Verzameleneen oeroud instinct
Roemruchte „John Brown" werd een
eeuw geleden met siersabel geveld
De JtsaCmea, eeumge facaa aan xetiqieuz i
bezieiütq en bezinning)
Erbij
ZATERDAG 31 OKTOBER 1959
PAGINA DRIE
HET BOEK DER PSALMEN is wel
eens vergeleken met „een boom, aan
stromend water geplant, die zijn vrucht
geeft op tijd en waarvan het blad niet
verwelkt" figuur ontleend aan Ps. 1.
Steeds weer worden wij aan de onuit
puttelijke leef- en werfkracht, van dit
Oud. Tiestamentisch gezangen- en ge
bedenboek herinnerd; de laatste tijd nu
ook in de katholieke kerk, namelijk in
een streven naar intenser deelneming
van de gelovigen aan de liturgische
plechtigheden en dit in een voor een
ieder begrijpelijke vorm, uiteraard in de
volkstaal en gedragen en gestuwd door
eenvoudige aan het tijdseigen getoetste
melodieën. De activiteit die op dit ge
bied in Frankrijk, België en Nederland
ontplooid wordt is veelzeggend genoeg
om haar met belangstelling gade te
slaan. Begrijpen wij het wel, dan is het
een tendens die uitgaat van particuliere
initiatieven en waarmee men nog volop
in het experiment zit. Maar dat er in
tussen, dank zij deze actie, mooie
vruchten rijpen aan de oude boom der
Hebreeuwse overlevering, is reeds waar
te nemen. Dit kan onder meer worden
aangetoond, met een bundel „Psalmen
voor volkszang" van de Vlaamse compo
nist Lodewijk de Vocht, op Nederlandse
teksten van Jozef de Vocht. Met
groeiende belangstelling hebben wij
deze eenentwintig Psalmen en toege
voegde cantieken onlangs beluisterd
toen ze voor de Brusselse Radio onder
leiding van de componist met instru
mentale begeleiding werden uitgevoerd
door het befaamde Caeciliakoor uit
Antwerpen. Een massale demonstratie,
die verleden zondag te Eindhoven deze
psalmadoptaties propageerde, heeft,
naar wij vernamen, ook veel indruk ge
maakt en de aandacht gevestigd op het
interessante experiment.
DE DOORBRAAK, kenmerkend voor de
overgangstijd, vormden, wat de Neder
landen betreft, de psalmberijmingen van
jonkheer Willem van Zuylen van Nyeveld,
toegepast op bekende volksmelodieën, in
1540 met privilegi te Antwerpen uitge
geven onder de titel „Souterliedekens, ghe-
maekt ter eeren Gods op alle de Psalmen
van David, tot stichtinge en een geeste-
lijcke vermakinghe van alle Christen
menschen". Dergelijke „contrafacten"
waren in die tijd geen zeldzaamheid; de
zangwijze van een frivool lied werd zon
der bezwaar gebruikt voor een vrome
tekst, soms zelfs met opzettelijke hand
having van sommige woorden in de om
werking, waaruit dan blijkt dat dit melo-
diegebruik kennelijk bedoeld was als
tegengif. Ook Luther versmaadde dit mid
del niet om zijn geestelijke liederen ingang
te doen vinden; bekend is de zin waarmee
hij deze zienswijze toelichtte: „der Teufel
brauch nicht alle schonen Melodien für
sich allein zu haben". Toch heeft de grote
hervormer op dit punt wel eens een ver
gissing moeten goedmaken, namelijk naar
aanleiding van het Kerstkoraal „Vom
Himmel hoch", dat hij oorspronkelijk aan
gepast had aan de zeer populaire melodie
van een tamelijk frivool liedje. Toen
echter bleek, dat zijn nieuwe toepassing
het oorspronkelijke lied niet vermocht weg
te werken en dus de melodie ergenis bleef
wekken, gaf hij het (in 1539) een nieuwe
melodie, geïnspireerd op een Gregoriaan
se hymne, die wij in een motet van Dufay
3t> e öac^et mDen ooftén.
