DE RESTAURATIE VAN HET-STADHUIS VAN HAARLEM De oude en de nieuwe stad TEN GELEIDE VRIJDAG 8 MEI 195 9 Erbif PAGINA TWER OP 31 AUGUSTUS 1955 GAF DE GE MEENTERAAD VAN HAARLEM EEN STEMMIG AAN ARCHITECT C. W. ROYAARDS DE OPDRACHT TOT HE" ONTWERPEN VAN EEN ALGEMEEN RESTAURATIEPLAN VOOR HET GE HELE STADHUISCOMPLEX, DAT OP LANGE TERMIJN DE GRONDSLAG ZOU MOETEN VORMEN VOOR ALLE DAAR AAN TE VERRICHTEN HERSTELLIN GEN EN VERANDERINGEN. HET RAP PORT DAT DIT PLAN BEHELST EN WAARAAN DE HEER ROYAARDS EN ZIJN MEDEWERKERS BIJNA VIER jJAAR HEBBEN GEWERKT, ZAL THANS BINNENKORT WORDEN UITGE BRACHT. IN AFWACHTING DAARVAN LIJKT DIT EEN GESCHIKTE GELEGEN HEID HIER ENIGE AANDACHT TE WIJ DEN AAN DE HUIDIGE BEGINSELEN VAN RESTAUREREN IN 'T ALGEMEEN, EN DEZE IN VERBAND TE BRENGEN MET DE SITUATIE WAARIN HET1 HAARLEMSE STADHUIS VERKEERT. I DE HAARLEMMER voelt zich thuis itzijn oude stad, om het even of hij op levensgevaarlijke wijze van de Vleeshal naar het Raadhuis oversteektde lommer rijke stilte van het Prinsenhof passeert, de schilderachtige wereld, van het Heilig Land binnentreedt, of langs het Spaarne scharrelt tussen de karren en de huizen, waar het ruikt naar touw en teer. Een enkele keer zal hem een stadsbeeld opvallen van zeldzame schoonheid, als een schilderij, waar een toren oprijst hoog boven de huizen langs het water, maar in 't algemeen zal hij dit alles niet zo bewust in zich opnemen, juist omdat hij er thuis is. Hij ervaart de wondermooie harmonie tussen het middeleeuwse stadsplan met z'n bochtige straten en de bebouwing langs deze straten en pleintjes met de verrassende doorkijkjes als iets vanzelf sprekends. OFSCHOON veel ouds reeds verloren ging bleef er toch genoeg gespaard om de sfeer van intimiteit en schoonheid te bewaren. Een enkele moderne gevel be hoeft daarbij niet storend te zijn, wan neer deze zich voegt in de maat en de kleur van het bestaande stadsbeeld. An ders is het in de moderne wijken: hier is in 't algemeen wel meer zon dan in de nauwe straten, er zijn bloemen in gazons, er is ruimte en licht in overvloed, maar tevergeefs zoekt men hier de intimiteit, de gezelligheid en de sfeer, die zo ken merkend zijn voor de oude stad. HET VERSCHIL tussen de oude en de nieuwe stad komt voornamelijk in twee dingen tot uiting: het stedebouwkundig DE HOOFDREDACTIE van dit blad heeft mij verzocht iets te schrijven voor „Erbij", dat deze week met enkele architectuurartikelen verschijnt ter ere van de B.N.A., die deze dagen (7, 8 en 9 mei) zijn voorjaarsvergadering te Haarlem houdt Een mooier gelegen heid dan deze om eens wat te zeggen over de verhouding van de B.N.A. tot de pers kon mij moeilijk geboden worden. Het is verheugend te mogen constateren dat de B.N.A. in het alge meen en de Kring Haarlem in het bij zonder steeds grote belangstelling en medewerking van de pers van Haar lem en Kennemerland heeft ondervon den. De Kring Haarlem van de B.N.A., die ruim vijftig leden telt, is daar bij zonder erkentelijk voor, want behalve „Bond van Nederlandse Architecten", dus vakvereniging, is deze architecten gemeenschap tevens „Koninklijke Maat schappij tot Bevordering der Bouw kunst". Z onder medewerking van de pers is het zeer moeilijk deze verheven doelstelling van bevordering der bouw kunst te verwezenlijken. Omdat de B.N.A. genoemde idealistische kant van het vak wil propageren wordt ter gelegenheid van deze voorjaarsverga dering een tentoonstelling van ma quettes in het stadhuis ingericht. Deze Is gratis toegankelijk en duurt van 9 tot en met 16 mei. Ook het gemeentebe stuur van Haarlem verleende aan deze expositie zijn krachtige steun, zodat de