HARRY VAN TUSSENBROEK TACHTIG JAAR
De sprong van Milnchhausen"
AUSTRALIE'S NATIONALE HELDEN: BOSROVERS
Litteraire
Kanttekeningen
mm
Russen oordeelden over
A merikaanse expositie
99
Twintig jaar geleden
stierf Freud
RUIM DERTIG JAAR geleden huurde een Dordtse notariszoon, die
sinds kort poppen maakte, een etage in de Amsterdamse Loman-
straat; voor een jaar. Hij voelde dat hij wat contact met de hoofdstad
nodig had om zich als kunstenaar verder te ontplooien. Op die etage
woont hij nóg; zijn éne jaar Amsterdam werd een blijvende vestiging.
In die kamers vol mooie dingen woning van een man met een feil
loze smaak en een enorme eruditie is het aantal zichtbare pop
pen meestal op de vingers van één hand te tellen. Harry van Tussen
broek heeft er sinds zijn debuut in 1921 te Dordrecht (toen zijn eerste
tentoonstelling door Top Naeff in De Groene werd besproken) hon
derden gemaakt. Aangezien hij er nooit een verkocht of weggegeven
heeft en al die poppen dus zijn eigendom zijn gebleven, is het altijd
weer een raadsel waar hij zijn „kinderen" laat. Ze zijn verscholen in
kasten, weggeborgen in dat Amsterdamse huis, en feilloos weet Harry
van Tussenbroek uit die honderden juist de ene pop of marionet te
voorschijn te halen die hij zoekt. Zijn geheugen is formidabel; hij weet
van elke stof die hij verwerkte of nog in voorraad heeft hoe hij eraan
is gekomen; kent de herkomst van ieder onderdeel en weet er de
meest merkwaardige verhalen over te vertellen. Deze éénling in
het Europese kunstleven hij heeft geen leermeester gehad en ook
geen onmiddellijke leerlingen, al beïnvloedde hij velen stamt uit
een kunstminnende familie. In het vaderlijk huis was hij omringd door
mooie dingen; zijn Engelse moeder nam hem, veelal ook in haar ge
boorteland, mee naar tentoonstellingen. Als klein kind speelde hij al
met poppen, maar hij deed het heel anders dan kleine meisjes doen.
Hij bond touwtjes aan de armen en benen en probeerde ze te laten
lopen. Pas een halve eeuw later zou hij zijn eerste marionetten maken.
Wat zijn speciale terrein zou worden, bleek hem pas naderhand.
Harry van Tussenbroek legde zich aanvankelijk toe op tekenen en
beeldhouwen. Maar het bevredigde hem niet. Deze broze kleine
man is van een meedogenloze hardheid jegens zichzelf; uiterst critisch
Kop van IJarry van Tussenbroek
vervaardigd, door mevr. B. Sturm-
Van den Bergli, te Bentveld.
kleuren en materialen is uniek in Neder
land en zijn werk heeft sinds lang in heel
Europa (en nu ook daarbuiten) de aan
dacht gekregen die het verdient.
HIJ WERKT SCHIJNBAAR gemakke
lijk. Harry van Tussenbroek kan, zijn
werkmandje op de knieën, prettig gezeten
in de vriendenkring hetzij thuis, hetzij er
gens te gast, rustig doorwerken en intus
sen niet alleen het gesprek volgen, maai
er ook aan deelnemen op de sprankelende
manier, die hem eigen is. Hij hoeft hele
maal niet in afzondering zijn pop te maken.
