Stubenitsky's paard is alom bekend Paard is voordeliger Greyhound, de Grijze Geest Tweehonderd jaar draven met paarden in Santpoort „Paard is liefde en zorg waard" vindt burgemeester Kwint PRINS BERNHARD De laatste zorgen EEN DAG MOOI DONDERDAG 30 JULI 1959 7 „JTJEVJLI^IO kroniek der Beverwijker draverijen GROOTS JUBILEUM-PROGRAMMA Door de eeuwen heen is het paard een dier geweest, dat liefde van de mensen heeft ontvangen. Niet alleen, omdat het paard vaak een ideaal middel va.n vervoer is, dat snelheid en kracht, betrouwbaarheid aan wilskracht paart. Niet alleen omdat het goede diensten kan bewijzen in de landbouw, of in de oorlogvoering van onschatbare waarde was, en hier en daar nog is. Maar vooral ook omdat een mens in een paard zijn gelijke kan zien. Ieder weet, dat een rechtgeaard paar denliefhebber niet spreekt over „poten", maar over „benen", niet over „kop", maar over „hoofd". Dat is geen aanstellerij. De woorden zijn symptomen van de hoog achting, die de mens het paard altijd heeft toegedragen. Dat is ook de reden, dat een gesprek met burgemeester Kwint van Veisen over paarden zo hartverwarmend kan zijn. Want dan praat men met een man, die in elke zin getuigenis aflegt van zijn liefde voor het edele dier, dat zo'n trouwe kame raad voor de mens is. En daarom kan hij soms fel uit de hoek komen, als hij feiten constateert, die wijzen op een verslapping van dié band. Burgemeester mr. M. M. Kwint is geen voorstander van manegerijden. Dat is goed voor de eerste lessen, vindt hij, maar dan moet men de natuur in. Men moet paard leren rijden en dat bereikt men niet als men te vlug springconcoursen gaat houden. Hij betreurt het zeer, dat het in Neder land achteruit öaat met de paardensport. Men heeft er over het algemeen niet zoveel meer voor over. Weinig vakmensen Tekenend voor de situatie is het steeds schaarser worden van vakmensen. „Het is heel moeilijk om nog hoefsmeden te vin den", zegt de burgemeester. „Ik heb er één uit Amsterdam. Hij werkt met uit de hand gesmede ijzers en reist er per auto mee rond. En voor zadels ga ik nog veel verder weg". In Engeland heeft men dit al lang in gezien. Men houdt er cursussen voor jonge zadelmakers en hoefsmeden en looft er prijzen voor uit. De grote moeilijkheid bij de paardensport zit niet in de paarden. Die kun je tenslotte fokken. Het grote pro bleem is de mens, die over het algemeen niet zo veel meer voor de sport over heeft. „Wie gaat er nu nog uren met zijn paard door het terrein?", vraagt mr. Kwint. „Over het algemeen bl>"ft men in de ma nege hangen en houdt er springconcoursjes. Het is dan ook geen wonder, dat de pres taties van de Nederlandse ruiters in grote lijnen achteruitgaan. Tegenwoordig kan men na tien lessen rijden. Vroeger kreeg je eerst honderd zitlessen en dap begon het er een beetje op te lijken". Gaan de prestaties inderdaad zo onheil spellend achteruit? „Kijkt u maar eens naar de „military" zegt mr. Kwint. „Voor de oorlog was Nederland een van de groot ste concurrenten bij deze moeilijke proef, Het was een evenement dat drie dagen duurde. De eerste dag werd besteed aan dressurproeven, de tweede aan snelheids- en uithoudingsproeven, met een steep lechase en een cross country, en op de derde dag werden dan de paarden gekeurd op conditie, waarna nog een klein spring concours werd gehouden. Nederland won voor de oorlog driemaal op de Olympische Spelen. Maar na de oorlog wordt er niet eens meer voor getraind". Ponyclubs In Engeland staat het er met de paardensport heel wat beter voor dan hier. Men heeft er ponyclubs, waarin jonge kinderen op pony's