Uzt (eind
QariLeMa
Inentingen tegen tetanus
MEDISCHE
KRONIEK
Erbij
ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1959
PAGINA VIER
ELKE KEER als ik op de Rialto-brug
in Venetië sta en mij verlustig in het
drukke gewemel van gondels en
vaporetti in het Canal Grande,
word ik er al gauw weer vandaan
gelokt door de kleurige en bedrij
vige groentemarkt beneden de
brug aan de west-oever. Marktvolk
en Venetiaanse huismoeders kri
oelen daar dooreen, daar zijn de
kleuren van allerlei soorten fruit
en groenten, daar stoeit de felle
zon op de bruine en gele tent
zeilen. En daar moet ik dan heen
Laat de toerist zich maar ophouder,
bij Dogenpaleis en San Marcoplein
ik vind hier mijn domein om te te
kenen en te schilderen. En verder
op, achter de groentemarkt ligt de
vismarkt, minder feestelijk, maar
boeiend door al die wonderlijke
gedrochten uit de Adriatische Zee,
waar men krabben en kreeften met
hun grote scharen en inktvissen
zonder tentakels bij honderden in
de bakken gooit, het mes zet in
reuzenpalingen en tonijnen en zee
wolven laat grijnzen met een wijd
open bek. Ook hier is het moeilijk
wegkomen.
MAAR DAN ONTDEK IK een rustige en
beschaduwde open hal onder een oud oran
jekleurig Byzantijns marktgebouw, van
waar ik naar alle kanten tussen de stevi
ge zuilen door over het Canal Grande kan
turen, waar, aan de overkant de palazzo's in
wijnrode, gele en grijze gevels staan te
pronken, terwijl gondels en vaporetti het
lichtgroen glinsterende water in voortdu
rende kabbeling houden. Hier wil ik neer
strijken en al die schilderijen voor het
oog tot schilderijen op papier maken. Ik
vouw mijn stoeltje open, neem het opge
spannen aquarelpapier op mijn knieën en
begin te schetsen. Niets en niemand zit ik
in de weg en ik word dus ook niet ge
stoord. Ik heb het rijk alleen met dit scho
ne brok Venetië.
MAAR IK WERK nog niet lang als een
kleine meid van een jaar of zes met een
beeldig lief toetje naast mij komt staan,
vol aandacht voor mijn bezigheid. Ingeto
gen en ernstig tuurt ze naar mijn werk.
Dan overwint ze haar verlegenheid en zegt
iets over wat ze op het papier ziet ver
schijnen. Om haar aan te moedigen vraag
ik haar: „Come ti chiami?" en ze ant
woordt met een stemmetje, ontroerend
lief: „Daniella, signrre". Ik betuig mijn
respect voor zo'n móóie naam Of ze niet
naar school moet, vraag ik. Ze blijkt tot
het marktvolk te behoren, vader en moe
der staan hier beiden met een markt-com-
mercie en hebben geen tijd het kind naar
school te brengen. Ze moet zich maar in
de buurt zien te vermaken, wal voor een
marktkind niet moeilijk is.
INTUSSEN BEN IK aan het opzetten
van de kleur toegekomen, maar ik heb
daar water voor nodig. Een leeg sigaren-
blikje kan daar voor dienen, maar hoe
kom ik aan water als ik het niet uit het
Canal wil scheppen?
„Daniella", zeg 'k, „doe mij een „pia-
cere" en haal wat water voor me. Roefft,
ze is al weg, weet precies waar een kraan
is en komt, voorzichtig om onderweg niets
te verliezen, met het bakje aan dat ik op
de grond zet.
Telkens bukkend ooop ik mijr penseel in
het water en meng de kleuren op het palet.
Dit vindt Daniella eerst erg boeiend,
maar al gauw lijkt haar mijn herhaalde
lijk gebuk veel te onhandig. „Zal ik een
„caissone" voor u halen?" Wat ze daar
mee wil, begrijp ik met goed, maar ze holt
al weg, komt met een krat van de markt
aandraven, zet 'm naast mij neer en het
bakje water er bovenop. Ziezo, en nu niet
meer dat onhandige bukken!
