De Nederlandse schilderkunst sinds van Gogh
Toneel in Londentwee soorten Moei
Duitse wijnboeren hopen op een
uitzonderlijk edele jaargang
NATIONALE VERZUILING, WAARBORG VOOR GEZONDE
GEZINSTRADITIE?
Erbij
ZATERDAG 26 SEPTEMBER 1959
PAGINA TWEE
VOOR HET EERST sinds de
oorlog, en zelfs voor het eerst
sinds meer dan twintig jaar,
zijn er in Londen nieuwe
theaters te bezoeken. Bernard
Miles heeft in de buurt van
St. Paul's Cathedral zijn
Mermaid Theatre geopend tus
sen de muren van een oude
fabriek, die nu onverfraaid
de zijwanden zijn van een
zaal waar men verder in het
opperste comfort gezeten is
tegenover een open toneel,
door geen gordijn of hoogte
verschil van de eerste rij ge
scheiden. Aan Shaftesbury
Avenue in West End is Queen's
Theatre herbouwd, dat in 1940
gebombardeerd was; daar ziet
de zaal er precies zo uit als
vroeger, in de krullige stijl
met. zijbalkons van het begin
van de eeuw. De bouw van
deze schouwburgen geeft een
aanwijzing van de bloei van
het Londense toneel, maar op
twee verschillende manieren.
Het Mermaid Theatre vertolkt
de bloei van het toneel in
strikte zin, voorzover het ten
minste niet eenvoudig de on
tembare energie van zijn
stichter uitdrukt. Het is ge
bouwd voor het plezier van
toneelspelen. De openingsvoor
stelling van de "musical come
dy „Lock up your Daughters",
naar een al tweehonderd jaar
vergeten toneelstuk van Henry
Fielding, deelt dat plezier op
de meest innemende toon aan
de toeschouwer mee; zij klinkt
als het werk van beroeps
amateurs, heel anders dan de
musicals uit Amerika, zoals
„My Fair Lady" en „West
Side Story", die zich nadruk
kelijk doen kennen als het
werk van beroepsprofessionals.
Het gevaar van beroepspro-
fessionalisme is dat het er te
glanzend en gepolijst uit gaat
zien; dat van het amateurisme
is dat het gewoon knullig
wordt, wat de Engelse musi
cal comedy ook vaak wel is.
DES TE AARDIGER is Lock
up your Daughters, dat be
wijst dat onnozele liedjes en
beproefde grapjes toch het
ware materiaal zijn voor deze
vorm van toneel (John Os
borne, de beroemde auteur
van „Look Back in Anger",
heeft dit voorjaar geprobeerd
aan te tonen dat ook zware
spannende toneelstukjes wil
len genieten, en actieve za
kenlieden anderzijds, die er
hun geld in steken. Het is niet
meer dan een toeval dat de
eerste twee voorstellingen hier
veel ernstiger en moeilijker
waren dan het brave „Lock
up your Daughters"; dat was
mogelijk omdat er grote
acteursnamen bij betrokken
waren, die een veel betere
kans geven op grote publieke
belangstelling dan enige
schrijversnaam ooit kan doen.
Eerst was er John Gielgud in
tolking van de ongetrouwde
nicht van middelbare leef
tijd.
OM EERST DOOR te gaan
op het toneel van de zaken
lieden, nu deze tegenstelling
eenmaal gemaakt is: er zijn
de laatste tijd nog twee andere
gegarandeerde successen aan
een lange carrière begonnen.
Het ene is „The Complaisant
Lover" van Graham Greene,
in de hoofdrollen gespeeld
door Ralph Richardson, Paul
Scofield en Phyllis Calvert. Het
Boven Frederick Jaeger als
Ramble en Hy Hazéll als mrs.
Squeezum, onder Richard
Wordsworth als rechter
Squeezum, Stephanie Voss als
Hilar et in „Lock up your
Daughters" van Henry Fiel
ding
het leven en de dood van een
Britse patrouille in Malakka;
en „Roots" van Arthur Wes-
ker, over een boerenfamilie in
Norfolk met een dochter die
het hogerop zoekt in het in
tellectuele. De meeste ver-
maatschappijcritiek met lied
jes mogelijk was in „The
World of Paul Slickey"; het
lukte hem niet, het stuk liep
maar kort, en verdiende niet
beter). Tegenover het Mer
maid Theatre vertegenwoor
digt het Queen's Theatre de
conventie, gediend door de be
kende „vermoeide zakenlie
den" enerzijds, die van ont-
Vivien Leigh als Lulu d'Ar-
ville en Anthony Quayle als
Marcel Blanchard in „Look
after Lulu" van Feydeau/Co-
ward.
zijn voordracht van passages
uit Shakespeare onder de
titel „The Ages of Man", in
Nederland bekend; nu zijn er
Michael Redgrave, Flora Rob-
son, en Beatrix Lehmann in
„The Aspern Papers", door
Redgrave voor het toneel be
werkt naar een verhaal van
Henry James.