Want zodra het zover is, dat hij materia
len bijeenzoekt en zijn idee gaat verwe
zenlijken, is het voornaamste al achter de
rug. Dan hoeft hij alleen nog maar te gaan
maken, wat hem tot in de kleinste onder
delen voor de geest staat. Het eigenlijke
scheppingsproces speelt zich af lang voor
dat hij zichtbaar aan het werk gaat. En dat
proces, dat zich aan onze waarneming ont
trekt, vergt alles van zijn concentratie en
wordt altijd weer begeleid door zijn eigen
scherpe zelfcritiek. Is de pop „rijp", dan
weet Harry van Tussenbroek er ook de
naam voor, en dan doen de materialen of
de speciale onderdelen die hij juist voor
dit geval nodig heeft, zich op vaak onge
lofelijke wijze aan hem voor.
HIJ MAAKT POPPEN, die stemmingen
zijn en van een bepaalde stemming uit ont
stonden. Voor de buitenstaander is het on-
mögelijk, vroege en latere poppen uit el
kaar te houden. Ze horen bijeen in stem-
mingsgroepen, maar er kunnen jaren tus
sen liggen. Zijn marionetten zijn niet voor
gesproken woord bestemd. Willem Pijper
eerst, later Han Beuker improviseerden
bij hun bewegen. En verleden jaar speel
de Ch. Huguenot v.d. Linden in het kleu-
renfilmpje, dat hij in opdracht van het mi-
De kunstenaar thuis. Op het tafeltje: „Het monster en zijn prooi".
nisterie van Onderwijs, Kunsten en We
tenschappen maakte, met de poppen van
Harry van Tussenbroek en legde zodoen
de voor ons allen iets vast van hun schoon
heid. Want de kunstenaar zelf bergt zijn
poppen na elke expositie (en hij stelt he
laas niet vaak ten toon) weer zorgvuldig
op. Geen enkel museum is er tot nu toe in
geslaagd, poppen van hem te verwerven.
Hij meent zelf, dat niemand in staat zal
zijn, zijn poppentaferelen op te stellen en
na verloop van tijd „bij te stellen", een
werkje dat hijzelf met onfeilbare smaak
en intuïtie doet. En als ze niet voor hon
derd percent goed opgesteld zijn kunnen
ze maar beter niet worden vertoond, vindt
hij. Daarom weet ook niemand, wat er la
ter met die poppen van hem zal gaan ge
beuren. Maar het is een gedachte, die ge
lukkig nog helemaal niet urgent is op deze
tachtigste verjaardag, vandaag 12 septem
ber 1959. Harry van Tussenbroek is nog
volop scheppend werkzaam. Moge dat nog
heel lang zo blijven. En moge het zo zijn,
dat we weer eens spoedig in ons onvolpre
zen Frans Halsmuseum zijn poppen kun
nen bewonderen.
Op de Amerikaanse tentoonstelling in
Moskou heeft een machine gestaan van
het soort waarmee Amerikanen door het
overhalen van een hefboom hun stem uit
brengen. Deze machine heeft men aange
past aan de expositie. De bezoekers werd
gevraagd, hun oordeel over de expositie
op de machine over te dragen.
Wat de tentoonstelling zelf betreft: 4211
Russen noemden haar uitstekend, 4147
noemden haar goed, 2120 vonden dat zij
ermee door kan, 323 vonden haar slecht en
225 zeer slecht.
Met 4942 stemmen was kleurentelevisie
de favoriet van alle geëxposeerde zaken.
Auto's kwamen met 4918 stemmen op de
tweede plaats, de circarama-bioscoop met
3418 stemmen op de derde. Technologie
en „hi-fi" kregen 1637 stemmen, de plas
tic machine kreeg er 1347 en de Polaroid
camera (foto na een minuut klaar) kreeg
L. Spruit er 1005.
en veeleisend als het eigen prestaties betreft. Hij wilde „alles of niets".
Geliefhebber in de kunst een algemene kwaal aan het einde van
de vorige eeuw en zeker in het milieu waaruit hij stamde verfoeide
hij. Hij wist dat hij nooit meer dan een verdienstelijk schilder of een
matig beeldhouwer zou worden. En hij had veel meer te zeggen dan
hij met deze middelen kon uitdrukken. Daarom ging hij experimen
teren met maskers en bijpassende kostuums. En vanzelf ontstonden
toen ook de eerste poppen. Dat was in 1920. Een jaar later volgde
zijn eerste expositie en in 1923 de eerste marionetten.
