De Nederlandse schilderkunst sinds van Gogh Toneel in Londentwee soorten Moei Duitse wijnboeren hopen op een uitzonderlijk edele jaargang NATIONALE VERZUILING, WAARBORG VOOR GEZONDE GEZINSTRADITIE? Erbij ZATERDAG 26 SEPTEMBER 1959 PAGINA TWEE VOOR HET EERST sinds de oorlog, en zelfs voor het eerst sinds meer dan twintig jaar, zijn er in Londen nieuwe theaters te bezoeken. Bernard Miles heeft in de buurt van St. Paul's Cathedral zijn Mermaid Theatre geopend tus sen de muren van een oude fabriek, die nu onverfraaid de zijwanden zijn van een zaal waar men verder in het opperste comfort gezeten is tegenover een open toneel, door geen gordijn of hoogte verschil van de eerste rij ge scheiden. Aan Shaftesbury Avenue in West End is Queen's Theatre herbouwd, dat in 1940 gebombardeerd was; daar ziet de zaal er precies zo uit als vroeger, in de krullige stijl met. zijbalkons van het begin van de eeuw. De bouw van deze schouwburgen geeft een aanwijzing van de bloei van het Londense toneel, maar op twee verschillende manieren. Het Mermaid Theatre vertolkt de bloei van het toneel in strikte zin, voorzover het ten minste niet eenvoudig de on tembare energie van zijn stichter uitdrukt. Het is ge bouwd voor het plezier van toneelspelen. De openingsvoor stelling van de "musical come dy „Lock up your Daughters", naar een al tweehonderd jaar vergeten toneelstuk van Henry Fielding, deelt dat plezier op de meest innemende toon aan de toeschouwer mee; zij klinkt als het werk van beroeps amateurs, heel anders dan de musicals uit Amerika, zoals „My Fair Lady" en „West Side Story", die zich nadruk kelijk doen kennen als het werk van beroepsprofessionals. Het gevaar van beroepspro- fessionalisme is dat het er te glanzend en gepolijst uit gaat zien; dat van het amateurisme is dat het gewoon knullig wordt, wat de Engelse musi cal comedy ook vaak wel is. DES TE AARDIGER is Lock up your Daughters, dat be wijst dat onnozele liedjes en beproefde grapjes toch het ware materiaal zijn voor deze vorm van toneel (John Os borne, de beroemde auteur van „Look Back in Anger", heeft dit voorjaar geprobeerd aan te tonen dat ook zware spannende toneelstukjes wil len genieten, en actieve za kenlieden anderzijds, die er hun geld in steken. Het is niet meer dan een toeval dat de eerste twee voorstellingen hier veel ernstiger en moeilijker waren dan het brave „Lock up your Daughters"; dat was mogelijk omdat er grote acteursnamen bij betrokken waren, die een veel betere kans geven op grote publieke belangstelling dan enige schrijversnaam ooit kan doen. Eerst was er John Gielgud in tolking van de ongetrouwde nicht van middelbare leef tijd. OM EERST DOOR te gaan op het toneel van de zaken lieden, nu deze tegenstelling eenmaal gemaakt is: er zijn de laatste tijd nog twee andere gegarandeerde successen aan een lange carrière begonnen. Het ene is „The Complaisant Lover" van Graham Greene, in de hoofdrollen gespeeld door Ralph Richardson, Paul Scofield en Phyllis Calvert. Het Boven Frederick Jaeger als Ramble en Hy Hazéll als mrs. Squeezum, onder Richard Wordsworth als rechter Squeezum, Stephanie Voss als Hilar et in „Lock up your Daughters" van Henry Fiel ding het leven en de dood van een Britse patrouille in Malakka; en „Roots" van Arthur Wes- ker, over een boerenfamilie in Norfolk met een dochter die het hogerop zoekt in het in tellectuele. De meeste ver- maatschappijcritiek met lied jes mogelijk was in „The World of Paul Slickey"; het lukte hem niet, het stuk liep maar kort, en verdiende niet beter). Tegenover het Mer maid Theatre vertegenwoor digt het Queen's Theatre de conventie, gediend door de be kende „vermoeide zakenlie den" enerzijds, die van ont- Vivien Leigh als Lulu d'Ar- ville en Anthony Quayle als Marcel Blanchard in „Look after