Het verhaal kan nog altijd
beter gelezen worden dan ge
zien, maar de voorstelling is
inderdaad de moeite waard
om de acteurs, in het bijzon
der om Flora Robson, die illu
sie van een persoonlijke ont
moeting geeft met haar ver
is een komedie van Greene, te
vergelijken met de „enter
tainments" die hij aan de
romanlitteratuur heeft toege
voegd; het gaat over huwe
lijksontrouw, zoals de titel
kan doen vermoeden, en het
is niet bepaald vrolijk, maar
wel bekwaam geschreven en
goed afgestemd op Shaftes
bury Avenue. Elders zijn
Vivien Leigh, Anthony Quay
le en andere sterren te zien in
„Look After Lulu", naar het
Frans van Feydeau door Noel
Coward, die er weinig per
soonlijks aan heeft toegevoegd.
Behalve drukbezocht zijn deze
voorstellingen ook op hun
eigen bescheiden wijze wel
onderhoudend, maar de bloei
van het Londense toneel ver
tegenwoordigen zij alleen in
financiële zin.
DE ANDERE BLOEI blijkt
op het ogenblik het duidelijkst
uit een paar opvoeringen, die
al maanden lopen: The Hos
tage van dé jonge Ierse auteur
Brendan Behan, die zoveel
hart voor zijn mensen toont,
terwijl hij de eerbied zowel
voor de burgerdeugd als voor
de regels van het toneel in de
wind slaat, dat het welden
kende publiek er niet anders
dan plezier in kan hebben:
„A Taste of Honey" van
Shelagh Delaney, het negen
tienjarige meisje uit het noor
den dat al precies weet hoe
het gaan kan met de ellende
van de liefde en van het. ver
woeste gezin; en „Five Finger
Exercise" van Peter Shaffer,
dat niet zo luidruchtig als de
andere twee met de traditie
breekt, maar intussen ook
blijk geeft van een eigen ma
nier om gezinsproblemen te
behandelen. Een paar andere
stukken die bijzondere aan
dacht verdienden zijn geko
men en vertrokken: „The
Long, The Short and the Tall"
(door Puck in Nederland ge
speeld) van Willis Hall, over
wachtingen sindsdien zijn ge
wekt door „A Raisin in the
Sun", het eerste werk van een
negerschrijfster, Lorraine
Hansberry, dat bekroond is
met de prijs voor het beste
stuk op Broadway in het vo
rige seizoen, maar dat teveel
elementen van bestudeerde
drakerigheid in zich heeft om
nog meer prijzen te verdie
nen.
INTUSSEN DOET de toe
komst zich alweer goed voor:
er is een nieuw werk in aan
tocht van Sean O'Casey en
een van Arthur Wesker, die
al verscheidene malen zijn
talent heeft bewezen en die
het nu nog aanzienlijk beter
schijnt te hebben gedaan; en
er staat een opvoering op het
punt te beginnen van „The
Shifting Heart" van Richard
Beynon, een Australisch stuk
dat twee jaar geleden be
kroond is in de prijsvraag
van de Observer, maar tot nu
niet te zien was geweest (wel
te lezen, in The Observer
Plays, door Faber uitgegeven,
waarin de zeven bekroonde
stukken verzameld zijn).
Daarbij moet in aanmerking
genomen worden dat de
Theatre Workshop in het
oosten van de stad, en het
Royal Court Theatre in het
westen, ieder seizoen goed ge
acht kunnen worden voor
tenminste twee gedenkwaar
dige opvoeringen van nieuwe
stukken, en dat tenslotte ook
de theaters van Shaftesbury
Avenue en omliggende straten
soms met iets interessants
voor den dag komen.
AL ZAL het Londense to
neel nooit zo levend worden
als sommige van de talrijke
jonge schrijvers en hun aan
hangers wensen, het geeft de
laatste tijd meer tekenen van
leven dan het in jaren gedaan
heeft.
