TAPTOE-DELFT, GROOTS SPEL VAN KLEUR, RITME EN LICHT In Aix-en-Provence demonstreerde zich de scheidslijn in de moderne muziek Tlieuwe UITGAVEN ZATERDAG 15 AUGUSTUS 1959 Erbij PAGINA T\\ Taptoe Tattoo - Zapfenstreich „EEN MAN VOOR MARIëTTE", door H. E. Bates, vertaald door Ton van Beers en uitgegeven bij uitgeverij „Nieuwe Wieken", is de confrontatie van een uiterst pro zaïsch belastinginspecteur met de meest onprozaïsche Engelse familie, die zich maar denken laat. Zo vrijgevochten en welhaast anarchistisch is deze boei-enfamilie Larkin, dat men moeite heeft te geloven, dat het werkelijk een Brits gezin is. Andere trek jes wijzen echter bepaald in deze richting. Pa Larkin en zijn familie leven het leven van in de moderne tijd getransformeerde Pallieters: zij beminnen hartstochtelijk het schone der aarde, zonder ook maar één ogenblik aan welke verplichting dan ook te denken. Charmante dochter Mariëtte doet de familie kond van het feit, dat zij een kind verwacht. Daarop wordt eenparig besloten, dat het voor haar tijd wordt te gaan trouwen. Dus moet er een man ko men. De schuchtere Cedric Charlton, een droge belastinginspecteur, verschijnt ten tonele, als door de voorzienigheid gezon den. De hals wordt tot over zijn oren ver liefd op het knappe meisje, maar heeft de gehele lengte van het boek nodig om zijn doel te bereiken. Daartussendoor tre den tal van vreemde, maar tot en met typisch Britse figuren op, die in hun bij rollen nog meer kleur aan het zotte ver haal geven. Zonder ook maar ergens mora liserend of diepzinnig te worden ontrolt Bates de ongelofelijke lotgevallen van dit onaards schijnende gezin, dat behalve over veel levensvreugde, over twee televisie toestellen beschikt. „KRUISTOCHT DOOR EUROPA", door generaal Dwight Eisenhower, in een goede vertaling door J. L. van Tijn verschenen in Servire's Luxe Pockets, bevat het ver slag van de toenmalige opperbevelhebber van de geallieerde land-, zee- en lucht strijdkrachten, die de Hitler vesting Europa eerst omsingelden en later stor menderhand veroverden. De inhoud van deze editie is gelijk aan het omvangrijke boek dat werd uitgegeven door Wm. Hei- nemann, met uitzondering van de foto's alsmede enkele overzichtskaarten en aan hangsels. Wij achten het gemis van die kaarten niet zo groot, wel het ontbreken van het register, dat maar een paar blad zijden beslaat. Waarom overigens een overzicht is opgenomen van de Duitse landstrijdkrachten en de opstelling van de geallieerde strijdkrachten achterwege is gebleven is ons een raadsel. Als er iets weggelaten had moeten worden dan toch zeker de opbouw van de machtsmiddelen, waarvan wij de brute kracht aan den lijve hebben kunnen ervaren. Dit zijn overigens de enige aanmerkingen op dit voortreffe lijk uitgevoerde en gedrukte pocketboek. DE DONKERE WOLK, door Fred Hoyle, uigegeven bij Hollandia te Baarn. Aan het brein van een Britse professor in de asro- nomie ontspi'oot deze science-fictionroman, die wetenschappelijk gefundeerd is maar dan ook volstrekt alleen daaraan zijn le zenswaardigheid ontleent, want verder is het nogal vermoeiend. In Amerika ontdekt een student bij zijn routine-observaties van de nachtelijke hemel een haast cirkel vormige donkere vlek ten zuien van het sterrenbeeld Orion. Het blijkt een enorme gaswolk te zijn, die regelrecht op de aarde afkomt. Prof. Hoyle vermeit zich erin de consequenties van die nadering voor het leven op de aarde verder uit te werken. De samenwerking tussen geleerden en autoriteiten om de gevolgen het hoofd te bieden laten veel te wensen over, maar dat komt natuurlijk allemaal door die dolle politici, die er allemaal niets van begrijpen. Het gezelschap geleerden komt zelfs tot de ontdekking, dat de wolk een intelligente levensvorm is, die zelfs bij een tot stand gekomen radiocontact allerhande aardige ontboezemingen doet, voortkomend uit zulk een groot intellect, dat zij nau welijks zijn te vatten. Wanneer de wolk voor zijn vertrek nog gauw wat