ïe fik riep met oerlangcn.<l5oti fjoojöeal
-t_r. x-tnv-A-ft -j
mijn tept.Ttöarnieer mp bjoeffjept tjeeft tjeuangtjen
«5 Iji l&eece ntp troofiuerèjept.
Psalm IV uit de Souterliedekens, op de
melodie: „Het daghet in den oosten".
Facsimili van de oorspronkelijke Ant
werpse uitgave (1540).
HET ZOU DWAAS ZIJN uit deze activi
teit te concluderen, dat hiermee een
wezensvreemd element in de liturgie van
de katholieke kerk zou worden binnen
gehaald. Immers de Psalmen vormen met
de Evangelies en de brieven der Apostelen
het merg daarvan. De eerste Christen
gemeente te Jeruzalem nam het traditio
nele psalmzingen der Hebreeuwen onver
anderd over, beter gezegd: zij zette het
voort. En toen bij de verbreiding van het
Christendom de psalmen in het Grieks en
in het Latijn vertaald werden, bleef het
originele psalmodiëren, als een soort
spreekgezang in gebruik; en dit hand
haafde zich in de Latijnse kerk de eeuwen
door. De relatie van deze wijze van ver
tolking met de oud-Hebx-eeuwse kwam
omstreeks 1914 aan het licht, toen Idel-
sohn in de Joodse gemeenten van het af
gelegen en haast ontoegankelijke Zuid-
arabische lapd Jemen het oorspronkelijke
psalmzingen haast ongerept terugvond. In
oud-Grieks en Latijn is aldus een eerwaar
dige traditie bewaard gebleven. Maar het
is duidelijk dat dit nooit tot een spontane
volkszang voor alle eeuwen kon gedijen.
Afgezien van het taalpi'obleem, telt hierbij
ook het steeds evoluerende gevoelspx-oces
van de westerse mens. Dit verklaart dat er
reeds tegen het einde van de dertiende
eeuw in ons land een vertaling van de
Psalmen ontstond en dat deze „proza-
souter", na de uitvinding van de boekdruk-
lang vóór de Hervorming het psalmzingen
als volkszang acuut zou stellen.
terugvinden en die later door Bach op
magistrale wijze zou worden aangewend
als thema in orgelcomposities.
MAAR WIJ hadden het over „Souter
liedekens", die, tot drieëndertig maal her
drukt. in de Nederlanden aan de stijgende
tendens van het psalmzingen door het volk
voldaan hebben, tot, in de zestiger jaren
van de zestiende eeuw, de vertaalde Huge-
notenpsalmen hier ingang vonden. Het is
Gaande M 58= J
All
de Franse dichter Clément Marot, die
daarmee een begin maakte met de Psauter
der Calvinisten, welke op den duur ook
door de Lutheranen zou worden aanvaard.
Hier was een dichter aan het woord die
van alle markten thuis was en die als hof
poëet zijn sporen verdiend had. Precies
als jhr. Van Zuylen van Nyeveld, had Ma
rot zijn verzen aangepast bij bekende
melodieën van wereldse liederen en hij
had er bijval mee bij het hof. Verhaald
wordt dat Psalm 42 het lievelingslied werd
van de Dauphin, de latere Henri II, die
deze melodie graag bij het jachtvermaak
liet spelen; ook dat de beruchte Diane de
Poitiers gewoon was Psalm 130 op de wijze
van een danslied te zingen en dat de Ko
ningin Psalm 6. op een melodie, ontleend
aan een lied der hofnarren, placht aan te
heffen. De verdere ontwikkeling van de
Hugenotenpsalter is bekend: hoe het werk
van Marot voortgezet werd door Théodore
de Béze, hoe Louis Bourgeois en Maitre
Pierre de melodieën fatsoeneerden, zodat
hun profaan karakter verzwakt of totaal
weggewerkt werd! hoe Goudimel en Le-
jeune van deze psalmen belangwekkende
meerstemmige bewerkingen in motetstijl
componeerden, die voor kerkelijk gebruik
ongewenst werden geacht, wat later ook
het lot was van het artistiek zo rijke
Psalmwerk van Sweelinck; hoe de Luthe-
raan Lobwasser lang nadien de Calvinis
tische Psauter in Duitse vertaling met
succes in zijn vaderland propageerde; hoe
de Geneefse Psalmen in de vertaling van
Datheen gemeengoed werd van de Her
vormden in de Nedei'landen; hoe deze
interpretatie in 1776 vei-vangen werd door
nieuwe berijmingen; hoe de laatste jaren
niet zonder succes gestreefd is om die
oude psalmwijzen naar hun oorspronkelijk
karakter te herstellen en het begrip voor
hun schoonheid is wakker gemaakt.