Lulu" van Feydeau/Co- ward. zijn voordracht van passages uit Shakespeare onder de titel „The Ages of Man", in Nederland bekend; nu zijn er Michael Redgrave, Flora Rob- son, en Beatrix Lehmann in „The Aspern Papers", door Redgrave voor het toneel be werkt naar een verhaal van Henry James. Het verhaal kan nog altijd beter gelezen worden dan ge zien, maar de voorstelling is inderdaad de moeite waard om de acteurs, in het bijzon der om Flora Robson, die illu sie van een persoonlijke ont moeting geeft met haar ver is een komedie van Greene, te vergelijken met de „enter tainments" die hij aan de romanlitteratuur heeft toege voegd; het gaat over huwe lijksontrouw, zoals de titel kan doen vermoeden, en het is niet bepaald vrolijk, maar wel bekwaam geschreven en goed afgestemd op Shaftes bury Avenue. Elders zijn Vivien Leigh, Anthony Quay le en andere sterren te zien in „Look After Lulu", naar het Frans van Feydeau door Noel Coward, die er weinig per soonlijks aan heeft toegevoegd. Behalve drukbezocht zijn deze voorstellingen ook op hun eigen bescheiden wijze wel onderhoudend, maar de bloei van het Londense toneel ver tegenwoordigen zij alleen in financiële zin. DE ANDERE BLOEI blijkt op het ogenblik het duidelijkst uit een paar opvoeringen, die al maanden lopen: The Hos tage van dé jonge Ierse auteur Brendan Behan, die zoveel hart voor zijn mensen toont, terwijl hij de eerbied zowel voor de burgerdeugd als voor de regels van het toneel in de wind slaat, dat het welden kende publiek er niet anders dan plezier in kan hebben: „A Taste of Honey" van Shelagh Delaney, het negen tienjarige meisje uit het noor den dat al precies weet hoe het gaan kan met de ellende van de liefde en van het. ver woeste gezin; en „Five Finger Exercise" van Peter Shaffer, dat niet zo luidruchtig als de andere twee met de traditie breekt, maar intussen ook blijk geeft van een eigen ma nier om gezinsproblemen te behandelen. Een paar andere stukken die bijzondere aan dacht verdienden zijn geko men en vertrokken: „The Long, The Short and the Tall" (door Puck in Nederland ge speeld) van Willis Hall, over wachtingen sindsdien zijn ge wekt door „A Raisin in the Sun", het eerste werk van een negerschrijfster, Lorraine Hansberry, dat bekroond is met de prijs voor het beste stuk op Broadway in het vo rige seizoen, maar dat teveel elementen van bestudeerde drakerigheid in zich heeft om nog meer prijzen te verdie nen. INTUSSEN DOET de toe komst zich alweer goed voor: er is een nieuw werk in aan tocht van Sean O'Casey en een van Arthur Wesker, die al verscheidene malen zijn talent heeft bewezen en die het nu nog aanzienlijk beter schijnt te hebben gedaan; en er staat een opvoering op het punt te beginnen van „The Shifting Heart" van Richard Beynon, een Australisch stuk dat twee jaar geleden be kroond is in de prijsvraag van de Observer, maar tot nu niet te zien was geweest (wel te lezen, in The Observer Plays, door Faber uitgegeven, waarin de zeven bekroonde stukken verzameld zijn). Daarbij moet in aanmerking genomen worden dat de Theatre Workshop in het oosten van de stad, en het Royal Court Theatre in het westen, ieder seizoen goed ge acht kunnen worden voor tenminste twee gedenkwaar dige opvoeringen van nieuwe stukken, en dat tenslotte ook de theaters van Shaftesbury Avenue en omliggende straten soms met iets interessants voor den dag komen. AL ZAL het Londense to neel nooit zo levend worden als sommige van de talrijke jonge schrijvers en hun aan hangers wensen, het geeft de laatste tijd meer tekenen van leven dan het in jaren gedaan heeft. S. M. VEEL ZIEN, veel lezen, veel reizen zijn aangewezen middelen om eigen gewoon ten en inzichten aan die van anderen te toetsen en daardoor vooroordelen kwijt te raken. Voor de wetenschapsman