ONBEDOELD KOM IK de volgende dag
toch weer op de „mercato" terecht en zoek
een plekje tegenover dat sierlijke markt
gebouw; maar nauwelijks zit ik, of daar
komt Daniella al weer aangetippeld.
„Buon giorno, Daniella"; „buon giorno,
signore". Nu kent ze haar plicht, eigener
beweging neemt ze mijn bakje, haalt wa
ter, zorgt ook weer voor een „caissone"
Het onderwerp :s moeilijker dan ik dacht
en afleiding kan :k nu niet goed hebben.
Ik zeg dus tegen Daniella: „haal nog een
caissone, zoek een stuk papier, hier heb je
een nieuw potlood als cadeautje en kom
maar naast mij tekenen In een wip brengt
ze alles aan en begint aan haar kunst
werk. Maar ja, dit lan niet onopgemerkt
blijven en al gauw komen er nog twee
vriendinnen nieuwsgierig naderbij. Da
niella, die wil laten zien hoe eigen ze met
die signore is, beveelt hen, ook een cais
sone te halen met papier erbij, want die
signore heeft potloden genoeg1 Ik voel dat
ik niet mag weigeren, maar snap wel dat
het werken er niet rustiger op wordt.
Nu krijgt het hele stel aandacht voor mijn
palet met mooie verfvakjes. Ze wijzen
elkaar de kleuren: „giallo, rosso, azurro"
Daniella, die als kleine vrouw allang door
heeft, dat ze bij die signore toch alles
mag, vraagt om ook een penseel, want
haar kunstwerk heeft kleur nodig Ik kan
die kleine schat niet weigeren Maar dan
melden zich de anderen ook om zoiets en
daar staan we dan met het hele stel van
èèn palet te werken. Vanwege al die pen
selen, die in mijn palet rondscharrelen,
kan ik maar met m >eite zelf de weg naar
mijn verf vinden. Toch lijkt mij dit alles
te kostelijk om er een eind aan te maken.
Zijn ze dan niet allerliefst in hun ernstige
ijver en is Venetië soms van mij?
HET KAN NIET ANDERS, of dit klu
wentje vreemd do-mde peuter moet wel
de aandacht trekken van een agent die na
dert. Zijn gezicht :egt al, dat hij van plan
is snel een eind te maken aan dat hinde
ren van die „stramero".
Maar ik lach tegen hem en zeg: Laat ze
maar begaan, 't zit allemaal goed, 't is
hier een „accademia dell'arte". Hij grijnst,
vindt het nu zelf ooic vermakelijk en wan
delt dan langzaam weer hoon Daniella
ziet mij dankbaar aan en zegt er wat on
verstaanbaars bij.
Nu moet ik toch weg, mijn werk is klaar,
mijn vriendin zamelt, alle penselen en pot
loden weer in, maar houdt het hare, want
dat is immers een „regalo". Alle kinde
ren verdwijnen; van Daniella krijg ik nog
een lieve kleine hard en wat spijtig om
het einde van dit liefs zeg ik: arrivederci,
Daniella".
Huib de Ru
(Van onze medische
medewerker)
U ZULT ER WELLICHT
over verwonderd zijn, dat
de poliomyelitis (kinder
verlamming) die terecht
angst aanjaagt, in sommige
landen drie a vier maal
minder slachtoffers eist dan
de tetanus. Ieder jaar sterft
bijvoorbeeld in Frankrijk
één per honderdduizend in
woners aan tetanus. De
cijfers zijn nog steeds stij
gend. Ieder jaar sterven er
ook in ons land enkele
tientallen mensen aan deze
ziekte. De behandeling van
tetanus is één der riskant-
ste, één der moeilijkste en
één der meest onzekere. De
tetanusbacil komt in twee
vormen voor, die haar bij
zonder gevreesd maken.
Wanneer het milieu, waar
in de tetanusbacillen ver
keren, voor hen ongunstig
wordt, nemen de bacillen
een zeer origineel verdedi
gingsmiddel aan: zij wik
kelen zich in een soort co
con. Men zegt dat zij „spo
ren" maken. De sporen, die
in de grond begraven blij
ven, leiden een zeer rustig
leven. Wanneer de condi
ties voor de bacillen echter
weer gunstig worden (bij
voorbeeld als zij kunnen
doordringen in een wond),
dan openen zich de sporen
en laten de in hun cocon
sluimerende tetanusbacil
len vrij.