WAT DIT „historisch overzicht in vogel
vlucht" te maken heeft met de jongste
pogingen van katholieke groeperingen om
tot .een algemene aanvaarding te komen
van het psalmzingen als volkszang in de
eigen taal en op zangwijzen die het ka
rakter van de tijd dragen? Er is mijns in
ziens duidelijk en overtuigend de relatie
in waar te nemen die de verschillende
christelijke confessies verbindt met wat
daar in het afgelegen Jemen nog voort
leeft aan vruchten van de boom door
Koning David en andere Oud Testamen-
tische dichters van lof en boetezangen, ge
beden en wijsgerige bespiegelingen, die ons
als de 150 psalmen zijn overgeleverd, „aan
stromend water" geplant werd. In wezen
is die relatie nooit verbroken geweest, al
bleek zij, oppervlakkig gezien niet zo dui
delijk omdat zij verschillend benadrukt
werd. De oud-katholieken zijn in de thans
heersende tendens reeds voorgegaan met
hun gehele litux-gie in de volkstaal over te
zetten, waaronder dus 'ook dê' Psalmen,
maar-zij- posten- die toe-opde traditionele
zangwijzen. De jongste rooms-katholieke
tendens, die eigenlijk een consequentie is
van de liturgische beweging tot deel
neming van de gelovigen aan de offer
dienst. betekent meer een streven naar het
Psalmlied in vrije muzikale ontplooiing,
lip hi) die al les hecfl be Ie den. al les wordt hem door de Heer ver-
j 4. 4 -j 4 é- it ï-4 j- -i -f- -j J- j
15. Zs
•lip hij die «I les heeft he Ie den. al les wordt hem door de lieer ver
Aanvang van Psalm 31 (32); tekst van Joz. de Vocht met melodie, koorbewerking en
begeleiding van Lodewijk de Vocht.
aan te nemen dat de „Souterliedekens",
waarvan te Antwerpen ook een driestem-
mige bewei'king verscheen van Clemens
non Papa, in deze overgangsperiode het
psalmzingen in huiselijke kring bepaalden,
zowel van roomsgezinden als van aan-
hangers van de nieuwe leer.
MERKWAARDIG was het bijna gelijk
tijdig verschijnen van de „Souterliede
kens" en de eerste psalmberijmingen van
Psalmberijming van Clément Marottenorpartij van een vierstemmige zetting van
Ps. 37, naar de uitgave van 1549.
die soms de protestantse melodie dicht na
bij komt. Maar er is nog weinig van te
zeggen hoe de actie zich definitief zal ont
plooien, want reeds hebben wij ver
schillende richtingen waargenomen.