natuur kundige theorieën en feiten gaat doorge ven via een batterij kathodestraalbuizen, worden degenen, die college bij hem lopen bij het „inpompen" daarvan zodanig over laden dat zij hersenvliesontsteking krij gen. Vooral mensen met een beetje na tuurwetenschapelij ke belangstelling zullen dit boek met twinkelende ogen lezen. Maar litterair staat het ongeveer op het niveau van een beeldromannetje. HERSENSPOELING. (Ik onderging de geestelijke martelingen van het commu nistische regime) door Lajor Ruff, is uit het Frans (La machine a laver les cer- veaux) vertaald door J. F. Kliphuis en verschenen bij Scheltens en Giltay te Amsterdam. De kortstondige Hongaarse revolutie betekende voor deze 26-jarige Hongaarse dichter-schrijver de bevrijding uit de gevangenschap, waardoor hij de voorgeschiedenis en het proces van de methode der hersenspoeling voorzover dat mogelijk is kan navertellen. Het is een schokkend relaas, dat eindigt met zijn bevrijding. Het is wreed te bedenken dat het regime, waaronder deze gruwelen zijn geschied, door de uitvinders van deze mensonterende behandeling opnieuw aan de macht is gekomen. „VUUR TUSSCHEN DE WOONWA GENS", door James Walker, vertaald door Margot Bakker en uitgegeven bij De Tijd stroom in Lochem, bevat de geschiedenis van de tot een volwassene opgroeiende kermisjongen Dick Wainwright. Met deze geschiedenis als leidraad schetst Walker de groeiende liefde tussen de oudere broer van zijn held, Simon, met Harriet, de vrouw van één der andere woonwagen bewoners. Deze liefdesgeschiedenis wordt gevolgd zoals de twaalfjarige Dick haar ziet. Daartussendoor wordt op onopge smukte wijze verhaald van het leven der woonwagenbewoners van alledag: de bonte warreling van de kermis, de schilderach tige kermisfiguren en het besef van hen allen, dat zij „anders zijn". Een besef, dat door de jongen heel sterk wordt gevoeld. Op sympathieke wijze volgt Walker zijn held op de weg naar de volwassenheid. Met liefde tekent hij de jongen met zijn gevoeligheden en scherpe, intuïtief juiste blik op de ouderen. Als de geschiedenis van Simon en Harriet tot een uitbarsting komt, laat Walker zijn hoofdfiguur ont redderd en desolaat achter, met een verlo ren illusie, maar met vertrouwen blikkend naar de toekomst. Een met veel gevoel ge tekend verhaal, dat nergens de grenzen van banaliteit of sentimentaliteit benadert. Marcel Cortis, die als zanger en regisseur weer een der steunpilaren van hel festival was. is met een redelijk aantal repetities uit te voeren en een geïnteresseerd publiek kan er tenminste de grote lijnen bij een eerste jaren muziekdirecteur van Vilar's Théatre National Populaire en dank zij dit dage- IN EEN VORIG ARTIKEL heb ik er al op gewezen hoe door de persoonlijke voorkeuren van dirigent Hans Rosbaud. die vanaf de aanvang de imizikale ziel was van hel festival in Aix-en-Provence, de Weense school en haar dodekafonische Franse en andere nazaten in Aix altijd op een zekere voorrangs positie koyiden rekenen. Verscheidene werken van Pierre Bou- lez, Maurice le Roux en ook van hun Duitse geestverwanten en kampgenoten als Stockhausen, werden zo in de loop der jaren in Aix ten doop gehouden. Tegen deze (overigens betrekkelijke) bevoorrechting is dit jaar nu voor het eerst een georganiseerde reactie losgekomen, en men kan wel spreken van een wel overwogen tegenoffensief. De Parijse componist André Jolivet, of juister zijn ondernemende echtgenote, kon de (zuidelijke) zon blijkbaar niet nog langer in het (dodekafonische) water zien schijnen, en in Aix zelf is van hun kant. nu een soort contra-manifestatie gelanceerd. Jolivet geeft zelf iedere ochtend een cursus voor jonge componisten, en hij heeft bovendien een hele reeks van prominente figuren uit het Parijse muziekleven Barraud, Poulenc, Roland-Manuel, Rivier, Marguerite Long, Markevitch, Daniel-Lesur in principe (maar niet steeds in de praktijk) bereid gevonden aan zijn tegen-festival mee te werken. De dodekafonisten