leren rijden. Men krijgt er goede instructie van be kwame krachten, en het gevolg is, dat vele leden zich tot internationale rijders ontwikkelen. Zo'n club is ge associeerd met een of andere hunt, het geen extra-voordelen biedt. Want er is geen betere training dan het jagen achter de honden. „Weet u, wat een van de voornaamste oorzaken van de teruggang is?", vraagt de burgemeester. „Dat de leger-instructeurs nu ontbreken. Die cavalerie-onderofficie- ren van voor de oorlog waren grootmees ters, die met het paard nauw waren ver bonden en de liefde voor het dier op an deren konden overbrengen. Hun prestaties worden nu niet meer benaderd. Maar het allerbelangrijkste is toch wel, dat men zich tegenwoordig vrijwel niet meer de moeite gunt om. echt geconcentreerd te oefenen. Wat heeft men er eigenlijk nog voor over? En men is zo gauw tevreden. Het einde moet zijn het terrein of eigenlijk zelfs de jacht. Maar dat kost hard werken en dat kan niet ieder opbrengen". Het is overigens niet alleen een kwestie van rijden. Het onderhoud vergt ook veel. „Het hoofdstel voor mijn paard heb ik als student al gekocht", zegt mr. Kwint. „Door dagelijks onderhoud is het nu nog goed. Poetsen en toiletteren van het paard, het onderhouden van het tuig, het kost veel tijd. En ook veel geld. Een beslag kost nu 16, vroeger 4. Vroeger kostte een paard 1 per dag aan voer, nu 75 a 100 per maand. Het valt dus niet mee om een eigen paard te houden. Velen, die graag paard rijden zijn dus aangewezen op maneges. Maar dat men daar een vorm van paarden sport kan bedrijven, die op den duur be vredigt kan ik me niet voorstellen, enkele goede niet te na gesproken". Burgemeester Kwint spreekt bewogen, als hij over al deze dingen praat. Want het gaat hem aan het hart, dat het niet meer is zoals vroeger. Hij houdt van paarden en hij zou willen, dat ieder, die met paarden omgaat, er net zo over denkt. „Die kame raadschap van mens en dier is juist zo mooi", zegt hij. „Uren dwalen door de duinen, het is een onuitsprekelijk ge noegen. Velen, die nu in maneges hun cir kels draaien weten niet wat ze missen". Als zo dadelijk het feest in Santpoort begint, zal burgemeester Kwint er ook wel zijn. Want hij laat niet graag een gelegen heid ongebruikt om mooie paarden te zien. Want is het paard niet een van de mooiste geschenken voor de mens? Wanneer men van Alkmaar en Beverwijk rijdt komt men ongetwijfeld langs het meest gefotografeerde paard van Nederland: het paard van Stubenitsky. De heer Stubenitsky heeft juist als zijn vader en grootvader voor hem hetzelfde beroep uit geoefend als zijn voorouders in Polen altijd hebben gedaan: paardentuigen maken. Hij heeft echter door de tijden gedwongen moeten overschakelen op autobekledingen en dekzeilen. Maar het paard staat er nog steeds, het is trouwens een houten paard, dat ais zijn voorgangers de passerende mensen vertelt: hier woont een vakman uit een geslacht van loutei paardenkenners. Men zegt wel eens. dat het paard uit sterft, maar toch zijn er nog 160 paarden aangesloten bij het onderlinge paarden- en hittenfonds voor Castricum, Bakkum, Beverwijk, Heems kerk, Uitgeest, Vel- sen, IJmuiden en Santpoort. Maar dat zijn geen luxe-paar den. Ze worden ge bruikt voor net ver voer van tuinbouw- produkten naar de veiling en voor het ploegen. Van rijtui gen bekleden zoals vroeger komt dan ook niets meer. „Nu zijn het auto's, maar paarden vind ik toch mooier", zal de heer Stubenitsky vertellen, als hij er naar wordt gevraagd. „Het is zo'n mooi vak en je wordt er zo oud van. Mijn overgroot vader werd 92. mijn grootvader 74 en