BEPALEN WIJ ons tot de Psalmen
bundel van Lodewijk de Vocht, die wij in
een zeer vei'zorgde uitgave (voor Neder
land: Wed. J. R. van Rossum, Utrecht)
voor ons hebben, dan treft ons daarin een
kennelijke opzet voor sobere maar vloeien
de melodievorming. De Vochts vermaard
heid als dirigent, inzonderheid van het
befaamde Caecilia-Koor uit Antwerpen,
waarmee hij tal van creaties uitbracht,
onder meer van Honeggers „Jeanne d'Arc
au bücher" gaat parallel met zijn bekend
heid als de componist van geestelijke lie
deren, waarin hij op smaakvolle wijze de
volkstoon wist te treffen en waarvan er
enkelen reeds onvervreemdbaar bezit van
het zingende volk, dus echte volkszangen
zijn geworden. De gulle lyriek die daarin
aan de dag treedt lijkt ons in zijn Psalm
composities opzettelijk getemperd, blijk
baar om de vereiste objectieve sfeer te
benaderen, wat hem in de meeste gevallen
best gelukt is.
DE VOCHT zou echter de eminente
kóor- en orkestleider en de temperament-
rijke musicus niet zijn die wij in hem ken
nen, indien wij achter zijn sobei'ste me
lodievormen de gloed niet zouden waar
nemen van muzikaal innerlijk. Wanneer
zijn Psalmen gewoon éénstemmig, met of
zonder orgelbegeleiding zullen wox-den uit
gevoerd, zal men dat niet zo merken. Maar
hij heeft ze „ad libitum" ook voor vier
stemmig koor gezet in een ongewone har
monisatie, die de bas en de sopraan in oc
taven laat gaan en ze van een begeleiding
voorzien die soms. bijvoorbeeld in Psalm
22 (23) een kaï-akteristieke rol speelt.
.3ovendien hoorde ik het Psalmwerk onder
leiding van de componist uitvoeren met
een zeer gevarieerde orchestrale begelei
ding, die uiteraard boven de bedoelingen
van de Psalm als volkszang in de gewone
praktijk uitgaat. Wat niet wegneemt dat
zoals bleek de sobere kern aldus bij
bijzondere plechtigheden tot een rijk effect
kan uitgroeien. Men ervaart dan dat de
componist niet nalaten kan zijn muzikale
potentie uit te leven, waarbij dan een
zekere mate van subjectief effect niet kan
uitblijven, want dan komt als vanzelf de
afgeremde kx*acht naar boven, en van
volkszang komt men dan ongewild in de
sfeer van de kunstzang terecht. Verkeerd?
Helemaal niet, vermits niemand gehouden
is aan een interpretatie die uitgaat boven
de gewone éénstemmige, die van het ge
heel de zuivere kern is en waarvan ik,
tezamen met de duidelijke teksten en
rijmloze verzen, een goed onthaal ver
wacht. Aldus weer een vrucht van „de
boom, waarvan geen blad verwelkt".
Jos. de Klerk
(Van onze correspondent in de V.S.)
Men weet er nog altijd niet goed weg
mee in Amerika: was John Brown een fa-
na-tieke moordenaar, een dweper, een
martelaar of een held? Maar het is een
feit, dat het lied „John Brown's body" zo
iets als de Marseillaise geworden is in de
Amerikaanse burgeroorlog, en nog altijd
zingt en speelt men gedurende partijcon
gressen der Republikeinen dit lied, waar
van een der strofen begint met de woor
den: He's gone to be a soldier in the ar
my of the Lord,
His soul is mai'ching on.
Honderd jaar is het nu geleden, dat
John Brown, een profetenfiguur met gro
te baard, een slavenopstand wilde ontke
tenen op het punt waar de staten Vix-ginia,
West-Virginia en Maryland tezamen ko
men. Daar, bij 'Haïpers Ferry, in dat
prachtige gebied, waar de Shenandoah
en de Potomac samenvloeien, veroverde
John Brown met een leger van dertien
blanken en vijf negers op 16 oktober 1859
een arsenaal van het Amerikaanse leger.
Veroveren is een groot woord. Brown be
hoefde er niet eens voor te vechten.
Het was hem echter niet in de eerste
plaats te doen om de bezetting van dat
tuighuis. Hij hoopte, dat van alle kanten
slaven naar dit punt toe zouden komen.