DEZE BACILLEN, in te
genstelling tot de meeste
andere microben of gewone
virussen van infectieziek
ten. zwermen niet uit in het
organisme. Zij blijven in de
omgeving waar zij zijn bin
nengedrongen, maar hun
activiteit is er niet minder
geducht om.
Zij doden werkelijk op
afstand, door zeer zwaar
vergift af te scheiden,
het tetanus-vergift, dat zich
vastzet in de zenuwcentra
en het spierstelsel. De
ziekte begint met een stijf
heid (moeite om de mond te
openen en te sluiten en om
enige spieren te bewegen),
om tenslotte te eindigen in
een verlamming van bijna
alle lichaamsspieren. De
dood kan intreden door
verlamming der ademha
lingsspieren.
ER BESTAAT een vaccin
tegen de tetanus, het tegen
gift van prof. Ramon, voor
honderd percent werkzaam
en absoluut zonder gevaar.
Enkele injecties zijn vol
doende om in het. lichaam
een ruime produktie anti
lichamen te doen ontstaan,
voldoende om ons te ver
dedigen tegen een aanval
van de tetanusbacil. Elke
vijf of tien jaar een injec
tie tot onderhoud is vol
doende om het aantal anti-
lichamen te versterken, dat
wil zeggen om ons in
dien nodig bij het ge
ringste gevaar te bescher
men.
Voor een gewonde, die
niet is ingeënt en die ver
ondersteld wordt besmet te
zijn met tetanus, is het te
laat om tegengift te maken.
Het is nodig om met anti-
tetanusserum een injectie te
geven. Het serum wordt
dikwijls slecht verdragen.
Het kan bijkomende ziekte
verschijnselen tot gevolg
hebben. Wanneer het teta-
nusvergift zijn verwoestin
gen reeds heeft aangericht
in het centrale spier- en
zenuwstelsel, dan is het
serum machteloos om een
verdere actie te ontwikke
len. De inenting, die een
zekere bescherming zonder
gevaar waarborgt, is tien
duizend maal te prefereren.
MET DE TOENEMING
van het aantal auto's en de
stijging van het aantal ver
keersongevallen, doet de
tetanus zich hoe langer hoe
meer gelden. Het zijn wer
kelijk niet alleen de boeren
die er aan zijn blootgesteld
door het oplopen van een
verwonding, bevuild door
aarde. Alle slachtoffers van
verkeersongelukken, of zij
nu aan de rand van een
sloot of op het veld geslin
gerd worden, lopen gevaar
met tetanus te worden be
smet, want de bacillen
sporen blijven in bepaalde
grond aanwezig. De maan
delijkse statistiek betref
fende tetanus vertoont een
toeneming in de maand
april en de maand mei en
stijgt nog in juli en augus
tus, het tijdvak waarin het
verkeer op de weg veel
drukker is.
DE WETENSCHAPPE
LIJK verantwoorde proef
van de waarde der
anti-tetanusinenting is be
wezen bij de mensen gedu
rende de laatste oorlog.
Onder de zeshonderddui
zend Australiërs (ingeën-
ten), kwamen slechts der
tien gevallen van tetanus
voor. Allen zijn genezen,
behalve één. Op de tien
miljoen Amerikaanse sol
daten, allen ingeënt, wer
den slechts twaalf gevallen
van tetanus geobserveerd.
In het Duitse leger daaren
tegen, dat niet was inge.'nt
volgens dezelfde methode,
was het aantal gevallen
van tetanus aanzienlijk;
onder hen was het aantal
doden zestig percent.
GELUKKIG HEB IK het gedaan gekregen. Ik kan aan het
eind van de middag nog weg en vanavond op tijd in B. zijn.
Het heeft wel wat moeite gekost. De personeelchef keek mij
vreemd aan toen ik hem onverwachts de vraag stelde mijn
vakantie vandaag te laten ingaan. En als ik niet het geluk had
gehad te kunnen ruilen met een collega, wiens jongste kind
plotseling ziek was geworden zodat hij toch niet de stad uit
kon, dan was de uitnodiging van het meisje vergeefs geweest.