mijn vader deed het werk tot hij 80 was. Het zit in het leer, daar wordt je taai van!" En hij zal ook met stelligheid beweren, dat er altijd een paardenkern zal blijven. „Man, van de winter slipten de tractors in de Wijkermeerpolder weg. Toen hebben ze die er met paarden weer uit moeten slepen". De heer Stubenitsky heeft meer houten paarden dan het ene, dat voor zijn zaak staat. Hij verhuurt ze aan middenstanders, die ze in een etalage zetten als trekpleister. In de oorlog heeft hij nog eens wat moois beleefd met zijn houten paarden. Toen hield de C.C.D. hem aan omdat hij clan destien geslachte paarden vervoerde. Maar toen ze het zeil opsloegen, bleken het hou ten paarden te zijn! Voorbereidingen voor de strijd. Een draver krijgt zijn laatste verzorging, nadat hij met zijn stalgenoten naar de plaats voor de xvedstrijden is gereden. De Pikeur doet dat het liefst zelf. En dan gaat de grote strijd beginnen. De heer Stubenitsky met een tuig. Een zondag midden in de achttiende eeuw. Het is een heldere dag met blinkende wolken. In de verte steekt een zadeldaktoren uit zijn bomenkrans. De kerk gaat uit. Twee, drie stippen maken zich los uit de bomenachtergrond. Het zijn de boeren Sietse, Wietse en Jitse met hun vrouwen. Zij staan in hun tilbury en mennen de zwarte Friese paarden. De oorijzers van de vrouwen schitteren. Vlak achter elkaar stormen de tweewielige koetsjes over de hobbelige landwegen. Wie het eerst thuis is! Sietse ligt aan kop. Zijn vrouw Sietske schreeuwt uitdagende kreten naar nummer twee. Dat is Wietse. Zijn vrouw Wietske gilt terug. Jitse raakt steeds verder achter. Maar zijn mond staat koppig. Ook zijn vrouw, Jitske, gilt. Van teleurstelling. Het schuim staat de paarden om de mond. Dan slaat Wietse rechtsaf en davert de oprijlaan naar zijn state in. Hij kijkt om en groet zijn tegenstanders met de zweep. De andere twee razen verder. Tot de schittering van de gouden oorijzers in de verte verdwijnt. Tilbury's worden sulky's. Boeren worden pikeurs. Landwegen maken plaats voor dorpsstraten en banen. Friese paarden worden Orlofdravers, na kruising met Rus sische paarden. Zij zijn nu niet meer zwart, zij worden schimmels. Er komen wed strijden. Kortebaandraverij en met dikke geldprijzen. De paardesport komt tot bloei. De totalisator wordt ingesteld. Steeds meer paarden worden gefokt. Steeds hoger worden de prijzen. Je kan de rook snijden in het koffiehuis van Terburg in Beverwijk op de avond van 2 september 1895. Een aantal heren met donkere pakken en brede horloge kettingen zit bijeen om een ronde tafel. Zii roken sigaren en lange pijpen. Af en toe verdwijnt de heldere maar zeer sterke inhoud van een glaasje in een donkere mondholte. Druppels blijven aan ver schoten snorharen hangen. Fles na fles komt leeg op de tafel te staan. Het groene glas weerkaatst de zwakke lampen en de verhitte koppen daaronder. Tot diep in de nacht drinken, roken en praten de heren. Zij vormen het bestuur van de Hard draverijvereniging Beverwijk en Om streken. Nadat de tafel heeft getrild onder menige daverende vuistslag komen de heren tot een besluit. Er zal een kortebaan- draverij worden gehouden. De eerste in Beverwijk. Op de Breestraat. Er worden geldprijzen met een gezamenlijke waarde van honderdvijftig gulden uitgeloofd. Eerste premie vijfenzeventig gulden. Als het zover is staan honderden mensen onder de bomen van de Breestraat, een rustige brede dorpsstraat, 's Avonds gaan zij naar huis. Hun oren suizen van het hoefgeknetter, wiélgeratel en zweepgeknal. Hun ogen zijn moe van het kijken naar zwetende, voorbijflitsende