HET WONDERLIJKE-is-nu, dat er .hier
van jeugdwerk en later werk geen sprake
is. Wél van onderscheid in stemmingen.
Van meet af aan beheerste Harry van
Tussenbroek het poppenmaken, al hebben
zijn allervroegste poppen geen handen,
omdat hij daar nog niet aan toe was .Wat
er voorafgegaan is aan pogingen en aan
uiterste critische concentratie voordat hij
zijn poppen in het openbaar liet zien. weet
natuurlijk niemand. Ze kwamen, zagen en
overwonnen. Ze waren en zijn een
■openbaring. Wie er gevoelig voor is, door
leeft aan elk van deze kleine meesterwer
ken-een stemming, die Harry van Tussen
broek weet te suggereren met vaak zo ge
raffineerde middelen, dat een nadere be
schouwing altijd weer nieuwe vondsten
laat zien. Ook als handwerk zijn deze pop
pen prachtig; grenzeloos fijn afgewerkt,
gemaakt met een liefde en eerbied voor de
materie, die deel uitmaakt van Van Tus-
senbroeks hele kijk op de verplichtingen
van het kunstenaar-zijn. Zijn spel met
„Dansense franje", een marionet uit 1935.
SIGMUND FREUD, de grondlegger van
de psycho-analyse, heeft een bewonde
renswaardig voorbeeld gegeven van
levensmoed en opgewektheid. Reeds in
1917 openbaarden zich verschijnselen van
mondkanker, die voorlopig verdwenen,
maar in 1923 keerden zij in kwaadaardige
vorm terug en maakten twintig chirur
gische ingrepen noodzakelijk. Het gevolg
was, dat het gebeente van zijn gehemelte
moest worden verwijderd en een kunst
gehemelte werd aangebracht, waardoor de
geleerde grote last had bij het spreken.
Toch bewaarde hij zijn goede humeur
en zelfs zijn kwinkslagen. Toen hij een
Franse toespraak moest houden en daarbij
grote moeilijkheden had, verontschuldigde
hij zich:. „Mijn kunstgehemelte praat
schijnbaar niet graag Frans". Een latere
operatie bracht aanmerkelijke verbetering,
zodat hij eindelijk weer zijn sigaartje kon
roken. Nadat hem in Frankfort de Goethe-
prijs was uitgereikt, verklaarde hij dat
hij liever een goed kunstgehemelte had
gekregen. In zijn laatste levensjaren
maakte hij nog een reis naar Italië om
zijn vrouw de kunstschatten van Rome
te laten zien. Op dat ogenblik schreven
enkele Amerikaanse bladen, dat hij reeds
was gestorven. Hij maakte de invasie van
Hitier nog mee en daar hij Jood was,
werd hij door de S.S. lastig gevallen. Hij
mocht Oostenrijk weliswaar verlaten,
maar pas nadat de S.S. zijn brandkast had
leeggeplunderd. Toen hij hierover een
schriftelijke verklaring moest afleggen,
dicteerde hij: „Ik kan de S.S. bij iedereen
ten zeerste aanbevelen".
ZIJN LAATSTE levensdagen bracht hij
in Londen door, waar hij twintig jaar ge
leden in de maand september is gestorven.
Hij was toen' tachtig jaar. Zijn kwaal
noemde hij: „mijn goede getrouwe, waar
mee ik nu al zestien jaar het leven deel".
Ondanks de grootste pijn werd hij niet
ongeduldig en hij weigerde zelfs pijn
stillende geneesmiddelen in te nemen, om
dat hij zijn heldere denken wilde bewaren.
Zijn levenswijsheid vatte hij in de volgen
de woorden samen: „Het leven te ver
dragen blijft de plicht van de mens".