pur sang zijn voor die gelegenheden echter niet uitgenodigd, en zo lijkt het wel kennelijk de opzet van het echtpaar Jolivet te zijn geweest het internationale muziekpxibliek dat zich deze weken in Aix concentreert, eens onder de ogen te brengen dat de zo luidruchtige groep der dodekafonisten de muzikale wijsheid en de dito toekomst toch ook weer niet in exclusiviteit bezit. De innerlijke en uitwendige vrede van het Provengaalse muziekfeest moge door die tegen actie dan al enigszins gevaar lopen en het persoonlijk verkeer moge soms een nuance stroever zijn geworden: in wezen kan wat extra leven in de muzikale brouwerij natuurlijk toch nooit kwaad, en doden en gewonden zijn er nog altijd niet gevallen. Uit de botsing der meningen kan ook hier de muzikale ivaarheid, zo niet geboren worden, dan zich misschien toch iets duidelijker openbaren. JOLIVET, wiens betekenis als componist zeker niet onderschat mag worden en die tot dusver in Aix inderdaad wat stief moederlijk werd bedeeld, heeft het in Pa rijs al verscheidene malen in het openbaar met Boulez, de onbestreden voorman der Europese dodekafonisten. aan de stok ge had. Op de naam van Jolivet heeft Boulez zich zelfs eens een (wat al te billijke) woordspeling veroorloofd joli navet, letterlijk: aardige knol nulliteit) en nu de impulsieve voorman der dodekafo nisten ter vervanging van Rosbaud ook dit jaar weer als dirigent werd uitgenodigd, was het niet zo onbegrijpelijk dat men in het tegenkamp dan ook alle bondgenoten- voorstanders der tonale muziek zo veel mo gelijk poogde te mobiliseren. Intussen zal de werkelijke strijd natuurlijk in de con certzaal moeten worden uitgestreden. Een dier veldslagen werd dus ook ge leverd onder het opperbevel van maar schalk Pierre Boulez persoonlijk die voor deze gelegenheid de voltallige legerscharen van het N.I.R.-orkest uit Brussel tot zijn beschikking had gekregen. Zijn concert werd een der hoogtepunten van het festi val. Boulez is zeker geen geboren dirigent zijn gebaren zijn houterig en met zijn linkerarm weet hij vaak geen weg maar- zijn kennis der partituren is zo compleet tot in de fijnste nuances, zijn optreden zo zelf verzekerd en zijn hele persoonlijkheid zo dominerend, dat zijn gebrek aan directie techniek nauwelijks nog een rol lijkt te kunnen spelen. Hij dirigeerde de lastige Sechsorchesterstücke van Von Webern en Alban Bergs Wozzeck-suite uit het hoofd alsof hij Schuberts onvoltooide vertolkte, en ik persoonlijk heb werken nog nooit zo vrij, zo natuurlijk, zo onbevangen, zo vloeiend en toch zo markant horen klinken. Boulez had ook een noviteit op zijn programma geplaatst in de vorm van Rimes pour differentes sources sonores van de Belgische componist Henri Pous- seur. Een pretentieuze naam voor een pretentieus stuk, waarvan de opzet niet al te duidelijk of misschien ook wel naar buiten trad. VOLGENS HET PROGRAMMA had Pousseur zich ten doel gesteld elementen van elektronische of concrete oorsprong met „levende" muziek te mengen. De geluidsingenieurs hadden zich achter hun schakelborden dan ook temidden dei- orkestleden opgesteld, terwijl Boulez, ach ter op het podium, met zijn gezicht naar het publiek dirigeerde om zo tevens de inzetten aan te kunnen geven van de twee kleinere ensembles die achter het audi torium waren geplaatst. In die opstelling al zijn de principes van de stereofonische of „spatiale" muziek niet moeilijk terug te vinden, maar de verwerkelijking liet wel alles te wensen over. Slechts op een of twee momenten kon men zich afvragen of een instrumentaal effect, speciaal van het slagwerk, misschien langs elektronische weg te weeg was gebracht, maar in feite liet iedereen die vraag al heel gauw vol slagen onverschillig omdat bij dit dubieuze experiment muzikaal toch totaal niets ge beurde. Pousseur had een welverdiend lachsucces. Toen na afloop van de uit voering een zaalknecht bij het verplaatsen van de directiestoel een schuivend cres cendo maakte, barstte onder het