geldt de eis van het objectieve oordeel nog in ster kere mate. Juist hij moet zich voortdurend vrijmaken van het algemene oordeel dat door .de publieke opinie wordt geveld. Ook zijn eigen mening dient hij steeds opnieuw critisch te bezien en te vergelijken met de feiten. Zo alleen kan hij zijn laak de ware aard der verschijnselen te ontdekken en de wetmatigheid in deze vast te stellen op de juiste wijze verrichten. Voor de dienaar van de sociale wetenschappen geldt dit alles in optima forma. Hij houdt zich bezig met de mens en zijn gedragingen en moet dus voortdurend op zijn qui vive zijn geen waarde-oordelen uit te spreken, om dat hij persoonlijk ten gevolge van zijn opvoeding of instelling van mening is dat een bepaalde kwestie goed of verkeerd is. Hij dient zijn uitspraken los te maken van gevestigde meningen, van de gebruike lijke vooroordelen en zich alleen af te vra gen: „wat gebeurt er hier en hoe komt dat?" ER BESTAAT ECHTER ook een andere opvatting, waarbij men ervan uitgaat dat de sociale wetenschappen normatief die nen te zijn. Met andere woorden: het zou tot de taak van de onderzoeker behoren van bepaalde verschijnselen de aard en beteke nis op te sporen, deze te vergelijken met bepaalde vooropgestelde normen, zoals de moraal en de gewoonten, en zich er dan over uit te spreken of men in een bepaald concreet geval van een voor- of achteruit gang kan spreken. Bij deze opvatting is het nog helemaal niet zeker, dat men aan het eind van een onderzoek tot dezelfde conclusies als an deren komt, zelfs niet wanneer men dezelf de normen als uitgangspunt neemt. Af komst, opvoeding, ervaring en instelling van de geleerde spelen een uiterst gewich tige rol. Bij het normatieve uitgangspunt is er dan ook meestal geen volledige ob jectiviteit. HEEL DUIDELIJK wordt dit gedemon streerd bij de onderzoekingen, die door sociologen gedurende de laatste jaren zijn verricht over het Nederlandse gezin. Socio logen als onder anderen Groenman, Kruyt, Van den Brink, Oldendorff en Bou- man kwamen tot de slotsom dat het Ne derlandse gezin onderhevig is aan functie verlies tengevolge van verschillende oor zaken, zoals de verstedelijking, de indu strialisatie, het amusementsleven enzo voort. Het gezin zou aan betekenis inboe ten, de banden tussen de familieleden ver slappen en de eenheid zou teloor gaan. Maar dr. K. Ishwaran komt in zijn disser tatie „Family life in the Netherlands" (Het gezinsleven in Nederland) tot heel andere conclusies. DE HEER ISHWARAN heeft tweeënhalf jaar in Nederland gewoond en sociologie gestudeerd aan het Haagse Institute of So cial Studies en aan de Rijksuniversiteit in Leiden. Dr. Ishwaran heeft zijn studie ge baseerd op een enquête, die hij onder 415 Leidse studenten en hun familieleden hield. Leiden ligt in de zogenaamde Rand stad-Holland en ondergaat alle invloeden van de verstedelijking. Daarnaast komen studenten uit alle delen van het land naar Leiden, zodat zijn studie min of meer re presentatief is voor het hele land. Volgens de Indische geleerde geeft juist de door hem onderzochte groep in Nederland de toon aan en heeft deze bij uitstek de om mezwaai tengevolge van de industrialisa tie die in buitenlandse ogen in Ne derland pas omstreeks 1900 goed inzette ondervonden. Heeft nu het Nederlandse gezin grote veranderingen in de laatste halve eeuw ondergaan? Dr. Ishwaran gelooft van niet. Hier treft ons de bijzonder frisse kijk van de buitenlander, die geen hinder heeft van wetenschappelijke vaststaande inzichten, die soms tot wetenschappelijk geformu leerde vooroordelen kunnen uitgroeien.' NAAR ZIJN MENING is er in de Rand stad allerminst een anonieme menigte ont staan, maar heeft het gezin zijn betekenis als karakteristieke Nederlandse eenheid, hetzij dan op iets veranderde