Stubenitsky's paard
is alom bekend
Paard is voordeliger
Greyhound, de Grijze Geest
Tweehonderd jaar draven
met paarden in Santpoort
„Paard is liefde en zorg waard"
vindt burgemeester Kwint
PRINS BERNHARD
De laatste zorgen
EEN DAG MOOI
DONDERDAG 30 JULI 1959
7
„JTJEVJLI^IO
kroniek der Beverwijker draverijen
GROOTS JUBILEUM-PROGRAMMA
Door de eeuwen heen is het paard een dier geweest, dat liefde van de mensen heeft
ontvangen. Niet alleen, omdat het paard vaak een ideaal middel va.n vervoer is, dat
snelheid en kracht, betrouwbaarheid aan wilskracht paart. Niet alleen omdat het
goede diensten kan bewijzen in de landbouw, of in de oorlogvoering van onschatbare
waarde was, en hier en daar nog is. Maar vooral ook omdat een mens in een paard
zijn gelijke kan zien.
Ieder weet, dat een rechtgeaard paar
denliefhebber niet spreekt over „poten",
maar over „benen", niet over „kop", maar
over „hoofd". Dat is geen aanstellerij. De
woorden zijn symptomen van de hoog
achting, die de mens het paard altijd heeft
toegedragen.
Dat is ook de reden, dat een gesprek
met burgemeester Kwint van Veisen over
paarden zo hartverwarmend kan zijn.
Want dan praat men met een man, die in
elke zin getuigenis aflegt van zijn liefde
voor het edele dier, dat zo'n trouwe kame
raad voor de mens is. En daarom kan hij
soms fel uit de hoek komen, als hij feiten
constateert, die wijzen op een verslapping
van dié band.
Burgemeester mr. M. M. Kwint is geen
voorstander van manegerijden. Dat is goed
voor de eerste lessen, vindt hij, maar dan
moet men de natuur in. Men moet paard
leren rijden en dat bereikt men niet als
men te vlug springconcoursen gaat houden.
Hij betreurt het zeer, dat het in Neder
land achteruit öaat met de paardensport.
Men heeft er over het algemeen niet zoveel
meer voor over.
Weinig vakmensen
Tekenend voor de situatie is het steeds
schaarser worden van vakmensen. „Het is
heel moeilijk om nog hoefsmeden te vin
den", zegt de burgemeester. „Ik heb er
één uit Amsterdam. Hij werkt met uit de
hand gesmede ijzers en reist er per auto
mee rond. En voor zadels ga ik nog veel
verder weg".
In Engeland heeft men dit al lang in
gezien. Men houdt er cursussen voor jonge
zadelmakers en hoefsmeden en looft er
prijzen voor uit. De grote moeilijkheid bij
de paardensport zit niet in de paarden. Die
kun je tenslotte fokken. Het grote pro
bleem is de mens, die over het algemeen
niet zo veel meer voor de sport over heeft.
„Wie gaat er nu nog uren met zijn paard
door het terrein?", vraagt mr. Kwint.
„Over het algemeen bl>"ft men in de ma
nege hangen en houdt er springconcoursjes.
Het is dan ook geen wonder, dat de pres
taties van de Nederlandse ruiters in grote
lijnen achteruitgaan. Tegenwoordig kan
men na tien lessen rijden. Vroeger kreeg
je eerst honderd zitlessen en dap begon
het er een beetje op te lijken".
Gaan de prestaties inderdaad zo onheil
spellend achteruit? „Kijkt u maar eens
naar de „military" zegt mr. Kwint. „Voor
de oorlog was Nederland een van de groot
ste concurrenten bij deze moeilijke proef,
Het was een evenement dat drie dagen
duurde. De eerste dag werd besteed aan
dressurproeven, de tweede aan snelheids-
en uithoudingsproeven, met een steep
lechase en een cross country, en op de
derde dag werden dan de paarden gekeurd
op conditie, waarna nog een klein spring
concours werd gehouden. Nederland won
voor de oorlog driemaal op de Olympische
Spelen. Maar na de oorlog wordt er niet
eens meer voor getraind".
Ponyclubs
In Engeland staat het er met de
paardensport heel wat beter voor dan
hier. Men heeft er ponyclubs, waarin
jonge kinderen op pony's leren rijden.
