Het borrelt ie de „Rotboek ANORAMA DER WERELD sliiP DE ZWEVENDE AUTO IS EEN IDEAAL VERVOERMIDDEL BEHALVE IN HET VEHKEER Erbij 99 Ongewenste zoutimpört in Haarlemmermeer Eerste deel verschenen x Wegenaanleg zou overbodig worden ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1959 PAGINA TWEE Ondanks de drooglegging zal het water een onafscheidelijk element van de Haarlemmermeerpolder blijven. Meren en met riet omzoomde plassen blijven getuigen van de tijd, dat het water willekeurig zijn spel kon spelen DE HAARLEMMERMEER is een bonte polder. In deze weken vertonen de landerijen weer het af wisselende kleurenmozaïek van de herfst. Men ziet de nog frisgroene bietenakkers; ginds het bruin en geel der rijpe gewassen, maar daar tussen liggen reeds de grauwgrijze vakken der geploegde landerijen, wachtend op de werkzaamheden voor de oogst van volgend jaar. Maar niet alleen de natuur van de polder is bont en vol afwisseling. Wie op de bodem zelf let, ontdekt hier de ge schiedenis van een duizenden jaren oude strijd tegen het water, een strijd die nog onverminderd voortduurt DE GEOLOGISCHE geschiedenis van het westen van Nederland wordt in de laatste zevenduizend jaar gekenmerkt door een voortdurende stijging van de zeespiegel. Ongeveer 5200 jaar v. Chr. moet de zeestand 14.50 meter onder het huidige Nieuw Amsterdams Peil zijn ge weest. Daarna begon een stijging, die de eerstvolgende duizend jaren de stand op 5.00 meter onder N.A.P bracht. Een ge volg was, dat de zee steeds verder ons land binnendrong en zand en klei afzette op plaatsen, die nu tot ons grondgebied be horen. Tengevolge daarvan ontstond de zandwal, waarop onder andere Haarlem rust. Deze wal was echter geen gesloten dijk, maar had tal van openingen. Hierdoor stroomde de zee tot in het achter de wal gelegen strandmeer. De voet van deze wal vinden we in de Haarlemmermeer polder, in het gebied tussen de ringvaart, de Kruisweg, de Spieringweg en de Ben- nebroekerweg. Dit is de streek, die onder andere voor de teelt van bloembollen word gebruikt en „in het nieuws" is wegens de plannen tot afgraving ten behoeve van de zandwinning. ACHTER DE ZANDWAL bezonk het door de zee meegevoerde slib. Door het sluiten van de wal kon dit slib bezinken in latere jaren werd het weer overspoeld. Zo zijn er delen van de Haarlemmermeer, vooral in het centrum van de polder, die op een laag van zandige klei bij latere doorbraken weer een laag blauwe zeeklei kregen. Ten slotte sloot de zee zich defi nitief van dit gebied van Nederland af. De afgezette gronden gingen geleidelijk aan verzoeten. Dit hield gelijke tred met de zich uitbreidende plantengroei. De plan ten groeiden, stierven af; schoten óp- nieuw op en gingen weer te gronde. Op deze manier ontstond een dikke laag veen, waartussen allerlei kleine plasjes en meertjes bleven bestaan. Deze groei den tot drie grotere plassen het Haar lemmer Meer, het Leidse Meer en het Spieringmeer welke uiteindelijk met el kaar contact maakten, het Haarlemmer Meer, en een bedreiging waren voor de streek tussen Haarlem, Amsterdam en Leiden. AL DE EENS GEVORMDE grondsoor ten vormen nu de bodem van de polder. Vaak zijn ze zelfs bepalend voor het vruchtgebruik van de grond, zoals de bloembollenstreek tussen Kruisweg en Bennebroekerweg, de landbouw in het centrum en de veeteelt op de weiden, ge vormd op de veengronden achter de ring dijk. DE STRIJD tegen het water in de streek die wij thans aardrijkskundig aanduiden met de naam Haarlemmermeerpolder, be gon ten tijde van de droogmaking. Deze