wijze, kun nen bewaren. De voornaamste oorzaak daarvoor is volgens de schrijver het reli gieuze element dat ook in de afgelopen de cennia zijn invloed uitoefende op het Ne derlandse culturele en sociale leven, en dit ook thans nog doet. Nu is het interessante, dat volgens dr. Ish/Cvaran het godsdienstige element zijn betekenis zo sterk heeft bewaard door de verzuiling, dat eveneens zo typisch Nederlandse feno meen. De scherpe verdeling van het Neder-_ landse maatschappelijke en politieke le ven i: godsdienstige groeperingen is vol gens Ishwaran een brug tussen de groepe ringen zelf als wel tussen hen en de socia le instituten, waaronder het gezin. Het „systeem van de verzuiling" werkt door in het onderwijs, het culturele en het econo misch leven en de politiek. Tussen de groe peringen bestaat, aldus Ishwaran, een wedkamp, die de verschillende zuilen er toe leidt de gelederen steeds sterker aan te sluiten. DE INDUSTRIALISATIE en in samen hang daarmee Benelux en Europese inte- gratie komen in deze studie op de tweede plaats. Ook wijst dr. Ishwaran op facto ren als verstedelijking en de trek van het platteland naar de stad. Maar, zo schrijft hij, het platteland heeft veel van zijn eigen karaktertrekken kunnen bewaren, on danks het feit dat van het eigene verloren is gegaan door de moderne communica tiemiddelen. Groningen en Drente tonen dit in vele opzichten. Behalve onder invloed van deze facto ren heeft het gezin ook door de verander de economische omstandigheden aan een heid verloren. De ontwikkelingsfunctie is achteruit gegaan en door de interesses, die de leden buiten het gezin hebben zijn dc banden zwakker. Opvoeding, religieuze beleving en recreatie zijn ten dele buiten het gezin gekomen en aan andere institu ten overgedragen of verloren gegaan. Door Nederlandse sociologen is het gevolg van al deze krachten „verwe reldlijking" van het gezin genoemd. Deze manifesteert zich in een verstoorde huwe lijksopvatting en een zich in andere richting wijzigende benadering van sek sualiteit en erotiek, dubieuze ontspanning en een vergaande emancipatie van de vrouw. Al deze ernstige zaken vindt men ook in het proefschrift, maar zij leiden niet tot een pessimistisch resultaat. Dr. Ishwa ran ziet op grond van zijn onderzoek, on danks alle veranderingen, nog steeds ster ke familiebanden en een religieuze bin ding. Een van de sterkste factoren is wel, dat naar oud-Nederlandse opvatting „de vrouw in het huis en het gezin hoort en dat haar belangrijkste taak de verzorging en opvoeding van de kinderen is". Het is deze instelling vooral van dè Nederland se man die het gezin zijn plaats als bouwsteen van de maatschappij heeft doen behouden, maar die voor buitenlan ders wel eens conservatief lijkt. De ver zuiling zorgt ervoor, dat deze traditie be waard, aldus dr. Ishwaran. W. Langeveld IN DE EERSTE WEKEN v van september zijn de Westduitse wijn bergen door de burgemeesters van de kleine dorpen langs de Rijn, Moezel, Ahr en Saar gesloten: geen „Win- zer" mag meer naar zijn wijngaard. De druiven rijpen in de laatste sterke zon van dit toch al overvloedig warme jaar. Men hoopt dan ook op een wijn jaargang, die te vergelijken is met de beste jaren als 1953, 1949 en enkele vooroorlogse jaren. De wijndruiven zijn, zo wordt algemeen gezegd, zeker twee weken verder in het rijpings proces dan het vorige jaar dat ook niet slecht was. De zomer, die zo rijk aan zon was, gaf een uitstekende start aan dit proces. De felle regenbuien die in de afgelopen zomermaanden de wijn bergen troffen, hadden ook hun goede zijdenzij gaven de druiven het vele vocht, dat onontbeerlijk is voor de vorming van het druivensap. En wat de hoeveelheid wijn betreft zal men er wel niet in slagen, zo wordt alge meen verteld, om de hoeveelheid