bouwkunst, bevorderd door ge meentebestuur, pers en B.N.A., door deze gelukkige samenwerking naar verwacht mag worden tot steeds groter bloei zal komen. Voor de Kring Haarlem van de B.N.A. K. JONKHEID, voorzitter. plan en de architectuur. Ten aanzien van het stedebouwkundig plan: De oude stad kent straten, pleinen, grachten, omsloten door een aaneenge sloten bebouwing. Voor degene, die in die straat is, bestaat op dat ogenblik geen andere ruimte, dan die, waarin hij ver toeft. Toch geeft dat geen gevoel van be klemming, integendeel: deze begrensde ruimte is geheel op de menselijke maat ingesteld, het stadsvertier speelt er zich in af, rakelings gaan de voetgangers op de nauwe trottoirs langs elkaar, de ge luiden kaatsen tegen de stenen wanden, kinderstemmen klinken op tegen de gevels en zonder dat men elkaar kent beleeft men een gevoel van saamhorig heid, datzelfde gevoel als tijdens een kermis of een Luilakmarkt. Zelfs een botsing behoort essentieel tot deze vorm van gemeenschap, zoals die in de straat of op het smalle trottoir eveneens onver mijdelijk is en aanvaard wordt. ZOLANG een stad nog overzichtelijk is van afmeting en de bevolking niet met tienduizenden geborgen moet worden, is deze vorm van samenleving aanvaard baar en bevredigend. Wanneer echter bij het toenemen van de bevolking op het zelfde schema wordt doorgegaan, ont staan die eindeloze straten met hoge huizen in vele étages die in alle grote steden zijn te zien en die voor de na denkende beschouwer een teken zijn (en waren) dat men op de verkeerde weg is en dat de bakens verzet moeten worden. Voor de individuele gezinswoningen ont staan dan de buitenwijken met lage bebouwing aan brede straten. Zodoende ontstonden de woonblokken die elk een groot aantal gelijke en gelijk vormige wooneenheden bevatten. Ten einde het hierboven gesignaleerde effect van de troosteloze straten te vermijden, kwam men ertoe deze blokken te behan delen als vrijstaande eenheden in een grote ruimte, rondom toegankelijk voor zon en licht. Opdat de hoge blokken nie' in eikaars schaduw zullen staan zijn d straten ruim en breed. Hiermede is echter een geheel andere situatie geschapen dan die, welke in een oude stad bestaat. Vertier is hier nauwe lijks, daar elke individuele activiteit ver loren gaat in de grote ruimte, geluiden kaatsen niet terug en kinderstemme' gaan op in de wijdheid. Men is daar rondom vrij, rondom zich'- baar, rondom ongedekt. Zoals de nieuwe huizenblokken alle op de zon zijn gerich rondom vrij, rondom zichtbaar, rondom ongedekt. Voor dit laatste is kenmerkend het alomtegenwoordige wasgoed in de moderne wijken. De afwezigheid van een onbespiede achterkant is niet ge makkelijk te aanvaarden en vraagt een grote zelfdiscipline. UITERAARD is deze stedebouwkundige ontwikkeling van invloed op de architec tuur. Waar de bouwwerken van de oude architecten zich in de meeste gevaller slechts met een voorgevel aan de open baai'heid prijsgaven, was verhouding en indeling vrijwel gebonden aan een alge meen aanvaarde code, voortkomende uit tal van factoren, vertoont het werk van de moderne architect zich als een plas- ALLEREERST zal. men zich daarbij re kenschap hebben te geven van wat. onder „restaureren" dient te ivorden verstaan Dit ivoord heeft immers voor velen een zo sterke gevoelsivaarde gekregen, dat. de één daarbij verwacht bevrediging te vinden voor zijn heimwee naar de pittoreske tisch, driedimensionaal beeld in de vrij omringende ruimte. Hij zal zich dus in de eerste plaats bekommeren om de contou ren van zijn bouwwerk, om de massa werking en de geleding en pas in de tweede plaats om de gevels