paarden en vloekende pikeurs. In bed liggend ruiken zij nog de prikkelende paardegeur. De pikeurs vegen stof en schuimvlokken van hun gezicht. Zij spannen hun paarden uit. Die staan te trillen op de benen. Zij briesen. Nu zijn hun grote, vochtige ogen dof. Ook de pikeurs gaan naar huis. En kelen met een zwaardere geldbuidel of met een zilveren beker. De paarden gaan op stal. De zegeningen van de techniek di-ingen door in Beverwijk. Over de Breestraat rijden de treinen van Haarlem naar Alk maar. Geen draverijen meer. Ja toch, op het landgoed Schulpen. Dat bevalt niet. Het is zo'n eind van Beverwijk naar Velsen-Noord. In 1911 wordt de totalisator verboden. De animo zakt. In 1924 komt de goede tijd terug. Een actiecomité zorgt dat er weer gedraafd mag worden op de Breestraat. Het tijdperk van de heren F. Pleging en A. Blom, be faamde Beverw ijkers, breekt aan. Een be wogen tijd van bloei en eeuwig geldgebrek. Het ledental stijgt tot driehonderd. A. Blom wordt in 1930 voorzitter. Ook E. Rus, „de man met de snor", treedt op. Die weet overal geld los te wurmen en uit te slaan. Hij redt de vereniging van financiële ondergang. In 1937 wordt de vereniging herdoopt. Zij heet nu „Prins Bernhard". De oorlogs jaren zijn het hoogtepunt. Er zijn meer Er zijn nog genoeg trekpaarden in ge bruik volgens het jaarverslag over 1958 van de Nederlandse Vereniging „Het Ne derlandse Trekpaard". Negen van de tien eigenaren van bedrij ven, die meer dan vijf hectare groot zijn werken nog met paarden. Het is zelfs zo dat op 80 percent daarvan alleen met paarden wordt gewerkt. De vereniging heeft in Noord-Brabant verscheidene trekkers- en paardenbedrij- ven van gelijke grootte (14, 25 hectare) met elkaar vergeleken. Het bleek dat de arbeidsproduktiviteit per arbeidskracht en per hectare op de paardenbedrijven hoger is. Dus niet „leve de motorisatie" want dan zou het net anders om moeten zijn. Het blijkt ook dat de investeringen van een trekkersbedrijf veel groter zijn dan die van een paardenbedrijf. Bij de eerste is de nieuwwaarde van de werktui gen ongeveer 1039 gulden per hectare; bij de paardenbedrijven komt dit neer op een gemiddelde van 438 gulden. In de trek- kersbedrijven was 11.000 gulden meer geïnvesteerd. Per hectare waren de kos ten van deze bedrijven 223 gulden. Dit was voor de paardenbedrijven ongeveer 98 gulden. De totale verktuigkosten zijn bij de trekkersbedrijven dus 2341 gulden meer. Dit werd niet te niet gedaan door een hogere opbrengst of lagere arbeidskos ten. De paardenbedrijven maakten een nettowinst van 950 gulden per bedrijf. De trekkersbedrijven boekten een nettover lies van 523 gulden. Dat betekent dus een verschil van 1473 gulden per bedrijf. dan duizend leden. Een pikeur schaamt zich als hij geen lid is van „Prins Bern hard". Zo hoog gestegen, zo diep de val. De oorlog is voorbij. Het geld op. De totalisa tor, door de bezetter toegestaan, ver dwenen. Daarmee de leden. In 1948 zijn het er nog 980, nu nog 175. Na afloop van de draverijen geen vuurwerk meer. Dat is de Horecabedrijven te duur geworden. Geen duizenden kiandestiene toeschouwers meer, die door de huizen op de afgezette Bree straat wisten te komen. In 1949 mag er toch weer woraen ge wed. Maar het is te laat. Het paard ligt te ver achter in zijn race tegen de motor. Voorzitter Blom sterft in 1952. J. Berg, sinds 1949 in het bestuur, neemt de leiding over als waarnemend voorzitter. Hij wordt definitief benoemd op 28 mei 1953. Het onvermijdelijke komt. Rijkswater staat verbiedt het draven op de Breestraat. De verkeersdrukte is te groot geworden. Een nieuwe