Oorlogvoeren en zenuwgassen
Ten stri zonder kranten:
een eiland in de oceaan
VAN
DE
TREIN
Hieuwz
UITGAVEN
Radio en t.v. konden
leegte niet vullen
Kort verhaal door
P. J. van den Berg
ZATERDAG 29 AUGUSTUS 19 5 9
Erbij
PAGINA V IJ 1-
WASHINGTON (UPI) In een zitting
van de commissie voor de ruimtevaart uit
het Amerikaanse Huis van Afgevaardig
den heeft de gepensioneerde generaal
Creasy, die voormalig commandant is ge
weest van het chemisch korps van het
Amerikaanse leger, meegedeeld dat de
Verenigde Staten beschikken over ver
schillende strijdgassen. Het zou nuttig zijn,
aldus Creasy, als Amerika officieel liet
weten dat het zijn gassen zou gebruiken
als er oorlog komt.
Zenuwgassen zoals die tegenwoordig
bekend zijn kunnen grote gebieden be
strijken. Men kan ze variëren en combi
neren, al naar gelang de eisen die het doel
stelt: men kan ze zo samenstellen dat de
slachtoffers tijdelijk ontoerekeningsvatbaar
worden, dat ze tijdelijk geheel uitgescha
keld worden, of dat ze onmiddellijk ster
ven. Hun kracht is groot, reuk of kleur
hebben ze niet en derhalve zijn ze vol
komen onherkenbaar. Behalve gassen die
het centrale zenuwstelsel aantasten, be
staan er micro-organismen die, al naar
hun concentratie, gebruikt kunnen worden
om slachtoffers ziek te maken, dan wel op
slag te doden. „Ik neem aan dat de Russen
dit weten. Als we erover zwijgen bena
delen wij alleen het Amerikaanse publiek",
aldus Creasy, die een chemische oorlogs
voering met zenuwgassen humaner achtte
dan een bacteriologische.
De Amerikaanse bevelhebber die in de
tweede wereldoorlog Iwo Jima moest aan
vallen had chemische strijdmiddelen tot
zijn beschikking, doch gebruikte ze niet.
„Wat zijn de resultaten? We hadden 25.000
slachtoffers, waarvan 7000 doden. Van de
Japanners werden bijna alle 21.000 ver
dedigers gedood. Vraagt u wat humaner
is?", zegt de generaal.
Ook de Duitsers hebben in de tweede
wereldoorlog zenuwgassen tot hun be
schikking gehad. Een druppel op de huid
doodt een volwassene binnen de minuut
(„tabun"). Het is slechts aan een fout van
de inlichtingendienst te wijten dat het
Duitse opperbevel zijn zenuwgas niet ge
bruikte tegen de invasietroepen. Was dat
gebeurd, dan hadden de geallieerden nooit
een bruggehoofd kunnen leggen, aldus
Creasy.
Creasy's uiteenzetting werd in stilte
aangehoord, vooral toen hij het over de
Amerikaanse zenuwgassen had was de
spanning voelbaar. Die gassen, zo vertelde
hij, „kunnen u, heren, op uw bureau's
laten dansen, of communistische leuzen
laten schreeuwen".
„Verboden paradijs" van dr. C. Bruba-
ker (uitgeverij E. J. Brill te Leiden) is een
boek, dat een aardig beeld geeft van een
reis van een naluur-onderzoeker door cen-
traal-Afrika. De schrijver doorkruist
brousse en savanne, fotografeert talrij
ke in het wild levende dieren en weet de
stemming van het landschap uitstekend
weer te geven. Toch zal de lezer het boek
aan het einde met enige teleurstelling
neerleggen. Want de schrijver praat
steeds over de zeldzame foto's, die hij ge
maakt heeft, maar het boek laat er geen
enkele van zien. En mocht de lezer de ver
wachting hebben gehad, dat hij een uit
eenzetting zou krijgen over het Verboden
Paradijs, waar luipaardmannen hun
vreemde ceremoniën houden, dan komt hij
ook bedrogen uit, want de schrijver blijkt
wat dat betreft een vrijwel mislukte ex
peditie te hebben gemaakt. Een ander be
zwaar is, dat de dialogen wel heel erg in
boekentaal zijn weergegeven. Maar deson
danks is er voor diegenen, die graag le
zen over reizen door nog ongerepte stre
ken veel te genieten.
nacht dingen nog op hun plaats te vinden.