S. M.
VEEL ZIEN, veel lezen, veel reizen zijn
aangewezen middelen om eigen gewoon
ten en inzichten aan die van anderen te
toetsen en daardoor vooroordelen kwijt te
raken. Voor de wetenschapsman geldt de
eis van het objectieve oordeel nog in ster
kere mate. Juist hij moet zich voortdurend
vrijmaken van het algemene oordeel dat
door .de publieke opinie wordt geveld. Ook
zijn eigen mening dient hij steeds opnieuw
critisch te bezien en te vergelijken met de
feiten. Zo alleen kan hij zijn laak de ware
aard der verschijnselen te ontdekken en
de wetmatigheid in deze vast te stellen
op de juiste wijze verrichten. Voor de
dienaar van de sociale wetenschappen geldt
dit alles in optima forma. Hij houdt zich
bezig met de mens en zijn gedragingen en
moet dus voortdurend op zijn qui vive zijn
geen waarde-oordelen uit te spreken, om
dat hij persoonlijk ten gevolge van zijn
opvoeding of instelling van mening is
dat een bepaalde kwestie goed of verkeerd
is. Hij dient zijn uitspraken los te maken
van gevestigde meningen, van de gebruike
lijke vooroordelen en zich alleen af te vra
gen: „wat gebeurt er hier en hoe komt dat?"
ER BESTAAT ECHTER ook een andere
opvatting, waarbij men ervan uitgaat dat
de sociale wetenschappen normatief die
nen te zijn. Met andere woorden: het zou
tot de taak van de onderzoeker behoren van
bepaalde verschijnselen de aard en beteke
nis op te sporen, deze te vergelijken met
bepaalde vooropgestelde normen, zoals de
moraal en de gewoonten, en zich er dan
over uit te spreken of men in een bepaald
concreet geval van een voor- of achteruit
gang kan spreken.
Bij deze opvatting is het nog helemaal
niet zeker, dat men aan het eind van een
onderzoek tot dezelfde conclusies als an
deren komt, zelfs niet wanneer men dezelf
de normen als uitgangspunt neemt. Af
komst, opvoeding, ervaring en instelling
van de geleerde spelen een uiterst gewich
tige rol. Bij het normatieve uitgangspunt
is er dan ook meestal geen volledige ob
jectiviteit.
HEEL DUIDELIJK wordt dit gedemon
streerd bij de onderzoekingen, die door
sociologen gedurende de laatste jaren zijn
verricht over het Nederlandse gezin. Socio
logen als onder anderen Groenman,
Kruyt, Van den Brink, Oldendorff en Bou-
man kwamen tot de slotsom dat het Ne
derlandse gezin onderhevig is aan functie
verlies tengevolge van verschillende oor
zaken, zoals de verstedelijking, de indu
strialisatie, het amusementsleven enzo
voort. Het gezin zou aan betekenis inboe
ten, de banden tussen de familieleden ver
slappen en de eenheid zou teloor gaan.
Maar dr. K. Ishwaran komt in zijn disser
tatie „Family life in the Netherlands"
(Het gezinsleven in Nederland) tot heel
andere conclusies.
DE HEER ISHWARAN heeft tweeënhalf
jaar in Nederland gewoond en sociologie
gestudeerd aan het Haagse Institute of So
cial Studies en aan de Rijksuniversiteit in
Leiden. Dr. Ishwaran heeft zijn studie ge
baseerd op een enquête, die hij onder 415
Leidse studenten en hun familieleden
hield. Leiden ligt in de zogenaamde Rand
stad-Holland en ondergaat alle invloeden
van de verstedelijking. Daarnaast komen
studenten uit alle delen van het land naar
Leiden, zodat zijn studie min of meer re
presentatief is voor het hele land. Volgens
de Indische geleerde geeft juist de door
hem onderzochte groep in Nederland de
toon aan en heeft deze bij uitstek de om
mezwaai tengevolge van de industrialisa
tie die in buitenlandse ogen in Ne
derland pas omstreeks 1900 goed inzette
ondervonden.
Heeft nu het Nederlandse gezin grote
veranderingen in de laatste halve eeuw
ondergaan? Dr. Ishwaran gelooft van niet.
Hier treft ons de bijzonder frisse kijk van
de buitenlander, die geen hinder heeft van
wetenschappelijke vaststaande inzichten,
die soms tot wetenschappelijk geformu
leerde vooroordelen kunnen uitgroeien.'
