tdyac Atta
„GINGER"
HET WONDER VAN DE KOUDE
Vlak voor zijn dood hervond
de dichter zijn eerste liefde
EEN GEPASSIONEERD GENIE
IN DE SCHADUW DES DOODS
KORT VERHAAL DOOR GERARD RUTTEN
HET HEEFT EDGAR ALLAN POE
in zijn prille jeugd evenals- zijn twee jaar
oudere broer Henry diep gegriefd dal,
hun mooie moeder, die actrice was,
moest doorwerken, terwijl ze aan tuber
culose leed. Zijn vader, ook toneelspeler,
zou van haar leeggelopen zijn. Hij stierf
vroegtijdig en arm, nog vóór zijn vrouw.
De gelden, die voor de ziekte van Edgar
Allan Poes moeder waren ingezameld,
bleken niet voldoende te zijn. Haar dood
en het mysterie inzake de onbekende
vader van Edgars halfzuster Rosalie, ble
ven hem een voortdurende kwelling. Zijn
brave pleegmoeder, mevrouw Allan,
heeft voor hem nooit zijn moeder kunnen
vervangen. Een vader-remplagant vond.
hij nog minder, want de uit Schotland,
afkomstige heer Allan was een keihard
zakenman, met weinig begrip voor de
sensitieve Edgar en diens bijzondere
garen. In zijn schooltijd werd de jonge
Edgar prompt verliefd op mevrouw
Janet Sith Stanard, de moeder van zijn
vriendje Robert, die hem later inspireer
de tol zijn gedicht „To Helen" dal niet.
zoals men wel denkt, de dichteres en
spiritiste Sarah Helen Whitman betreft.
Mevrouw Stanard werd later krankzin
nig. Volgens HervetAllan zou er een
grote verwantschap bestaan hebben tus
sen haar en Poe, omdat ook deze altijd
op de grens van de waanzin zou hebben
geleefd. In Aliens prachtige standaard
werk „Israfel, the life and times of
Edgar Allan Poe", waarin vele brieven
van Poe en anderen zijn opgenomen,
komt dit tot uiting. In zijn laatste school
jaar ontmoette Edgar het jonge meisje
Sarah Elmira Royster, dat hij veel heeft
bezongen, onder andere in Lenore, en
dat hij in een mooi portret heeft ver
eeuwigd; Poe was namelijk ook een goed
tekenaar. Voordat hij naar de universiteit
van Virginia ging, beloofde zij hem te
trouwen. Deze belofte ging echter niet in
vervulling doordat brieven van hem niet
werden overgebracht, en zoek raakten.
Elmira was Poes eerste grote liefde na
zijn „romance" met mevrouw Stanard.
Poes universitaire studie knapte na een
jaar al af. Hij had direct speelschulden
en hij kreeg geen steun van zijn pleeg
vader. In 1827 kwam hij op eigen ver
zoek in liet. leger. Daar bracht hij het tot
de rang van sergeant-majoor. In 1830
ging hij voor een jaar naar de Militaire
Academie, waar hij voor het eerst te veel
ging drinken. Daar schreef hij zijn su-
Edgar Allan Poe, getekend door
Baudelaire.
blieme verzen „To Helen", „The slee-
per", „Fairy-land", „The valley of unrest"
en zijn majestueus gedicht. „Israfel", be
ïnvloed door het lezen van oosterse ver
halen, evenals „The city of the sca".
NA ZIJN ONTSLAG sjond hij op straat
en zonder de liefderijke verzorging van
de eveneens arme weduwe Clemm, zijn
tante, zou, hij verhongerd .zijn. Zijn. broer
Henry, die jong stierf, had zij 'ook opge
nomen. De liefde voor zijn nichtje Virgi
nia, met wie hij in het geheim troüwdéj
toen hij 26 en zij 14 jaar was, voedde zijn
incestueuze gevoelens. Zijn hem zo dier
bare tante, aan wie hij het gedicht „To
my mother" opdroeg, bleef hem ook na
de dood yan zijn vrouw steunen. Voor de
zwartogige, lieftallige Virginia, die voor
hem zong en op de harp speelde, met wie
hij wandelde en picknickte, schreef Poe
onder meer zijn tropische idylle „Eleono-
ra" en hét tedere gedicht in „Ligeia".