Het doet er niet toe hoe verontrustend het
nieuws van de dag is, want het is veront
rustender niet te weten wat er gebeurt.
Verder bleek men aan de krant een orde
nende functie in chaos en abnormaliteit
toe te schrijven. Niet alleen worden er
ideeën en feiten in gegroepeerd, maar dit
alles wordt gedaan volgens de vertrouw
de regels van nieuwsvoorziening en in
steeds hetzelfde formaat. Kranten die
de plaats van hun rubrieken steeds maar
veranderen, krijgen bij voorbeeld vaak
brieven waarin lezers hun ergernis daar
over uitdrukken. Deze ordelijke en stand
vastige groepering zelfs de meest sen
sationele kranten hebben een verbazing
wekkend vaste manier van opmaak
schept de illusie van orde en vorm, zowel
in de krant zelf als in de wereld waarvan
de krant een spiegel is, zoals de American
Newspaper Publishers Association zegt:
„Neem de krant weg en New York is een
eiland in de oceaan".
Men had aangenomen dat radio en televi
sie dit vacuum zouden opvullen. Hoofd
redacteuren die jarenlang gewaarschuwd
waren op hun hoede te. zijn voor concur
rentie van radio en televisie, waren ver
rukt te zien wat er gebeurde toen deze
twee vrij spel hadden. Zij waren van
nature niet in staat, de rol van de kranten
over te nemen. Het nieuws dat zij met
stukjes en beetjes gaven, stimuleerde ten
hoogste het verlangen van luisteraars naar
meer. Men kan in de ondergrondse niet
naar televisie kijken en een radio kan men
veelal tijdens het werk niet aanzetten. De
krant biedt het onvervangbare voordeel
van keuzemogelijkheid; het onderwerp dat
men wil lezen kan men kiezen en de lezer
kar het uitzoeken waar en hoe en wan
neer hij wil.
DE STAKING TOONDE KEIHARD aan
dat radio en televisie, hoe populair ze ook
zijn, om wat ze krachtens hun eigen aard
kunnen bieden, even sterk van de krant
verschillen als gesproken aanwijzigingen
voor een vreemdeling in de stad van een
gedetailleerde kaart. De krant is niet
slechts een uitgebreide samenbundeling
van feiten en ideeën, maar hij is ook de
kaart die de Amerikaan helpt zich over
gisteren, vandaag en morgen te oriënteren.
Hij wordt niet verleid te denken dat het
meer is dan een kaart („je kunt nu een
maal niet alles geloven wat je in de krant
leest"), maar hij gelooft in het algemeen-
voorlichtende karakter ervan. En het geeft
niet wat voor soort voorlichting het is, of
zij nu de heer des huizes gerieft, die over
de internationale conferentie in Genève
leest, of de vrouw die de marktkoopjes na
speurt, want gewoon het lezen elke dag
van de krant wordt: door de meeste
Amerikanen als een dwingende noodzaak
beschouwd. Maar het was namelijk niet
slechts het gemis aan nieuws en het ver
lies van het contact met de wereld dat de
New Yorkers zich zo onbehaaglijk deed
voelen. Even verontrustend was de abrupte
gedwongen breuk met het leesritueel. Een
vast punt in de dag was plotseling ver
dwenen. Niet alleen was de voeling met 't
verloop der gebeurtenissen afgebroken,
ook het gemis aan de regelmaat van dat
contact werd sterk gevoeld.
DEZE ROL VAN DE KRANT als een
dagelijkse stabilisator werd geopperd in 'n
overzicht van een drijfveeronderzoek door
de Detroit Free Press, enige jaren geleden.