was in 1852 voltooid, toen de bij storm weer zo gevaarlijke binnenzee was veran derd in een vruchtbaar agrarisch gebied, al besefte men toen de waarde hiervan niet en was 's lands regering alleen maar blij dat het gevaar voor verdere dijkdoor braken en overstromingen was bezworen. De officiële droogmaking betekende echter niet, dat het land ook werkelijk droog was. In 1857 was de helft nog moe- Landschap van de Haarlemmermeer. ^§11111111111 |M. Hl11RÉIiiiilB f7 H i j* rassig of met water bedekt. Dat er niets nieuws onder de zon is, moge in dit ver band blijken uit het feit, dat destijds de burgerij van Amsterdam klaagde over de zaadpluizen van de moerasandijvie, die in de polder groeide en tot in de hoofdste delijke huizen waaide. Onlangs golden soortgelijke klachten de Noordoostpolder. HET BODEMGEBRUIK was dienover eenkomstig. Verreweg het grootste deel (zestig percent) van de polder bestond uit grasland. Nu is dit. door drainage en be maling, tot ongeveer vijf percent terugge bracht en wordt de overige grond benut voor landbouwdoeleinden. Het verschil in bodemhoogte deed in de polder een hoog land er een laag land ontstaan. Hieruit volgde de benaming „hooglanders" en „laaglanders", die in deze gebieden woonden. Het ging tussen deze mensen met ge heel tegenstrijdige belangen soms aller minst vriendschappelijk toe. De ene wens- HOEWEL DE „LAAGLANDERS" nu door eigen bemaling de vochtstand op hun bedrijf aan hun wensen kunnen aanpas sen en'in het „hoge land" door het „vast houden" van water de toestand wordt ver beterd, betekent dit niet dat aan de wa- terzorgen in de Haarlemmermeerpolder een einde is gekomen. Niet het huishoudwater en de neerslag geven hier de grote problemen. Gemid deld valt in ons land per jaar ongeveer 72 cm. water. Hoewel deze hoeveelheid op het eerste oog gei-ing lijkt, betekent het toch dat bij een regenval van één centi meter niet minder dan achttien miljoen liter water in de polder terechtkomen. De helft hiervan verdwijnt door verdamping, de andere helft moet worden uitgemalen. Bij de bemaling komt echter ook de schaduwzijde aan bod. Water heeft de eigenschap naar het laagste punt te stro men. Daar de polder laag ligt, stroomt het uit de omgeving naar de polder, vaak langs stroombanen op grote diepte. Zolang dit kwelwater „zoet" water is, geeft dit alleen-problemen voor de afvoer. Maar. te een hoge waterstand, daar anders zijn het westen van ons land bestaat onder- gewas door de droogte verkommerde: de andere wilde héél laag water om te voor komen dat zijn landerijen onder water kwamen te staan. IN EEN VAN DE eerste vergaderingen van het polderbestuur, het was in 1856, moest reeds een desbetreffende klacht worden behandeld. Een zekere Van Straa- gronds eigenlijk uit een laagje zoet op eeri" zee van zout water. DIT KOMT MET het kwelwater naar boven, ook in de Haarlemmermeerpolder. Men heeft hier het zoutgehalte onderzocht van het water, dat door de beide gemalen „De Lijnden" en „De Leeghwater" naar buiten de polder wordt gepompt. reeds lang -geleden ontdekt. Daarom gaf zij hieraan een speciale benaming die zoals bij vele volksnamen niet al te par lementair is. Dit gebied wordt namelijk „de Rothoek" genoemd OOK HET BOEZEMWATER ondergaat een regelmatige verzilting. Dit geschiedt door het binnendringen van sterk zouthou dend water of van zuiver zeewater en vindt bij voorbeeld plaats via het Noordzeeka naal. Er is berekend, dat met elke schut ting van de sluizen te IJmuiden een hoe veelheid zout naar binnenkomt, gelijk aan een