als zodanig. Men moet .een modern woonblok dan ook geheel anders waarderen dan een oude gevel: hier gaat het om de kundige her haling van eenzelfde elment. om de grote verhoudingen, om de geleding, om het gevecht tegen de onrust, die zo mak kelijk ontstaat, wanneer niet elk detail tot de meest beheerste vorm wordt terug gebracht, daar ging het om de represen tatie van de enkele bewoner met zijn ge zin, in een gevelvlak van één deur en een paar ramen, gebonden in de maat en het rythme van het algemene patfoon. DE ARCHITECTUUR, die zich nood gedwongen ontwikkelt in deze nieuwe richting, heeft weinig interesse voor deco ratieve details, ja, heeft deze zelfs als een gevaar leren beschouwen. Daardoor heeft de huidige architect die speelse en ele gante, schilderachtige en beminnelijke vormen niet meer in z'n vingers; had hij dat wel of teveel, zo zou hij niet opge wassen zijn tegen zijn taak van orde te brengen in de herhaling en de veelheid, waarvan onze tijd vervuld is. Parallel daarmede gaat de ontwikke ling van de moderne materialen die af gestemd zijn op een minimale geschoolde arbeid op de bouwplaats: gewapend beton, grote glasvlakken, allerhande paneel- en schotwerk, gestandariseerde onderdelen, effen kleuren. Deze drie factoren de stedebouw kunst, de architectuur en het materiaal geven een aanzien aan onze moderne wijken, dat geheel afwijkt van het beeld dat ons lief is van de oude steden. Met geen mogelijkheid is dit oude beeld op nieuw op te roepen, het is zelfs nauwe lijks te restaureren. Laten wij daar niet in sentimenteel heimwee om treuren, doch met grote liefde en aandacht bewaren wat ons door het nageslacht onvervang baar en onherhaalbaar is nagelaten, als de manifestatie van een levensvorm die niet meer de onze is, doch zonder welke de onze niet denkbaar zou zijn. ir. II. Klarenbeëk gebouw esthetisch zo mooi mogelijk te ma ken. Op deze wijze gesteld komt duidelijk naar voren, dat het zuivere conserveren steeds een belangrijk deel van iedere res tauratie-arbeid uitmaakt. DIT UITGANGSPUNT nu, het treffen van noodzakelijke maatregelen terwille van het behoud van het gebouw, is bij de voorgenomen stadhuisrestauratie in ster ke mate aanwezig. Reeds lang is bekend (en zichtbaar!) dat de kap, de balklaag en de gevels van de gravenzaal, evenals de gevels van de beide uitbouwen op de Grote Markt, dringend constructieve voor zieningen behoeven. Verder heeft de ge meenteraad reed moeten besluiten de Prinsenhofzolders te bevrijden van de boekenlast der Stadsbibliotheek. Een andere praktische noodzaak die eveneens tot ingrijpen drijft is het toene mende ruimtegebrek waarmee men bin nen het stadhuis te kampen heeft en dat daarom niet langer gedoogt, dat men his torische ruimten zoals de librije en de ka pittelzaal (meer bekend als het brandspui tenhuisje) nog verder ongebruikt laat. Zolang het er alleen om gaat de be staande toestand van een oud gebouw te verzekeren, zal men het er gemakkelijk over eens zijn dat dit dient te geschieden op de meest hechte en onopvallende wij ze. Wanneer daarna echter de vraag aan de orde komt of latere verminkingen en wijzigingen van het oorspronkelijke ge bouw nu tevens hersteld, respectievelijk ongedaan gemaakt moeten worden, dan belandt men eerst recht in de restauratie- problematiek. Nu zijn er tal van gebouwen die door hun eenvoud van opzet en doordat zij uit één bepaalde bouwperiode stammen, slechts op één manier behoorlijk kunnen worden gerestaureerd. Wanneer een der gelijke restauratie is voltooid kan men daarover dan ook altijd steevast en niet eens geheel ten onrechte lezen, dat d.t of dat pand „in