De studie was een poging om de onderbe
wuste redenen waarom mensen hun
ochtendblad willen te vinden. De con
clusie was dat de krant, die elke morgen
voor de deur ligt, het ritueel van het lezen
aar het ontbijt, de herontdekking van
dezelfde wereld die de vorige nacht is
achtergelaten, alle symbolen van zeker
heid zijn. Het is geruststellend om na de
ONDERZOEKINGEN inzake krotoprui
ming, scholenbouw, corruptie in de af
deling voor sociale zaken, die energiek
waren ondernomen onder druk van de
publieke opinie, verslapten toen er geen
publiciteit meer aan gegeven werd. On-
derwijsautoriteiten klaagden erover dat
het gemis van kranten moeilijkheden in de
klassen veroorzaakten „Een betreurens
waardige situatie", zei George Lent, een
lid van de afdeling voor Onderwijs. Hij zei
dat zevenentwintigduizend van de drie
honderdduizend studenten op een of
andere wijze gebruik maken van dagbla-
OOK DE VERKOOP in boekwinkels
nam in sterke mate toe. Een boekhande
laar rapporteerde een toeneming van de
gemiddelde dagomzet van vierduizend
in het normale voorseizoen van Kerstmis
tot dertienduizend dollar. Maar dit
overzicht van de studenten betreft nog
maar een deel van de gevolgen der sta
king. Het geldverlies, de ongemakken, het
gebrek aan inlichtingen had men wel ver
wacht. Wat men niet verwacht had was
he* diepe gevoel van verlorenheid, de grote
leegte, het gevoel dat iets noodzakelijks
uit het leven van alle dag verdwenen was.
TOEN VIJFTIEN MILJOEN MENSEN vorig
jaar in New York verstoken waren van hun
anten door een staking was dat meer dan een
norm ongemak; voor velen was het een emotio
nele crisis. „De negentien dagen durende staking
;af mij een gevoel van scheiding, alsof binnen
'ierenwtintig uur de rest van de aarde ver
dwenen was", vertelde een zakenman aan een
verslaggever van UPI. Door de staking van de
bezorgers konden in december gedurende negen
tien dagen de negen grote kranten niet ver
schijnen: „The New York Times", „The Daily
News", „The Daily Mirror", „The Herald Tri
bune" „The New York Journal American", „The
New York World Telegram and Sun", „The New
York Post", „The Long Island Daily Press" en
„The Long Island Star Journal", die tezamen een
oplage van 5.7 miljoen hebben. Het verlies werd
geschat op vijftig miljoen dollar. De inkopen in
warenhuizen de staking viel in de tijd voor d"
kerstinkopen daalde met tien miljoen dcll~'
(zeven percent); zeventienduizend van de twintig
duizend krantenemployés derfden vijftig miljoen
dollar aan lonen; de verkoop van huizen
daalde vijftig percent, het aantal mensen
dat naar sportwedstrijden, toneel en film
ging daalde eveneens enorm.
EEN WEEK NA DE STAKING gaven
tachtig studenten van de Columbia Uni
versity Graduate School of Journalism
een overzicht hoe door een staking het
leven van een grote stad in een dag ge
troffen kan worden. Zij interviewden men
sen uit alle lagen van de bevolking: make
laars, onderwijzers, politici, sportpromo-
tors, vuilnismannen, zakenlieden, huis
vrouwen en zelfs een bookmaker. Zij con
cludeerden dat het gemis aan kranten een
diepe invloed heeft op de patronen van t
dagelijks leven. Op het stadhuis gingen d-
dagelijkse bestuursaangelegenheden ge
woon door bleek hun maar spreek
uren. officiële aankondigingen en onder
zoekingen namen sterk in aantal en inten
siteit af.
den. De directie van het bureau voor
schoolbibliotheken, mejuffrouw Helen R.
Satterly, vertelde aan een leerlingjourna
list dat bij voorbeeld in vele sociologie-
studiegroepen gebruik gemaakt wordt van
weekbladen voor inlichtingen over actuele
gebeurtenissen; „Je gaat je zo ongemakke
lijk voelen zonder kranten in school", zei
hij. De afdeling voor Volksgezondheid was
verrukt. Het gemiddelde van twaalfdui
zend ton afval per dag was gedaald tot
tweeduizend ton. „De stad is sinds de sta
king veel schoner", zei een ambtenaar.
De buitenlandse kranten vergrootten
hunoplaag. Sommige, zoals de in de
Spaanse taal verschijnende kranten „El
Diario" en „La Prensa" namen enkele
pagina's in de Engelse taal in hun editie
op De oplage van „El Diario" kwam van
zeventigduizend op honderdvijftigduizend.