Men krijgt er goede instructie van be
kwame krachten, en het gevolg is, dat
vele leden zich tot internationale
rijders ontwikkelen. Zo'n club is ge
associeerd met een of andere hunt, het
geen extra-voordelen biedt. Want er is
geen betere training dan het jagen
achter de honden.
„Weet u, wat een van de voornaamste
oorzaken van de teruggang is?", vraagt de
burgemeester. „Dat de leger-instructeurs
nu ontbreken. Die cavalerie-onderofficie-
ren van voor de oorlog waren grootmees
ters, die met het paard nauw waren ver
bonden en de liefde voor het dier op an
deren konden overbrengen. Hun prestaties
worden nu niet meer benaderd. Maar het
allerbelangrijkste is toch wel, dat men zich
tegenwoordig vrijwel niet meer de moeite
gunt om. echt geconcentreerd te oefenen.
Wat heeft men er eigenlijk nog voor
over? En men is zo gauw tevreden. Het
einde moet zijn het terrein of eigenlijk
zelfs de jacht. Maar dat kost hard werken
en dat kan niet ieder opbrengen".
Het is overigens niet alleen een kwestie
van rijden. Het onderhoud vergt ook veel.
„Het hoofdstel voor mijn paard heb ik als
student al gekocht", zegt mr. Kwint. „Door
dagelijks onderhoud is het nu nog goed.
Poetsen en toiletteren van het paard, het
onderhouden van het tuig, het kost veel
tijd. En ook veel geld. Een beslag kost nu
16, vroeger 4. Vroeger kostte een paard
1 per dag aan voer, nu 75 a 100 per
maand. Het valt dus niet mee om een eigen
paard te houden. Velen, die graag paard
rijden zijn dus aangewezen op maneges.
Maar dat men daar een vorm van paarden
sport kan bedrijven, die op den duur be
vredigt kan ik me niet voorstellen, enkele
goede niet te na gesproken".
Burgemeester Kwint spreekt bewogen,
als hij over al deze dingen praat. Want het
gaat hem aan het hart, dat het niet meer
is zoals vroeger. Hij houdt van paarden en
hij zou willen, dat ieder, die met paarden
omgaat, er net zo over denkt. „Die kame
raadschap van mens en dier is juist zo
mooi", zegt hij. „Uren dwalen door de
duinen, het is een onuitsprekelijk ge
noegen. Velen, die nu in maneges hun cir
kels draaien weten niet wat ze missen".
Als zo dadelijk het feest in Santpoort
begint, zal burgemeester Kwint er ook wel
zijn. Want hij laat niet graag een gelegen
heid ongebruikt om mooie paarden te
zien. Want is het paard niet een van de
mooiste geschenken voor de mens?
Wanneer men van Alkmaar en Beverwijk rijdt komt men ongetwijfeld langs het
meest gefotografeerde paard van Nederland: het paard van Stubenitsky. De heer
Stubenitsky heeft juist als zijn vader en grootvader voor hem hetzelfde beroep uit
geoefend als zijn voorouders in Polen altijd hebben gedaan: paardentuigen maken.
Hij heeft echter door de tijden gedwongen moeten overschakelen op autobekledingen
en dekzeilen.
Maar het paard
staat er nog steeds,
het is trouwens een
houten paard, dat ais
zijn voorgangers de
passerende mensen
vertelt: hier woont
een vakman uit een
geslacht van loutei
paardenkenners.
Men zegt wel eens.
dat het paard uit
sterft, maar toch zijn
er nog 160 paarden
aangesloten bij het
onderlinge paarden-
en hittenfonds voor
Castricum, Bakkum,
Beverwijk, Heems
kerk, Uitgeest, Vel-
sen, IJmuiden en
Santpoort. Maar dat
zijn geen luxe-paar
den. Ze worden ge
bruikt voor net ver
voer van tuinbouw-
produkten naar de
veiling en voor het
ploegen. Van rijtui
gen bekleden zoals
vroeger komt dan
ook niets meer.
„Nu zijn het auto's,
maar paarden vind
ik toch mooier", zal
de heer Stubenitsky
vertellen, als hij er
naar wordt gevraagd.
„Het is zo'n mooi vak
en je wordt er zo oud
van. Mijn overgroot
vader werd 92. mijn
grootvader 74 en mijn vader deed het werk
tot hij 80 was. Het zit in het leer, daar
wordt je taai van!"