van het vorige jaar vijf miljoen hecto liter, een record te halen, dit jaar zal men niet verder komen dan 3 a 3,5 miljoen hectoliter, op zichzelf een prijzenswaardige hoeveelheid, die zel den gehaald wordt. HET BUREAU voor de wijnbouw in het land Hessen kwam dezer dagen met cij fers aandragen, die het beste doen hopen. Zelfs beweert men in Hessen dat de 1959-er nog beter wordt dan de thans reeds be roemde 1953-er! In de Rheingau. waar overwegend de Rieslingdruif is aange plant, heeft men een zogenaamd mostge- wichl van 74 graad Oechsle (soortelijk ge wicht, wijngehalte) bij 19 promille zuur gemeten. Zelfs werd een gewicht van 82 graad gemeten! In 1953 heeft men een der gelijk gewicht nergens bereikt. Het vorig jaar kwam de Riesling begin september niet verder dan 26 graad. Wijn van 85 graad Oechsle noemt men hier een zelf standige wijn, die volkomen gerijpt is en die niet door toevoeging van suiker „ver beterd" behoeft te worden. Men rekent in gebieden als de Rheingau er op. dat deze rijpheid dit jaar zeker bereikt zal worden. Thans is men bezig met de „Lese", de wijnoogst, voornamelijk van de vroege druiven. De „Hauptlese" vindt evenwel pas in oktober plaats. Maar reeds in deze dagen kan men overal langs Rijn, Ahr en Moezel wijnfeesten zien en horen vieren, die veel plezier schenken aan de dorpsbe woners en vreemdelingen.. HET GROOT PLEZIER zal, wat de 1959-er aangaat, echter pas ver in 1960 ko men. Het is namelijk niet te verwachten, dat men dit jaar erg scheutig zal zijn met 1959-wijnen van rang. Men heeft namelijk met deze wijn, waarvan dé beste kwali teit pas laat dit jaar zal kunnen worden ge maakt omdat de wijndruiven in oktober (en zo laat mogelijk) zullen worden ge plukt, tijd nodig. Het bereiken van hoogte punten vereist extra zorg, vereist dus tijd. Daarnaast is van belang, dat de West duitse wijnkelders van de grote handela ren nog vol genoeg zijn met 1958-er wij nen, die redelijk goedkoop op het ogen blik van de hand gaan en waaronder men heel wat goeds kan aantreffen. DE GEMIDDELDE Duitser moet het klinkt zonderling het wijn drinken even wel nog leren! Hij drinkt per jaar nauwe lijks acht liter wijn, als men de gedronken hoeveelheid omslaat op de gehele bevol king. En dat is weinig, vergeleken met de 120 liter die de gemiddelde Fransman in een jaar drinkt! Maar er zit groei in: 60 percent van de volwassen Duitsers drinken tegenwoordig op z'n tijd een glas wijn en onder die volwassenen zijn vele jonge mensen van onder de dertig! Toch begint er steeds meer begrip te ontstaan voor de wijn in het algemeen. Men weet dat „Riesling" geen berg of dorp is van waar de Rieslingwijnen komen, maar een bepaalde druivensoort. Men onderscheidt allengs beter de consumptiewijnen, die nu eenmaal niet tot de allerbeste kunnen be horen, de verbeterde wijnen, die met sui ker en water wat minder zuur zijn ge maakt. En men weet vooral dat natuur wijnen „onvei'beterd", zijn. Daarnaast weet men, dat er „orden" voor wijnen worden uitgereikt orden die waai-ach- tig zin hebben. Een wijn met de waarde ring „SpÈitlese" en „Auslese" behoort tot het allerbeste wat langs Moezel en Rijn is geijnaakt. Daarboven gaan slechts de wij nen met de orde „Beei-enauslese" en „Trockenbeei-auslese" wijnen van uit gezochte druiven, die laat geoogst zijn, direct in de kelders zijn gebracht en daar bij een tikkeltje overrijp waren. KORTOM, er komt heel wat kijken voor men in West-Duitsland kan dooi'gaan voor een kenner van wijn. Maar in de Bonds republiek is men reeds tevreden als de ge middelde wijndrinker een beetje inzicht heeft in de diverse soorten. Want alleen zo krijgt hij plezier in zijn wijn en gaat hij er over denken een voorraadje aan te leg gen. TER GELEGENHEID van haar 50-jarig bestaan gaf een Nederlandse