wagonlading. Het zoute zeewater stroomt over de kanaalbodem landin waarts; de bovenstroom, die in de tegen overgestelde richting leidt, is zoeter. Bij onderzoekingen bleek dan ook het water bij Velsen aan de oppervlakte 5700 milli gram chloor per liter te bevatten, maar op tien meter diepte 15.200 milligram. Zelfs in het hartje van Amsterdam, bij het Cen traal Station, bleek een liter water nog 7700 milligram chloor in te houden. Ook dit -zoutgehalte oefent in de wijde omtrek in vloed uit. P. KIaassen PANORAMA DER WERELD, een geografische verkenning onder redac tie van A. G. de Vooys, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht en R. Tarasma, lector aan de Econo mische Hogeschool te Rotterdam, met medewerking van drie deskun digen en vijf docenten, wordt uitge geven door J. J. Romen ZnRoer mond en Maaseik. Onder deze titel zal een geografische trilogie verschij nen, waarvan het eerste deel thans is gepubliceerd, waarin West-Europa, met uitzondering van Nederland, wordt behandeld na een beknopte algemene aardrijkskundige inleiding. De verschijning van een dergelijk omvangrijk werk wijst erop dat er een groeiende behoefte bestaat aan sa menvattende aardrijkskundige boeken die voortbouwen op de grondslag van de kennis die op de middelbare scho len werd verworven. De inleiding kan men beschouwen als een recapitulatie van de hoofdpunten van het middel bare onderwijs in de geografie en de rest als een uitgebreide regionale economische geografie. Men kan niet zeggen dat de schrijvers la ten uitkomen dat zij een ander uitgangs punt huldigen dan het door vrijwel alle geografen aanvaax-de standpunt dat aard rijkskunde regionaal behoort te woi'den beoefend, al is er wel een aanwijzing voor een wijsgerig beginsel. In de begeleidende bx-ief van de uitgevers tx-eft men de vol gende omschrijving aan van wat het boek biedt: „een verklarende beschi'ijving van talloze maniei*en waarop de mensen zich in hun wereld een steeds wisselend be staan opbouwen, daarbij geleid door hun eigen wil, geholpen door hun technisch vernuft en gesteund, maar ook soms ge dwarsboomd, door de natuurlijke gesteld heid van hun woongebied". Daarin kan men een beleidsverklaring lezen, want er is ook een geografische school die stelt dat de mens niet de doorslaggevende fac tor is, maar de omgeving, en dat de mens Een oude prent van het Cruquiusgemaal ten had een buurman, die eveneens lan- Toen bleek, dat zich hierin per jaar niet derijen in de polder had. Het was echter minder dan 55.000.000 kg chloor bevindt! zeker geen nette, sportieve buurman. Hij plaatste een watermolen, om het peil op zijn akkers te verminderen. Het over tollige water spuide hij.... op de lande rijen van Van Straaten, zodat deze nóg vochtiger en onvruchtbaarder werden. Bij onderzoek bleek, dat nog méér landeige naren en -gebruikers er overeenkomstige praktijken op nahielden. Eigen bemaling Het belangrijkste deel hiervan kómt naar de oppervlakte met het kwelwater, dat on geveer eveneel is als een kwart van de to tale neerslaghoeveelheid. De smalle strook achter de ringdijk, tussen de Spaarnwou- derweg en Zwanenburg, staat bekend om het hoge zoutgehalte. Het water van de sloten heeft daar een vieze smaak en de botanicus vindt er op sommige plaatsen werd dan ook verboden. Pas toen men de een vegetatie, die men nooit in de polder waterhuishouding in de hand had, kon men van het polderbestuur toestemming krijgen om met inachtneming van be paalde voorwaai'den op zijn bedrijf „on derbemaling" toe te passen. Voor velen