Aan het vakantieschema wordt op ons kantoor niet licht
getornd.
Ik ben nerveus. Ik vraag mij af of dit alleen het gevolg is
van blijdschap, of dat ik ook wat angstig ben wat ik eigenlijk
zou moeten zijn. Ik geloof, dat ik alleen maar blij ben.
B. IS EEN van die mooi gelegen dorpjes, die men wel ziet
op reclameplaten in reisbureaus en op stations. Het rust in een
ondiep dal en is omringd door een heuvelachtig landschap met
korenvelden en veel geboomte in alle mogelijke variaties. Men
kan er lange afwisselende wandelingen maken en 's avonds is
er in B. gelegenheid te over zich te verstrooien. Het moet een
romantisch dorp geweest zijn toen de pensiongasten het nog
niet hadden ontdekt. Nu is van de romantiek maar weinig
over. Er zijn nog mooie oude gevels, doch die worden veelal
ontsierd door opdringerige reclames van verfrissende dranken.
De smederij is omgebouwd tot autoherstelplaats en twee van
de vijf schermlinden die voor de pui stonden zijn omgehakt
om plaats te maken voor gele benzinepompen. Op vele daken
staan de staketsels die de televisieontvangst vereist: zij staan
zelfs heel hoog in verband met de omliggende heuvels en zij
bederven het silhouet van het plaatsje, dat vroeger lieflijk
moet geweest zijn. De huizen liggen ook nu nog als kiekens
geschaard om de vroeg-gotische kerk, wier contoeren zich ge
deeltelijk achter hoge olmen verschuilen. De toren, die mij van
een nog vroegere periode lijkt, steekt beschermend boven dit
alles uit doch ook zij is in de laatste jaren het slachtoffer ge
worden van de tijd en dat wel letterlijk. Des avonds lichten
haar wijzerplaten op met tientallen lampjes, en dan wordt haar
silhouet tegen de maanlichte wolkenflarden deerlijk ontluisterd.
DE BEVOLKING van B. is trouwens weinig geneigd zich
met romantische zaken bezig te houden. De gasten zijn gekomen
en daarmee het geld en de televisietoestellen en alle gemakken
van het heden. De kastelein van de oude uitspanning „De
Kroon", die weleer na het vroege sluitingsuur met een stoffer
het zaagsel op zijn vloer had bijgeveegd en ververst, noemt
zich nu gérant en slecht gelijmde oud-hollandse zetels ver
vangen al sinds jaren de oude wener stoelen, die om de bruine
geverfde tafeltjes hebben gestaan. Op de hoek van de Markt
straat beschijnt nog tot laat in de avond het felle licht van
een ijsbar de donkerrode gevel van het notarishuis aan de
overkant. Neen, de inwoners van B. zijn geen dromers, maar
gewiekste zakenlieden, die met de minst mogelijke inspanning
in de korte tijd van het seizoen zich inkomsten vergaren, die
hen de rest van het jaar kunnen veroorloven niets te doey
En zich televisietoestellen verschaffen en wasmachines. Maar
de omgeving bleef mooi en rijk in alle jaargetijden, en in mijn
late, herfstige vakantie van het vorig jaar heb ik in urenlange
wandelingen daar volop van genoten. Toen is ook gebeurd,
wat mij vandaag in grote haast en met kloppend hart naar B.
zal brengen.
EEN PAAR HONDERD meter van de kom van B. verwijderd
en bijna evenwijdig aan de korte dorpstraat, die men van daar
uit in het dal kan zien liggen, loopt een smalle zandweg, die de
grens vormt tussen een dichtbegroeid bos en een korenveld, dat
tot aan het dorp loopt. Terzijde van deze weg staan aan de
boskant hier en daar stenen paaltjes van ongeveer veertig
centimeter hoog, oude grensstenen waarschijnlijk, waarvan de
bedoeling thans niet meer duidelijk is. Het was een warme
middag, al was het al ver in september en ik had een wandeling
gemaakt van enige uren. Ik zette me vermoeid op een van die
paaltjes. In gedachten kraste ik met de punt van mijn wandel
stok tussen de reeds gevallen bladeren en in het mos dat voor
mij lag. Toen voelde ik dat de ondergrond hard was en na wat
mos te hebben losgewerkt zag ik een stuk zwartgrijze steen.
