Verzameleneen oeroud instinct Roemruchte „John Brown" werd een eeuw geleden met siersabel geveld De JtsaCmea, eeumge facaa aan xetiqieuz i bezieiütq en bezinning) Erbij ZATERDAG 31 OKTOBER 1959 PAGINA DRIE HET BOEK DER PSALMEN is wel eens vergeleken met „een boom, aan stromend water geplant, die zijn vrucht geeft op tijd en waarvan het blad niet verwelkt" figuur ontleend aan Ps. 1. Steeds weer worden wij aan de onuit puttelijke leef- en werfkracht, van dit Oud. Tiestamentisch gezangen- en ge bedenboek herinnerd; de laatste tijd nu ook in de katholieke kerk, namelijk in een streven naar intenser deelneming van de gelovigen aan de liturgische plechtigheden en dit in een voor een ieder begrijpelijke vorm, uiteraard in de volkstaal en gedragen en gestuwd door eenvoudige aan het tijdseigen getoetste melodieën. De activiteit die op dit ge bied in Frankrijk, België en Nederland ontplooid wordt is veelzeggend genoeg om haar met belangstelling gade te slaan. Begrijpen wij het wel, dan is het een tendens die uitgaat van particuliere initiatieven en waarmee men nog volop in het experiment zit. Maar dat er in tussen, dank zij deze actie, mooie vruchten rijpen aan de oude boom der Hebreeuwse overlevering, is reeds waar te nemen. Dit kan onder meer worden aangetoond, met een bundel „Psalmen voor volkszang" van de Vlaamse compo nist Lodewijk de Vocht, op Nederlandse teksten van Jozef de Vocht. Met groeiende belangstelling hebben wij deze eenentwintig Psalmen en toege voegde cantieken onlangs beluisterd toen ze voor de Brusselse Radio onder leiding van de componist met instru mentale begeleiding werden uitgevoerd door het befaamde Caeciliakoor uit Antwerpen. Een massale demonstratie, die verleden zondag te Eindhoven deze psalmadoptaties propageerde, heeft, naar wij vernamen, ook veel indruk ge maakt en de aandacht gevestigd op het interessante experiment. DE DOORBRAAK, kenmerkend voor de overgangstijd, vormden, wat de Neder landen betreft, de psalmberijmingen van jonkheer Willem van Zuylen van Nyeveld, toegepast op bekende volksmelodieën, in 1540 met privilegi te Antwerpen uitge geven onder de titel „Souterliedekens, ghe- maekt ter eeren Gods op alle de Psalmen van David, tot stichtinge en een geeste- lijcke vermakinghe van alle Christen menschen". Dergelijke „contrafacten" waren in die tijd geen zeldzaamheid; de zangwijze van een frivool lied werd zon der bezwaar gebruikt voor een vrome tekst, soms zelfs met opzettelijke hand having van sommige woorden in de om werking, waaruit dan blijkt dat dit melo- diegebruik kennelijk bedoeld was als tegengif. Ook Luther versmaadde dit mid del niet om zijn geestelijke liederen ingang te doen vinden; bekend is de zin waarmee hij deze zienswijze toelichtte: „der Teufel brauch nicht alle schonen Melodien für sich allein zu haben". Toch heeft de grote hervormer op dit punt wel eens een ver gissing moeten goedmaken, namelijk naar aanleiding van het Kerstkoraal „Vom Himmel hoch", dat hij oorspronkelijk aan gepast had aan de zeer populaire melodie van een tamelijk frivool liedje. Toen echter bleek, dat zijn nieuwe toepassing het oorspronkelijke lied niet vermocht weg te werken en dus de melodie ergenis bleef wekken, gaf hij het (in 1539) een nieuwe melodie, geïnspireerd op een Gregoriaan se hymne, die wij in een motet van Dufay 3t> e öac^et mDen ooftén. ïe fik riep met oerlangcn.