Toeri zij in 1843 tuberculose kreeg, werd
zijn geest voorgoed door dit verdriet aan
getast. Na Virginia's vroegtijdige dood in
1847 zocht hij in zijn wanhoop krampach
tig naar een vrouw om zijn eenzaamheid
te verlichten. Na zijn kortstondige passie
voor de dichteres mevrouw Frances Os
good, die zich ongeveer tezelfder tijd te
rugtrok als Helen Whitman beiden be
horend tot de „literati" volgde zijn lief
de voor Annie Richmond, die tegenover
hem woonde, en voor wie hij naar ver
ondersteld wordt „Annabel Lee",
schreef, hoewel er veel groter zekerheid
is, dat hij dit gedicht voor Virginia of voor
Elmira maakte (she was a child and I
was a child). Bij mevrouw Richmond
schreef hij een gedeelte van zijn gedicht
„The bells". Iiet eerste gedeelte ontstond
ten huize van de hem zo dierbare mevrouw
Shew, die hem liefderijk verzorgde na
Virginia's dood. Zij wist hoe geëxalteerd
hij was en trok zich het eerste terug. De
talrijke brieven aan deze vrouwen werpen
een licht op Poe's werk en zijn geestes
gesteldheid in die tijd. Later ontmoette hij
opnieuw Elmira Royster (Tamerlane), die
hem nooit had kunnen vergeten. Op dat
tijdstip heette zij mevrouw Shelton en
was zij weduwe. En zeker zou zij toen met
Poe getrouwd zijn, als hij haar niet plot
seling door de dood was ontrukt.
VEEL VAN POE'S WERK is uit een
mengeling van fervente passie, haat,
wroeging en heftige angsten geboren. Te
vens zijn er sporen in terug te vinden van
de betoverende sfeer en exotische plan
tengroei van Carolina en Sullivans Eiland
uit zijn soldatentijd, evenals negerinvloe
den uit dezelfde streek, die ook al door de
overleveringen van het negerpersoneel
van de heer Allan in Richmond op Edgar
hadden ingewerkt. Ook de spookhistories
van Schotland uit zijn jongensjaren, waar
hij met de familie Allan vertoefde, spelen
een rol, evenals de overleveringen van de
zeelieden die het koopmanskantoor van
zijn pleegvader bezochten. De onvrede in
Poe's leven komt bijzonder goed uit in de
de onbarmharig oprechte zelfanalyse in
„William Wilson". De vermeende vervol
ging. de angst voor krankzinnigheid, is
beklemmend weergegeven in hel satiri
sche verhaal van dokter Tarr en professor
Fether, waar de krankzinnigen in de
plaats van hun bewakers treden in al hun
bizarheid. „De zwarte kat" met de dub
bele moordaffaire noemt Patrick Quinn
een verhaal van ongenade en falen en
geenszins een detectiveverhaal, hoewel
men het een voorloper op Conan Doyle kan
noemen evenals „De moorden in de Rue
Morgue", waarin echter vooral Poe's zie
kelijke geest en zijn sexeverwikkelingen
tot uiting komen. Nog beklemmender
sfeer wordt opgeroepen in „Het verrader
lijke hart," waarin alle sadistische ele
menten en satanische gevoelens, waarvan
Poe zich moest ontdoen, op de voorgrond
treden in een tragische zelfanalyse.
Bezield en bezwangerd van doodsge
dachten is Poe's gedicht „The conqueror
worm", te vergelijken met de worm in
„The sick rose" van Blake, tn „De gou
den kever" heerst de koortsige gouddrift.
Ook deze gouden kever, die bij tekening
verandert: in een doodskop, zou men graag,
willen vergelijken më't de Vernietigende
vlo van Blake, die dqzé laatgte astrolo
gisch duidt. „Ligeia" en „De val van het
Huis Usher" hebben mijns inziens niet
vooral met de door Lawrence aangeroer
de incestgevoelens en te veel liefde (Vir
ginia) en de ook door Levin gewezen
doodsdrift te maken, maar met spijt ge
mengd met wraakgevoelens; spijt om het
voorbije, schoner dan het tegenwoordige.