publiek een spontaan applaus los: een zo muzikaal „concreet" effect had Pousseur zelf niet weten te verwekken. EEN MEER VOLDRAGEN indruk maak te Maurice Jarre van wie Louis Auria- combe aan het hoofd van het Parijse Con- servatoire-orkest polyphonie concertante voor piano, slagwerk en trompet in eerste uitvoering dirigeerde. Jarre behoort zeker niet tot de conformisten en de reactionai ren. Maar in zijn vernieuwingsdrang ver liest hij tenminste enkele reële, maar ook essentiële factoren van de concertpraktijk niet uit het oog. In zijn compositie treft men allerlei verworvenheden der recente tonen, „geprepareerde" piano-effecten technieken aan de „reeksen", kwart maar voortdurend worden ze toegepast met een vrijmoedigheid die gespeend is van ieder parti pris, en vooral met een begrip voor de mogelijkheden van musici èn pu bliek. waardoor hij zich verre houdt van alle laboratorium-experimenten. Zijn stuk auditie al best van volgen. Jarre is sinds DE VOORBEREIDINGEN voor de Taptoe-Delft zijn alweer in volle gang. Dit grandioze spel van kleur, ritme en licht is wat de naam betreft ruim drie eeuwen oud. In het begin van de zeventiende eeuw bestond het Neder landse leger nog grotendeels uit huur soldaten. Tegen de avond plachten deze hun vertier in de herbergen en taveernes te gaan zoeken. De herbergiers voeren daar wel bij want ook in die tijd moest het gelag betaald worden. De leger leiding echter moest veelal constateren dat de manschappen bij de ochtend- reveille niet in staat waren het land voor de volle honderd percent te dienen. Men besloot hier iets aan te doen. Maar wat? Men kon niet de gelagkamers één voor één aflopen met de mededeling: „Kom mannen, naar huis, het is mooi geweest". Neen zo redeneerden de heren de bron van vertier moest tijdig worden gesloten en aangezien vele aan kondigingen in die tijd door hoorn en trom werden gedaan kwam men tot de slotsom dat er een signaal moest komen, dat de herbergiers gebood om niet lan ger bier te tappen voor de mannen. Dit signaal kwam er en 's avonds om negen uur klonken de hoorns en trommen door de straten ten teken dat de „tappen toe moesten worden gedraaid". Kort gezegd dus: „Tap-toe"! De herbergiers hielden zich strikt aan de tijd, want de straffen waren lang niet mals. Dit signaal kan men nog steeds horen bij elke taptoe, want het is voor de hoorns ongewijzigd gebleven. HET WAS UITERAARD indrukwek kend de heldere trompettonen door de avond te horen schallen en dat was de re den om later op feestdagen het signaal te laten geven door enkele tamboers en hoornblazers tegelijk. Weer later werd het idee geboren om de ceremonie vergezeld te laten gaan van passende muziekstuk ken, veelal gezangen. Zo is dan de taptoe ontstaan, zoals wij die tot voor enkele ja ren geleden gekend hebben. Een muziek festijn met een plechtig karakter afgewis seld door hoornmuziek en tromgeroffel. Dat het idee van de in Holland geboren taptoe niet tot ons land beperkt is geble ven, blijkt wel uit het feit dat men in Enge land een dergelijk gebruik kent onder de naam „tattoo" en in Duitsland de „zapfen- streich". IN ENGELAND ging de ontwikkeling van de taptoe nog verder. Daar begon men al vlug in te zien dat er met lichteffecten (Uit „Kraaienflora", cartoons van Paul Flora („De Bezige By"). (Uit „Kraaienflora", cartoons van Paul Flora („De Bezige Bij"). en show meer te bereiken viel tijdens de uitvoering, hetgeen zeer in de smaak viel bij het publiek. In Schotland, met name in de stad Edinburg, had men reeds en kele jaren een „tattoo-show", die er zijn mocht. De man die daar de touwtjes in handen had was de heer A. G. M. McLean. In 1952 wilde deze aan zijn show een in ternationaal tintje geven door buitenland se orkesten te engageren. Het allereerste orkest waar hij aan dacht was onze Ko ninklijke Militaire Kapel (de K.M.K.), het geen niet te verwonderen is. Dit muzikale gezelschap genoot reeds lang bekendheid tot ver over onze grenzen. In 1952 kwam de heer McLean