NAAR ZIJN MENING is er in de Rand
stad allerminst een anonieme menigte ont
staan, maar heeft het gezin zijn betekenis
als karakteristieke Nederlandse eenheid,
hetzij dan op iets veranderde wijze, kun
nen bewaren. De voornaamste oorzaak
daarvoor is volgens de schrijver het reli
gieuze element dat ook in de afgelopen de
cennia zijn invloed uitoefende op het Ne
derlandse culturele en sociale leven, en
dit ook thans nog doet. Nu is het
interessante, dat volgens dr. Ish/Cvaran het
godsdienstige element zijn betekenis zo
sterk heeft bewaard door de verzuiling, dat
eveneens zo typisch Nederlandse feno
meen. De scherpe verdeling van het Neder-_
landse maatschappelijke en politieke le
ven i: godsdienstige groeperingen is vol
gens Ishwaran een brug tussen de groepe
ringen zelf als wel tussen hen en de socia
le instituten, waaronder het gezin. Het
„systeem van de verzuiling" werkt door in
het onderwijs, het culturele en het econo
misch leven en de politiek. Tussen de groe
peringen bestaat, aldus Ishwaran, een
wedkamp, die de verschillende zuilen er
toe leidt de gelederen steeds sterker aan
te sluiten.
DE INDUSTRIALISATIE en in samen
hang daarmee Benelux en Europese inte-
gratie komen in deze studie op de tweede
plaats. Ook wijst dr. Ishwaran op facto
ren als verstedelijking en de trek van het
platteland naar de stad. Maar, zo schrijft
hij, het platteland heeft veel van zijn eigen
karaktertrekken kunnen bewaren, on
danks het feit dat van het eigene verloren
is gegaan door de moderne communica
tiemiddelen. Groningen en Drente tonen
dit in vele opzichten.
Behalve onder invloed van deze facto
ren heeft het gezin ook door de verander
de economische omstandigheden aan een
heid verloren. De ontwikkelingsfunctie is
achteruit gegaan en door de interesses, die
de leden buiten het gezin hebben zijn dc
banden zwakker. Opvoeding, religieuze
beleving en recreatie zijn ten dele buiten
het gezin gekomen en aan andere institu
ten overgedragen of verloren gegaan.
Door Nederlandse sociologen is het
gevolg van al deze krachten „verwe
reldlijking" van het gezin genoemd. Deze
manifesteert zich in een verstoorde huwe
lijksopvatting en een zich in andere
richting wijzigende benadering van sek
sualiteit en erotiek, dubieuze ontspanning
en een vergaande emancipatie van de
vrouw. Al deze ernstige zaken vindt men
ook in het proefschrift, maar zij leiden niet
tot een pessimistisch resultaat. Dr. Ishwa
ran ziet op grond van zijn onderzoek, on
danks alle veranderingen, nog steeds ster
ke familiebanden en een religieuze bin
ding. Een van de sterkste factoren is wel,
dat naar oud-Nederlandse opvatting „de
vrouw in het huis en het gezin hoort en
dat haar belangrijkste taak de verzorging
en opvoeding van de kinderen is". Het is
deze instelling vooral van dè Nederland
se man die het gezin zijn plaats als
bouwsteen van de maatschappij heeft
doen behouden, maar die voor buitenlan
ders wel eens conservatief lijkt. De ver
zuiling zorgt ervoor, dat deze traditie be
waard, aldus dr. Ishwaran.
W. Langeveld
IN DE EERSTE WEKEN v van
september zijn de Westduitse wijn
bergen door de burgemeesters van de
kleine dorpen langs de Rijn, Moezel,
Ahr en Saar gesloten: geen „Win-
zer" mag meer naar zijn wijngaard.
De druiven rijpen in de laatste sterke
zon van dit toch al overvloedig warme
jaar. Men hoopt dan ook op een wijn
jaargang, die te vergelijken is met de
beste jaren als 1953, 1949 en enkele
vooroorlogse jaren. De wijndruiven
zijn, zo wordt algemeen gezegd, zeker
twee weken verder in het rijpings
proces dan het vorige jaar dat ook niet
slecht was. De zomer, die zo rijk aan
zon was, gaf een uitstekende start aan
dit proces. De felle regenbuien die in
de afgelopen zomermaanden de wijn
bergen troffen, hadden ook hun goede
zijdenzij gaven de druiven het vele
vocht, dat onontbeerlijk is voor de
vorming van het druivensap. En wat
de hoeveelheid wijn betreft zal men
er wel niet in slagen, zo wordt alge
meen verteld, om de hoeveelheid van
het vorige jaar vijf miljoen hecto
liter, een record te halen, dit jaar
zal men niet verder komen dan 3 a
3,5 miljoen hectoliter, op zichzelf een
prijzenswaardige hoeveelheid, die zel
den gehaald wordt.