Geen wonder met zijn gefrustreerde lief
de voor Elmira (zie ook „de verloren Le
nore" in „The Raven"). Naar mijn smaak
is echter het „Ms. in een fles gevonden"
met het geweldige huiveringwekkende
schip van de dood, waarin sexedrift en
vernietigingsdrang op elkaar stuiten, een
verhaal zo nauw verwant aan „The an
cient Mariner" van Coleridge grootser dan
het geweeklaag in „Ligeia" en „De val
van het Huis Usher", de lof in deze van
Lawrence en Shaw over Poe's genialiteit
ten spijt. Voor het „Ms. in een fles gevon
den", dat tot Poe's eerste verhalen be
hoorde, ontving hij toevalligerwijze een
prijs van de Saturday Visiter.
POE, EEN DER GROOTSTEN onder de
groten, dronk en speelde en heeft behal
ve tijdens zijn schooljaren steeds in ar
moede verkeerd. Zijn werk werd aanvan
kelijk slecht verkocht en hij werd ver
guisd en uitgekreten voor een criticus, die
niets begreep, querulant als hij was en af
gunstig op onder anderen Longfellow, die
hij ten onrechte heftig aanviel. In zijn
tijd was Poe dus al een omstreden figuur.
„Tussen al zijn gedichten zijn er twee, die
niet verschrikkelijk slecht zijn. De Raaf
en Droomland". Dit schreef de Richmond
Examiner in 1849. Terwijl de Engelse
Elizabeth Barret Browning in een brief
aan Poe reeds zei: „Uw raaf is een sen
satie". Poe was al vier jaar aan zijn
zwaarmoedige en van onmacht getuigen
de vers „De Raaf' bezig, toen in de zo
mer van 1844 zijn jonge zieke vrouw Vir
ginia noodzakelijk naar een koelere plaats
vervoerd moest worden. Hij voltooide het
gedicht terwijl hij met Virginia op de boer
derij van de Brennans verbleef, 'n tuinders
familie met veel kinderen, waar Virginia's
moeder, Edgars tante Mrs. Clemm, ook
aanwezig was. De vierkante ramen van
de boerderij lagen aan de kant van Bloo-
mingdale in de Hudsonvallei. Men kon een
glimp onderscheiden van de rotsen aan
de kust van New Jersey aan de overkant.
Poe beschrijft deze tuindcrswoonplaats
met zijn kinderen en honden, zijn vruch
ten en bloemen als een waar paradijs. De
Brennans waren afkomstig uit Ierland en
gingen des zondags geregeld naar de kerk,
waar de mooie oudste dochter Martha de
Poe's naartoe reed. Poe werkte op de boer
derij zeer veel en las zijn geduldig luis
terende schoonmoeder voor. Hij had daar
met Virginia een vreemde, wonderlijk ge
stoffeerde kamer met een mooie schouw
en vele deuren. Een vroegere huurder was
een Napoleontisch officier geweest. In de
gang bij de kamer stond de buste van Pal-
las Athene, die in het gedicht voorkomt.
Als het stormde in de herfst trilde het
huis op zijn grondvesten. Poe schreef tot
diep in de nacht. Het vuur doofde, boom-
'akken zwiepten tegen de ramen. Deze
deer was één met de wanhopige melan
cholie van eigen onmacht en van de voor
bode van Virginia's dood, die natrilt in De
Raaf, evenals de herinnering aan Elmira
(Lenore).
DE GEDICHTEN „The haunted palace"
en Dream-land" die knap zijn vertaald
door Hendrik de Vries en Slauerhoff, zijn
één met het proza van „Ligeia" en „The
Fall of the House Usher", welke laatste
uitstekende vertalingen kregen van onder
anderen Vestdijk en Van Leeuwen. In de
gedichten is de klagende toon gedempter
en toch elegisch en sfeervol. Mooie verta
lingen van Hendrik de Vries zijn nog „De
slaapster" en „De vallei der Onrust". Her
man Robbers en Gerard den Brabander
vertaalden „De Raaf".