kwamen echter de maatregelen te laat. Zij hadden de strijd in het „nieuwe land" opgegeven. „Mijn pacht was hoog, mijn last te zwaar; mijn oogst mislukte jaar op jaar; al wat ik kocht sloeg ik duur in; al wat ik deed gaf geen gewin; vaart wel, 'k betrouw op beter lot; ik help mij zelf, zo help' mij God", aldus rijmde een boei", moe van nutteloos vechten en tobben, zijn afscheidslied aan de polder, die hij in de vorige eeuw berooid verliet. zou verwachten. Daar gi-oeien namelijk zoutminnende planten. De bevolking heeft de slechte eigenschappen van deze streek eerder gevormd wordt door zijn natuurlij ke omgeving, dan dat de mens de schep per is van zijn woongebied. HET IS VAN BELANG de aandacht te vestigen op een dergelijk voorwetenschap pelijk uitgangspunt, omdat de lezer nu geen uitweidingen behoeft te verwachten over volkskarakter en volksziel of uitstap jes op politiek, sociaal, cultureel, reli gieus, psychologisch of sociologisch ge bied. De lezer zal voorts opmerken dat bij de bespreking der wereldbevolking de aan dacht wordt gevestigd op een onrustbaren de groei, dat als een der „breidels" hon gersnood met name wordt genoemd maar niet geboortebeperking. Dit vraagstuk wordt, wel omschreven met afkeurende wooi-den en bij overbevolking wordt dan als enige remedie aangegeven: aanboren van nieuwe economische hulpbronnen. Het vraagstuk der geboortebeperking als on derdeel van de algemene bevolkingspoli tiek wordt niet aan de orde gesteld. Een dei-gelijke schuchtere benadering past niet in een werk van deze allure, dat niet be stemd is voor onmondigen. Hier blijkt opnieuw dat de gebruiker er recht op heeft dat er in de inleiding kleur wordt bekend omtrent het voorweten schappelijk uitgangspunt van de schrij vers, dat in dit geval vermoedelijk het rooms-katholieke is. DEZE OPMERKINGEN gelden niet voor het boek als geheel, dat werkelijk voortreffelijk is, rijkelijk voorzien van platen, foto's, kaarten en grafieken. Uit muntend zijn bij voorbeeld de uiteenzet tingen over het probleem der onontwik kelde gebieden, en over de vraagstukken van de landbouw. De economische zijde van het menselijk handelen krijgt mis schien een iets te sterke nadruk, waarbij het opvalt dat de mogelijkheden van de kernenergie niet ter spx-ake komen, hoe wel nu toch de meeste landen een zij het veelal nog experimenteel centrum voor deze nieuwste der energiebi-onnen be zitten en Groot-Brittannië bij voorbeeld kexmreactoren uitvoert, onder meer een naar Italië. Dat Nederland niet bij onze beide Bene lux-partners wordt behandeld lijkt ons een gemis, temeer daar hiervoor geen verkla ring wordt gegeven. Het bestaan van een Economische Benelux Unie, met haar spe cifieke problemen, rechtvaardigt zeker een behandeling als geheel. Nu wordt vol staan met een korte behandeling van de Benelux en haar voornaamste problemen en met een vergelijking tussen de haven steden Antwerpen en Rotterdam. Ander vergelijkingsmateriaal wordt nagenoeg niet gegeven. Samenvattend kan men zeggen dat hier, gerubriceerd naar landen en landengroe pen, een uitstekende economische geogra fie woi-dt geboden, die op enkele punten voor verbetering en op andei'e punten voor aanvulling vatbaar is. DE SAMENSTELLERS hebben nog de belofte in te lossen, dat zij in het volgende deel Azië en Afrika volgens de redac tie, Azië met inbegrip van Rusland en Oost-Europa volgens de uitgevers meer aandacht dan tot dusver gebruikelijk was zullen besteden aan onderontwikkelde ge bieden, overbevolking en gi'ondstoffenpro- duktie van de wereld