En hij zal ook met stelligheid beweren,
dat er altijd een paardenkern zal blijven.
„Man, van de winter slipten de tractors
in de Wijkermeerpolder weg. Toen hebben
ze die er met paarden weer uit moeten
slepen".
De heer Stubenitsky heeft meer houten
paarden dan het ene, dat voor zijn zaak
staat. Hij verhuurt ze aan middenstanders,
die ze in een etalage zetten als trekpleister.
In de oorlog heeft hij nog eens wat moois
beleefd met zijn houten paarden. Toen
hield de C.C.D. hem aan omdat hij clan
destien geslachte paarden vervoerde. Maar
toen ze het zeil opsloegen, bleken het hou
ten paarden te zijn!
Voorbereidingen voor de strijd. Een
draver krijgt zijn laatste verzorging,
nadat hij met zijn stalgenoten naar de
plaats voor de xvedstrijden is gereden.
De Pikeur doet dat het liefst zelf. En
dan gaat de grote strijd beginnen.
De heer Stubenitsky met een tuig.
Een zondag midden in de achttiende eeuw. Het is een heldere dag met blinkende
wolken. In de verte steekt een zadeldaktoren uit zijn bomenkrans. De kerk gaat uit.
Twee, drie stippen maken zich los uit de bomenachtergrond. Het zijn de boeren
Sietse, Wietse en Jitse met hun vrouwen. Zij staan in hun tilbury en mennen de
zwarte Friese paarden. De oorijzers van de vrouwen schitteren. Vlak achter elkaar
stormen de tweewielige koetsjes over de hobbelige landwegen. Wie het eerst thuis is!
Sietse ligt aan kop. Zijn vrouw Sietske schreeuwt uitdagende kreten naar nummer
twee. Dat is Wietse. Zijn vrouw Wietske gilt terug. Jitse raakt steeds verder achter.
Maar zijn mond staat koppig. Ook zijn vrouw, Jitske, gilt. Van teleurstelling. Het
schuim staat de paarden om de mond.
Dan slaat Wietse rechtsaf en davert de oprijlaan naar zijn state in. Hij kijkt om en
groet zijn tegenstanders met de zweep. De andere twee razen verder. Tot de
schittering van de gouden oorijzers in de verte verdwijnt.
Tilbury's worden sulky's. Boeren worden
pikeurs. Landwegen maken plaats voor
dorpsstraten en banen. Friese paarden
worden Orlofdravers, na kruising met Rus
sische paarden. Zij zijn nu niet meer zwart,
zij worden schimmels. Er komen wed
strijden. Kortebaandraverij en met dikke
geldprijzen. De paardesport komt tot
bloei. De totalisator wordt ingesteld.
Steeds meer paarden worden gefokt.
Steeds hoger worden de prijzen.
Je kan de rook snijden in het koffiehuis
van Terburg in Beverwijk op de avond
van 2 september 1895. Een aantal heren
met donkere pakken en brede horloge
kettingen zit bijeen om een ronde tafel.
Zii roken sigaren en lange pijpen. Af en
toe verdwijnt de heldere maar zeer sterke
inhoud van een glaasje in een donkere
mondholte. Druppels blijven aan ver
schoten snorharen hangen. Fles na fles
komt leeg op de tafel te staan. Het groene
glas weerkaatst de zwakke lampen en de
verhitte koppen daaronder. Tot diep in de
nacht drinken, roken en praten de heren.
Zij vormen het bestuur van de Hard
draverijvereniging Beverwijk en Om
streken. Nadat de tafel heeft getrild onder
menige daverende vuistslag komen de
heren tot een besluit. Er zal een kortebaan-
draverij worden gehouden. De eerste in
Beverwijk. Op de Breestraat. Er worden
geldprijzen met een gezamenlijke waarde
van honderdvijftig gulden uitgeloofd.
Eerste premie vijfenzeventig gulden.
Als het zover is staan honderden mensen
onder de bomen van de Breestraat, een
rustige brede dorpsstraat, 's Avonds gaan
zij naar huis. Hun oren suizen van het
hoefgeknetter, wiélgeratel en zweepgeknal.
Hun ogen zijn moe van het kijken naar
zwetende, voorbijflitsende paarden en
vloekende pikeurs. In bed liggend ruiken
zij nog de prikkelende paardegeur.