Een bezeten en magnetische figuur is
Poe, die evenals vele tijdgenoten in de ban
was van het mesmerisme en het hypno
tisme. In de beschrijving ervan in „De fei
ten in de zaak M. Valdemar" was Poe zijn
tijd ver vooruit. Als dichter, schrijver van
ongeveer zeventig romantische verhalen
en „detective stories", criticus, filosoof,
zoals in zijn door Baudelaire vertaald es
say „Eureka", en schilder, is Poe van al
le kanten door biografen en litterair-his-
torici bezien. Het grijs en het zwart van
de dood, door Levin ('58) „the powers of
blackness" genoemd, overheersen bij de
ze auteur tussen de „titanic burden" van
zijn bezetenheid voor bergen en de larid-
r hm
Edgar Allan Poe's grote jeugdliefde,
Sarah Emira Royster, door hemzelf
getekend.
schappen met vreemde vogels en vissen
van zijn excentrieke geest. Poe behoorde
tot de Symbolisten; niet minder echter
was hij een romantisch mysticus, een
Swedenborgiaan zoals vóór hem William
Blake en mét hem zijn vertaler Baude
laire.
Hel ma Wolf-Catz
WE ZATEN MET z'n allen in een klein
wonderlijk hotel, dat de naam droeg van
„Grand Hotel Mora" en deze vreemde ver
waarloosde doos stond aan een boulevard
in Madrid. Het jaar was 1942....
We zaten met een groepje Hollanders al
een paar weken in dat hotelletje opgebor
gen, op kosten van de Nederlandse rege
ring (in Londen).
Dat hotel Mora herbergde verder nog
een merkwaardig stel mensen. Grote jon
ge mannen met snorren en gekleed in de
meest vreemde kostuums. Of te ruim of
te krap! Deze mannen mochten overdag
niet op straat, want ze stonden onder be
waking van de Spaanse politie. Over hen
waakte verder een oude Engelse juffrouw
van de Britse ambassade. Die Britse am
bassadeur moest wel een sadist geweest
zijn om deze potente landgenoten door
zó'n dorre juffrouw te laten bewaken!
Haar taak was onder andere ze overdag
met spelletjes bezig te houden en te voor
komen dat de flessen whisky van het ar
metierige hotel-bartje te snel geledigd
werden. En als de duisternis over de
gloeiend hete stad gevallen was, werden
de heren een uurtje „gelucht". Net als
kostschooljongens verdwenen ze in een
rijtje voorafgegaan door hun „miss"
uit het hotel.
Twee dagen ging alles goed. De derde
dag verdwenen er onderweg twee stuks,
die pas laat in de nacht stomdronken
terug kwamen. De volgende dag zeven
stuks en de dag daarop kwam de arme
juffrouw alleen terug, volkomen geslagen!
Het hele stelletje was er tussen uit gekne
pen om de lichtjes van Madrid eens van
nabij te gaan bekijken. Grote opwinding!
Het bleek dat de heren allen Engelse
„commando's" waren die bij één van de
verrassingslandingen op de Franse kust
door de Duitse linies hadden weten door
te breken en Spanje hadden bereikt. Zij
wachtten in Madrid op terugzending via
Gibraltar naar Engeland en niemand
mocht weten, Vanwege de Spaanse neu
traliteit, dat het .eigenlijk Engelse militai
ren,Avaren. Maar je kon ze niettegen
staande hun burgerpakken op een uur
afstand herkennen!
Het groepje Hollanders was van een heel
ander karakter. Wij hadden meer bewe
gingsvrijheid van de Spaanse politie ge
kregen, maar mochten Madrid niet verla
ten totdat de Portugese visums verleend
waren en de meesten van ons via Lissa
bon naar Wcst-Indië of Engeland zou
den worden doorgezonden. Enkele jongelui
kwamen uit het Spaanse concentratiekamp
Miranda, waar ze vaak al maanden had
den gezeten vanwege hun „illegale" grens
overschrijding. Anderen kwamen uil het
zuiden van Frankrijk of waren via gehei
me routes uit Zwitserland binnengekomen.
We waren al zolang in Madrid en we wa
ren doodop van het nietsdoen... en maar
wachten. De stemming was prikkelbaar
en geld om uit te gaan was er ook niet.
Het olieachtige eten hing ons de keel uit
en onze magen waren bedorven. Het Ne
derlandse. consulaat was beleefd en passief
zoals, gebruikelijk!