<l5oti fjoojöeal -t_r. x-tnv-A-ft -j mijn tept.Ttöarnieer mp bjoeffjept tjeeft tjeuangtjen «5 Iji l&eece ntp troofiuerèjept. Psalm IV uit de Souterliedekens, op de melodie: „Het daghet in den oosten". Facsimili van de oorspronkelijke Ant werpse uitgave (1540). HET ZOU DWAAS ZIJN uit deze activi teit te concluderen, dat hiermee een wezensvreemd element in de liturgie van de katholieke kerk zou worden binnen gehaald. Immers de Psalmen vormen met de Evangelies en de brieven der Apostelen het merg daarvan. De eerste Christen gemeente te Jeruzalem nam het traditio nele psalmzingen der Hebreeuwen onver anderd over, beter gezegd: zij zette het voort. En toen bij de verbreiding van het Christendom de psalmen in het Grieks en in het Latijn vertaald werden, bleef het originele psalmodiëren, als een soort spreekgezang in gebruik; en dit hand haafde zich in de Latijnse kerk de eeuwen door. De relatie van deze wijze van ver tolking met de oud-Hebx-eeuwse kwam omstreeks 1914 aan het licht, toen Idel- sohn in de Joodse gemeenten van het af gelegen en haast ontoegankelijke Zuid- arabische lapd Jemen het oorspronkelijke psalmzingen haast ongerept terugvond. In oud-Grieks en Latijn is aldus een eerwaar dige traditie bewaard gebleven. Maar het is duidelijk dat dit nooit tot een spontane volkszang voor alle eeuwen kon gedijen. Afgezien van het taalpi'obleem, telt hierbij ook het steeds evoluerende gevoelspx-oces van de westerse mens. Dit verklaart dat er reeds tegen het einde van de dertiende eeuw in ons land een vertaling van de Psalmen ontstond en dat deze „proza- souter", na de uitvinding van de boekdruk- lang vóór de Hervorming het psalmzingen als volkszang acuut zou stellen. terugvinden en die later door Bach op magistrale wijze zou worden aangewend als thema in orgelcomposities. MAAR WIJ hadden het over „Souter liedekens", die, tot drieëndertig maal her drukt. in de Nederlanden aan de stijgende tendens van het psalmzingen door het volk voldaan hebben, tot, in de zestiger jaren van de zestiende eeuw, de vertaalde Huge- notenpsalmen hier ingang vonden. Het is Gaande M 58= J All de Franse dichter Clément Marot, die daarmee een begin maakte met de Psauter der Calvinisten, welke op den duur ook door de Lutheranen zou worden aanvaard. Hier was een dichter aan het woord die van alle markten thuis was en die als hof poëet zijn sporen verdiend had. Precies als jhr. Van Zuylen van Nyeveld, had Ma rot zijn verzen aangepast bij bekende melodieën van wereldse liederen en hij had er bijval mee bij het hof. Verhaald wordt dat Psalm 42 het lievelingslied werd van de Dauphin, de latere Henri II, die deze melodie graag bij het jachtvermaak liet spelen; ook dat de beruchte Diane de Poitiers gewoon was Psalm 130 op de wijze van een danslied te zingen en dat de Ko ningin Psalm 6. op een melodie, ontleend aan een lied der hofnarren, placht aan te heffen. De verdere ontwikkeling van de Hugenotenpsalter is bekend: hoe het werk van Marot voortgezet werd door Théodore de Béze, hoe Louis Bourgeois en Maitre Pierre de melodieën fatsoeneerden, zodat hun profaan karakter verzwakt of totaal weggewerkt werd! hoe Goudimel en Le- jeune van deze psalmen belangwekkende meerstemmige bewerkingen in motetstijl componeerden, die voor kerkelijk gebruik ongewenst werden geacht, wat later ook het lot was van het artistiek zo rijke Psalmwerk van Sweelinck; hoe de Luthe- raan Lobwasser lang nadien de Calvinis tische Psauter in Duitse vertaling met succes in zijn vaderland propageerde; hoe de Geneefse Psalmen in de vertaling van Datheen gemeengoed werd van de Her vormden in de Nedei'landen; hoe deze interpretatie in 1776 vei-vangen werd door nieuwe berijmingen; hoe de laatste jaren niet zonder succes gestreefd is om die oude psalmwijzen naar hun oorspronkelijk karakter te herstellen en het begrip voor hun schoonheid is wakker gemaakt. WAT DIT „historisch overzicht in vogel vlucht" te maken heeft met de jongste pogingen van katholieke groeperingen om tot .een algemene aanvaarding te komen van het psalmzingen als volkszang in de eigen taal en op zangwijzen die het ka rakter van de tijd dragen? Er is mijns in ziens duidelijk en overtuigend de relatie in waar te nemen die de verschillende christelijke confessies verbindt met wat daar in het afgelegen Jemen nog voort leeft aan vruchten van de boom door