Hi] kon hun daar wapens verstx-ekken en
wellicht zouden zij in een kleine republiek
daar in de bergen hun vrijheid kunnen
verdedigen en meer slaven tot zich trek
ken. Browns poging was dus beslist re
volutionair en daarom zit men er een
beetje mee. hoe men deze gebeurtenissen
moet hei-denken. In elk geval is het een
herdenking, geen viering, zo verzekert
men in Harpers Ferry
Dezer dagen hebben er opnieuw scho
ten weerklonken aan de samenvloeiing
van Potomac en Shenandoah. Het plaatsje
Harpers Ferry is deerlijk in verval ge
raakt, maar tweehondei-d van de vijftien
honderd inwoners hebben zich opgemaakt
om de gebeurtenissen van honderd jaar
geleden als een soort openluchtspel te her
halen. Er zullen in de komende jaren nog
heel wat meer schoten knallen in het Oos
ten van de Verenigde Staten. Het Ameri
kaanse volk interesseert zich nog altijd
bijzonder voor alles wat samenhangt met
de burgeroorlog en over een goed jaar zal
het een eeuw geleden zijn, dat die oorlog
begon. Het schieten bij Harpers Ferry
hoorde er strikt genomen niet bij, maar
omdat de kwestie van de slavernij zulk
een belangrijke factor was in de oorlog
tussen de staten, moet men die revolutio
naire episode wan John Brown toch als
een voorspel zien.
Succes ter plaatse heeft John Brown
niet gehad, maar hij is een martelaar ge
worden en zijn daad heeft de gemoederen,
zowel in het Zuiden als in het Noorden,
zeer opgezweept.
Geen enkele slaaf heeft zich vrijwillig
aangesloten bij Brown's kleine groep. Van
dat toestromen van revolutionaire negers
is dus niets gekomen. Maar de gedachte
aan de mogelijkheid van zulk een opstand
alleen al, schokte het Zuiden bijzondei-.
Burgerwacht en federale mariniers wer
den in het geweer geroepen en enkele da
gen later werd de kleine groep van John
Brown en de zijnen verslagen in de loco-
motievenloods, waar zij zich in hadden
verschanst. Isi-ael Green, luitenant der
mariniers, was de eerste, die deze loods
binnendrong. Dapper was Green ongetwij
feld, maar in der haast had hij zich een
paradesabel in plaats van een echte sa
bel omgegespt. Toen hij met dit wapen
John Brown te lijf ging, heeft hij hem
slechts licht kunnen verwonden. Had hij
hem ineens gedood, dan zou Brown waar
schijnlijk niet tot zulk een martelaarsfi
guur zijn geworden.
Thans echter nam men Brown gevan
gen en na een proces, waarbij Brown zelf
weigerde voor ontoerekenbaar te worden
verklaard, werd hij tot de galg veroor
deeld. Brown schreef aan zijn kinderen,
dat het hem voldoening gaf „te sterven
voor Gods eeuwige waarheid". De dichter
Stephen Vincent Benèt, heeft een groot
epos gepubliceerd in 1929, dat de titel
draagt „John Brown's body" en althans
in die gebieden, die niet behoren tot het
donkere Zuiden kent vrijwel iedere
scholier thans de woorden:
„And if we live, we free the slave,
and if we die, we die.
But God has digged His saints a grave
Beyond the Western sky".
IN DE GRIJZE OUDHEID
was de mens al een ijverig
verzamelaar. Hij hield zich
in leven door bij elkaar te
garen, wat de omgeving hem
bood. Voor de winter maakte
hij voorraden, waarop hij kon
teren. Later ging hij ter jacht
en ter visvangst, maar ver
zamelaar is de mens gebleven,
tot op de huidige dag, zij het
dan van geheel andere zaken
dan de vruchten des velds.