Plotseling kwam hij binnen! Hij had een
kop als een fakkel en we doopten hem di
rect „Ginger". „Hollanders...?" vroeg ie
op een manier, zoals een verdwaalde in
donker Afrika bij een stel menseneters
zou informeren of er soms nog andere
blanken in de pan lagen. Op ons „ja" kre
gen we een hand als een duimschroef en
toen vroeg ie „ook geflitst"? En, toen
bleek dat we allen „flitsers" waren, stoot
te hij een wilde kreet en begon een soort
rondedans. Hij had een blauwe blouze
aan van een hondsgemeen schel blauw en
een lange Engelse matrozenbroek, die van
onderen te lang en te wijd was en van
boven te nauw. Hij bleek zo uit Noord-
Afrika gekomen te zijn. Eigenlijk kwam
hij uit Friesland was onder een trein
illegaal in Frankrijk terecht gekomen.
Omdat er niets anders opzat was hij in
het onbezette (Pétain) Frankrijk in dienst
getreden van het Vreemdelingenlegioen en
zó in Afrika terecht gekomen. Maar om
dat hij naar Engeland wilde om daar
dienst te nemen bij de Geallieerde Strijd
krachten, had hij weer de benen genomen
en was aan boord van een Spaans schip
in Spanje en wat bijna niemand ge
lukt was zonder door de Spaanse poli
tie opgepikt te worden op het Neder-
wild land. En dan de beschrijving van je
zusje, waarover je met zulk een tederheid
kon spreken.
In het begin wist ik niet wat ik aan je
had. De grijze Koningin had je ontvangen
en je gedecoreerd vanwege je wonderlij
ke ontsnapping uit het bezette land. Ik
vroeg hoe je Haar vond. „Een echte da
me!" was het antwoord, maar er klonk
zo'n diepe eerbied uit, dat het niet ko
misch was. Tenslotte leerde ik je begrij
pen. Je kon het Kwaad niet zien, omdat
landse gezantschap aangekomen. Hij was
daar gearriveerd toen de gezrnt aan tafel
zat en geen macht ter wereld had hem er
toe kunnen bewegen het veilige gezant
schap te verlaten. Hij was er blijven loge
ren totdat er een tijdelijke verblijfsver
gunning voor hem verkregen was en toen
naar ons hotel gebracht.
Het was een wonderlijke knaap... hij
leek dynamiet in zijn bloed te hebben en
hoewel hij waarschijnlijk nooit buiten zijn
dorp geweest was vóórdat hij deze avon
tuurlijke reis ondernam, bewoog hij zich
met de grandeur van een ervaren wereld
reiziger.
Deze keurige christelijke jongeling uit het
nette fatsoenlijke dorp had met de le
gioensoldaten gezopen, hun liederen ge
zongen, in het hete zand van de woestijn
op opstandelingen- gejaagd en hij zat nu
tussen de andere „flitsers". Hij wou nu
tegen de Duitsers knokken èn daarvoor
moést ie naar Engeland. We kregen
ejgenlijk. allemaal een minderwaardig
heidscomplex door hem. Hij was zo sim
pel, zo puur, zo heerlijk ongecompliceerd.
Toen hij op een goede dag hoorde dat hij
naar de West zou gezonden worden, was
hij furieus en de ochtend daarop was hij
spoorloos verdwenen. Niemand wist waar
hij gebleven was.
Maanden gingen voorbij. Ik was in Lon
den. Op een dag zag ik plotseling zijn rooie
kop, uitstekend boven de mensenmenigte
op Piccadilly. Op die rooie pruik hing
scheef een matrozenpet, waarop met gou
den letters stond „Koninklijke Marine".
Hij had het dus weer voor mekaar ge
bracht! Voor ik hem bereiken kon, was hij
in de menigte verdwenen. Pas een paar
dagen later trof ik hem weer. Hij zat in
een diepe stoel bij het open vuur in de
Club, welke Koningin Wilhelmina voor de
Engelandvaarders had ingericht. Hij was
weer geheel „thuis".
Ginger. wat was je een wonderlijke ke
rel! Toen ik vroeg hoe je Londen vond,
antwoordde je „niks an"! Zag je niets van
deze prachtige grijze stad? De oude rijzi
ge Westminster Abbey waar de geschie
denis van dit machtige rijk voortleeft tus
sen de grafstenen? Voelde je niets van
de dynamiek van het moderne Londen...
van de „spirit" achter het masker der
schijnbare flegmatiek? En merkte je niet,
dat de puinhopen van de City de funda
menten waren van een steeds groeiende
macht? En toen je daar over Piccadilly
Circus liep, besefte je toen niet. dat je pre
cies over het middelpunt van onze wereld
wandelde.
