gebied. Een verlangen, zo eerlijk en zo intens, dat het naar historische maatstaven vertaald er gens lijkt op de eerste zin, waar mee de Haarlemmer Van Eeden het eerste num- er van De Nieuwe Gids opende: „Het heeft veel van een sprookje, mijn verhaal, maar het is toch alles werkelijk zo ge beurd". Dr. J. Meijer

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 29