Zelfs „Variety", een blad over het theater
leven, kreeg een veertig percent hogere
oplage.
HET ADRES was met schoolse hanepoten op een doormid
den gescheurd blocnote-velletje geschreven. Volledig pension
6j50 per dag, stond erbij. Een kleine jongen op blanke
klompjes had het mij in handen gespeeld en was meteen weer
weggehold. Ik schonk pas goed aandacht aan zijn geschrift
nadat Frank uit het dorpshotel kwam en mismoedig zijn
hoofd schudde.
„Vol! Een ander hotel is er niet in Ellepoort en 't is te laat
om verder te gaan. Wat doen we?"
Ik toonde hem het papiertje.
„Laten we het proberen, 't Is in elk geval niet duur."
Omdat we de weg niet kenden, legde ik het adres voor aan
een man die aan de overkant naar de motor van zijn auto
stond te kijken. Heel even dwaalde zijn blik naar het stuk
papier.
„Dat briefje is van mij", verklaarde hij, de motorkap slui
tend. „Stap maar in."
Hij zette de rugzakken in de kofferruimte en reed ons even
later het dorp uit. Overrompeld door deze voortvarendheid en
vermoeid van een lange voettocht, zaten wij zwijgend achter
zijn rechte rug. Ook hij sprak geen woord. In het spiegeltje
boven de voorruit zag ik alleen zijn ogenglanzende kinder
ogen met fluwelen wimpers, die verwonderd op de weg keken.
Na een paar minuten draaide de auto een pad op naar een
huis, waarvan de gevel gedeeltelijk schuil ging achter een
rijtje linden. Van buiten gezien was het een boerenwoning, een
beetje somber en ontoegankelijk.
De man liet ons alleen in een kamer die veel lichter en
moderner was dan we hadden verwacht. Juist toen ik hier
over een opmerking wilde maken verscheen er een jonge
vrouw op de drempel. In een onverstaanbaar dialect riep zij
iets kribbigs over haar schouder naar iemand die onzichtbaar
bleef. De deur werd achter haar gesloten. „Maak het u ge
makkelijk. Ge hebt natuurlijk veel gelopen en ge zult wel
moe zijn."
De vriendelijke betekenis van deze welkomstwoorden waren
geheel in strijd met de vlakke, toonloze stem en vooral met
het stuurse gezicht. „Ik zal straks de kamer boven in orde
maken. Ik had geen gasten meer verwacht. Dit is geen be
roepspension, verstaat ge. Wij hebben geen erkenning. Hessel
heeft een zaak in landbouwmachines. Hij repareert ze en ver
koopt ook nieuwe."
Zij leek mededeelzamer dan haar man, die naar ik uil haar
woorden opmaakte Hessel heette. Essel had ze gezegd, maar
we waren voldoende aan de spreektaal van de streek gewend
om ons niet door ingeslikte h's te laten misleiden.
Van mijn stoel af had ik een royaal uitzicht op de rogge
achter het huis en meer naar links op een donker dennenbos,
waaruit in de verte juist een speelgoedtreintje te voorschijn
kwam. Ik keek er naar tot de hoge rogge het weer aan het
oog onttrok. Alleen de voortschuivende rookpluim bleef nog
even zichtbaar.
„De trein van vijf uur", zei de vrouw terwijl ze twee glazen
frambozenlimonade voor ons neerzette. Ik dronk mijn glas in
een paar teugen leeg. Er zat te weinig siroop is. Ik proefde
de roestige smaak van het water, de smaak van bloed dat ver
dund is. Een tweede glas dat ons ongevraagd werd gegeven
liet ik bijna onaangeroerd. Ik nam het in de hand en slenterde
naar de openstaande deuren om te genieten van de zomer
namiddag.
Het huis was omringd door een tuin die bijna onmerkbaar
overging in het land. Terzijde van het huis goot ik mijn glas
leeg over een plantje met slappe, stoffige blaadjes. Het keek
mij dankbaar aan. Maar toen ik mij omdraaide stond ik tegen
over een man in een blauwe overall, met een bijl in de hand
Het was Hessel.