(Van onze correspondent in Australië)
IN NEDERLAND hebben we onze
nationale helden Tromp, De Ruyter
en Van Speyk (om slechts enkelen
te noemen), in Australië moet men
genoegen nemen met mannen van
ander kaliber, maar met niet min
der moed bezield dan onze illustere
voorvaderen. Bij gebrek aan een
geschiedenis van zeeslagen en wa
penfeiten te velde, neemt de Au
straliër het niet zo nauw met het
doel, waarvoor de held zijn leven
liet en voor wie dit ruwe, uitge
strekte land, met zijn ongelofelijk
romantische plekken van bos en
rots heeft leren kennen, is het niet
verwonderlijk, dat de bosrover de
nationale figuur bij uitnemendheid
is geworden. Australië's geschie
denis telt vele zulke figuren en voor
elk hunner koestert de Australiër
van vandaag verering. Zij worden
bezongen in de litteratuur van het
land zoals de grote van Nederland
in Helmers' „Hollandsche Natie"
PRIMUS INTER PARES is Ncd Kelly,
woudloper en struikrover uit de jaren
1878/'80, aan wie de ook in Nederland be
kende Australische schrijver Frank Clune
een boek heeft gewijd en wiens naam
spreekwoordelijke betekenis heeft gekre
gen in de taal van het land: „zo moedig
als Ned Kelly". Ned Kely is een figuur
die sterk tot de verbeelding spreekt. Men
kan vrijwel geen boek over Australië op
nemen, of zijn naam wordt er in genoemd.
In musea vindt men relikwieën, die met
ontzag of met een spoor van nationale
trots door de bezoekers worden bekeken:
vuurwapenen, die Ned Kelly heeft ge
bruikt en maquettes van een dorp (Glen-
rowan), waar de bosrover en zijn drie ben
deleden hun grootste stunt uithaalden: ze
brachten de gehele bevolking in het plaat
selijke café-hotel bijeen en Ned arresteer
de samen met de plaatselijke schoolmees
ter develdwachter en bracht hem als
gijzelaar naar het café, dat later, hoewel
er vrouwen en kinderen bijeen waren, door
niet minder dan vijftig politiemannen werd
belegerd. De politie had zelfs een kanon
meegenomen!
NED KELLY liep rond in een harnas,
dat hij zelf gesmeed had uit ploegijzers,
een grote stalen kap over het hoofd met
een spleet er in voor de ogen. Zo staat hij
thans nog uitgebeeld op reclameplaten.
Ned eindigde zijn jonge leven (25 jaar)
aan de galg. Het feit, dat de rechter, die
hem veroordeelde, binnen een week nadat
Ned was terechtgesteld, stierf, heeft mede
bijgedragen tot Ned Kelly's legendarische
roem, want had Ned, nadat het vonnis was
geveld, niet tegen deze rechter gezegd: „Ik
spreek je nog wel eens"? Voor deze ge
baarde figuur pinkten duizenden vrouwen
een traan weg, toen hij het schavot besteeg.
Wie het boek van Clune leest, krijgt de in
druk dat niet Ned Kelly, maar de politie
de schuldige in de historie was.
MAAR AUSTRALIë kent ook Ben Hall,
Frank Gardiner, Martin Cash en vele an
deren, over wie dikke boeken zijn geschre
ven. De ontdekking van goud in 1953
bracht een hele serie bosrovers op de been,
die het op goudtransporten hadden voor
zien en op postkoetsen. Hun namen en da
den leven nog steeds voort en de plaatsen,
waar zij zich verborgen of zich onvervaard
lieten bewieroken door de bevolking die
vreemd genoeg de politie niet waar
schuwde zijn „historische plekken".