Koning David en andere Oud Testamen- tische dichters van lof en boetezangen, ge beden en wijsgerige bespiegelingen, die ons als de 150 psalmen zijn overgeleverd, „aan stromend water" geplant werd. In wezen is die relatie nooit verbroken geweest, al bleek zij, oppervlakkig gezien niet zo dui delijk omdat zij verschillend benadrukt werd. De oud-katholieken zijn in de thans heersende tendens reeds voorgegaan met hun gehele litux-gie in de volkstaal over te zetten, waaronder dus 'ook dê' Psalmen, maar-zij- posten- die toe-opde traditionele zangwijzen. De jongste rooms-katholieke tendens, die eigenlijk een consequentie is van de liturgische beweging tot deel neming van de gelovigen aan de offer dienst. betekent meer een streven naar het Psalmlied in vrije muzikale ontplooiing, lip hi) die al les hecfl be Ie den. al les wordt hem door de Heer ver- j 4. 4 -j 4 é- it ï-4 j- -i -f- -j J- j 15. Zs •lip hij die «I les heeft he Ie den. al les wordt hem door de lieer ver Aanvang van Psalm 31 (32); tekst van Joz. de Vocht met melodie, koorbewerking en begeleiding van Lodewijk de Vocht. aan te nemen dat de „Souterliedekens", waarvan te Antwerpen ook een driestem- mige bewei'king verscheen van Clemens non Papa, in deze overgangsperiode het psalmzingen in huiselijke kring bepaalden, zowel van roomsgezinden als van aan- hangers van de nieuwe leer. MERKWAARDIG was het bijna gelijk tijdig verschijnen van de „Souterliede kens" en de eerste psalmberijmingen van Psalmberijming van Clément Marottenorpartij van een vierstemmige zetting van Ps. 37, naar de uitgave van 1549. die soms de protestantse melodie dicht na bij komt. Maar er is nog weinig van te zeggen hoe de actie zich definitief zal ont plooien, want reeds hebben wij ver schillende richtingen waargenomen. BEPALEN WIJ ons tot de Psalmen bundel van Lodewijk de Vocht, die wij in een zeer vei'zorgde uitgave (voor Neder land: Wed. J. R. van Rossum, Utrecht) voor ons hebben, dan treft ons daarin een kennelijke opzet voor sobere maar vloeien de melodievorming. De Vochts vermaard heid als dirigent, inzonderheid van het befaamde Caecilia-Koor uit Antwerpen, waarmee hij tal van creaties uitbracht, onder meer van Honeggers „Jeanne d'Arc au bücher" gaat parallel met zijn bekend heid als de componist van geestelijke lie deren, waarin hij op smaakvolle wijze de volkstoon wist te treffen en waarvan er enkelen reeds onvervreemdbaar bezit van het zingende volk, dus echte volkszangen zijn geworden. De gulle lyriek die daarin aan de dag treedt lijkt ons in zijn Psalm composities opzettelijk getemperd, blijk baar om de vereiste objectieve sfeer te benaderen, wat hem in de meeste gevallen best gelukt is. DE VOCHT zou echter de eminente kóor- en orkestleider en de temperament- rijke musicus niet zijn die wij in hem ken nen, indien wij achter zijn sobei'ste me lodievormen de gloed niet zouden waar nemen van muzikaal innerlijk. Wanneer zijn Psalmen gewoon éénstemmig, met of zonder orgelbegeleiding zullen wox-den uit gevoerd, zal men dat niet zo merken. Maar hij heeft ze „ad libitum" ook voor vier stemmig koor gezet in een ongewone har monisatie, die de bas en de sopraan in oc taven laat gaan en ze van een begeleiding voorzien die soms. bijvoorbeeld in Psalm 22 (23) een kaï-akteristieke rol speelt. .3ovendien hoorde ik het Psalmwerk onder leiding van de componist uitvoeren met een zeer gevarieerde orchestrale begelei ding, die uiteraard boven de bedoelingen van de Psalm als volkszang in de gewone praktijk uitgaat. Wat niet wegneemt dat zoals bleek de sobere kern aldus bij bijzondere plechtigheden tot een rijk effect kan uitgroeien. Men ervaart dan dat de componist niet nalaten kan zijn muzikale potentie uit te leven, waarbij dan een zekere mate van subjectief effect niet kan uitblijven, want dan komt als vanzelf de afgeremde kx*acht naar boven, en van volkszang