naar Den Haag en trad hij in contact met de luite nant-kolonel baron Mackay, die hier de zorg had voor het arrangeren van de mu zikale activiteiten der militaire korpsen. Spoedig daarna gaf de minister van Oor log toestemming voor het optreden van de K.M.K. in de show van de heer McLean. Enkele maanden later scheepte de K.M.K. zich in met hun leider, de kapitein-diri gent R. van Yperen. Het werd een groot succes voor de Nederlanders op het slot plein van het oude kasteel van Edinburg. KAPITEIN VAN YPEREN kon de ge dachte niet meer loslaten om in Holland ook zo iets te organiseren. En deze gedach te werd al gedeeltelijk verwezenlijkt op het feest van de Koninklijke Militaire Acade mie te Breda, waar de heer Van Yperen met zijn mannen in 1953 concerteerde. In plaats van de gebruikelijke taptoe bracht hij zijn Schotse ervaringen in de praktijk. Daartoe liet hij onder andere enkele tech- lijks contact met de praktijk van het „volkstheater" had hij hier als componist tenminste de bus met zijn eigen tijdgeno ten nu eens niet gemist. Hij moge als poly- technicus of mathematicus dan de mindere zijn van sommige dodekafonisten die met maatlatten en lo'garitmetafels schijnen te componeren, als muzikant steekt Maurice Jarre er heel wat van in zijn zak. Zijn „Polyphonie" is een werk dat de daadwer kelijke belangstelling ook buiten Aix ver dient. IN DE SECTOR VAN DE OPERA, die vorige jaren eveneens door Rosbaud werd beheerst, is het festival-directorium helaas minder gelukkig met haar dirigent-vervan gers geweest. Der traditie-getrouw werd ook dit jaar het laatste concert van het feest weer geheel aan Mozart gewijd, en bij ont stentenis van Rosbaud zou Peter Maag, die als directeur aan de Nederlandsche Opera is verbonden, het festival uit mogen luiden. Maag heeft een uitstekende indruk ge maakt. Het zeer slagvaardige N.I.R.-orkest uit Brussel had intussen de zware dienst van zijn radio-collega-musici uit Baden- Baden overgenomen, en onder verscheidene dirigenten Markewitch, Advard Doneux, Boulez en Sternefeld hebben de Belgen, spelend in hun overhemden, zich in uit eenlopende domeinen van het repertoire onderscheiden. Sternefelds keuze, Brahms tweede symfonie en Mahlers Kindertoten- Iieder die overigens aangrijpend door Hilde Rossel-Majdan vertolkt werden pasten niet in het kader en de traditie van het Mediterraanse festival, waar de Ger maanse hoog- en postromantici dan ook altijd stelselmatig werden vermeden. De opgewektheid en de humor van Prokofjef's Romeo en Juliette bracht in dit program ma gelukkig een verademing teweeg, al had ook deze vertolking, leek me, gerust een wat ruimere dosis fantasie kunnen verdragen. NAAST HAYDN's II Mondo della luna, omvatte de reeks opera's dit jaar Mozarts Zauberflöte, die hier het. vorig jaar in pre mière ging, en zijn Cosi fan tutte die al langer op het repertoire van Aix fungeert. De Zauberflöte werd uitgevoerd onder lei ding van de jonge Parijse dirigent Serge Baudo. Het souvereine meesterschap van een Rosbaud mocht men bij Baudo uiter aard nog niet verwachten, maar in elk geval zat men hier tegenover een jong kunstenaar, die het geestelijk contact met Mozart nu al heeft gevonden en voor wie ook in deze richting nog een grote toe komst lijkt te zijn weggelegd. Een desas- treuse misgreep, die dus goeddeels op rekening der omstandigheden geschreven moest worden, wat het evenwel van de festival-leiding geweest de directie van de Cosi fan tutte in de handen van de onbe kende Italiaan Alberto Erede te leggen. Het werd voor de trouwe festivalgangers van Aix, voor wie Mozart en Rosbaud bijna een tweeëenheid zijn geworden, geen opwekkende avond, en zelfs de sublieme kunst van een Nan Merriman, een Teresa Stich-Randall en een Marcello Cortis die ook de regie weer in handen had kon die diepe teleurstelling niet meer ver helpen. Frank Onnen nische eenheden aanrukken, die kleur- schijnwerpers opstelden, wat het geheel al direct een ander aanzien gaf. De minis