Maar toch: hoeveel vrouwen
wecken nog, hoeveel mensen
slaan blikgi-oenten in en leg
gen een aardappelvoori-aad
aan? Verzamelen lijkt dan ook
haast instinctief bepaald te
worden, want bijna iedereen
spaart wel wat. De huisvrouw
knopen restjes wol, lapjes stof,
plantjes of kortingszegeltjes;
de man oude spijkers, moeren
en bouten, stukjes ij zei-draad,
postzegels, boeken, grammo
foonplaten, oude tijdschriften,
merken; het kind, plaatjes,
sigarenbandjes, lucifei-sdoos-
jes, poppen, speelgoed-autoo
tjes. In onze tijd wordt er on
noemelijk veel verzameld door
heel veel mensen. Daar is de
man met de verzameling wan
delstokken, oude klokken,
sleutels, flessen (lege), flessen
(volle), curiosa, postzegels met
vliegtuigen er op, reproduk-
ties, krantenknipsels, schoe
nen, plaatjes van locomotieven
etc. etc. Vei-zamelen zit ons in
het bloed en als we er aan toe
geven en ervan bezeten raken
dan kent onze verzamelwoede
geen grenzen meer. De echte
verzamelaar streeft naar vol
ledigheid, zijn collectie mag
geen schakel missen en hij is
op een gegeven moment be
reid iedere gevraagde som
voor het ontbrekende exem
plaar neer te leggen. Het ge
heel blijkt dus meer waard te
zijn dan de som van de delen,
zoals iedere postzegelspaai-der
wel weet.
DE HANDEL HEEFT dit
ingezien. Het verzamelstreven
van de mens biedt een goede
gelegenheid om voor com
merciële doeleinden te wor
den gebruikt. Het zou aange
naam zijn als de mens net als
de hamster enorme voorraden
zou aanleggen, die hij ten
dele ongebruikt zou laten. Zo
liggen de zaken echter niet.
hamsteren komt slechts bij
uitzondering voor (bij ooi--
logsgevaar); normaal koopt de
mens niet veel meer dan hij
voor onmiddellijke consumptie
en voor de naaste toekomst
nodig heeft. Hij heeft daarbij
in de moderne tijd de keuze
tussen verschillende artikelen,
die alle min of meer dezelfde
behoefte bevredigen. Toch wil
de handelaar-fabrikant graag
dat de consument zijn produkt
koop en niet dat van de con
currentie; hij probeert hem
dan ook te binden. Het ver-
zamelinstinct stelt hem daar
toe in staat. Hij voegt bij zijn
artikelen plaatjes, waarde
bonnen. plastic figuren, waar
van armbanden of kettingen
gemaakt kunnen worden, dier
figuren, bouwplaten, strip
verhalen enzovoort. Steeds
echter krijgt men bij ieder
ax-tikel maar een (klein) deel
tje van een grote serie. Wil
men deze completeren dan is
men gedurende vele maanden
en zelfs jaren verplicht
zich met een soort zeep te
wassen, altijd dezelfde koffie
te drinken, of iedere dag zijn
haren te wassen. Het is im
mers ook weer een koopstimu
lans de series niet al te lang
te laten bestaan, maar ze van
tijd tot tijd door nieuwe te
vervangen, waardoor de spaar
der in vrij snel tempo artike
len moet kopen.
MAAR DIT SOORT verza
melen is slechts een van de
vele mogelijkheden om het
kopen te stimuleren. Het uit
geven van boeken in series is
in Nederland een veel voor
komend verschijnsel. Tegen
een ietwat gereduceerde prijs
ki-ijgt de lezer zijn serie
prachtig in kunstlederen ban
den thuisbezorgd. Verzamelde
wei-ken hebben eveneens een
hogere waarde wanneer zij
volledig zijn. De fabrikant-
handelaar concentreert zich
daai-om op het uitgeven van
series, hetgeen bij grammo
foonplaten zeer duidelijk aan
het licht treedt. Alle symfo
nieën van Beethoven te bezit
ten is voor vele mensen niet
alleen om de muziek van be
lang: al deze symfonieën uit
gevoerd door hetzelfde orkest
onder leiding van dezelfde
dii-igent in de kast te hebben
streelt het gevoel van eigen-
waai-de nog meer. Naarmate
de welvaart toeneemt worden
de behoeften van de men
sen voortdurend irrationeler.