De pikeurs vegen stof en schuimvlokken
van hun gezicht. Zij spannen hun paarden
uit. Die staan te trillen op de benen. Zij
briesen. Nu zijn hun grote, vochtige ogen
dof. Ook de pikeurs gaan naar huis. En
kelen met een zwaardere geldbuidel of met
een zilveren beker. De paarden gaan op
stal.
De zegeningen van de techniek di-ingen
door in Beverwijk. Over de Breestraat
rijden de treinen van Haarlem naar Alk
maar. Geen draverijen meer. Ja toch, op
het landgoed Schulpen. Dat bevalt niet.
Het is zo'n eind van Beverwijk naar
Velsen-Noord. In 1911 wordt de totalisator
verboden. De animo zakt.
In 1924 komt de goede tijd terug. Een
actiecomité zorgt dat er weer gedraafd
mag worden op de Breestraat. Het tijdperk
van de heren F. Pleging en A. Blom, be
faamde Beverw ijkers, breekt aan. Een be
wogen tijd van bloei en eeuwig geldgebrek.
Het ledental stijgt tot driehonderd. A. Blom
wordt in 1930 voorzitter. Ook E. Rus, „de
man met de snor", treedt op. Die weet
overal geld los te wurmen en uit te slaan.
Hij redt de vereniging van financiële
ondergang.
In 1937 wordt de vereniging herdoopt.
Zij heet nu „Prins Bernhard". De oorlogs
jaren zijn het hoogtepunt. Er zijn meer
Er zijn nog genoeg trekpaarden in ge
bruik volgens het jaarverslag over 1958
van de Nederlandse Vereniging „Het Ne
derlandse Trekpaard".
Negen van de tien eigenaren van bedrij
ven, die meer dan vijf hectare groot zijn
werken nog met paarden. Het is zelfs zo
dat op 80 percent daarvan alleen met
paarden wordt gewerkt.
De vereniging heeft in Noord-Brabant
verscheidene trekkers- en paardenbedrij-
ven van gelijke grootte (14, 25 hectare)
met elkaar vergeleken. Het bleek dat de
arbeidsproduktiviteit per arbeidskracht
en per hectare op de paardenbedrijven
hoger is. Dus niet „leve de motorisatie"
want dan zou het net anders om moeten
zijn. Het blijkt ook dat de investeringen
van een trekkersbedrijf veel groter zijn
dan die van een paardenbedrijf. Bij de
eerste is de nieuwwaarde van de werktui
gen ongeveer 1039 gulden per hectare;
bij de paardenbedrijven komt dit neer op
een gemiddelde van 438 gulden. In de trek-
kersbedrijven was 11.000 gulden meer
geïnvesteerd. Per hectare waren de kos
ten van deze bedrijven 223 gulden. Dit was
voor de paardenbedrijven ongeveer 98
gulden. De totale verktuigkosten zijn bij
de trekkersbedrijven dus 2341 gulden
meer.
Dit werd niet te niet gedaan door een
hogere opbrengst of lagere arbeidskos
ten. De paardenbedrijven maakten een
nettowinst van 950 gulden per bedrijf. De
trekkersbedrijven boekten een nettover
lies van 523 gulden. Dat betekent dus een
verschil van 1473 gulden per bedrijf.
dan duizend leden. Een pikeur schaamt
zich als hij geen lid is van „Prins Bern
hard".
Zo hoog gestegen, zo diep de val. De
oorlog is voorbij. Het geld op. De totalisa
tor, door de bezetter toegestaan, ver
dwenen. Daarmee de leden. In 1948 zijn het
er nog 980, nu nog 175. Na afloop van de
draverijen geen vuurwerk meer. Dat is de
Horecabedrijven te duur geworden. Geen
duizenden kiandestiene toeschouwers meer,
die door de huizen op de afgezette Bree
straat wisten te komen.
In 1949 mag er toch weer woraen ge
wed. Maar het is te laat. Het paard ligt te
ver achter in zijn race tegen de motor.
Voorzitter Blom sterft in 1952. J. Berg,
sinds 1949 in het bestuur, neemt de leiding
over als waarnemend voorzitter. Hij wordt
definitief benoemd op 28 mei 1953.
Het onvermijdelijke komt. Rijkswater
staat verbiedt het draven op de Breestraat.