En wat meer is, ik meende de resten van een verweerde
letter op die steen te ontdekken. Ik werd nu nieuwsgierig,
stootte met mijn stok wat meer plukken mos weg en veegde
met mijn handen tussen de bladeren. Toen ontdekte ik, dat hier
een grafsteen lag. Maar van wie of van wanneer was onmogelijk
meer te zien. De steen was al gedeeltelijk in het zand weg
gezakt en wat er van de tekst boven de aarde uitstak was in
de loop der jaren onleesbaar geworden. Het verwonderde mij
dat hier, zover van de bewoonde wereld een graf zou liggen
en ik ging tenslotte in hoge mate geïntrigeerd door deze on
verwachte vondst dorpwaarts en naar het huis waar ik lo
geerde. In de gang al vroeg ik mijn hospita of ze iets van die
steen wist. Neen, dat wist ze niet, ze had er nog nooit iets van
gehoord, zei ze, ofschoon ze hier geboren en getogen was; en
ze ging aan haar werk in de keuken. Doch even later kwam ze
weer binnen in de kleine kamer, die als conversatiezaal diende,
en waar ik nu teleurgesteld zat te bladeren in oude illustraties
Als ik beslist iets over die steen wou weten, kon ik het aan
Piet van de smid vragen, die wist wel meer van de omgeving
hier, deelde ze me mede; ja die hele oude man. die 's morgens
wel eens de kranten kwam halen. Ik zou hem vanavond we)
in „de Kroon" kunnen vinden, zo om een uur of acht; daar
kwam hij altijd voor de televisie, die hij zelf niet had.
MIJN HOSPITA ZEILDE weer de kamer uit en ik kon het
hier voorlopig mee doen. Maar mijn belangstelling groeide met
de minuut en die avond was ik al lang voor acht uur in „de
Kroon". Ik zette me in een van de onhandige zetels, die door
zijn vorm zo ver van het miniatuur tafeltje moest staan, dat
van innig contact tussen mij en de mij inmiddels gebrachte
borrel geen sprake kon zijn. Ik was weinig op mijn gemak en
keek onrustig rond. De gelagkamer was nog betrekkelijk leeg,
maar bij het biljart in de hoek stonden wat oude mannen in
druk gesprek. Tussgn hen ontdekte ik de lange, wat gebogen
figuur van Piet van de smid. Ik vond het wel moeilijk hem
tussen al die mensen lastig te vallen, doch mijn nieuwsgierig
heid kreeg de overhand. Ik ging op het groepje af en vroeg
of een der heren mij misschien een inlichting kon geven. Het
ging over de grafsteen, zei ik, die even buiten het dorp lag,
aan de zandweg. De mannen onderbraken hun gesprek en keken
mij verwonderd aan, maar het was inderdaad de oude Piet van
de smid, die na langdurig en met een bedenkelijk gezicht achter
zijn oren te hebben gekrabt het woord nam. „Ja, dat is zo iets",
zei hij, „het is een wonder dat u het gevonden hebt, er is al
jaren lang niets van te zien, van die steen. Er is heel wat zand
en mos op gekomen". Hij kon er ook niets met zekerheid van
zeggen, vervolgde hij, want het was honderden jaren geleden
dat het gebeurd moest zijn en in zo'n tijd verzinnen de mensen
veel. Maar toen hij nog een kind was werd in het dorp rond
verteld, dat daar een jonge vrouw zou zijn begraven, die de
pastoor niet wilde hebben op het kerkhof. Er was toen nog
ik tussen twee huizen duidelijk de rand van het bos zien waar
ik deze middag bij de vergeten grafsteen had gezeten.