Je vertelde van alles kris-kras door el
kaar. van je ouders, die niet wisten of je
nog in leven was., dat je christelijk was
en vlak daarop kwam de beschrijving van
een wilde nacht in een wilde buurt in een
er niets van het Boze in je was. Alles wat
je meegemaakt had, was slechts een uiter
lijke belevenis geweest. Het leven was
voor jou slechts een bioscoop geweest. De
film soms spannend, soms slecht, soms
komisch! Je was een brandbom in iedere
salon. Een demonstratie tegenover iede
re ambtenaar. Je vertelde dat je je op
gegeven had om parachutist te worden en
nu opgeleid zou worden om als „agent"
in het bezette gebied „gedropt" te wor
den.
Weer gingen maanden voorbij. In
„Oranjehaven," zoals de club van de En
gelandvaarders in Londen heette, ver
scheen je niet meer. Niemand vroeg meer
naar je.er kwamen er zovelen en er ver
dwenen zovelen. vaak voor immer. Maar
op een donkere avond trof ik je op een ge
heim vliegveld, waar ik voor dienst zijn
moest. Buiten in de duisternis stond een
grijze bommenwerper als een spookach-'
tig monster te wachten. Binnen in een klei
ne, slecht belichte keet, stonden en zaten,
een paar mannen. De lucht was grijs van
de sigarettenrook. Niemand sprak.
Plotseling ontdekte ik jou, Ginger. Bij
na onherkenbaar in je vreemde uitmon
stering. Die nacht zou je „gedropt" wor
den in Friesland, niet ver van je dorp.
Daar, waar je iedere weggetje kende en
vanuit die buurt zou je met je marconist
gaan „werken". Ze hadden je rooie ha
ren zwart geverfd, opdat niemand je zou
herkennen. Je was erg rustig. „Het nare
is," zo vertelde je mij, „dat ik zo vlak bij
mijn ouders en zusje zijn zal en ze niet
mag opzoeken.." Hij vond het maar raar
en ik kreeg de indruk dat dit het enige
was, waarover hij zich zorgen maakte.
Na de laatste „briefing" wandelde hij
met de marconist en de bemanning naar
het vliegtuig en verdween in de buik van
het monster.
En zó verdween je uit mijn ogen.
En je verdween voor goed.want zo
als ik later hoorde brak je bij de drop
ping beide benen en werd zo door de vijand
gevonden. Je probeerde kruipend over de
natte Friese aarde weg te komen, totdat
een schot je doodde., niet ver van het
dorp waar je geboren was. Misschien
klonk het. nachtelijke schot door in de stil
le boerderij, waar je ouders en je zusje
leefden.wie weet?
Jaren later kwam ik bij toeval in dat-
dorp en op het stille verlaten kerkhof
stond op een eenvoudige steen je naam.
En ook de naam die wij je gaven.. Gin
ger! Ik heb nooit begrepen hoe die naam
op je grafsteen is gekomen, wie het ge
weten heeft dat we je zo noemden.
„Ginger", gevallen voor het Vaderland.
17 september 1943. Hij ruste in Vrede! De
fakkel is gedoofd!
IN HET GRENSGEBIED
tussen leven en dood
worden op het ogenblik
zeer belangwekkende
experimenten verricht
door een aantal geleer
den uit vele landen. Hun
medium is de moderne
koudetechniek, zoals die
ook reeds sinds en
kele jaren toegepast
wordt ter vervanging van
verdovende middelen
bij gevaarlijke operaties.
Maar de onderzoekingen
die hier bedoeld zijn
gaan veel verder; zij be
treffen het leven zelf in
al zijn vitale functies. Een
van de mensèn, die zich
daarmee bezighouden, is
de befaamde Franse bio
loog Jean Rostand.
Dertien jaar geleden ont
dekte Rostand dat glycerine
beschermende eigenschappen
heeft, die levende cellen in
staat stelt, zich geleidelijk aan
te passen aan lage tempera
turen. en aldus het proces van
kristallisatie en dood, dat door
de klassieke bevriezingsme
thoden teweeggebracht wordt,
vertraagt.