IN EEN ANDER DORP hielden we stil
bij een granieten monument, waar in 1865
een politieman door een bosrover was
doodgeschoten. Het monument zag er ver
waarloosd uit en het gras er omheen stond
manshoog. Niemand schenkt er aandacht
aan, maar vlak ernaast staat een café en
daar toonde de eigenaar ons, alweer met
een tikkeltje trots, de kogelgaten in de muur
als een hei'innering aan het gevecht. De
historie der bosrovers, van wie er tiental
len hun leven aan de galg eindigden, is
kleurrijk en vol avontuur. De litteratuur
van dit land is er vol van. Rolf Boldre-
wood heeft in „Gewapende bosroverij"
een adembenemend verhaal geschreven
over die periode. De film heeft zich er ook
al meester van gemaakt, want goudzoe
kers en bosrovers zijn daarvoor dankbare
figuren en Australië heeft beiden. De post
koetsen, die in Amerikaanse films zo'n op
gang maken, zijn in Australië pas vijfen
dertig jaar geleden afgeschaft. In de hoog
tijdagen der postkoets in Australië waren
er'zesduizend paarden voor in gebruik.
Ruime keus dus voor de bosrover!
POSTKOETS, goedzoekers en bosrovers
hebben ook Australische kunstschilders
geïnspireerd. In 1927 schilderde Tom Ro
berts zijn sindsdien beroemd geworden
„Bailed up" („handen omhoog"), waarop
postkoets, passagiers, rovers en land
schap de realiteit van de negentiende eeuw
goed weergeven. Het schilderstuk, dat in
het nationale schilderijenmuseum van
Nieuw Zuid-Wales te Sydeny, permanent
staat tentoongesteld, trekt altijd grote be
langstelling.
„DE SPRONG VAN MüNCHHAUSEN"
is de veelzeggende titel, die de thans 38-
jarige dichter-criticus-essayist Paul Ro
den/co gaf aan een verzameling essays,
artikelen en critieken die hij in de loop
van een tiental jaren geschreven heeft
(uitgave Bert Bakker/Daamen n.v., Den
Haag). De moderne mens aldus Roden-
ko ziet zich als een Miinchhausen tus
sen twee Muilen geplaatst: de Muil van
het Systeem en de Muil van de Oergrond.
Met „de muil van het systeem" bedoelt
Rodenko de situatie, die als volgt door
Ortega y Gasset is' beschreven: „Het
werken en leven op een cultuurlaag, die
de mens van buiten af is toegeschoven,
een systeem van vreemde meningen, het
werk van anderen, levend in de atmosfeer,
in het milieiL, in de geest van de tijd; in
één woord, de mens leeft als een collec
tief, conventioneel, onverantwoordelijk ik,
dat niet meer weet waarom het zo of zo
denkt of wil. Elke cultuur, die overwint
en zich doorzet, verwordt tot gemeenplaats
en frase". En met „de muil van de oer
grond" bedoeld Rodenko de situatie, die
als volgt ook weer door Ortega wordt om
schreven: „Wanneer de gedaanteverwisse
ling, de vernieuwing niet mogelijk is, dan
is het enig alternatief de terugwending
(beide citaten zijn ontleend aan „De wijs
begeerte van Ortega Y Gasset" door prof.
J. H. Walgrave). Twee muilen dus, waar
tussen Rodenko Miinchhausen plaatst: „De
oplossing van Miinchhausen was simpel:
hij sprong, verticaal, en liet de monsters
elkaar verslinden". „De sprong van
Miinchhausen is het experiment van de
dichter: hij laat de moederschoot (de
terugwending, de oergrond. A.I.) de krant
(het systeem. A.I.) verslinden en de krant
de moederschoot. Voortgestuwd door de
vrijgekomen verslindingsenergie schiet hij
als een raket omhoog, in de oorspronke
lijke extase van de pure aanwezigheid".