Onwillekeurig naar ik dacht wandelde ik hu weer in
die richting en toen ik aan het einde van de bebouwde kom
was kwam een meisje me achterop. Ik hoorde achter mij het
licht getik van hakjes op het plaveisel, heel snel alsof iemand
me in wilde halen. Daarom keerde ik mij om en ik zag een
jonge vrouw van misschien twintig of tweeëntwintig jaar op
mij toekomen. Ik hoorde haar hijgen van het snelle lopen en ze
lachte me toe als om me te beduiden, dat ik het inderdaad was,
die ze wilde bereiken. Ze had een lange jurk aan van licht
blauwe kleur, voor zover ik dat kon zien, en die hinderde haar
bij het lopen zodat ze deze met de ene hand moest ophouden
terwijl zij met de andere de slippen van een mouwloze mantel
vasthield, een donker blauwe mantel, die alleen aan de hals
was gesloten en die door de avondwind en door haar snelle
gang achter haar opbolde. Ze was blootshoofds, haar honing-
blond haar dat wel zeer lang moest zijn, was in een zware
dubbelgenomen streng achter het hoofd gebonden, een streng
die nog een eind over haar schouders hing, zag ik. toen ze bij
mij was gekomen en zij, het hoofd even van mij afgewend,
onderzoekend de straat in keek, om te zien dacht ik of
we wel alleen waren.
ZE GUNDE ZICH overigens geen tijd om zich voor te stellen
en ik kreeg ook de kans niet dit te doen, want ze begon daarna
dadelijk te spreken. „Heeft die oude man u de geschiedenis van
Het gebeurde in de
een pastoor hier in het dorp en geen dominee; dus het moest
wel lang geleden zijn.
WAT DIE JONGE VROUW dan voor ergs gedaan had? Ja,
er wordt zo veel verteld maar ze was nog al werelds geweest,
geloof ik, dansen en uitgaan en zo. Ze waren toen blijkbaar erg
precies in die dingen. Trouwens in zijn, Piets, jonge tijd zou
ook niemand over dansen hebben gedacht; dominee had je aan
zien komen! Nu was het iedere zaterdagavond feest. „Ja", zei
Piet, „ik mag het wel, hoor" en hij voegde er een niet erg
frisse grappigheid aan toe. Wat het voor een meisje geweest
was, vroeg ik, uit wat voor omgeving ze kwam; of het een
dorpsmeisje geweest was bijvoorbeeld. „Neen", zei Piet, „ze
kwam van het kasteel dat stond toen wat verderop, maar
er is niets van over, dat hebben de Franse soldaten indertijd
plat gemaakt, 't is zonde, want het kwam nog uit de middel
eeuwen zeggen ze". Maar nu moest meneer hem excuseren, want
de televisie ging beginnen. Daar miste hij nooit iets van, zei
hij, daarmee kennelijk wëer de hem vertrouwde begane grond
bereikend. Of hij een borrel van me wou drinken, vroeg ik. Dat
sloeg Piet niet af en ook de andere heren, die wat ongeduldig
hadden staan toekijken bleken plotseling belangstelling in het
gesprek te krijgen.
Zo was ik zes borrels kwijt en maar weinig wijzer geworden.
IK BLEEF NOG WAT zitten en probeerde mij te verdiepen
in wat op het blauwe miniatuurscherm vertoond werd, doch
het was of de vreemde onrust me nog meer begon te kwellen.
Dat laatste woord is wat mij betreft niet overdreven, want
ik ben van nature niet nerveus doch nu was ik kennelijk
mijn zenuwen niet meer de baas. De toppen van mijn vingers
begonnen te tintelen en ik voelde een vreemde kramp in mijn
benen. Het was ook of iemand naar mij keek en ik kon niet
ontwaren wie dat was in het nu donkere en volgelopen lokaal.
Ik kreeg het benauwd en ik besloot dus maar op te stappen.
De prikkelende lucht daarbuiten knapte me dadelijk op.