ONLANGS heeft een andere
Fransman, Louis Rey een
jonge onderzoeker van het
laboratorium voor dierenfysio-
logie der Parijse Ecole Nor
male Supérieure een merk
waardig experiment uitge
voerd, waarvoor hem in 1958
de Pelmann-biologieprijs werd
toegekend. Hij plaatste het
hart van een kuikenembryo,
voorzien van een laagje gly
cerine, in vloeibare stikstof
met een temperatuur van 196
graden Celsius. Het hart trok
zich samen en scheen te be
vriezen.
Na enige tijd dompelde de
onderzoeker het hart in warm
water. Wat er toen gebeurde,
lijkt ongelofelijk. De „steen"
begon te trillen en weer te
kloppen; het kwam weer tot
leven en pulseerde in hetzelfde
ritme als het hart van een
ander kuikenembryo dat als
controle-object gebruikt werd!
DEZE TECHNIEK van su
per-diepvriezen en weer ont
dooien was reeds eerder ge
bruikt door geleerden die ex
perimenteren met lagere or
ganismen, zoals sporen en za
den van bloemen en planten
en met bepaalde vissen. Louis
Rey's proef betekende echter
een belangrijke stap vooruit
omdat zij werd uitgevoerd op
een warmbloedig dier. Dit
opende een nieuw terrein van
onderzoekingen met betrek
king tot het gebruik van zeer
lage temperaturen voor het
„conserveren" van levend
weefsel. Met deze vriestech-
niek zou het wellicht mogelijk
zijn. naast de bestaande bloed
en botten-..banken" ook de
pots van levende weefsels en
organen aan te leggen Uit der
gelijke depots zou men ern
stige zieken en gewonden bij
voorbeeld aan een nieuw stuk
huid (bij verbrandingen en
dergelijke), maar ook aan een
ander hart of een paar betere
nieren kunnen helpen, die
ontnomen zijn aan de licha
men van overledenen en in
diepgevroren toestand bewaard
worden, tot een chirurg er ge
bruik van wenst te maken.
Het voornaamste obstakel
was tot nu toe, dat ons orga
nisme weigert getransplan
teerde organen en weefsel uit
een ander menselijk lichaam
op te nemen, zodat hel trans-
plantaat ten gronde gaat. Maar
experimenten die thans aan
de gang zijn. zouden wellicht
kunnen aantonen dat het
lichaam wel zulk een „vreemd"
orgaan zou kunnen opnemen,
mits het orgaan in kwestie te
voren aan een bijzondere
diepvriesbehandeling is on
derworpen. Onder invloed van
de koude ondergaat de fvsisch-
chemische structuur van het
orgaan daarbij namelijk een
grondige verandering, die het
mogelijk wel „aanvaardbaar"
maakt voor het lichaam van
de patiënt.
IN VELE LANDEN zijn we
tenschapsmensen thans met
onderzoekingen op dit fasci
nerende nieuwe gebied bezig.
De Joegoslaaf Radoslav Anjus
bijvoorbeeld experimenteert
met. ratten en apen, 'wier-
lichaamstemperatuur hij op en
kele graden onder nul brengt.
De lichaamsfuncties van
de dieren staan dan vrijwel
geheel stil. Maar als ze
daarna in water gebracht
.worden, dat langzaam ver
warmd wordt, keren de die
ren uit hun toestand van
schijndood tot leven terug.
ANDERE GELEERDEN
hebben aangetoond, dat
koude ook het leven kan
stimuleren. De fruitvlieg
(drosophila) bijvoorbeeld,
groeit na een koudebehan-
deling sneller, en wordt ook
groter dan anderen.
Kou kan dus gebruikt
worden zowel ter versnel
ling als tot/stopzetting van
de vitale levensprocessen.
Zij kan het leven tijdelijk
stilleggen en het lichaam
op die manier een rustpauze
opleggen, tijdens welke het
vermoeide organisme de
tijd krijgt om zich te her
stellen. En wellicht zal
koude eens een kostelijk
hulpmiddel worden om het
leven te verlengen. Dat al
thans is de hoop, die de
onderzoekers in dit nieuwe
gebied der wetenschap
koesteren. (Unesco.)