en de ontwikkeling in de communistische landen. Wij zien de verschijning van de volgende delen met grote belangstelling tegemoet en spreken de hoop uit dat in het derde deel, dat ge wijd zal zijn aan (Afrika?), Amerika en Australië, een plaats zal worden ingeruimd voor een index en een litteratuurlijst, twee onmisbai*e zaken bij een populair-weten- schappelijk werk, dat beoogt de serieuze gebruiker in staat te stellen zelfwerkzaam heid te ontplooien. Ab Boerma NIET HELEMAAL ten onrechte heeft men de uitvinding van het wiel wel eens de meest revolutionaire gebeurtenis in de beschavingsgeschiedenis der mensheid ge noemd. Deze schijnbaar zo simpele vinding, die teruggaat tot voorhistorische tijden, is de grondslag van ons hele moderne verkeer. Zonder het wiel kunnen wij ons geen karren, geen landbouwwerktuigen en geen walsen, geen fietsen, brommers, motor rijwielen, scooters, auto's, trucks en vliegtuigen voorstellen. Daarbij zwijgen wij dan nog maar van het tandwiel, dat in ontelbare mechanische constructies beslissend is. De betekenis van het wiel lijkt in het moderne leven onaantastbaar. Sensationeel worden daardoor de op het ogenblik aan alle kanten opduikende berichten over auto's (ook vrachtauto's, treinen en andere voegtuigen) zonder wielen. Wat is daar van waar en wat verzinsel? Wat kan in de nabije toekomst hiervan werkelijkheid worden? Een feit is, dat men op het ogenblik - voor een deel in het diepste geheim - in de Verenigde Staten, in Engeland, in Zwitserland en bijna zeker ook in andere landen op grote schaal met miljoenen verslindende experimenten bezig is. In het Amerikaanse parlement is al enige maanden geleden een grote hilariteit verwekkende demonstratie met een voertuig zonder wielen gegeven. De geslaagde vlucht over het Kanaal door een Britse „vliegende schotel" behoort eveneens in dit kader thuis. HET BEGINSEL is tamelijk eenvoudig en bij alle, onafhankelijk van elkaar, in divei'se landen ontstane ontwerpen in gro te lijnen hetzelfde. Door vertikale ronde kokers zuigen motoren reusachtige hoe veelheden lucht aan. Deze lucht wordt, verdeeld over vele kleine buizen die als evenzovele miniatuur-sti-aalmotoren wer ken, onder het platte grondvlak van het voertuig uitgeblazen. Daardoor verheft het gehele gevaarte zich van de grond als een raket. Maar in plaats van voortdu rend hoger te stijgen, blijft het als het wa re rusten op een vrij dunne laag lucht van hogere druk dan die van de omgeving. Hoe fantastisch het ook klinkt: dit alles is al een feit en in de praktijk beproefd. Daar bij bleek ook, dat de overdruk aan de on derzijde door de verdeling over vele pun ten niet eens zo héél groot behoeft te zijn. Een vijfde of zelfs maar een tiende atmos feer, de fractie van de noi-male spanning van een autoband, is voldoende om een last van vele tonnen op te heffen. DE VOORDELEN van zo'n letterlijk zwevende auto zonder wielen zijn enorm. In onze hedendaagse, rollende voertuigen gaat veel energie door wrijving verloren. De auto zonder wielen heft dit verlies na genoeg op. Alle energie kan zodoende aan de voortbeweging bijvoorbeeld door middel van een propellor of een straalmo tor ten goede komen. Omdat zo'n auto zonder wielen de weg niet raakt, behoeft het wegdek ook niet meer van bijzondei"e kwaliteit of draagkracht te zijn. De we gen voor auto's zonder wielen zullen op veel minder omslachtige en kostbare wij ze kunnen worden aangelegd. Eén der ex perimenterende fabrieken deed proeven op een terrein, dat met eenvoudige mid delen alleen een beetje