komt men dan ongewild in de sfeer van de kunstzang terecht. Verkeerd? Helemaal niet, vermits niemand gehouden is aan een interpretatie die uitgaat boven de gewone éénstemmige, die van het ge heel de zuivere kern is en waarvan ik, tezamen met de duidelijke teksten en rijmloze verzen, een goed onthaal ver wacht. Aldus weer een vrucht van „de boom, waarvan geen blad verwelkt". Jos. de Klerk (Van onze correspondent in de V.S.) Men weet er nog altijd niet goed weg mee in Amerika: was John Brown een fa- na-tieke moordenaar, een dweper, een martelaar of een held? Maar het is een feit, dat het lied „John Brown's body" zo iets als de Marseillaise geworden is in de Amerikaanse burgeroorlog, en nog altijd zingt en speelt men gedurende partijcon gressen der Republikeinen dit lied, waar van een der strofen begint met de woor den: He's gone to be a soldier in the ar my of the Lord, His soul is mai'ching on. Honderd jaar is het nu geleden, dat John Brown, een profetenfiguur met gro te baard, een slavenopstand wilde ontke tenen op het punt waar de staten Vix-ginia, West-Virginia en Maryland tezamen ko men. Daar, bij 'Haïpers Ferry, in dat prachtige gebied, waar de Shenandoah en de Potomac samenvloeien, veroverde John Brown met een leger van dertien blanken en vijf negers op 16 oktober 1859 een arsenaal van het Amerikaanse leger. Veroveren is een groot woord. Brown be hoefde er niet eens voor te vechten. Het was hem echter niet in de eerste plaats te doen om de bezetting van dat tuighuis. Hij hoopte, dat van alle kanten slaven naar dit punt toe zouden komen. Hi] kon hun daar wapens verstx-ekken en wellicht zouden zij in een kleine republiek daar in de bergen hun vrijheid kunnen verdedigen en meer slaven tot zich trek ken. Browns poging was dus beslist re volutionair en daarom zit men er een beetje mee. hoe men deze gebeurtenissen moet hei-denken. In elk geval is het een herdenking, geen viering, zo verzekert men in Harpers Ferry Dezer dagen hebben er opnieuw scho ten weerklonken aan de samenvloeiing van Potomac en Shenandoah. Het plaatsje Harpers Ferry is deerlijk in verval ge raakt, maar tweehondei-d van de vijftien honderd inwoners hebben zich opgemaakt om de gebeurtenissen van honderd jaar geleden als een soort openluchtspel te her halen. Er zullen in de komende jaren nog heel wat meer schoten knallen in het Oos ten van de Verenigde Staten. Het Ameri kaanse volk interesseert zich nog altijd bijzonder voor alles wat samenhangt met de burgeroorlog en over een goed jaar zal het een eeuw geleden zijn, dat die oorlog begon. Het schieten bij Harpers Ferry hoorde er strikt genomen niet bij, maar omdat de kwestie van de slavernij zulk een belangrijke factor was in de oorlog tussen de staten, moet men die revolutio naire episode wan John Brown toch als een voorspel zien. Succes ter plaatse heeft John Brown niet gehad, maar hij is een martelaar ge worden en zijn daad heeft de gemoederen, zowel in het Zuiden als in het Noorden, zeer opgezweept. Geen enkele slaaf heeft zich vrijwillig aangesloten bij Brown's kleine groep. Van dat toestromen van revolutionaire negers is dus niets gekomen. Maar de gedachte aan de mogelijkheid van zulk een opstand alleen al, schokte het Zuiden bijzondei-. Burgerwacht en federale mariniers wer den in het geweer geroepen en enkele da gen later werd de kleine groep van John Brown en de zijnen verslagen in de loco- motievenloods, waar zij zich in hadden verschanst. Isi-ael Green, luitenant der mariniers, was de eerste, die deze loods binnendrong. Dapper was Green ongetwij feld, maar in der haast had hij zich een paradesabel in plaats van een echte sa bel omgegespt. Toen hij met dit wapen John Brown te lijf ging, heeft hij hem slechts licht kunnen verwonden. Had hij hem ineens gedood, dan zou Brown waar schijnlijk niet tot zulk een martelaarsfi guur zijn geworden. Thans