„Wat doet ge daar?", vroeg hij.
Ik las een diepe verwondering in zijn glanzende kinder
ogen. Hij hief met beide handen langzaam de bijl op.
„Ik heb gelezen dat frambozenlimonade beter is voor d>
groei dan water", zei ik.
Ik deed een stap achteruit. Er kraakte iets onder mijn schoe
nen. Op hetzelfde ogenblik kwam Frank uit het huis. De man
legde de bijl over zijn schouder en wendde zich om. Ik stapte
van het plantje af, dat er met zijn geknakte stengel trooste
loos uitzag. Wij gingen weer naar binnen.
De vrouw was er niet. Hessel zette de bijl tegen zijn stoel
en keek uit het raam naar de rogge.
„Het lijkt me hier een echt landbouwgebied", zei ik. „Is
alles zo'n beetje gemechaniseerd of wordt er nog veel met de
hand gedaan?" Hessel greep de steel van zijn bijl en wierp een
taxerende blik op mij, alsof hij doende was uit te rekenen
hoeveel slagen er nodig zouden zijn om mijn hoofd en romp
te scheiden.
„Weinig", zei hij, „machines zijn hier onmisbaar. Maar
sommige dingen kun je altijd nog beter en secuurder met de
hand doen", Hij lachte kort, liet zich iets onderuit glijden en
sloot zijn mooie ogen. In de verte hoorde ik een trein naderen,
den: Hoovaardigheid, Gierigheid. Onkuisheid, Nijd, Gulzigheid,
Gramschap en Traagheid. De punten van de drietand wezen
hhar de dié 'énige nederzettingen di'è' er "in het"héle land te
vinden waren. Ze. heetten Sodom, Gomorrha enEllepoort.
- „Mis&hien leiït ge er morgén Tets aan^ zei Hossel toén ik"
opkeek van de kaart. Hij nam de bijl van tafel en terwijl hij
de kamer verliet hoorde ik zijn kort mekkerend gelach. Ik
keek naar Frank, die echter nog steeds over zijn krant zat
gebogen.
De trein van zeven uur trof ons aan de maaltijd.
,,'t Is een eenvoudige pot", zei de vrouw, „maar er is genoeg".
Van de plaats af waar ik zat kon ik de trein uit het bos
zien komen en zien verdwijnen achter de rogge. Ik keek naar
Hessel, die tegenover mij zat. Hij at zwijgend en gulzig. Toen
wij nog aan de pudding moesten beginnen stond hij al op om
zich naar buiten te begeven.
„Hessel heeft het erg druk", zei de vrouw verontschuldigend.
Wij knikten begrijpend.
„Hij heeft het eigenlijk tè druk. De knecht is al drie weken
ziek en nog wel midden in het seizoen. Ik ben bang dat hij
zich overwerkt, 's Morgens om vijf uur beginnen en dikwijls
doorwerken tot acht, negen uur 's avonds. Hij neemt te veel
hooi op zijn vork."
tegen een roodwit geschilderd hekje en wachtte. De scheme
ring begon snel. te vallen.
Eindelijk hoorde.ik de trein. Het duurde echter nog minuten,
-waarin het geluid soms aanzwol en dan weer bijna uit het
gehoor verdween, alvorens in de verte het licht van de loco
motief zichtbaar werd.
Op hetzelfde ogenblik wist ik dat er iemand achter mij
stond. Ik draaide mij snel om. Hessel voltooide het gebaar
waarmee hij de bijl ophief en over zijn schouder legde. In
zijn ogen stond een kinderlijke verwondering te lezen.
„Wat doet ge daar?"
Ik week een pas achteruit.
„Een luchtje scheppen. Ik heb pijn in mijn hoofd. Het lijkt
wel of er iemand op geslagen heeft."
Mijn stem ging verloren in het denderend geweld van de
trein, die tot op enkele tientallen meters was genaderd. Hessel
keerde zich om en liep weg. Even nog zag ik het blad van
zijn bijl oplichten in de schemer. Dat was toen het vuur van
de locomotief een feMicht op ons wierp. In volle vaart raasde
de trein dicht achter mij langs. Maar ik merkte het nauwe
lijks, zo werd mijn aandacht gevangen door die bijl. Ik had
het duidelijk gezien in het schijnsel van het vuurer lag
een rode glans over het blad. Bloed, daar was geen twijfel
aan. Onwillekeurig betastte ik mijn hoofd, dat hevig bonsde.