vlak gemaakt en aangeharkt was. Om verstuiven van het primitieve wegdek te voorkomen, was be spuiten met een dun laagje vloeibare as falt voldoende. Ingewikkelde en kostbare vering heeft de auto zonder wielen al even min nodig, want een betere en soepeler vering dan het luchtkussen onder het voer tuig is ondenkbaar. Van rechtstreekse be roering van de oneffenheden van de weg is geen sprake meer, omdat het voertuig niet rijdt of glijdt, maar zweeft. WAT ONTBREEKT er dan eigenlijk nog aan dit schijnbaar ideale voertuig en waar om zullen al niet in 1960 alle rollende auto's door auto's zonder wielen vervan gen zijn? Het antwoord daarop is: dezelf de wrijvingloosheid die de nieuwe vinding zo veelbelovend maakt, stelt de uitvindei'S tévens voor nog onopgeloste problemen. Dat in onze dagen hondex'dduizenden auto's betrekkelijk veilig over onze wegen kun nen krioelen, soms rakelings langs elkaar heen, danken wij aan de wrijving. Rem men vei'liezen hun werking, als er geen wielen meer zijn met een stevige „greep" (wrijvingsweerstand) op het wegdek. De zijdelingse stabiliteit van een auto (goede wegligging, niet slippen) berust op de wx-ijving van rubberbanden op een stroef wegdek. Elke automobilist weet wel, welk een zware druk onze moderne auto's soms van een stevige zijwind ondervinden en hoe het stuur dan in de handen van de bestuurder kan „ti"ekken". Zoals de eer ste exemplaren van auto's zonder wielen thans nog zijn, zouden ze in het drukke verkeer door allerlei onberekenbare lucht stromingen op dobberende bootjes gaan lijken en door elke rukwind gevaarlijk uit hun koers raken. Niet voor niets gaf men in Amerika de eex'ste demonstx-atie voor leden van het parlement binnenshuis, waar men geen storende zijwinden had te vrezen. ER ZIJN NOG andei'e praktische be zwaren die om een oplossing vi-agen. De hoeveelheden lucht die men vertikaal door het voertuig moet. zuigen zijn heel groot Zonder speciale voorzieningen ontketen! elk voertuig een luchtverplaatsing die in de bewoonde wereld hoogst onaangenaam kan worden. En stel u eens voor, dat u in de herfst met uw auto zonder wielen voortzweeft onder bomen. Bij karrevrach- ten zullen de buizen de dorre bladeren van de bomen zuigen. Die bladeren zullen de buizen vei'stoppen en de vrije dooi"stro- ming van lucht belemmeren, waardoor uw voertuig zal stranden of kapseizen. En hoe moet u, zonder wrijving van rubber- banden op de weg, plotseling remmen? Door een anker uit te gooien? Zelfs op een ogenschijnlijk stofvrije weg zullen de vele blaaspijpen in de bodem van uw voer tuig elk aanwezig stofdeeltje doen opdwar- ï'elen. In steden met een intensief verkeer zal de atmosfeer één grote stofwolk wor den. Om dit laatste euvel te vermijden, zoeken verschillende constructeurs dan ook naar een methode van luchtcircula- tie die de uitgeblazen lucht van onder het voertuig weer terugbrengt naar de trech ters aan de bovenzijde. DE VOORLOPIGE BALANS van de auto zonder wielen stelt tegenover onloochen- bax-e, fantastische voordelen tal van nade len die het voertuig in de praktijk thans nog onbruikbaar maken. Sensationeel is de nieuwe vinding ongetwijfeld en even revolutionair als duizenden jaren geleden de uitvinding van het wiel was, zal nu de afschaffing ervan zijn. Maar net als in het geval van de nu al jaren in het experi mentele stadium vertoevende auto met straalaandrijving, zullen wij op in het gro te vei'keer bruikbare auto's zonder wiel nog wel even moeten wachten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 14