wettelijke bepaling ziet het licht. Er mag op rijkswegen geen entree geld v/orden geheven. De laatste harddraverij op de Breestraat vindt plaats in 1954. Duizenden staan onder de bomen toe te kijken. De vereniging vraagt vergunningen aan in 1955, 1956 en 1957. Zij worden geweigerd. Men kijkt om naar andere banen. Geen van alle deugt. Of het wegdek is te hobbelig of de baan kan niet voldoende worden afgesloten om dat er teveel zijstraten zijn. Het zijn de somberste jaren uit het bestaan van „Prins Bernhard". Drie jaar lang slaat geen hoef ijzer een vonk uit de Beverwijkse keien. Alle hoop is nu op de tunnel gevestigd. Zou die de Breestraat ontlasten? De tunnel wordt in gebruik genomen. De drukte in de Breestraat blijft. Een machtige aprilstunt van voorzitter Berg brengt „Prins Bernhard" in 1958 in het nieuws. Er zal een draverij worden ge houden in de Velsertunnel! Zelfverzekerd overhandigt voorzitter Berg zijn plannen aan de pers. Met alle technische vraag stukken heeft hij rekening gehouden. Alles lijkt in kannen en kruiken. Velen gaan op de aangekondigde dag naar de tunnel. Zij zien slechts auto's Ten lange leste is er toch een baan ge vonden. De Spoorsingel. In augustus wordt daar gedraafd. Alles werkt mee. Het weer is ideaal. Toch zijn er niet zoveel toe schouwers meer. Sportief wordt de draverij een succes, financieel niet. Is het een laat ste opflakkering? Wel als alle beperkende bepalingen blijven bestaan. De gemeente Er zijn warmbloed- en koudbloedpaar den, dravers en boerenknollen, trek paarden en slachtpaarden. Die slacht- paarden ziet men veel op tentoonstel lingen, zoals die in Noordholland gere geld worden gehouden. Hun toekomst is niet florissant, zij zullen geen over winningen behalen op renbanen, en zij zullen ook geen sierlijke wagen trek ken. Nee, hun toekomst is het slacht huis en de tentoonstellingsdag is het enige hoogtepunt in hun leven. Dan krijgen ze een mooie strik in de staart en één dag lang kijken velen met ken nersblik naar de achterzijde van het paard, dat dit alles gelaten ondergaat. Beverwijk, bestuur en burgerij, zullen moeten bijspringen. Met geld, met gratis zand en gras. Met vrijstelling van ver makelijkheidsbelasting. Met verlaging van de baankosten. In vele gemeenten in de omtrek is dat al zo. In Heemskerk bijvoor beeld. De Beverwijkse harddraverijvereniging dreigt echter dood te bloeden. Als men haar tenminste aan haar lot overlaat. Een stuk oud Beverwijks leven zal verloren gaan. Het werk zal niet meer stilliggen op de draverijdag. Beverwijkers, die anders op die dag naar hun oude stad trokken, blijven nu rustig in hun woonplaatsen, verspreid over het gehele land. Wat moeten zij in Beverwijk doen? Het is er toch net zo als overal elders. Net zo saai, net zo grauw. Auto's zie je er genoeg. Paarden niet meer. Om naar auto's te kijken hoef je niet naar Beverwijk te gaan. Een grijze Beverwijker ging het aan het raht, dat de kortebaandraverijen er zo slecht voor staan. Hij offerde grif een tientje. Dat is het. Er zijn nog andere moeilijkheden. Mon teurs hebben de plaats ingenomen van hoefsmeden. En voor de paardesport moet je geboren zijn en opgroeien tussen de paarden. Wie heeft die kans tegenwoordig nog? „Op den eersten Augustus 1759 soo presenteert Maria Schouts, weduwe Dirk van Schuilenburg hospita van „De Weyman" Santpoort, ten overstaan van Schout en Scheepenen der Ambachtsheerlijkheden Velsen en de Santpoort, als decideurs, de liefhebbers van de harddraverij te laten draven om een fraaie silveren sweep, voor dengene, wiens paard het hardste draaft en dat onder navolgende