„De trein", dacht ik. „ik moet naar de trein kijken". Maar
toen ik het deed, was hij al voorbij. Het rode achterlicht ver
dween snel achter de bomen. Ik begon de zandweg terug
te lopen.
Hessel ging voor mij uit. Zijn gestalte was niet scherp om
lijnd. Hij droeg de bijl over zijn schouder als een rood achter
licht. Ik volgde hem en zorgde ervoor zo dicht mogelijk bij de
dennen te blijven. Maar zonder omkijken liep hij met brede
passen langs de kippenren, het weiland, de rogge en de aard
appelen. Hij floot. In het weiland loeide een koe. Overigens
was het stil, zó als het alleen op het land kan zijn. Wij nader
den het huis, Hessel voorop en ik een meter of vijftig
achter hem.
In de kamer brandde de lamp. Toen ik door de openstaande
deuren binnenkwam keek Frank nauwelijks op uit zijn krant.
Hessel zat al in zijn stoel, met gesloten ogen, zodat ik alleen
de lange, donkere wimpers zag. Van de bijl viel geen spoor
te ontdekken. De vrouw was er niet en het duurde lang voor
zij binnenkwam met de koffie. Wij dronken zwijgend het
slappe vocht. Daarna stond Hessel op.
„Ik zal de heren hun kamer wijzen", zei de vrouw tot ons
Hessel begon weer zachtjes te fluiten, nog steeds dezelfde
melodie. Het moest een oud lied zijn. Waar had ik het toch
meer gehoord? Wij wensten Hessel goedenacht, maar hij floot
door zonder te antwoorden. Toen we op de trap liepen meen
de ik hem te horen lachen. Heel even maar.
De slaapkamer was ruim en zindelijk, het bed fris en goed.
Desondanks hoorde ik niet alleen de trein van elf uur, maar
ook alle goederentreinen die 's nachts passeerden. Pas toen de
ochtend ging schemeren geraakte ik in een onrustige sluimer,
waaruit ik al gauw weer wakker schrok door het geluid van
naderende voetstappen. De stappen hielden op voor de deur
van onze slaapkamer en het werd heel stil.
„Wie is daar?" Ik riep het halfluid om Frank niet te wek
ken. Een kort gegrinnik bevestigde mijn vermoeden.... Hessel
„Wat is er?" vroeg Frank, ontwakend.
Ik hoorde Hessel de trap aflopen. Hij floot.
„Luister! Ken je dat lied?"
Frank luisterde.
„Het lied van Heer Halewijn. Hoezo?"
Wij kleedden ons aan en gingen naar beneden. In de keuk -
was de vrouw bezig met het plukken van een kip. Er lag een
frisse blos op haar wangen en de norse trek om haar mond
was er niet meer.
Juist toen wij in de kamer kwamen, verdween de trein van
zes uur in het bos. Ik liep de tuin in. Achter mij lag de koele
nacht en voor mij de zon en warmte van een stralende zomer
dag. Ik stak de handen in mijn zakken en ademde diep de
zuiverheid van het hemelse grensgebied. De vrouw stak even
haar hoofd om de hoek van de kamerdeur.
„Ge krijgt zo aanstonds uw ontbijt. Even de kip schoon
maken. Hessel heeft 'm gisteravond geslacht."
Essel, zei ze, in het charmante dialect van de streek.
In de kamer neuriede Frank het lied van Heer Halewijn
Opeens voelde ik dat er stuk papier in mijn linker broekzak
zat. Ik haalde het te voorschijn en streek het glad. Het was
het halve blo'-nootblaadje met het adres:
Bredeweg 20
Ellepoort
H. Alewijn
Volledig pension 6,50 stond erbij.
maar het duurde nog geruime tijd voor er boven de rogge een
rookpluim zichtbaar werd, die snel voortschoof in de richting
van het bos. Frank zat in een krant te lezen. Ik stond op Om
bij dë open deur naar de trein te kijken die juist te voorschijn
was gekomen.