echter nam men Brown gevan gen en na een proces, waarbij Brown zelf weigerde voor ontoerekenbaar te worden verklaard, werd hij tot de galg veroor deeld. Brown schreef aan zijn kinderen, dat het hem voldoening gaf „te sterven voor Gods eeuwige waarheid". De dichter Stephen Vincent Benèt, heeft een groot epos gepubliceerd in 1929, dat de titel draagt „John Brown's body" en althans in die gebieden, die niet behoren tot het donkere Zuiden kent vrijwel iedere scholier thans de woorden: „And if we live, we free the slave, and if we die, we die. But God has digged His saints a grave Beyond the Western sky". IN DE GRIJZE OUDHEID was de mens al een ijverig verzamelaar. Hij hield zich in leven door bij elkaar te garen, wat de omgeving hem bood. Voor de winter maakte hij voorraden, waarop hij kon teren. Later ging hij ter jacht en ter visvangst, maar ver zamelaar is de mens gebleven, tot op de huidige dag, zij het dan van geheel andere zaken dan de vruchten des velds. Maar toch: hoeveel vrouwen wecken nog, hoeveel mensen slaan blikgi-oenten in en leg gen een aardappelvoori-aad aan? Verzamelen lijkt dan ook haast instinctief bepaald te worden, want bijna iedereen spaart wel wat. De huisvrouw knopen restjes wol, lapjes stof, plantjes of kortingszegeltjes; de man oude spijkers, moeren en bouten, stukjes ij zei-draad, postzegels, boeken, grammo foonplaten, oude tijdschriften, merken; het kind, plaatjes, sigarenbandjes, lucifei-sdoos- jes, poppen, speelgoed-autoo tjes. In onze tijd wordt er on noemelijk veel verzameld door heel veel mensen. Daar is de man met de verzameling wan delstokken, oude klokken, sleutels, flessen (lege), flessen (volle), curiosa, postzegels met vliegtuigen er op, reproduk- ties, krantenknipsels, schoe nen, plaatjes van locomotieven etc. etc. Vei-zamelen zit ons in het bloed en als we er aan toe geven en ervan bezeten raken dan kent onze verzamelwoede geen grenzen meer. De echte verzamelaar streeft naar vol ledigheid, zijn collectie mag geen schakel missen en hij is op een gegeven moment be reid iedere gevraagde som voor het ontbrekende exem plaar neer te leggen. Het ge heel blijkt dus meer waard te zijn dan de som van de delen, zoals iedere postzegelspaai-der wel weet. DE HANDEL HEEFT dit ingezien. Het verzamelstreven van de mens biedt een goede gelegenheid om voor com merciële doeleinden te wor den gebruikt. Het zou aange naam zijn als de mens net als de hamster enorme voorraden zou aanleggen, die hij ten dele ongebruikt zou laten. Zo liggen de zaken echter niet. hamsteren komt slechts bij uitzondering voor (bij ooi-- logsgevaar); normaal koopt de mens niet veel meer dan hij voor onmiddellijke consumptie en voor de naaste toekomst nodig heeft. Hij heeft daarbij in de moderne tijd de keuze tussen verschillende artikelen, die alle min of meer dezelfde behoefte bevredigen. Toch wil de handelaar-fabrikant graag dat de consument zijn produkt koop en niet dat van de con currentie; hij probeert hem dan ook te binden. Het ver- zamelinstinct stelt hem daar toe in staat. Hij voegt bij zijn artikelen plaatjes, waarde bonnen. plastic figuren, waar van armbanden of kettingen gemaakt kunnen worden, dier figuren, bouwplaten, strip verhalen enzovoort. Steeds echter krijgt men bij ieder ax-tikel maar een (klein) deel tje van een grote serie. Wil men deze completeren dan is men gedurende vele maanden en zelfs jaren verplicht zich met een soort zeep te wassen, altijd dezelfde koffie te drinken, of iedere dag zijn haren te wassen. Het is im mers ook weer een koopstimu lans de series niet al te lang te laten bestaan, maar ze van tijd tot tijd door nieuwe te vervangen, waardoor de spaar der in vrij snel tempo artike len moet kopen. MAAR DIT SOORT verza melen is slechts een van de vele mogelijkheden om het kopen te stimuleren. Het uit geven van boeken in series is in Nederland