Dan voelt Rodenko de behoefte deze op
merking-in-de-ruimte wat te aarden:
„Maar het dichterschap is een figuur in de
tijd. De aanwezigheid van de dichter kan
zich alleen handhaven als voortdurende
spanning: door aanwezig afwezig, afwezig
aanwezig te zijn, eigenlijk in de oneigen
lijkheid, oneigenlijk in de eigenlijkheid".
Omdat deze zinnen uit hun verband mis
schien niet helemaal duidelijk zijn: Ro
denko bedoelt dat de dichter als een in
„het systeem" geaard toestel dat zijn an
tenne in de e*her van de „oergrond" heeft,
spanning is; kortsluiting en muziek
tegelijk.
TEGEN DEZE ACHTERGROND be
hoeft Rodenko's indeling van zijn boek in
vier delen geen nadere verklaring; „vor
men op zoek naar een inhoud", „de de-
nomie van het systeem", „de zuigkracht
van de chaos" en „het vierde zien", het
laatste zijnde: „het reinigende, lucide
zien dat het gewordene aan de dynamische
waarheid van de wording toetst". Alle
vier delen worden door een korte „fabel"
ingeleid.
Welke werkelijkheid steekt er nu ach
ter al die woorden, zal de nuchtere lezer
zich wellicht afvragen; misschien zegt hij
wel „wat koop ik .ervoor", als hij-zijn-taal
wat geplaveider wil gebruiken. Ook aan
hem heeft Rodenko gedacht. Eerst zegt'
hij: „De oorspronkelijke, oer-spronkelijke
chaos heeft een statisch en een dynamisch
aspect: oer-chaos en sprong. In de oer-
zee van het vrijblijvende experiment, de
abstracte beschikbaarheid van het intel
lect, komt het statisch aspect tot uitdruk
king: de „menselijke staat", de „ruimte
van het volledige leven"; niet het ik-sta-
tische aspect van de creatieve sprong".
En dan vervolgt Rodenko voor de wat-
koop-ik-ervoor-zegger: „Maar wil de mens
vorm en inhoud aan zijn lot geven, dan zal
hij zich moeten beschikken, geleed en ge
werveld de veilige oer-zee verlaten en de
weg inslaan van onthechting, specialisatie,
persoonlijke inzet en doelgerichte vormge
ving". Ah, denkt „Wat-koop-ik-ervoor" bij
dit laatste, dat ken ik nog van de midden
standscursus en het vestigingsdiploma.
En hij heeft gelijk ook.
MAAR EERDER DAN dit tegen Roden
ko te gebruiken, moet men die laatste
slingerwoorden zien als het gevolg van
diens onredelijke wens om tenminste iets
concluderends te zeggen; onredelijk, om
dat uit alle in dit boek verzamelde artike
len blijkt dat de schrijver zijn twijfel niet
tracht te overwinnen, maar slechts tracht
te ordenen tot momentele verstaanbaar
heid. Hij weet dat de sprong van Miinch
hausen geen oplossing is, maar een fluc
tuatie, een kringsprong van een kat-in-het
nauw; geen ontlading die spanning opheft
maar een die haar aantoont. Rodenko's
poging om dat met woorden als „onthech
ting", „specialisatie", „persoonlijke in
zet" en „doelgerichte vormgeving" te ca
moufleren is niet belachelijk, maar juist
een teken van zijn intellectueel misnoegen
over die onontkoombare twijfel. En daar
mee komen we aan de vorm van Roden
ko's fabels en de artikelen, die zij inlei
den: hij laat zijn redelijk en consequent
denken op een intuïtieve onderlaag drij
ven. Zijn uit de onverenigbaarheid van
oergrond en systeem voortspruitende twij-
fel leidt enex-zijds intuïtief tot huldi
ging van de Münchhausen-sprong en ander
zijds denkend, cerebraal tot huldiging
van woorden als „onthechting" en „doel-
gex-ichte voi-mgeving". Kortom, hij is te
veel intellectueel om volledig artistiek-
ereatief'' te" denken, en anderzijds te veeL
ku'nstehaar om in een denkhouding te wil
len verzdftden.