levensvei-ze- ringmaatschappij (N.V. Levensverzeke ring Maatschappij „Erk", te Nijmegen) de kunstcriticus Charles Wentinck op dracht tot het schrijven van „De Neder landse Schilderkunst sinds Van Gogh", de uitgeverij „Het Spectrum" (Utrecht/Ant werpen) dit boek uit te geven. In een ver antwoording erkent de schrijver een zeke re subjectiviteit tegenover het te behande len onderwerp, noodzakelijk voor hem om dat hij zijn opdracht zag als een poging tot het wekken van openheid en genegenheid voor onze moderne Nederlandse schilder kunst. Hij beperkte zich tot die ontmoetin gen, met kunstenaar en werk, welke hem een belevenis waren. Die ontmoetingen blijken nogal veelzijdig en al pretendeert Wentinck niet een boek te hebben geschre ven over dé kunst van Nederland, zijn re sultaat is niet minder volledig dan anderer geschriften die meer objectiviteit preten deren. En verder is Wentinck objectiever dan zekere jonge kunsthistorici, die uit de loop van de geschiedenis een bepaalde lijn in het verdere verloop van de ontwikkeling der moderne kunst willen vastgelegd zien en daarmee negeren wat niet volgens die lijn gaat. ALS WEINIG ANDEREN blijkt Wen tinck de ateliers te kennen. En dat niet eens zozeer door bezoeken als wel door zijn vermogen achter het werk de persoonlijk heid van de maker en diens omgeving te zien. Deze man beleeft schilderkunst en toont zich trouw aan zijn belevenissen. Wanneer Wentinck de vele facetten van onze hedendaagse kunst aan ons beschrijft moet hij een keuze doen. Het kan daarbij voorkomen dat we een door ons bewonder de naam in dit boek missen. De belevenis aan een bepaald facet was voor hem dan meer dan bij anderen verbonden aan één bepaalde auteur, die hij wellicht leerde kennen op een belangrijk moment van zijn eigen ontwikkeling. Misschien dat een en kele keuze wat verwondert. Deze is dan nog eens een extra getuigenis van de warmte waarmee dit boek geschreven is. Die warmte blijkt duidelijk in de beschrij vingen van onze eigen voorkeuren, waar van Wentincks analyse zo goed kan over eenstemmen met de onze. In zijn beschrij vingen ontbreekt het niet aan critiek, een critiek die overigens niets blijkt af te doen aan zijn bewondering voor de besproken figuren en deze aldus juist dichter bij ons brengt. Wie onder de besprokenen zich toch nog gepikeerd mocht voelen zal dan veelal een slechter lezer blijken te zijn dan zij voor wie dit boek bedoeld is. Maar die kans zit er nu eenmaal wel in. VAN WENTINCK las ik wel besprekin gen van tentoonstellingen van bekende figuren „die er niet om logen" zoals dat heet. Van dezelfde figuren wist hij de voor een boek als dit de noodzakelijke afstand te nemen. Juist omdat hij oprecht veel om som- miger werk geeft voelt Wentinck soms de noodzakelijkheid tot critiek. In dit boek springt hij bovendien nogal eens in de bres om aanvallen op sommige schilders af te slaan en plaatst hij figuren, om wie het door de op mode gerichte belangstel ling wat stil werd, weer in het licht. Na- tuui-lijk moest hij in het toch ook beoogde historische overzicht de laatstbedoelde fi guren tegenkomen, historische figuren zijn zij echter geenszins voor hem. Weigert hij dan in de lijn van som mige propagandisten van moderne kunst, waaronder jongere historici te den ken, Wentinck staat in deze sector open voor iedere belevenis. Juist door het noe men van bepaalde namen en bedoelingen van de dragers daarvan zonder te getui gen van een beleven omdat dat er moge lijk niet was, krijgt de beschrijving van een beleven aan anderer werk (Appel bij- vooi'beeld) meer reliëf. Enige onrust over de ontwikkeling van een onzer jongste schilders bewijst nog eens Wentincks lief de voor onze hedendaagse schilderskunst. Bob Buys

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 14