HET BUREAU voor de wijnbouw in het
land Hessen kwam dezer dagen met cij
fers aandragen, die het beste doen hopen.
Zelfs beweert men in Hessen dat de 1959-er
nog beter wordt dan de thans reeds be
roemde 1953-er! In de Rheingau. waar
overwegend de Rieslingdruif is aange
plant, heeft men een zogenaamd mostge-
wichl van 74 graad Oechsle (soortelijk ge
wicht, wijngehalte) bij 19 promille zuur
gemeten. Zelfs werd een gewicht van 82
graad gemeten! In 1953 heeft men een der
gelijk gewicht nergens bereikt. Het vorig
jaar kwam de Riesling begin september
niet verder dan 26 graad. Wijn van 85
graad Oechsle noemt men hier een zelf
standige wijn, die volkomen gerijpt is en
die niet door toevoeging van suiker „ver
beterd" behoeft te worden. Men rekent
in gebieden als de Rheingau er op. dat
deze rijpheid dit jaar zeker bereikt zal
worden. Thans is men bezig met de „Lese",
de wijnoogst, voornamelijk van de vroege
druiven. De „Hauptlese" vindt evenwel
pas in oktober plaats. Maar reeds in deze
dagen kan men overal langs Rijn, Ahr en
Moezel wijnfeesten zien en horen vieren,
die veel plezier schenken aan de dorpsbe
woners en vreemdelingen..
HET GROOT PLEZIER zal, wat de
1959-er aangaat, echter pas ver in 1960 ko
men. Het is namelijk niet te verwachten,
dat men dit jaar erg scheutig zal zijn met
1959-wijnen van rang. Men heeft namelijk
met deze wijn, waarvan dé beste kwali
teit pas laat dit jaar zal kunnen worden ge
maakt omdat de wijndruiven in oktober
(en zo laat mogelijk) zullen worden ge
plukt, tijd nodig. Het bereiken van hoogte
punten vereist extra zorg, vereist dus tijd.
Daarnaast is van belang, dat de West
duitse wijnkelders van de grote handela
ren nog vol genoeg zijn met 1958-er wij
nen, die redelijk goedkoop op het ogen
blik van de hand gaan en waaronder men
heel wat goeds kan aantreffen.
DE GEMIDDELDE Duitser moet het
klinkt zonderling het wijn drinken even
wel nog leren! Hij drinkt per jaar nauwe
lijks acht liter wijn, als men de gedronken
hoeveelheid omslaat op de gehele bevol
king. En dat is weinig, vergeleken met de
120 liter die de gemiddelde Fransman in
een jaar drinkt! Maar er zit groei in:
60 percent van de volwassen Duitsers
drinken tegenwoordig op z'n tijd een glas
wijn en onder die volwassenen zijn vele
jonge mensen van onder de dertig! Toch
begint er steeds meer begrip te ontstaan
voor de wijn in het algemeen. Men weet
dat „Riesling" geen berg of dorp is van
waar de Rieslingwijnen komen, maar een
bepaalde druivensoort. Men onderscheidt
allengs beter de consumptiewijnen, die nu
eenmaal niet tot de allerbeste kunnen be
horen, de verbeterde wijnen, die met sui
ker en water wat minder zuur zijn ge
maakt. En men weet vooral dat natuur
wijnen „onvei'beterd", zijn. Daarnaast
weet men, dat er „orden" voor wijnen
worden uitgereikt orden die waai-ach-
tig zin hebben. Een wijn met de waarde
ring „SpÈitlese" en „Auslese" behoort tot
het allerbeste wat langs Moezel en Rijn is
geijnaakt. Daarboven gaan slechts de wij
nen met de orde „Beei-enauslese" en
„Trockenbeei-auslese" wijnen van uit
gezochte druiven, die laat geoogst zijn,
direct in de kelders zijn gebracht en daar
bij een tikkeltje overrijp waren.
KORTOM, er komt heel wat kijken voor
men in West-Duitsland kan dooi'gaan voor
een kenner van wijn. Maar in de Bonds
republiek is men reeds tevreden als de ge
middelde wijndrinker een beetje inzicht
heeft in de diverse soorten. Want alleen zo
krijgt hij plezier in zijn wijn en gaat hij er
over denken een voorraadje aan te leg
gen.