Van kinds af aan kende ik geen groter genot dan stoom
treinen aan mij te zien voorbijdenderen. Hoe dikwijls had ik
niet verlangend staan wachten voor gesloten spoorbomen. Ik
genoot van de locomotieven, de razende zuigerstangen, de
driftige scheuten rook, het gesis van de ontsnappende stoom,
het geweld van metaal op metaal.
Nog enkele seconden en de donkere dennen zouden ook de
laatste wagen aan het oog onttrekken.
„Dat was de trein van zes uur", zei een stem vlak achter
mij. Ik keerde mij om en stond tegenover Hessel. Hij keek
mij verbaasd aan met zijn onschuldige ogen en leunde op
de bijl.
„Tot hoe laat passeren de treinen?"
„Elf uur." Hij grinnikte even. Daarna rijden er alleen goede
rentreinen, maar ge zult er geen last van hebben."
„Dat denk ik ook niet", zei ik. „Ik slaap als een os."
„Bij Knoester hebben ze gisteren de os geslacht, een van de
laatste in deze buurt. Hij heeft een tractor gekocht. De ossen
gaan er aan, stuk voor stuk."
Ik moest hem iets opzij duwen om terug te kunnen naar
mijn stoel. Meteen liep hij naar buiten, een liedje fluitend
dat mij bekend voorkwam.
Frank zal nog steeds te lezen. Ik haalde de landkaart te-
voorschijnen verdiepte mij in de mogelijkheden voor onze
.er verder begon het
stuk woeste heidegrond dal de Duivelskuil werd genoemd.
„Plannen voor morgen?" vroeg Hessel.
Ik had hem niet horen binnenkomen. Hij legde zijn bijl op
tafel en zonder een antwoord af te wachten opende hij een
kastdeur. Hij nam iets van de bovenste plank en gaf het mij.
Het zag er uit als een veel gebruikte toegevouwen landkaart.
De randen waren ingescheurd en toen ik het papier voor
zichtig opensloeg, bleek het op de vouwen hier en daar te
zijn doorgesleten. Het was een landkaart, zij het een zoals ik
nooit eerder had gezien. Links bovenaan stond een behaard
wezen afgebeeld met horens, bokkepoten en een pijlstaart:
Satan ten voeten uit tegen een achtergrond van kleine golf
lijntjes die de zee aanduiden. In zijn klauwen hield hij een
drietand geklemd, die dreigend het land instak. Rivieren en
bergen ontbraken op de kaart, wel waren er overal vlammen
met spitse tongen. Zeven vuurhaarden onderscheidden zich
door hun opvallende omvang. Ik las de namen die erbij ston
Het was een vreemde vergelijking voor iemand die in land
bouwmachines deed. Ik moest ineens denken aan de duivelse
Neptunus op de oude landkaart. Die had geen drietand ge
hanteerd, zo een als waarmee de zeegod gewoonlijk staat afge
beeld, maar realiseerde ik mij een hooivork, zij het dan
een hooivork met drie tanden.
„Laat hij maar voorzichtig zijn", hoorde ik Frank zeggen,
„als hij het bijltje erbij moet neergooien is het te laat".
Ik wierp een steelse blik op Frank. Deze zat echter onver
stoorbaar te eten en ik wist niet of er iets opzettelijks in zijn
opmerking school. Na het eten nam ik mij voor de trein van
acht uur van dichtbij te zien passeren. Naar mijn berekening
moest het al tegen achten lopen. „Ik ga even de tuin in, ik heb
een beetje hoofdpijn", zei ik.
Eenmaal over de drempel, wandelde ik de tuin door, het land
in. Er lag een smalle grasstrook langs de rogge-akker. Aan de
andere kant van dit natuurlijke pad bevond zich een aardappel
veld, dat een eindje verderop overging in een afgerasterd stuk
weiland met twee koeien erin. Aan het einde van het weiland
boog het graspad naar links langs een grote ren met kippen
die in paniek wegvluchtten toen ik passeerde. Het pad mondde
uit op een karrespoor dat het bos begrensde. Ik volgde het
karrespoor tot de onbewaakte overweg. Het was er stil, zo
stil dat ik in het bos de denneappels hoorde vallen. Ik leunde