De verkeersdrukte is te groot geworden.
Een nieuwe wettelijke bepaling ziet het
licht. Er mag op rijkswegen geen entree
geld v/orden geheven.
De laatste harddraverij op de Breestraat
vindt plaats in 1954. Duizenden staan onder
de bomen toe te kijken. De vereniging
vraagt vergunningen aan in 1955, 1956 en
1957. Zij worden geweigerd. Men kijkt om
naar andere banen. Geen van alle deugt.
Of het wegdek is te hobbelig of de baan
kan niet voldoende worden afgesloten om
dat er teveel zijstraten zijn. Het zijn de
somberste jaren uit het bestaan van „Prins
Bernhard". Drie jaar lang slaat geen hoef
ijzer een vonk uit de Beverwijkse keien.
Alle hoop is nu op de tunnel gevestigd.
Zou die de Breestraat ontlasten? De tunnel
wordt in gebruik genomen. De drukte in
de Breestraat blijft.
Een machtige aprilstunt van voorzitter
Berg brengt „Prins Bernhard" in 1958 in
het nieuws. Er zal een draverij worden ge
houden in de Velsertunnel! Zelfverzekerd
overhandigt voorzitter Berg zijn plannen
aan de pers. Met alle technische vraag
stukken heeft hij rekening gehouden. Alles
lijkt in kannen en kruiken. Velen gaan op
de aangekondigde dag naar de tunnel. Zij
zien slechts auto's
Ten lange leste is er toch een baan ge
vonden. De Spoorsingel. In augustus wordt
daar gedraafd. Alles werkt mee. Het weer
is ideaal. Toch zijn er niet zoveel toe
schouwers meer. Sportief wordt de draverij
een succes, financieel niet. Is het een laat
ste opflakkering? Wel als alle beperkende
bepalingen blijven bestaan. De gemeente
Er zijn warmbloed- en koudbloedpaar
den, dravers en boerenknollen, trek
paarden en slachtpaarden. Die slacht-
paarden ziet men veel op tentoonstel
lingen, zoals die in Noordholland gere
geld worden gehouden. Hun toekomst
is niet florissant, zij zullen geen over
winningen behalen op renbanen, en zij
zullen ook geen sierlijke wagen trek
ken. Nee, hun toekomst is het slacht
huis en de tentoonstellingsdag is het
enige hoogtepunt in hun leven. Dan
krijgen ze een mooie strik in de staart
en één dag lang kijken velen met ken
nersblik naar de achterzijde van het
paard, dat dit alles gelaten ondergaat.
Beverwijk, bestuur en burgerij, zullen
moeten bijspringen. Met geld, met gratis
zand en gras. Met vrijstelling van ver
makelijkheidsbelasting. Met verlaging van
de baankosten. In vele gemeenten in de
omtrek is dat al zo. In Heemskerk bijvoor
beeld.
De Beverwijkse harddraverijvereniging
dreigt echter dood te bloeden. Als men
haar tenminste aan haar lot overlaat. Een
stuk oud Beverwijks leven zal verloren
gaan. Het werk zal niet meer stilliggen op
de draverijdag. Beverwijkers, die anders
op die dag naar hun oude stad trokken,
blijven nu rustig in hun woonplaatsen,
verspreid over het gehele land. Wat moeten
zij in Beverwijk doen? Het is er toch net
zo als overal elders. Net zo saai, net zo
grauw. Auto's zie je er genoeg. Paarden
niet meer. Om naar auto's te kijken hoef
je niet naar Beverwijk te gaan.
Een grijze Beverwijker ging het aan het
raht, dat de kortebaandraverijen er zo
slecht voor staan. Hij offerde grif een
tientje. Dat is het.
Er zijn nog andere moeilijkheden. Mon
teurs hebben de plaats ingenomen van
hoefsmeden.
En voor de paardesport moet je geboren
zijn en opgroeien tussen de paarden. Wie
heeft die kans tegenwoordig nog?