TER GELEGENHEID van haar 50-jarig
bestaan gaf een Nederlandse levensvei-ze-
ringmaatschappij (N.V. Levensverzeke
ring Maatschappij „Erk", te Nijmegen)
de kunstcriticus Charles Wentinck op
dracht tot het schrijven van „De Neder
landse Schilderkunst sinds Van Gogh", de
uitgeverij „Het Spectrum" (Utrecht/Ant
werpen) dit boek uit te geven. In een ver
antwoording erkent de schrijver een zeke
re subjectiviteit tegenover het te behande
len onderwerp, noodzakelijk voor hem om
dat hij zijn opdracht zag als een poging tot
het wekken van openheid en genegenheid
voor onze moderne Nederlandse schilder
kunst. Hij beperkte zich tot die ontmoetin
gen, met kunstenaar en werk, welke hem
een belevenis waren. Die ontmoetingen
blijken nogal veelzijdig en al pretendeert
Wentinck niet een boek te hebben geschre
ven over dé kunst van Nederland, zijn re
sultaat is niet minder volledig dan anderer
geschriften die meer objectiviteit preten
deren. En verder is Wentinck objectiever
dan zekere jonge kunsthistorici, die uit de
loop van de geschiedenis een bepaalde lijn
in het verdere verloop van de ontwikkeling
der moderne kunst willen vastgelegd zien
en daarmee negeren wat niet volgens die
lijn gaat.
ALS WEINIG ANDEREN blijkt Wen
tinck de ateliers te kennen. En dat niet
eens zozeer door bezoeken als wel door zijn
vermogen achter het werk de persoonlijk
heid van de maker en diens omgeving te
zien. Deze man beleeft schilderkunst en
toont zich trouw aan zijn belevenissen.
Wanneer Wentinck de vele facetten van
onze hedendaagse kunst aan ons beschrijft
moet hij een keuze doen. Het kan daarbij
voorkomen dat we een door ons bewonder
de naam in dit boek missen. De belevenis
aan een bepaald facet was voor hem dan
meer dan bij anderen verbonden aan één
bepaalde auteur, die hij wellicht leerde
kennen op een belangrijk moment van zijn
eigen ontwikkeling. Misschien dat een en
kele keuze wat verwondert. Deze is dan
nog eens een extra getuigenis van de
warmte waarmee dit boek geschreven is.
Die warmte blijkt duidelijk in de beschrij
vingen van onze eigen voorkeuren, waar
van Wentincks analyse zo goed kan over
eenstemmen met de onze. In zijn beschrij
vingen ontbreekt het niet aan critiek, een
critiek die overigens niets blijkt af te doen
aan zijn bewondering voor de besproken
figuren en deze aldus juist dichter bij ons
brengt. Wie onder de besprokenen zich toch
nog gepikeerd mocht voelen zal dan veelal
een slechter lezer blijken te zijn dan zij
voor wie dit boek bedoeld is. Maar die
kans zit er nu eenmaal wel in.
VAN WENTINCK las ik wel besprekin
gen van tentoonstellingen van bekende
figuren „die er niet om logen" zoals dat
heet. Van dezelfde figuren wist hij de voor
een boek als dit de noodzakelijke afstand
te nemen.
Juist omdat hij oprecht veel om som-
miger werk geeft voelt Wentinck soms de
noodzakelijkheid tot critiek. In dit boek
springt hij bovendien nogal eens in de
bres om aanvallen op sommige schilders
af te slaan en plaatst hij figuren, om wie
het door de op mode gerichte belangstel
ling wat stil werd, weer in het licht. Na-
tuui-lijk moest hij in het toch ook beoogde
historische overzicht de laatstbedoelde fi
guren tegenkomen, historische figuren
zijn zij echter geenszins voor hem.
Weigert hij dan in de lijn van som
mige propagandisten van moderne kunst,
waaronder jongere historici te den
ken, Wentinck staat in deze sector open
voor iedere belevenis. Juist door het noe
men van bepaalde namen en bedoelingen
van de dragers daarvan zonder te getui
gen van een beleven omdat dat er moge
lijk niet was, krijgt de beschrijving van
een beleven aan anderer werk (Appel bij-
vooi'beeld) meer reliëf. Enige onrust over
de ontwikkeling van een onzer jongste
schilders bewijst nog eens Wentincks lief
de voor onze hedendaagse schilderskunst.
Bob Buys