zijn oude luister is her rezen". BIJ EEN ZO samengesteld complex als het Haarlemse stadhuis, dat in de loop van eeuwen als het ware uit zeer verschillen de stijlen is samengegroeid en daarbij in- en uitwendig voortdurend werd gewijzigd, ligt de oplossing van dit probleem echter heel wat moeilijker. Wanneer men de verschillen opmerkt tussen de hierbij gereproduceerde teke ning, die de zeer nauwkeurige Pieter Saen- redam omstreeks 1625 van het stadhuis maakte en het natuurgetrouwe schilderij, dat Gèrrit Berckheyde slechts één gene ratie later daarvan vervaardigde, dan zal het duidelijk zijn hoe bezwaarlijk men er naar kan willen streven dit gebouw terug te brengen tot zijn oude, oudere of oudste luister, omdat het ten enenmale onmoge lijk is vast te stellen wat men daaronder heeft te verstaan. Saenredam toont ons het stadhuis in laat-middeleeuwse, vrij vervallen toe stand, terwijl Berckheyde het ons doet zien na de uitgebreide verbouwingen van omstreeks 1630. Bij vergelijking kan men duidelijk nagaan, hoe de hoog oprijzende Gotische toegangsdeur tot de graven?'-il is verlaagd en nu bekroond wordt door een fronton met daarboven het markante balkonnetje, zoals wij dat heden nog ken nen. De smalle middeleeuwse vensters van de zaal, ter weerszijden van de ingang, zijn vervangen door grote kruisvensters met driehoekige bekroningen. Verder zijn de gevels van de beide uitbouwen in ba rokke trant verbouwd, waarbij het een voudige, houten schavot is vervangen door een sterk sprekend, monumentaal balkon. Ten slotte is de Zijlstraatvleugel van Lie ven de Key, waarvan het achterste gedeel te reeds bij Saenredam te zien is, in de zelfde stijl doorgetrokken tot de Grote Markt. Gesteld nu dat men het gebouw inder daad zou willen terug brengen in de mid deleeuwse staat als waarin Saenredam het ons toont, dan zou daarbij nog geenszins vaststaan, dat men nu ook de oudste, meest oorspronkelijke toestand van het bouwwerk had bereikt, daar dit in de tijd van Saenredam reeds een geschiedenis van drie a vier eeuwen doorgemaakt had. Bovendien zou men met dit onzekere doel voor ogen alle latere verbouwingen, waar onder dus ook de zo juist beschreven 17- eeuwse, ongedaan moeten maken en daar bij genoodzaakt worden tal van originele 17e- en 18e-ceuwse bouwelementen te ver wijderen en te vervangen door Gotieke reconstructies. IN DE NEGENTIENDE eeuw zijn be kende restauratie-architecten, zoals Viol- let-le-Duc in Frankrijk, en Cuypers in ons land, inderdaad zo te werk gegaan. Be wogen als zij werden door de machtige geest der Gotiek streefden zij er naar, de overgeleverde vormen van dat tijdperk zoveel mogelijk vast te houden en alles, wat daaraan beschadigd of veranderd was te herstellen en te corrigeren. Ondanks hun grote liefde voor de oorspronkelijke opzet van de door hen behandelde bouw- Pentekening van P. Saenredam 1625. Museum Fodor te Amsterdam. De in 1772 wegens bouwvalligheid af gebroken stadhuisloren, zoals deze later, in 1914, werd herbouwd. Gemeente-archief te Haarlem. werken, leidde deze methode er toe dat het eindresultaat vaak meer onecht dan echt bevatte en dus eerder verarmd en vervalst dan verbeterd genoemd moest worden. Doordat men één bepaalde histo rische waarde (de oorspronkelijkheid van de opzet of wat men daarvoor hield) bo ven alle andere liet prevalex-en, ging men voorbij aan datgene, wat een gebouw juist bij uitstek tot een historisch monument maakt: het gehéél van de historische waarden dat er in besloten ligt. Naar de opvatting van onze tijd is het essentiële van een historisch monument niet in de eerste plaats daarin gelegen, of 'iet esthetisch