„Op den eersten Augustus 1759 soo presenteert Maria Schouts, weduwe Dirk
van Schuilenburg hospita van „De Weyman" Santpoort, ten overstaan van
Schout en Scheepenen der Ambachtsheerlijkheden Velsen en de Santpoort, als
decideurs, de liefhebbers van de harddraverij te laten draven om een fraaie
silveren sweep, voor dengene, wiens paard het hardste draaft en dat onder
navolgende conditiën: De paarden zullen moeten draven van voorbij het begin
van het rit, op het woord „Voort" van die van het Gerecht aldaar staande tot het
gestelde park, en wiens paard niet draaft, zal niet- gerekent worden, al ware het
het eerste geweest. Degeene die de siveep wint, sal door de Liefhebbers die
gereeden hebben, ten dese huijse moeten geven een half anker wijn."
Zo luidt de geboorteacte van de Hard
draverij Vereniging Santpoort en Omstre
ken. Eind juli wordt het tweehonderdjarig
bestaan gevierd. Op de laatste dag van
deze maand heeft namelijk een receptie
plaats in „De Uylenboom".
De einduitslag van deze eerste hard
draverij staat als volgt omschreven: „Alsoo
heeft Tjeert Hendriksz met een biespaard
van den Heer Mr. Jan Frederik Berewout
de silveren swepe gewinnende gehaalt. Al
dus gedaan ten dage en plaatse in het
hoofd dezer breeder gemeld. Abraham van
Kalker. Barend Kromhoudts, Harmanus
Bakels, Jan Crouwel."
Er is wel iets veranderd in die twee
honderd jaar. Zo is het woord „Voort
waarmee men toen de start aangaf, nu
vervangen door een ingewikkelde elektro
nische lichtinstallatie. Maar „De Silveren
Op een vroege ochtend in
het prille voorjaar van 1932
stond de ranke merrie Eliza
beth in een box op de Knight
Farm stoeterij (Amerika)
voorzichtig haar pasgeboren
veulentje af te likken. Het
veulen was donker van kleur,
maar wie goed toekeek, zag
dat er hier en daar grijze haren
tussen de zwarte scholen. Het
was duidelijk dat het dier
later een schimmel zou wor
den. Niemand had toen kun
nen voorspellen dat dit veulen
later nog eens de ongekroonde
koning van alle dravers zou
worden. Het zag er wel wat al
te tenger, wat armetierig uit
en wilde in het begin niet
drinken ook. Maar de eerste
stalknecht had vertrouwen in
dit veulen. „Maak je niet be
zorgd, boys", zei hij tegen de
anderen, bloed verloochent
zich niet. Dit veulen is gebo
ren onder een prachtig ge
sternte".
Een dag later kwam een
dame op bezoek bij de nieuw
geborene. Ze streelde de mer
rie en doopte het veulen „Grey
hound". Greyhound groei
de op tot een heerlijke blauw-
schimmel. Merkwaardig was
evenwel, dat hij hoger op de
benen stond dan hij lang was,
een afwijking eigenlijk. Grey
hound was als jaarling zo
levendig en onhandelbaar, dat
hij werd gecastreerd. Dat was
aan één kant jammer, maar
aan de andere kant zou hij
anders misschien nooit tot zijn
grootse prestatties op de baan
zijn gekomen.
Hoe het ook zij, hij leerde
goed en snel, had een braaf lief
karakter en werd voor betrek
kelijk weinig geld verkocht
aan kolonel Charles Baker. De
befaamde trainer-rijder Sep
Palin bracht het paard tot
grootheid. Greyhound won de
begeerde „Hambletonian sta
kes" als eerste ruin, die ooit
deze beroemde course had ge
wonnen. Als tweejarige ver
loor hij zijn eerste course, maar
nadien ging het beter. Als
driejarige won hij alle koersen
waarin hij uitkwam. De Ham-
letonian won hij met 25 leng
ten in de fantastische tijd van
2 minuten 2% seconde over
de mijl. Het was een wereld
record voor driejarige ruinen.
Enkele dagen daarna brak hij
zijn eigen record en bracht het
op precies 2 minuten. Vier
jaar oud bracht Greyhound,
toen al Grijze Geest genoemd
over heel Amerika, zijn re
cord op 1 minuut 57% secon
de. Een jaar daarna werd dat
1.56, een nieuw wereldrecord.
Op een baan te Lexington
schoot de ster van de Grijze
Geest naar tot nu toe onbe
reikbare hoogten: 1.55'A, kilo-
metertijd 1.11.6.
In 1942 werd de Grijze Geest
kreupel. Zijn eigenaar besloot
hem niet meer uit te laten ko
men. De ruin verhuisde naar
de stallen van Doe Flannerty.