conditiën: De paarden zullen moeten draven van voorbij het begin van het rit, op het woord „Voort" van die van het Gerecht aldaar staande tot het gestelde park, en wiens paard niet draaft, zal niet- gerekent worden, al ware het het eerste geweest. Degeene die de siveep wint, sal door de Liefhebbers die gereeden hebben, ten dese huijse moeten geven een half anker wijn." Zo luidt de geboorteacte van de Hard draverij Vereniging Santpoort en Omstre ken. Eind juli wordt het tweehonderdjarig bestaan gevierd. Op de laatste dag van deze maand heeft namelijk een receptie plaats in „De Uylenboom". De einduitslag van deze eerste hard draverij staat als volgt omschreven: „Alsoo heeft Tjeert Hendriksz met een biespaard van den Heer Mr. Jan Frederik Berewout de silveren swepe gewinnende gehaalt. Al dus gedaan ten dage en plaatse in het hoofd dezer breeder gemeld. Abraham van Kalker. Barend Kromhoudts, Harmanus Bakels, Jan Crouwel." Er is wel iets veranderd in die twee honderd jaar. Zo is het woord „Voort waarmee men toen de start aangaf, nu vervangen door een ingewikkelde elektro nische lichtinstallatie. Maar „De Silveren Op een vroege ochtend in het prille voorjaar van 1932 stond de ranke merrie Eliza beth in een box op de Knight Farm stoeterij (Amerika) voorzichtig haar pasgeboren veulentje af te likken. Het veulen was donker van kleur, maar wie goed toekeek, zag dat er hier en daar grijze haren tussen de zwarte scholen. Het was duidelijk dat het dier later een schimmel zou wor den. Niemand had toen kun nen voorspellen dat dit veulen later nog eens de ongekroonde koning van alle dravers zou worden. Het zag er wel wat al te tenger, wat armetierig uit en wilde in het begin niet drinken ook. Maar de eerste stalknecht had vertrouwen in dit veulen. „Maak je niet be zorgd, boys", zei hij tegen de anderen, bloed verloochent zich niet. Dit veulen is gebo ren onder een prachtig ge sternte". Een dag later kwam een dame op bezoek bij de nieuw geborene. Ze streelde de mer rie en doopte het veulen „Grey hound". Greyhound groei de op tot een heerlijke blauw- schimmel. Merkwaardig was evenwel, dat hij hoger op de benen stond dan hij lang was, een afwijking eigenlijk. Grey hound was als jaarling zo levendig en onhandelbaar, dat hij werd gecastreerd. Dat was aan één kant jammer, maar aan de andere kant zou hij anders misschien nooit tot zijn grootse prestatties op de baan zijn gekomen. Hoe het ook zij, hij leerde goed en snel, had een braaf lief karakter en werd voor betrek kelijk weinig geld verkocht aan kolonel Charles Baker. De befaamde trainer-rijder Sep Palin bracht het paard tot grootheid. Greyhound won de begeerde „Hambletonian sta kes" als eerste ruin, die ooit deze beroemde course had ge wonnen. Als tweejarige ver loor hij zijn eerste course, maar nadien ging het beter. Als driejarige won hij alle koersen waarin hij uitkwam. De Ham- letonian won hij met 25 leng ten in de fantastische tijd van 2 minuten 2% seconde over de mijl. Het was een wereld record voor driejarige ruinen. Enkele dagen daarna brak hij zijn eigen record en bracht het op precies 2 minuten. Vier jaar oud bracht Greyhound, toen al Grijze Geest genoemd over heel Amerika, zijn re cord op 1 minuut 57% secon de. Een jaar daarna werd dat 1.56, een nieuw wereldrecord. Op een baan te Lexington schoot de ster van de Grijze Geest naar tot nu toe onbe reikbare hoogten: 1.55'A, kilo- metertijd 1.11.6. In 1942 werd de Grijze Geest kreupel. Zijn eigenaar besloot hem niet meer uit te laten ko men. De ruin verhuisde naar de stallen van Doe Flannerty. Hier leven de paarden