Vroeger verzamelde men
trouwens geen grammofoon
platen; men kocht eens een
plaat omdat men de muziek
waardeerde en daarmee was
de kous af.
VERZAMELEN kan tot een
manie worden, waaraan voor
al oudere mensen lijden. Eerst
spaai-t men herinneringen, aan
de kinderen, aan vakanties,
aan belangrijke gebeurtenis
sen. Later komen daar kleren,
pannen en oude gebruiksvoor
werpen bij, op den duur spaart
men alles, oude kranten, ver
sleten schoenen, oude meu
belen, lege doosjes, oude jam
potten en flessen enzovoorts.
Niets wordt meer weggegooid,
alles krijgt een plaats op zol
der of in de schuur. Soms
worden huizen bij gebrek aan
ruimte onbewoonbaar door de
verzamelwoede. De erfgena
men bellen tenslotte een op
koper op om de gehele rommel
in een keer weg te halen.
IN ONZE TIJD wordt het
bewaren van herinneringen
weer een voorwerp van de
handel en de industrie. Band
opname-apparaten om de
stemmen van kinderen, vrien
den en kennissen op te be
waren; filmtoestellen en foto
apparaten om opnamen te
maken van dezelfde mensen
en om de vakanties mee vast
te leggen; tijdschriften en
historische archieven om een
blik in het verleden te kunnen
werpen en dergelijke meer.
Ieder huis wordt op deze ma
nier een soort museum, dat 't
verleden van de inwoners
nauwkeurig vasthoudt. De
moderne mens verzamelt niet
alleen materiële waarden,
maar ook sentimentele. Hij
blijkt echter door zijn jachtig
leven niet voldoende te hebben
aan de normale herinneringen
die in zijn geheugen vex-an-
kerd liggen, maar heeft als
„steuntje" de concerte beelden
en geluiden nodig. Als hij
geen vex-leden meer heeft, kan
hij er een op deze wijze
creëren.
HET VERZAMELEN heeft
trouwens ook een zeker we
tenschappelijk aspect. De we
tenschapsman dient ook de
feiten te vei-zamelen soms
op moeizairxe wijze gedurende
vele jaren daarna dient hij
deze te ordenen en tenslotte
te intex-preteren. De goede
verzamelaar doet niet anders.
Hij sorteert zijn objecten naar
categorieën, hetgeen soms
moeiijk genoeg is. Men denke
aan de kunstverzamelaar die
een onbekend werk in handen
krijgt en er naar streeft dit in
een bepaald tijdvak, of bij een
bepaalde meester thuis te
bx-engen. Hij plakt in, rang
schikt en groepeert, maakt
kaartsystemen, koopt albums,
houdt tentoonstellingen bij,
zoekt contact met collega-
vérzamelaars om te ruilen,
koopt en verkoopt, enfin spant
zich in om zijn collectie te
completeren. Steeds verder
gaan de eisen van de verza
melende mens, want onbe
grensd zijn de mogelijkheden
voor de verzamelaar. Zij die
oude auto's sparen zijn al tal
rijk, de toekomst zal ons zeker
de bi-omfietsspaarder, de vlieg-
tuigverzamelaar en de man
met hobby voor oude gram
mofoons brengen. Wat dat be
treft staan we nog slechts aan
het begin. Worden de voor
werpen te groot of te duur
dan zet de gemeenschap zich
aan de spaaropdracht en ver
schijnen de musea.
Verzamelen, zo oud als de
wereld, zal in de toekoms'
stellig in nog veel groter mat^-
gestimuleerd worden dan
thans het geval is. En de
mens? Hij is met al die zorsren
voor zijn verzameling nog
gelukkig ook
W. Langevéld