Hier leven de paarden aan wie
door hun eigenaren een on
bezorgde levensavond werd
geschonken. Slechts enkele
malen verschenen Doe Flan
nerty en Greyhound samen op
een of andere baan ter op
luistering en reden dan een
ererondje. Maar op die prach
tige zomeravond in 1948, op de
baan te Maywood, kwamen
toch meer dan 100.000 mensen
afscheid nemen van de Grijze
Geest, die zich toen voor de
laatste maal aan het publiek
vertoonde. Zij allen bereidden
hem een ontvangst en een af
scheid zoals alleen Amerika
dat in scène kan zetten. Toen
de fameuze schimmel, nu
spierwit geworden, de prach
tige drafarena betrad, droeg
hij een deken van louter rode
rozen en zijn hoeven waren
rood gemaakt. Doe Flannerty
leidde de bijna dansende Grey
hound langs de honderddui
zend mensen. Hij zweefde
langs hen heen, nog steeds vol
pit en energie. Zelden zal er
uit mensenkelen een vuriger
en dankbaarder „Stars and
Stripes" naar de sten-en zijn
opgeklonken dan op die
avond, toen Greyhound als
met opzet voor het laatst zijn
machtige roep over de baan
liet schallen. Dansend aan de
hand van de diep geroerde
Doe, liet Greyhound de groot
ste naam na, die zich ooit een
edele draver verwierf.
(Verkort uit „Paarden
sport en Fokkerij")
Swepe" wordt ook nu weer uitgeloofd door
het gemeentebestuur. Zo blijft men in
Santpoort trouw aan de traditie.
Het feest
Van 1 tot 8 augustus zal Santpoort in
het middelpunt van de belangstelling van
de paardenliefhebbers staan. Zaterdag zal
een wielerronde voor amateurs en onaf-
hankelijken worden gehouden; maandag
heeft de inschrijving voor de ringrijderij
plaats, die dinsdag in flokloristische kos
tuums zal worden „verreden"; woensdag
wordt ter gelegenheid van bet jubileum de
kortebaandraverij om het kampioenschap
van Nederland gehouden aan de Westlaan:
donderdag staat een nationaal concours
hippique op het programma; vrijdag kan
men genieten van de boerenpaardenrace,
hét evenement van de boerenzoons in de
omgeving; zaterdag wordt er een taptoe
gehouden in .het dorp.
Het bestuur van de jubilerende vereni
ging bestaat thans uit: J. W. A. Wester
hoven, voorzitter; J. Meulenkamp, secreta
ris; K. Boekei, penningmeester; M. Jansen,
tweede voorzitter; G. van der Kolk, G. van
Tunen, G. School en P. Korsen. Ir. Wabe-
ke, mejuffrouw Schroder en mevrouw Van
den Berg-De Jonge zullen er voor zorgen
dat het hippische gedeelte van het feest
zal slagen.
Het doel van de harddraverijvereniging
is om liefde voor de paardensport te kwe
ken, alsmede het organiseren en bezoeken
van draverijen. Daartoe is deze oudste ver
eniging van Velsen zeker in staat, gezien
de vele geslaagde feesten die zij de laatste
jaren reeds op touw heeft gezet.
De voorzitter, de heer Westerhoven, ver
telt dat de paardensport in Nederland
vooral na de totstandkoming van de totali-
satorwet tot grote bloei is gekomen. „De
draverijen nemen hand over hand toe",
zegt hij. „Het ras wordt verbeterd dank zij
de fokpremies". Volgens de heer Wester
hoven kunnen de Nederlandse paarden op
de buitenlandse koersen heelgoed mee
komen, zeker paarden als Theo Messidor
en Thea Cornelia.
De harddraverijvereniging telt thans
vierhonderd leden, die men zaterdags en
zondags veelal aan kan treffen bij de
koersen op Duindigt, Meereveld en Alk
maar. Maar de eerste week van augustus
zullen zij zeker niet in Santpoort ontbre
ken, omdat zij het feest van „hun" ver
eniging niet willen missen. Voor geen hand
vol „zilverlingen". En de andere Santpoor
ters zullen zich ook wel niet onbetuigd
laten, want het is algemeen bekend dat zij
grote paardenliefhebbers zijn.