met onze smaak overeen komt, maar daarin, dat het getuigt van het verleden. Het kan dit doen op velerlei wijzen en op velerlei gebied, maar wat be palend is voor zijn waarde als monument is de echtheid, de oorspronkelijkheid, de belangrijkheid van dat getuigenis zelf. Toegepast op het samenstel van gebou wen uit verschillende tijden, dat het stad huiscomplex vormt, betekent dit, dat de moderne restauratie-architect vooraf een analyse zal maken van alle waarden, die daarin vertegenwoordigd zijn en de bete kenis, die hij aan elk dier waarden bin nen het geheel behoort toe te kennen. On getwijfeld zal daarbij getracht worden, de schoonheid van het bouwwerk zoveel mo gelijk tot haar recht te doen komen, maar niet langer zal dit geschieden ten koste van de enige authentieke historische vorm. Een sprekend voorbeeld van dit probleem kan men aantreffen in de zuidwesthoek van de oude kloostergalerij achter het stadhuis, waar men in 1595 de thans nog dienst doende, monumentale trap naar de stadsbibliotheek heeft ingebouwd. Stellig zal bij de aanstaande restauratie gepro beerd worden, de oorspronkelijke doorloop in deze galerij, die nu op verscheidene plaatsen onderbroken is, te herstellen, maar niemand zal er daarbij ook maar aan denken ter wille van dit doel de later aan gebrachte renaissance-opgang te slopen. IN 1905 hoeft de toenmalige directeur van openbare werken, ir. L.C Dumont, reeds met veel zorg een restauratie-plan voor het stadhuis ontworpen. In tegenstel ling tot het huidige plan, dat uitdrukke lijk voor het hele stadhuis-complex be doeld is, beperkte dit vroegere plan zich tot het uiterlijk aspect van de gevels van de Markt en de Zijlstraat. Het beoogde een vergaande reconstructie van deze ge vels naar de zeventiende-eeuwse toestand, zoals die o.a. bij Berckheyde te zien 1*. Dit plan is echter nooit tot uitvoering ge komen, behalve wat betreft een zeer be langrijk onderdeel: de herbouw van de in 1772 gesloopte stadhuistoren, die in 1914 door een schenking van de „Vereeniging Haerlem" tot stand kwam. Daarmee ra ken wij dan de vraag, in hoever het ver antwoord kan zijn, bepaalde lacunes aan een oud gebouw aan te vullen in de vor mentaal van een vroegere stijlperiode. In beginsel dient deze vraag ontkennend be antwoord te worden, want wat men op de ze wijze aanvult is in geen enkel opzicht echt en betekent een misleiding van de argeloze beschouwer, die voor een authen tiek getuigenis verslijt wat niet meer is dan een fantasie of op zijn best een ge slaagde reconstructie. Niemand minder dan Jan Kalf heeft zich dan ook tegen de ze herbouw van de stadhuistoren heftig verzet. Toch zal men ook bij dit probleem niet mogen generaliseren, maar ieder geval naar zijn eigen merites dienen te beoordelen. Wanneer men dat doet, zal men moeten vaststellen, dat deze toren zowel om zijn architectonische als om zijn symbolische functie voor de totale aan blik van het stadhuis zo onmisbaar is, dat men met deze reconstructie mede gelet op de wijze, waarop zij is uitge voerd althans esthetisch een zeer geluk kig resultaat heeft bereikt. Wanneer men dat doet, zal men moe ten vaststellen, dat deze toren zowel om zijn architectonische als om zijn symbo lische functie voor de totale aanblik van het stadhuis zo onmisbaar is, dat men met deze reconstructie mede gelet op de wij ze, waarop ze is uitgevoerd althans esthetisch een zeer gelukkig resultaat heeft bereikt. Al kan men in een geval als dit genoe gen nemen met een aanvulling in histo rische vormentaal, daarnaast staat de mogelijkheid, in een dergelijk geval een aanvulling te ontwerpen die het kenmerk draagt