Het rook naar herfst en mos en vergeelde bladeren. De maan
scheen helder en van mijn plaats aan de deur van het café kon
het graf verteld?", vroeg ze me. Haar stem alhoewel nog wat
stokkend van de snelle achtervolging was helder. Ze sprak met
een licht accent, dat zeker niet van dit dorp was. Ofschoon het
wel duidelijk leek kon ik het toch niet thuis brengen. Ze ge
bruikte soms ook woorden, die vreemd aandeden alhoewel ze
mij van de andere kant toch wel vertrouwd klonken. Ik kon
me niet herinneren haar ooit gezien te hebben, en zeker niet
in dit dorp. Zij zou het wel geweest zijn die me in de Kroon
had gade geslagen, stelde ik vast. Wij liepen langzaam in de
richting van het zandpad en daarbij praatte zij door, blijkbaar
zonder een antwoord van me te verwachten. Als ze zich in het
gesprek tot mij wendde zag ik dat ze een blank regelmatig
gezicht had. Ze was niet knap, geloof ik, in de geijkte zin des
woords, maar haar donkere ogen, die zoals ik al zei mij eerst
lachend hadden aangekeken waren het die mij meer boeiden
dan vrouwenogen mij dit ooit gedaan hebben.
„DIE MAN WEET ER niet veel van alleen dat het een
werelds meisje was, dat daar ligt en dat het zo graag danste.
En dat de pastoor haar toen zij jong stierf niet op het kerkhof
heeft willen begraven niet op gewijde grond. Dat heeft hij
u zeker verteld hè? De mensen hier trekken zich weinig aan
van wat vroeger gebeurd is. Ze denken alleen aan geld. Dat is
altijd zo tegenwoordig". Ze liep dit even te overdenken en toen
zei ze ineens: „Maar als u alles wilt weten dan moet u dat
maar eens lezen in de oude boeken, die de dominee nog heeft
in zijn pastorie als erfenis van de vroegere pastoor. Daarin
staat ook dat ze aan de pokken is gestorven. Dat gebeurde toen
veel. Je kreeg de pokken en ging dood, en als je toevallig bleef
leven dan werd je lelijk. Dan kon je beter dood gaan geloof ik"
„Ik zou nooit lelijk willen worden", ging zij verder, nadat ze
even gezwegen had en de kraag van haar mantel had recht
getrokken. „Het meisje dat daar begraven is moet ook wel
bang geweest zijn te moeten blijven leven en verder lelijk te
zijn. Denkt u niet dat ze er van zal hebben gehouden mooi
te zijn en hoog te paard te rijden door de bossen en langs de
korenvelden en dan thuis in de hoge kasteelzalen te zingen
en te dansente dansen". Zo praatte ze door, terwijl wij
verder liepen naar de plaats waar de verweerde steen lag.
Ze vertelde mij hoe het meisje door haar moeder dikwijls ge
waarschuwd was en hoe bij het kaarslicht in de grote vrouwen
zaal de pastoor herhaaldelijk zijn sermoenen had gehouden
over de zonde der lichtzinnigheid. En hoe het meisje maar „ja"
gezegd had en het hoofd had gebogen en zich dan 's avonds in
haar hoge hemelbed had afgevraagd waarom ze toch zo slecht
was, zo slecht.... en hoe ze had liggen huilen van verdriet,
omdat ze het toch niet zou kunnen laten het paard te laten
draven door de bossen en velden en te zingen en te dansen.
soms helemaal alleen, omdat dan zelfs de verliefde jonge page
haar partner niet durfde zijnonder het wakend oog van
moeder.
ZE STOND EVEN STIL en pakte mij bij de arm. „Luister
eens", zei ze'en ze keek mij met haar donkere ogen aan zodat
ik mijn blik niet kon afwenden en in grote beroering geraakte,
„dat meisje was niet werkelijk slecht. Die pastoor had ongelijk
haar een begrafenis op gewijde grond te weigeren. Ik weet
dat hij ongelijk had. Die oude man daar beneden heeft u niet
gezegd hoe het komt dat ze zo jong gestorven is. Ze was bij het
zoontje van de pachter geweest, die pachter van dat boerde
rijtje, dat u daar nog kunt zien liggen al is het veranderd". Zij
wees met de slanke vinger van een kleine hand naar een vage
omtrek enige honderden meters verder. „De jongen was ziek
en lag daar alleen en huilde omdat hij alleen was en omdat
hij niet wilde sterven. Zijn ouders waren op het veld, dat kon
toen niet anders, de tijd was wreed. En het meisje had het
kind wat druiven gebracht en die voorzichtig uitgeperst 'tussen
zijn uitgedroogde lippen en ze had lang bij zijn bedje gezeten
en de kussens opgeschud als hij daarom vroeg en met hem
gepraat en hem gerust gesteld, totdat zijn ouders thuis
kwamenNu, dat kind stierf aan de pokken en toen werd
het meisje ook ziek.