ter die ook op het feest aanwezig was gaf blijk van zijn enthousiasme. Diezelfde zomer concerteerde de K.M.K. op de Grote Markt in Delft, waar het de heer Van Yperen opviel, hoe prachtig de ze markt zich zou lenen voor de plannen die nog steeds in zijn hoofd broeiden. Na af loop van het concert ging hij eens praten met de leiding van Delfesta, die in Delft festiviteiten organiseert. Deze zagen de belangrijkheid van een dergelijke show al gauw in. Er werd een gesprek gevoerd met de minister, die alle medewerking toezeg de en de gemeente Delft bood aan voor vijf enveertig duizend gulden garant te zullen staan. Er werd een Taptoe-commissie in het leven geroepen waar ondere anderen Prins Bernhard en vele andere hoogge plaatste personen zitting in hadden. Kapi tein Van Yperen ging aan het oefenen met zijn orkesten, want vele militaire orkes ten zouden hun medewerking verlenen. Hij had de beschikking gekregen over een exercitie-peloton van de Koninklijke Luchtmacht, waarvan men tot op heden nog niet begrijpt hoe het zonder comman do de moeilijkste figuren kan maken. Als technisch adviseur werd Johan de Mees ter, de bekende toneelregisseur, bereid ge vonden. EN ZO KWAM de grote dag in augustus 1954 dat de taptoe Delft in première ging, na heel veel voorbereiding, waarin de op te lossen moeilijkheden talloos waren. Een van de grootste problemen was Hugo de Groot, die daar rustig het gedoe om zich heen bekeek en zich al verlustigde op een ereplaats als het zover was. Maar helaas hij moest het veld ruimen en werd met de Een fraaie opname van de Taptoe 1958. meeste eerbied en voorzichtigheid in de hoek van de markt gedeponeerd naast de Nieuwe Kerk. De Delftenaren waren het echter met deze verplaatsing in het geheel niet eens en beschouwden dit als inbreuk op hun stadsschoon. Maar ook hier heeft de taptoe overwonnen en Hugo bleef in de hoek staan. HOE MOEILIJK deze opgave was blijkt wel uit het volgende: Enkele jaren gele den had de heer Smits, die de verantwoor ding had gekregen voor de „aankleding" van de show, de tekeningen gevonden van een bepaalde historische groep, die hij geschikt achtte voor de taptoe. De kledingstukken waren prachtig en volko men zo als ze zijn moesten. Maar men kwam tot de ontdekking dat nergens de bijbehorende knopen te krijgen waren. De heer Smits is toen ten einde raad maar naar de Haagse Brandweer gestapt om 500 knopen te lenen, hoewel het hem hele maal niet zinde, want zo hoorde het niet; alles moest volledig authentiek zijn, vond hij. Behalve oude klederdrachten moest men ook de gewoonten van de toenmalige soldaten gaan onderzoeken. Hiervoor do ken specialisten van het ministerie van Oorlog in oeroude archieven, en zij vonden bijvoorbeeld de oude exercitie-reglemen ten weer terug met de daarbij behorende bevelen. OUDE TROMMEN en andere muziek instrumenten uit die tijd werden nauwkeu rig nagemaakt in de Rijkswerkplaatsen, waar men soms wel eens met de handen in het haar zat over de vreemdsoortige or ders die men kreeg. Maar ondanks alles is de taptoe gegroeid tot iets groots, iets waar de organisatoren werklijke trots op kunnen zijn en de gemeente Delft dank baar is, omdat het hun stad is, waar dit alles een, zo langzamerhand traditionele plaats heeft gekregen. Men kan Delft nu al niet meer los zien van de taptoe en de Delftenaren zelf raken ook steeds meer gevangen in de sfeer ervan. Iedereen leeft er met de taptoe mee. In deze dagen ziet men zelfs advertenties met taptoe-koopjes eet men er taptoe-hapjes, drinkt men tap toe-cocktails, koopt men taptoe-souvenirs, enzovoorts enzovoorts. Maar het belang rijkste van deze taptoe is toch wel hetgeen men zelf bewaart als men éénmaal echt of via de televisie hem heeft kunnen gade slaan. De Valeriusklanken van de eerste trans der Nieuwe Kerk zullen weer ont roeren en de Last Post vanaf de toren zal weer in de stilte van de avond over de dui zenden aanwezigen klinken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 12