IN DIE BEIDE KWALITEITEN heeft hij
getracht uitex-sten te bereiken, maar de
lezer krijgt aldus twee onverenigbaren
voorgezet: enerzijds „doelgex-ichte voi'mge-
ving" en anderzijds „de sprong van Miinch
hausen". Het aai'dige is dat aldus Roden
ko zelf ondexTxevig wox'dt aan de titel van
zijn boek: hij is er niet in geslaagd tussen
deze twee, zijn persoonlijke onverenig
baarheden, een eigen sprong van Miinch
hausen te maken. Voor hemzelf is niet
waar wat hij schrijft: „De oplossing van
Miinchhausen was simpel: hij sprong, ver
ticaal, en liet de monstex-s elkaar verslin
den".
In dit vei'band moet dan ook gewezen
worden op Rodenko's taalgebruik. Wooi'-
den als Funktionslust, oraal- en anaal-sa
distisch, phylogenese, adulatie, syncx-etis-
tisch en internalisering, kan men bij hem
aantx-effen. Hij bezit een onwaarschijnlijk
uitgei'ekte kennis en het kan niet juist ge
acht worden dat hij aldus talloze uit hun
omgeving gehaalde begrippen gebruikt in
artikelen, waarvan het litterair-voox-lich-
tende kaï'akter lezers aantrekt, die in hun
algemeenheid niet ter zake van deze be
grippen ingelicht geacht mogen woi'den.
En toch voelt men dat Rodenko die be
grippen volstrekt eerlijk en met een
authentiek helderheidsstreven gebruikt
om de overal klaaxdiggende misverstanden
te yex'wijden, die hij als baanbrekend es
sayist en ci'iticus bestemd is te ontmoe
ten.
MEN ZAL ALLICHT geneigd zijn om
in het hierbovenstaande een zoals dat
heet afbx-ekende critiek te zien. Dat is
dan een misverstand dat van deze plaats
af moet worden weggeruimd. Want de cri
ticus, en zeker hij die een mede-criticus
onder de loep moet nemen, is in een
Münchhausen-springsituatie. Hij kan con
ventionele maatstaven aanleggen voor
conventionele werken die anderzijds veel
al veroordeeld kunnen worden volgens de
zoekende, steeds wisselende maatstaven,
die het baanbx-ekende toebehoren. Dat zijn
twee maten en dat Rodenko de laatstge
noemde vorm tracht te geven met inzet
van zijn gehele hoe „moeilijke" ook
eigenheid, maakt hem belangrijk. „Con
ventioneel" moge het hierbovenstaande
„afbrekend" lijken, het is echter bedoeld
als een volgen van Rodenko in zijn voor
eigentijds-geïnteresseerde lezers leerza
me ontwikkeling; een volgen dat de lezer
in staat moge stellen tenminste enigszins
ingeleid het avontuur van Rodenko méé
te beleven. Hij zal bij Rodenko stukken
vinden die prikkelen tot tegenspraak,
maar ook stukken die een eigen vermoe-
den inzake de „nieuwe golf" wekken of
vex-diepen. Rodenko is in zijn twijfel en
zoekende onzekerheid een betrouwbaardei;
gids dan vele „zekeren" dat zijn. Hij
toetst het werk dat hij bespi-eekt niet uit
sluitend aan zichzelf, hij toetst zichzelf ook
aan dat werk: een speurtocht wederzijds.
Het is dan ook niet toevallig dat het laat
ste opstel uit dit boek het verst gevox-derd
lijkt.
MEN WORDT door „De sprong
van Miinchhausen" geprikkeld, men
raakt strijdbaar betrokken in het
menswaardige geding van de tijdsac-
tualiteit. Wie dit boek wil lezen om
er zich door te laten overtuigen late
het liever ongelezen.
Acl Interim