van de tijd, waarin zij is aange bracht. Deze weg is gevolgd toen enkele iaren geleden de blinde nissen van de Paftdpoort opnieuw zijn gevuld met twee, daartoe door de beeldhouwer Mari An- driessen onlworpcn beelden, voorstellen de de graven Willem II en Floris V. Bij het zien van deze beelden zal niemand in het onzekere blijven, dat hij de schepping van een modern kunstenaar voor zich heeft en niettemin passen deze beelden uitstekend bij de Gothische achtergrond, waartegen zij zijn geplaatst. Hier deed zich derhalve de gelukkige omstandig heid voor, dat het mogelijk was, een he dendaagse bijdrage toe te voegen aan een oud monument: een omstandigheid, die niet in de laatste plaats bepaald wordt door het aanwezig zijn van een kunste naar, die in staat is een dergelijke aan sluiting tot stand te brengen. UIT ONZE TIJD spreekt, naast vele an dere uitingen, een toenemende wil tot behoud van het oude in het nieuwe. De voorgenomen restauratie van het Haar lemse stadhuis zal geschieden om dit oude gebouw iji stand te houden en het ook on der sterk veranderde omstandigheden aan zijn bestemming te doen blijven beant woorden. Doch er is meer dan dit alleen. Evenals ieder belangrijk bouwwerk is het stadhuis niet uitsluitend een nuttig onder dak tot het verrichten van bepaalde werk zaamheden, maar het is tevens symbool. De functie, de bestemming zijn er voor de werkers in het gebouw; symbool is het voor allen die het zien. van dichtbij nf uit de verte, aandachtig of in het voorbij oaan, cn die bewust of onbewust, de betekenis ervan verstaan. Nog steeds belichaamt, het stadhuis, als zetel van het gezag dat. de burgers bindt, de eenheid, van de stedelijke gemeenschap, niet alleen voor het heden, maar ook met. het verleden en voor de toe komst. In dat licht, bezien is de restauratie van het stadhuis niet slechts een kwestie van. enkele technici of estheten, maar een zaak van alle belangstellende Haarlem mers, die hun stad bewust, lief hebben. Mr. H. E. Pita ff Bij de afbeelding links bovenaan de pagina: Paneel van G. A. Berckheyde 1660. National Gallery te Londen. m? Overzicht in vogelvlucht van het Haarlemse stadhuis. Vooraan met de kantelen het oudste gedeelte van het complex, het omstreeks 1250 door graaf Willem II geslichte jachthuis met de later bijgebouwde, naar voren springende, kleine en grote vier schaar, alsmede de stadhuistoren. Links hiertegenaan en gedeelte van de Pand poort, die toegang geeft tot hei aaaracmer gelegen voormalige kloostercomplex, waarvoor graaf Floris V in 1287 de grond beschikbaar stelde. Rechts de langgerekte vleugel in renaissancestijl, waarmee bouwmeester Lieven de Key in 1622 het complex uitbreidde. Links de moderne kantoorvleugel, die het complex in 1940 zijn afronding gaf. schoonheid van trapgevel! jes of spits boogvensters, terwijl de ander bij het enkele horen van dit woord onze eigen tijdse vormkracht bij voorbaat miskend en tekort gedaan acht. Men zal daarom goed doen (zulks op het voetspoor van een commissie, ingesteld door de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond) onder „restaureren" ie verstaan: alle werkzaam heden aan oude bouivwerken, die het nor male onderhoudsiverk te boven gaan, welke opvattingen ook die werkzaamhe den mogen beheersen. Deze definitie biedt het voordeel, dat zij haar uitgangspunt neemt in de zakelijke voorzieningen die voor het behoud en gebruik van een bouw werk worden geëist, terwijl zij vermijdt een eenzijdige nadruk te leggen op wat men ten onrechte vaak als het voornaam ste doel van iedere restauratie ziet: het

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 30