aan wie door hun eigenaren een on bezorgde levensavond werd geschonken. Slechts enkele malen verschenen Doe Flan nerty en Greyhound samen op een of andere baan ter op luistering en reden dan een ererondje. Maar op die prach tige zomeravond in 1948, op de baan te Maywood, kwamen toch meer dan 100.000 mensen afscheid nemen van de Grijze Geest, die zich toen voor de laatste maal aan het publiek vertoonde. Zij allen bereidden hem een ontvangst en een af scheid zoals alleen Amerika dat in scène kan zetten. Toen de fameuze schimmel, nu spierwit geworden, de prach tige drafarena betrad, droeg hij een deken van louter rode rozen en zijn hoeven waren rood gemaakt. Doe Flannerty leidde de bijna dansende Grey hound langs de honderddui zend mensen. Hij zweefde langs hen heen, nog steeds vol pit en energie. Zelden zal er uit mensenkelen een vuriger en dankbaarder „Stars and Stripes" naar de sten-en zijn opgeklonken dan op die avond, toen Greyhound als met opzet voor het laatst zijn machtige roep over de baan liet schallen. Dansend aan de hand van de diep geroerde Doe, liet Greyhound de groot ste naam na, die zich ooit een edele draver verwierf. (Verkort uit „Paarden sport en Fokkerij") Swepe" wordt ook nu weer uitgeloofd door het gemeentebestuur. Zo blijft men in Santpoort trouw aan de traditie. Het feest Van 1 tot 8 augustus zal Santpoort in het middelpunt van de belangstelling van de paardenliefhebbers staan. Zaterdag zal een wielerronde voor amateurs en onaf- hankelijken worden gehouden; maandag heeft de inschrijving voor de ringrijderij plaats, die dinsdag in flokloristische kos tuums zal worden „verreden"; woensdag wordt ter gelegenheid van bet jubileum de kortebaandraverij om het kampioenschap van Nederland gehouden aan de Westlaan: donderdag staat een nationaal concours hippique op het programma; vrijdag kan men genieten van de boerenpaardenrace, hét evenement van de boerenzoons in de omgeving; zaterdag wordt er een taptoe gehouden in .het dorp. Het bestuur van de jubilerende vereni ging bestaat thans uit: J. W. A. Wester hoven, voorzitter; J. Meulenkamp, secreta ris; K. Boekei, penningmeester; M. Jansen, tweede voorzitter; G. van der Kolk, G. van Tunen, G. School en P. Korsen. Ir. Wabe- ke, mejuffrouw Schroder en mevrouw Van den Berg-De Jonge zullen er voor zorgen dat het hippische gedeelte van het feest zal slagen. Het doel van de harddraverijvereniging is om liefde voor de paardensport te kwe ken, alsmede het organiseren en bezoeken van draverijen. Daartoe is deze oudste ver eniging van Velsen zeker in staat, gezien de vele geslaagde feesten die zij de laatste jaren reeds op touw heeft gezet. De voorzitter, de heer Westerhoven, ver telt dat de paardensport in Nederland vooral na de totstandkoming van de totali- satorwet tot grote bloei is gekomen. „De draverijen nemen hand over hand toe", zegt hij. „Het ras wordt verbeterd dank zij de fokpremies". Volgens de heer Wester hoven kunnen de Nederlandse paarden op de buitenlandse koersen heelgoed mee komen, zeker paarden als Theo Messidor en Thea Cornelia. De harddraverijvereniging telt thans vierhonderd leden, die men zaterdags en zondags veelal aan kan treffen bij de koersen op Duindigt, Meereveld en Alk maar. Maar de eerste week van augustus zullen zij zeker niet in Santpoort ontbre ken, omdat zij het feest van „hun" ver eniging niet willen missen. Voor geen hand vol „zilverlingen". En de andere Santpoor ters zullen zich ook wel niet onbetuigd laten, want het is algemeen bekend dat zij grote paardenliefhebbers zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 11