WIJ WAREN NU bij de plek gekomen waar ik 's middags
gezeten had. Ze stond er even over gebogen en keek toen met
aandacht het bos in, het hoofd wat vooruit. „Wilt u de plaats
zien, waar het kasteel gestaan heeft", vroeg ze na een paar
seconden. Graag wilde ik die zien. Zij had mij een liefdevolle
beschrijving gegeven van het lot van dat mensenkind, wier
enige zonde was geweest, dat ze teveel van haar jeugd had
gehouden; zij was zo hartelijk tegen mij en zo gewoon en
zonder terughoudendheid of koketterie, dat ik met haar naar
elk oord der aarde zou zijn gegaan. Ze ging mij voor, de
mantel nu dicht om zich geslagen en de begaanbare paden
kiezend als iemand, die dagelijks in de omgeving komt en
daar blindelings de weg kan vinden. Na misschien honderd
meter kwamen wij bij een open plek, die begroeid was met
mos en gras en aan de rand ook met varens hier en daar. Wij
stonden stil waar de bomen van het bos ophielden. Zij overzag
de in het maanlicht bijna fosforiserende groene vlakte, waar
een enkel konijntje met wit gepluimde staart haastig de vlucht
nam, de herfstgouden struiken in aan de overkant. Haar open
glansden en het leek een ogenblik alsof ik er tranen in zag.
Maar plotseling lachte ze weer, haakte de mantel los en liet
die op de grond glijden: „Kunt u dansen?", zei ze. Ik beves
tigde het ik zei dat ik zelfs heel graag danste. Het waren
de eerste woorden die ik tot haar sprak, als ik het enkele „ja"
en „neen" dat ik tijdens haar verhaal had kunnen mompelen
niet meereken.
ZIJ GAF MIJ NU beide handen. Klein waren haar handen,
zei ik reeds, maar ze waren stevig en warm en droog en van
binnen wat ruw een meisje dat veel aan sport doet, dacht
ik, en ook niet bang is van werk.
En nu ineens dansten wij en nu laat mijn geheugen mij in de
steek. Ik weet niet meer wat wij gedanst hebben en hoe lang.
Er was ook geen muziek of het moest zijn het gesjirp van de
krekels, dat nu duidelijk hoorbaar was in de stilte die ons
omringde. Want onze voeten waren geluidloos op het wollige
mosdek. Haar gezichtje was nu dicht bij mij en zij keek mij
aankeek mij aanEn ik kon haar blik niet loslaten en
ik was nog nooit zo gelukkig, nooitVanavond zal ik dat
alles weer hebben. Ik weet het zekerik kan er niet aan
twijfelen.
EINDELIJK STONDEN wij stil midden op de kleine
groene vlakte. „Het is genoeg geweest het was heerlijk",
zei ze en toen liep ze haastig naar de rand van het bos. Ik
moest hard lopen om haar voor te zijn en de mantel te kunnen
opnemen en aan te geven. Weer gingen we de paadjes door,
nu nog sneller dan zo even. Ze zette zich op het paaltje bij de
grafsteen. En ik stond naast haar en keek neer op het naar mij
opgeheven gezichtje. Haar handen lagen in haar schoot en zij
leek mij volmaakt gelukkig. „Komt u nog eens terug?", vroeg
zij na enig aarzelen „Morgenavond?", zei ik. „Neen", ant
woordde ze langzaam. ik zal u wel waarschuwen ik weet
niet wanneer.... maar ik zal u zeker waarschuwen is dat
goed?" Ze keek daarna voor zich uit naar het dorpje. Ik vroeg
niet verder. Ik vroeg haar ook niet of ik haar thuis zou brengen
en ik gaf haar niet mijn naam op en zei niet waar ik woonde.
Ik wist dat dat niet nodig was. Ik wachtte tot zij opstond en
mij de hand gaf een kleine stevige warme en van b-'nnen
wat ruwe hand. Toen ik mij voorover had gebogen en die hand
had gekust, stond ik alleen....
Sper o