een veel voor komend verschijnsel. Tegen een ietwat gereduceerde prijs ki-ijgt de lezer zijn serie prachtig in kunstlederen ban den thuisbezorgd. Verzamelde wei-ken hebben eveneens een hogere waarde wanneer zij volledig zijn. De fabrikant- handelaar concentreert zich daai-om op het uitgeven van series, hetgeen bij grammo foonplaten zeer duidelijk aan het licht treedt. Alle symfo nieën van Beethoven te bezit ten is voor vele mensen niet alleen om de muziek van be lang: al deze symfonieën uit gevoerd door hetzelfde orkest onder leiding van dezelfde dii-igent in de kast te hebben streelt het gevoel van eigen- waai-de nog meer. Naarmate de welvaart toeneemt worden de behoeften van de men sen voortdurend irrationeler. Vroeger verzamelde men trouwens geen grammofoon platen; men kocht eens een plaat omdat men de muziek waardeerde en daarmee was de kous af. VERZAMELEN kan tot een manie worden, waaraan voor al oudere mensen lijden. Eerst spaai-t men herinneringen, aan de kinderen, aan vakanties, aan belangrijke gebeurtenis sen. Later komen daar kleren, pannen en oude gebruiksvoor werpen bij, op den duur spaart men alles, oude kranten, ver sleten schoenen, oude meu belen, lege doosjes, oude jam potten en flessen enzovoorts. Niets wordt meer weggegooid, alles krijgt een plaats op zol der of in de schuur. Soms worden huizen bij gebrek aan ruimte onbewoonbaar door de verzamelwoede. De erfgena men bellen tenslotte een op koper op om de gehele rommel in een keer weg te halen. IN ONZE TIJD wordt het bewaren van herinneringen weer een voorwerp van de handel en de industrie. Band opname-apparaten om de stemmen van kinderen, vrien den en kennissen op te be waren; filmtoestellen en foto apparaten om opnamen te maken van dezelfde mensen en om de vakanties mee vast te leggen; tijdschriften en historische archieven om een blik in het verleden te kunnen werpen en dergelijke meer. Ieder huis wordt op deze ma nier een soort museum, dat 't verleden van de inwoners nauwkeurig vasthoudt. De moderne mens verzamelt niet alleen materiële waarden, maar ook sentimentele. Hij blijkt echter door zijn jachtig leven niet voldoende te hebben aan de normale herinneringen die in zijn geheugen vex-an- kerd liggen, maar heeft als „steuntje" de concerte beelden en geluiden nodig. Als hij geen vex-leden meer heeft, kan hij er een op deze wijze creëren. HET VERZAMELEN heeft trouwens ook een zeker we tenschappelijk aspect. De we tenschapsman dient ook de feiten te vei-zamelen soms op moeizairxe wijze gedurende vele jaren daarna dient hij deze te ordenen en tenslotte te intex-preteren. De goede verzamelaar doet niet anders. Hij sorteert zijn objecten naar categorieën, hetgeen soms moeiijk genoeg is. Men denke aan de kunstverzamelaar die een onbekend werk in handen krijgt en er naar streeft dit in een bepaald tijdvak, of bij een bepaalde meester thuis te bx-engen. Hij plakt in, rang schikt en groepeert, maakt kaartsystemen, koopt albums, houdt tentoonstellingen bij, zoekt contact met collega- vérzamelaars om te ruilen, koopt en verkoopt, enfin spant zich in om zijn collectie te completeren. Steeds verder gaan de eisen van de verza melende mens, want onbe grensd zijn de mogelijkheden voor de verzamelaar. Zij die oude auto's sparen zijn al tal rijk, de toekomst zal ons zeker de bi-omfietsspaarder, de vlieg- tuigverzamelaar en de man met hobby voor oude gram mofoons brengen. Wat dat be treft staan we nog slechts aan het begin. Worden de voor werpen te groot of te duur dan zet de gemeenschap zich aan de spaaropdracht en ver schijnen de musea. Verzamelen, zo oud als de wereld, zal in de toekoms' stellig in nog veel groter mat^- gestimuleerd worden dan thans het geval is. En de mens? Hij is met al die zorsren voor zijn verzameling nog gelukkig ook W. Langevéld

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 15